[go: up one dir, main page]

NL9401838A - Installatie van kabelducts. - Google Patents

Installatie van kabelducts. Download PDF

Info

Publication number
NL9401838A
NL9401838A NL9401838A NL9401838A NL9401838A NL 9401838 A NL9401838 A NL 9401838A NL 9401838 A NL9401838 A NL 9401838A NL 9401838 A NL9401838 A NL 9401838A NL 9401838 A NL9401838 A NL 9401838A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cable
duct
cable duct
ground
liquid
Prior art date
Application number
NL9401838A
Other languages
English (en)
Inventor
Willem Griffioen
Cornelis Casparus Bijsterveld
Hubertus Augustinus Leon Graaf
Original Assignee
Nederland Ptt
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Nederland Ptt filed Critical Nederland Ptt
Priority to NL9401838A priority Critical patent/NL9401838A/nl
Priority to US08/551,158 priority patent/US5639183A/en
Priority to AT95202943T priority patent/ATE293257T1/de
Priority to EP95202943A priority patent/EP0710863B1/en
Priority to ES95202943T priority patent/ES2239755T3/es
Priority to DK95202943T priority patent/DK0710863T3/da
Priority to DE69534139T priority patent/DE69534139T2/de
Publication of NL9401838A publication Critical patent/NL9401838A/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H02GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02GINSTALLATION OF ELECTRIC CABLES OR LINES, OR OF COMBINED OPTICAL AND ELECTRIC CABLES OR LINES
    • H02G1/00Methods or apparatus specially adapted for installing, maintaining, repairing or dismantling electric cables or lines
    • H02G1/06Methods or apparatus specially adapted for installing, maintaining, repairing or dismantling electric cables or lines for laying cables, e.g. laying apparatus on vehicle
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B7/00Special methods or apparatus for drilling
    • E21B7/18Drilling by liquid or gas jets, with or without entrained pellets
    • EFIXED CONSTRUCTIONS
    • E21EARTH OR ROCK DRILLING; MINING
    • E21BEARTH OR ROCK DRILLING; OBTAINING OIL, GAS, WATER, SOLUBLE OR MELTABLE MATERIALS OR A SLURRY OF MINERALS FROM WELLS
    • E21B7/00Special methods or apparatus for drilling
    • E21B7/28Enlarging drilled holes, e.g. by counterboring
    • GPHYSICS
    • G02OPTICS
    • G02BOPTICAL ELEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS
    • G02B6/00Light guides; Structural details of arrangements comprising light guides and other optical elements, e.g. couplings
    • G02B6/46Processes or apparatus adapted for installing or repairing optical fibres or optical cables
    • G02B6/50Underground or underwater installation; Installation through tubing, conduits or ducts
    • GPHYSICS
    • G02OPTICS
    • G02BOPTICAL ELEMENTS, SYSTEMS OR APPARATUS
    • G02B6/00Light guides; Structural details of arrangements comprising light guides and other optical elements, e.g. couplings
    • G02B6/46Processes or apparatus adapted for installing or repairing optical fibres or optical cables
    • G02B6/50Underground or underwater installation; Installation through tubing, conduits or ducts
    • G02B6/502Installation methods in fluid conducts, e.g. pipelines

Landscapes

  • Physics & Mathematics (AREA)
  • Mining & Mineral Resources (AREA)
  • Geology (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Fluid Mechanics (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Optics & Photonics (AREA)
  • General Physics & Mathematics (AREA)
  • General Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Geochemistry & Mineralogy (AREA)
  • Laying Of Electric Cables Or Lines Outside (AREA)
  • Details Of Indoor Wiring (AREA)
  • Excavating Of Shafts Or Tunnels (AREA)

Description

Titel: Installatie van kabelducts A. Achtergrond van de uitvinding 1. Gebied van de uitvinding
De uitvinding ligt op het gebied van het realiseren van kabelducts in de grond. Meer in het bijzonder betreft zij een werkwijze en een inrichting voor het aanbrengen van een kabelduct om een in de grond ingegraven kabel. Voorts betreft zij een werkwijze voor het installeren van een kabelduct in de grond onder gebruikmaking van een in de grond ingegraven kabel.
2. Stand van de techniek
Momenteel vindt er op steeds ruimere schaal in telecommunicatienetwerken een overgang plaats van electrische signaaltransmissie naar optische signaaltransmissie. Daarbij worden electrische, i.c. koperkabels, vervangen door optische vezelkabels. In tegenstelling tot koperkabels worden optische vezelkabels, onder meer vanwege hun grotere kwetsbaarheid en grotere lasloze lengten, niet rechtstreeks, maar in speciale kabelducts, veelal in de vorm van kunststofbuizen, in de grond geïnstalleerd. Indien een koperkabel vervangen moet worden door een optische vezelkabel, kan de koperkabel worden opgegraven en vervangen door zo'n kunststofbuis waarin naderhand de optische vezelkabel wordt ingevoerd en geïnstalleerd. Aangezien het graven van sleuven in de grond kostbaar en tijdrovend is, worden afhankelijk van de omstandigheden ook wel sleufloze installatie-technieken toegepast.
Er zijn diverse sleufloze installatie-technieken bekend voor het aanbrengen van dergelijke kabelducts in de grond. Zo is bijvoorbeeld uit referentie [1] (voor details m.b.t. geciteerde referenties zie hierna onder C.) een techniek bekend voor het boren met behulp van een boorkop aangebracht op een voorste uiteinde van een boorstang, welke wordt gevormd door een aantal gekoppelde holle buisvormige boorstangsecties. Daarbij wordt de boorkop al dan niet tezamen met de boorstang draaiend de grond in geduwd, terwijl gelijktijdig door de holle boorstang en de boorkop heen een boorvloeistof wordt geperst. Tijdens voortgang van het boren worden achteraan steeds nieuwe boorstangsecties aangekoppeld. De boorkop wordt daarbij van boven de grond radiogafisch gevolgd en via de boorstang gestuurd. Als de boorstang een gewenst bovengronds eindpunt heeft bereikt, wordt in het eindpunt aan het voorste uiteinde van de boorstang een te installeren kabelduct bevestigd. De boorstang wordt vervolgens uit het boorgat teruggetrokken, waarbij de kabelduct eventueel voorafgegaan door een ruimer in het boorgat wordt getrokken. Een dergelijke gestuurde boortechniek heeft het voordeel dat de bestaande infrastructuur, zoals van water-, snel- en spoorwegen, niet hoeft te worden verstoord. Deze bekende techniek heeft echter een aantal nadelen. Ze is nogal kostbaar, onder meer door het navigatiesysteem voor de boorkop. In stedelijke gebieden bestaat een vergrote kans op beschadiging van bestaande water-, gas, electriciteits- en andere leidingen, o.a. vanwege de beperkte nauwkeurigheid van de navigatie. De boorstangen vereisen een zekere stijfheid welke de scherpte van bochten in het boortraject aanzienlijk beperkt. Bovendien blijven in geval van vervanging afgedankte koperkabels in de grond achter, hetgeen onder meer uit milieu-overwegingen ongewenst is.
Uit referentie [2] is een techniek bekend voor het vervangen van grondkabels, waarin een specifiek graafapparaat wordt toegepast, dat zich om de grondkabel in axiale richting hydraulisch aangedreven voortbeweegt, en dat de grond rondom de te vervangen kabel kan loswoelen en losspoelen, waarna de kabel gemakkelijk uit de grond kan worden getrokken. Het apparaat is voorzien van speciale spuitmonden voor een spoelvloeistof die wordt toegevoerd door een vloeistof leiding die het apparaat evenwijdig aan de kabel in zijn voortbeweging meevoert. Parallel daaraan voert het apparaat tevens een tweetal voedingsleidingen mee voor de toevoer van een hydraulische vloeistof voor de hydraulische aandrijving. Bij het uittrekken wordt de vervangende kabel aan het uiteinde van de te vervangen kabel de grond ingetrokken. Deze bekende techniek kan worden toegepast voor het installeren van kabelducts, als in plaats van een kabel een kabelduct wordt ingetrokken. Voordelen van een dergelijke wijze van installeren van kabelducts in de grond zijn, dat een navigatiesysteem achterwege kan blijven, dat de kans op beschadigingen van andere leidingen in de grond minimaal is, en dat de te vervangen kabel niet ongebruikt als storend object in de grond achterblijft en bovendien in een recycling-proces kan worden gebracht. Een nadeel is evenwel dat met het apparaat extra leidingen moeten worden meegevoerd, die na het losmaken van de kabel in de grond voorafgaande aan of tegelijk met het uittrekken van de kabel moeten worden verwijderd. Daarbij bestaat een extra risico dat het om de losgemaakte kabel gevormde boorgat wordt aangetast, in het bijzonder als het boorgat nogal bochtig is. Het graafapparaat is bovendien nogal gecompliceerd, en daardoor kwetsbaar en duur.
B. Samenvatting van de uitvinding
De uitvinding beoogt te voorzien in een werkwijze en inrichting waarmee een kabelduct kan worden geïnstalleerd in de grond waarbij gebruik wordt gemaakt van een ingegraven kabel, waarbij de genoemde nadelen van de hierboven besproken bekende technieken niet optreden maar wel de voordelen. Zij gaat daarbij uit van de gedachte, dat als eenmaal een buisvormige kabelduct om een oude kabel in de grond is aangebracht, deze oude kabel daaruit is te verwijderen, waarna de kabelduct gereed ligt voor het inbrengen van een nieuwe kabel.
De uitvinding voorziet dan ook in een werkwijze voor het aanbrengen van een kabelduct om een in de grond ingegraven kabel, welke werkwijze is gekenmerkt door de stappen van conclusie 1. Zij berust op het inzicht dat een buisvormige duet, welke met enig gemak over een kabel kan worden geschoven een binnendiameter moet bezitten zoveel groter dan de buitendiameter van de kabel, dat door de ruimte tussen binnenwand van de duet en de kabel een vloeistof kan worden geperst in de richting waarin de kabelduct over de kabel wordt voortgeschoven om aan het voorste uiteinde van de kabelduct als boorvloeistof te dienen.
In een voorkeursuitvoering heeft de werkwijze volgens de uitvinding het kenmerk, volgens conclusie 2.
Een inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk van conclusie 10.
Andere voorkeursuitvoeringen van de uitvinding zijn samengevat in verdere onderconclusies.
C. Referenties [1] Commercial prospect of TERRABOR· 2001 A directional drilling system, Craelius, E 110388; [2] GB-A-2085670.
De referenties worden beschouwd als geïncorporeerd in de onderhavige aanvrage.
D. Korte beschrijving van de tekening
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een tekening welke de volgende figuren omvat: FIG. 1 toont schematisch in een langsdoorsnede een in de grond ingegraven kabel waarover over zekere lengte een kabelduct is geschoven volgens de werkwijze van de uitvinding; FIG. 2 toont schematisch de inrichting volgens de uitvinding in een eerste stadium van uitvoering van de werkwijze; FIG. 3 toont schematisch de inrichting volgens de uitvinding in een tweede stadium van uitvoering van de werkwijze; FIG. 4 toont schematisch een spuitorgaan volgens de uitvinding tijdens uitvoering van de werkwijze in het in FIG. 3 getoonde stadium; FIG. 5 toont schematisch in een langsdoorsnede een koppelstuk waarmee twee kabelductsegmenten met elkaar zijn gekoppeld in een derde stadium van uitvoering van de werkwijze.
E. Beschrijving van een uitvoering
Hierna wordt een uitvoeringsvorm van een werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van een buisvormige kabelduct om een in de grond ingegraven kabel volgens de uitvinding beschreven. Alvorens meer in detail op de uitvoeringsvorm wordt ingegaan, worden eerst aan de hand van FIG. 1 enkele essentiële elementen ervan toegelicht. In FIG. 1 is schematisch in een langsdoorsnede een kabel 1 ingegraven in de grond 2 weergegeven . Over een opgegraven, vrijgemaakt uiteinde 3 van de kabel is over een zekere lengte een buisvormige kabelduct 4, hierna kortweg duet genoemd, geschoven, welke bovengronds is aangevoerd. Om vanuit deze situatie de duet verder te schuiven over de kabel in de grond worden op het vrijgemaakte uiteinde 3 in de duet 4 een trekkracht Ft (zie pijl Ft), en op een bovengronds uiteinde 4.1 van de duet 3 duwkrachten Fd (zie pijlen Fd) uitgeoefend in een richting in hoofdzaak tegengesteld aan de richting van de trekkracht Ft. Dit houdt in feite in, dat de kabel aan zijn uiteinde 3 door de duet heen wordt strak getrokken. Gelijktijdig met het uitoefenen van de trek- en duwkrachten wordt via het bovengrondse uiteinde 4.1 van de duet een vloeistof (pijlen v) onder druk de duet 4 ingepompt in de richting van een voorste uiteinde 4.2 van de duet. Deze vloeistof stroomt aan het voorste uiteinde 4.2 van de duet uit de duet, en doordringt en verweekt ter plaatse de grond om de kabel, waardoor rondom het voorste uiteinde 4.2 een ruimte 5 ontstaat, welke voor het voorste uiteinde van de duet makkelijker doordringbaar is dan de onverweekte grond. In de ruimte 5 wordt de duet 4 met zijn voorste uiteinde 4.2 verder geschoven als uitwerking van de resultante van de genoemde trek- en duwkrachten.
Opgemerkt zij dat met de aanduiding bovengronds van het uiteinde 4.1 van de kabelduct 4 meer algemeen is bedoeld het nog niet om de kabel aangebrachte deel van de duet.
Om bij het voortschuiven over de kabel eventuele bochten in de kabel goed te kunnen volgen moet de duet een zekere mate van flexibiliteit bezitten. Het strak trekken van de kabel door de duet heen voorkomt, dat bij een dergelijke flexibele duet onder het voortschuiven duet en kabel gaan opstuiken of kronkelen, waardoor het voortschuiven wordt bemoeilijkt of zelfs geblokkeerd (vast loopt).
In FIG. 2 en in FIG. 3 zijn schematisch respectievelijk een eerste stadium en een tweede stadium van uitvoering van de werkwijze en een bijbehorende inrichting weergegeven, waarmee een kabelduct 21 over een in de grond ingegraven kabel 22 wordt heengeschoven. Voor het bereiken van het eerste stadium is van de ingegraven kabel 22 een kabeluiteinde 22.1, hierna voorste uiteinde 22.1 van de kabel genoemd, van grond vrijgemaakt, bijvoorbeeld door rondom dit uiteinde een kuil 23 in de grond te graven. Ook het andere kabeluiteinde (niet getekend), hierna ook wel het achterste uiteinde van de kabel genoemd, wordt opgegraven en vastgezet. Tussen het voorste en het achterste uiteinde van de kabel dient de kabelduct om de kabel in de grond te worden aangebracht. Op het voorste uiteinde 22.1 is vervolgens een lierdraad 24 vastgemaakt middels een trekvaste koppeling 35. De lierdraad 24 is daarbij aangevoerd door de kabelduct 21 heen vanaf een lier 25 welke vast op een verrijdbaar ondersteuningsplateau 26 is gemonteerd. De kabelduct 21 is in zijn lengte bovengronds uitgelegd, bijvoorbeeld op de grond, maar bijvoorkeur over een of meer verrijdbare ductgeleidingen 27. De lengte van de uitgelegde kabelduct komt overeen met de lengte van de kabel in de grond tussen de opgegraven voorste en achterste kabeluiteinden. Op een voorste uiteinde 21.2 van de kabelduct 21 is een spuitorgaan 28 gemonteerd.
Het spuitorgaan heeft een doorvoeropening 29 via welke de lierdraad 24 vanuit de kabelduct naar buiten is geleid. De doorvoeropening 29 van het spuitorgaan 28 heeft een diameter iets groter dan de diameter van de kabel 22, zodat het spuitorgaan gemakkelijk en met enige speling over de kabel 22 kan worden geschoven. Een achterste uiteinde 21.1 van de kabelduct 21 is gekoppeld met een uitvoerkanaal 30 van een toevoereenheid 31 voor het toevoeren van een vloeistof onder druk. De toevoereenheid 31 staat eveneens vast gemonteerd op het ondersteuningsplateau 26. Voor de koppeling van een uiteinde van een kabelduct is de toevoereenheid 31 rondom het uitvoerkanaal 30 voorzien van opneemmiddelen 32 waarin het achterste uiteinde 22.1 van de duet klemvast en vloeistofdicht kan worden opgenomen. De toevoereenheid 31 is verder voorzien van een invoerkanaal 33 waarop een toevoerleiding (niet getekend) voor de vloeistof wordt aangesloten, en van een voor de vloeistof lekvrij afgedichte doorvoeropening 34 voor de lierdraad 24. De doorvoeropening 34 is zodanig ten opzichte van uitvoerkanaal 30 gepositioneerd, dat de lierdraad 24 vanaf de lier 25 door de doorvoeropening 34 en via het uitvoerkanaal 30 in een in hoofdzaak rechte lijn door de toevoereenheid 31 heen de duet wordt ingevoerd.
Iedere verrijdbare ductgeleiding 27 is zodanig dat een kabelduct in zijn lengterichting met enige weerstand over de geleiding heen kan schuiven; d.w.z. dat, als een door de ductgeleiding ondersteunde kabelduct in zijn lengterichting wordt voortgeduwd, de ductgeleiding meerijdt, tenzij deze in het meerijden wordt geblokkeerd.
Vanuit de opstelling weergegeven in FIG. 2 wordt vervolgens met de lier 25 de lierdraad 24 eerst strak getrokken en over enige lengte opgewonden (in pijlrichting A). Hierdoor wordt, tengevolge van de vaste opstelling van de lier 25 ten opzichte van de toevoereenheid 31, van de klemvaste koppeling van het achterste uiteinde 22.1 van de duet in de toevoereenheid 31 en van de verrijdbaarheid van het ondersteuningsplateau 26, het voorste uiteinde 22.1 van de kabel door het spuitorgaan 28 heen de kabelduct 21 ingetrokken, ofwel, anders gezegd, de kabelduct over de lierdraad en het voorste uiteinde van de kabel geschoven. De lengte waarover de lierdraad 24 daarbij wordt opgewonden is bijvoorbeeld zodanig, dat het spuitorgaan 28 tegen de grond in de kuil 23 stuit. Voor een soepele geleiding van het voorste uiteinde 22.1 van de kabel tot in de doorvoeropening van het spuitorgaan te bewerkstelligen tijdens het intrekken is de trekvaste koppeling 35 van de lierdraad 24 met het voorste uiteinde 22.1 van de kabel bijvoorkeur voorzien van een konisch verlopend geleidingsstuk voor de overgang tussen de diameters van de lierdraad en de kabel.
Een andere wijze om het met de lierdraad gekoppelde voorste uiteinde van de kabel in het voorste uiteinde van de kabelduct in te brengen is als volgt: eerst wordt met de hand het spuitorgaan 28 om het voorste uiteinde 22.1 van de kabel geschoven. Dan wordt de door de kabelduct 21 geleide lierdraad 24 middels de trekvaste koppeling 35 met het voorste uiteinde 22.1 van de kabel gekoppeld, strak getrokken en over enige lengte opgewonden, zodat de kabelduct 21 met zijn voorste uiteinde 21.2 in de richting van en over het voorste uiteinde 22.1 van de kabel wordt geschoven. Daarna wordt het spuitorgaan 26 op het voorste uiteinde 21.2 van de kabelduct gemonteerd. Vervolgens wordt de lierdraad nog iets verder opgewonden, bijvoorbeeld weer tot het spuitorgaan tegen de grond in de kuil 23 stuit.
Na deze voorbereidingen wordt op het invoerkanaal 33 van de toevoereenheid een vloeistofpompinstallatie (niet getekend) aangesloten middels een toevoerleiding (eveneens niet getekend) voor het onder druk aanvoeren van de vloeistof, en vervolgens in werking gezet. Onder de druk wordt de vloeistof via het invoerkanaal 33 en het uitvoerkanaal 30 van de toevoereenheid 31, door de kabelduct 21, eerst langs de lierdraad 24 en vervolgens langs het reeds in de kabelduct ingetrokken deel van de kabel 22, in de richting van het spuitorgaan 28 geperst, en door openingen (zie hierna meer in detail) in het spuitorgaan 28 heen uit de kabelduct met kracht naar buiten gespoten. Door de uitspuitende vloeistof wordt de grond buiten de kabelduct doordrenkt met vloeistof en weggespoeld. Daardoor wordt een ruimte 36 gevormd, welke doordringbaar is voor het van het spuitorgaan 28 voorziene voorste uiteinde 21.2 van de duet. Door ondertussen met de lier 25 langzaam de lierdraad 24 op te winden wordt de duet over de kabel voortgeschoven en het voorste uiteinde 21.2 met het spuitorgaan 28 in die doordringbare ruimte 36 geduwd. Door voortdurende toevoer van nieuwe vloeistof wordt in voorwaartse richting rondom het spuitorgaan 28 steeds nieuwe doordringbare ruimte 36 gevormd, waarin onder voortdurend verder opwinden van de lierdraad 24 de duet 21 steeds verder over de kabel 22 wordt voortgeschoven in de richting van het achterste uiteinde van de kabel. Om te voorkomen dat de lier bij het opwinden te zwaar wordt belast, en om de duwkrachten op het achterste uiteinde van de kabelduct te ondersteunen, wordt bij voorkeur tevens het rijdende onderstel van het ondersteuningsplateau motorisch aangedreven. Ook kan het rijdende onderstel zijn voorzien van een remmechanisme om bij eventueel opstuiken of kronkelen van het bovengrondse deel van de kabelduct de voortbeweging van het ondersteuningsplateau af te remmen. Rondom de voortgeschoven duet ontstaat tevens een buisvormige holte 37, waarin de kabelduct 21 makkelijk kan voortschuiven en waarin eventueel overtollige vloeistof kan terugstromen in de richting van de oorspronkelijk gegraven kuil 23 en daaruit voor hergebruik kan worden weggepompt (niet getekend). Dit stadium is weergegeven in FIG. 3. Nadert tijdens het voortschuiven een verrijdbare ductgeleiding 27 de kuil 23 dan wordt deze onder de kabelduct 21 weggenomen. Het voortschuiven van de kabelduct over de kabel in de grond wordt voortgezet tot het spuitorgaan 28 het opgegraven achterste uiteinde van de kabel bereikt. Dan wordt de vloeistoftoevoer gestopt, het opwinden van de lierdraad gestaakt en de lierdraad gevierd. Vervolgens wordt het achterste uiteinde 22.1 van de duet losgekoppeld van de toevoereenheid 31 en het ondersteuningsplateau 25 over enige afstand van het achterste uiteinde 21.1 van de duet 21 verwijderd. Daarna wordt de lierdraad 24 losgekoppeld van het voorste uiteinde 22.1 van de kabel. Omdat het ondersteuningsplateau 26 in het algemeen niet tot in de kuil 23 kan rijden, zal het kabeluiteinde 22.1 met de trekvaste koppeling 35 van de lierdraad 24 zich nog in de kabelduct 21 bevinden op enige afstand van het achterste uiteinde 21.1 van de kabelduct, zodat de trekvaste koppeling 35 niet direct toegankelijk is voor het loskoppelen van de lierdraad 24. In dat geval kan een stuk van de kabelduct van geschikte lengte worden afgezaagd. Ook kan worden gebruik gemaakt van een met het achterste uiteinde 21.1 van de kabelduct aan- en afkoppelbare hulpbuis van geschikte lengte, waarmee de kabelduct tijdelijk wordt verlengd, zodat na afkoppeling van deze hulpbuis de trekvaste koppeling 35 direct toegankelijk is. Omgekeerd kan op overeenkomstige wijze ook de lierdraad worden verlengd met een afkoppelbaar hulpstuk.
Als op een dergelijke wijze de kabelduct is aangebracht om de kabel in de grond, kan de kabel naar keuze aan een van beide uiteinden uit de duet worden verwijderd, bijvoorbeeld door trekken. Nadat het (niet getekende) achterste uiteinde van de kabel is losgemaakt, kan de kabel ook direct met de lierdraad, dus zonder deze los te maken van het voorste uiteinde van de kabel, worden uitgetrokken door de lier verder op te winden en de kabel op het haspel van de lier te winden. Vanzelfsprekend moet het haspel van de lier daarvoor de geschikte afmetingen bezitten. De toevoereenheid 31 is bij voorkeur zodanig deelbaar, dat deze daarbij van de lierdraad kan worden afgenomen.
Als vloeistof kan bijvoorbeeld water worden toegepast. Ook kan een bij grondboringen veel gebruikte boorvloeistof worden toegepast bestaande uit water waaraan bentoniet is toegevoegd. Een dergelijke boorvloeistof heeft het voordeel dat de wand van de buisvormige holte 37 rondom de duet 21 in de grond wordt versterkt, waardoor de kans op instorting die het voortschuiven zou bemoeilijken, wordt verkleind.
In FIG. 4 is in een langsdoorsnede een uitvoeringsvorm van het spuitorgaan 28 tijdens bedrijf (zie het in FIG. 3 weergegeven stadium) meer in detail weergegeven. Deze uitvoeringsvorm heeft een in hoofdzaak cylindrisch hol huis 41 voorzien van een afgerond (gestroomlijnd) frontdeel 41.1 en een open staartdeel 41.2. Het huis 41 omsluit tussen het frontdeel 41.1 en het open staartdeel 41.2 althans gedeeltelijk een holte 42. Het frontdeel 41.1 is voorzien van een kabeldoorvoeropening 43 coaxiaal met de cylinder-as van het huis 41. Verder is het huis voorzien van een aantal vloeistofkanalen 44 welke door het verdikte frontdeel vanuit de door het huis omsloten holte 42 naar buiten voeren en welke aan de buitenzijde van het frontdeel uitlopen in spuitmonden 45. De spuitmonden zijn bijvoorkeur in concentrische rijen over de buitenzijde van het frontdeel aangebracht, terwijl het aantal spuitmonden is afgestemd op een gewenste spuitdichtheid over een gewenst spuitoppervlak. De kabeldoorvoeropening 43 heeft een diameter die iets groter is dan de kabeldiameter. Het open staartdeel 41.2 is voorzien van een koppelmiddel welke, slechts bij wijze van voorbeeld, is uitgevoerd als een coaxiaal in het staartdeel 41.2 bevestigde binnenhuis 46, welke deels uit het staartdeel naar buiten steekt en waarop, bijvoorbeeld middels een schroefkoppeling (niet getekend), het voorste uiteinde 21.2 van de kabelduct 21 coaxiaal is bevestigd. Het cylindrische huis heeft een buitendiameter welke in hoofdzaak gelijk is aan de buitendiameter van het voorste uiteinde 21.2 van een op het staartdeel 41.2 van het huis te koppelen of gekoppelde kabelduct 21. Tijdens bedrijf stroomt de onder druk door de duet 21 langs de kabel 22 aangevoerde vloeistof v vanuit het voorste uiteinde 21.1 van de duet door de binnenhuis 46 de holte 42 in, en wordt via de vloeistofkanalen 44 door de spuitmonden 45 en langs de kabel door de kabeldoorvoeropening 43 naar buiten geperst en gespoten. Door de naar buiten geperste en gespoten vloeistof v wordt de grond aan de buitenzijde van het frontdeel van het spuitorgaan met vloeistof doorweekt en weggespoeld, waardoor de vrije ruimte 36 wordt gevormd. Bovendien wordt de kabel, wanneer deze door de kabeldoorvoeropening 43 het spuitorgaan binnenschuift, door de langsstromende vloeistof schoongespoeld.
De vloeistofpompinstallatie kan eveneens op het ondersteuningsplateau 26 zijn geplaatst. Om eventueel de lier niet te zwaar te belasten wordt de vloeistofpompinstallatie bij voorkeur apart opgesteld, al dan niet meerijdend tijdens bedrijf. Dit is in het bijzonder het geval als de vloeistof een boorvloeistof is met een specifieke samenstelling, welke uit een afzonderlijk reservoir moet worden toegevoerd.
Voor de uitvoering van werkwijze is het niet noodzakelijk, dat de toevoereenheid en de lier in een onderling vaste opstelling op één en dezelfde verrijdbare ondersteuning zijn geplaatst. Zij kunnen ook in posities zijn opgesteld los van elkaar, waarbij in ieder geval de toevoereenheid verplaatsbaar moet staan opgesteld. De tijdens bedrijf vereiste duwkrachten op het achterste uiteinde van de kabelduct kunnen worden uitgeoefend door bijvoorbeeld een ondersteuningsplateau toe te passen, waarvan het rijdende onderstel motorisch wordt aangedreven. Dit is echter niet noodzakelijk. De duwkrachten kunnen op willekeurige plaatsen op het hele bovengrondse uiteinde van de duet worden uitgeoefend. In deze opstelling kan de lierdraad op een geschikte lengte worden vastgezet, of ook vervangen door een draad met vaste lengte, waarvan een uiteinde met het voorste uiteinde van de kabel is gekoppeld en het andere uiteinde bovengronds is verankerd in de bodem.
Om de lierdraad 24 door de kabelduct aan te voeren wordt de kabelduct, bijvoorbeeld als deze in zijn lengte is uitgelegd, voorzien van een trekdraad (bijvoorbeeld met behulp van een met perslucht bekrachtigde trekplug), waarmee vervolgens de lierdraad wordt ingetrokken.
Het spuitorgaan kan eveneens roterend zijn uitgevoerd. Daartoe is het spuitorgaan voorzien van een draaikoppeling met het voorste uiteinde van de kabelduct, en hebben de spuitmonden in het frontdeel van het spuitorgaan een dusdanige oriëntatie, dat de onder druk uitstromende vloeistof het spuitorgaan doet roteren om zijn cylinder-as. Om de ruimende werking van zulk een roterend spuitorgaan nog te vergroten wordt de buitenzijde van het frontdeel tevens voorzien van snijmessen. Het spuitorgaan is tevens bij voorkeur overlangs deelbaar te monteren en te demonteren, respectievelijk om en van de kabel. Dit vergemakkelijkt het aanbrengen van het spuitorgaan om de kabel en maakt het mogelijk om het spuitorgaan af te nemen ook in geval de duet niet over de hele kabel hoeft te worden aangebracht.
Een andere wijze om het spuitorgaan te roteren is om de duet in zijn geheel om zijn lengte as te laten roteren door het bovengrondse deel van de duet roterend aan te drijven.
In het voorgaande is een uitvoeringsvorm van de werkwijze beschreven, waarbij de aan te brengen kabelduct in zijn volle lengte wordt uitgelegd en vervolgens in een 'schuif-slag' over de kabel in de grond wordt aangebracht. Dit is echter niet noodzakelijk. De kabelduct kan eveneens segments-gewijs worden aangebracht, waarbij achtereenvolgende kabelductsegmenten of kortweg ductsegmenten, bijvoorbeeld van 50m, in eikaars verlengde vloeistofdicht worden gekoppeld en over de kabel in de grond geschoven. In FIG. 5 is in een langsdoorsnede een koppelstuk 51 weergegeven, dat een achterste uiteinde 52 van een eerste ductsegment 53 met een voorste uiteinde 54 van een tweede, volgend ductsegment 55 verbindt. Het koppelstuk 51 is buisvormig met een middendeel 56 met een buitendiameter in hoofdzaak gelijk aan de buitendiameter van de ductsegmenten, en ter weerszijde van het middendeel 56 smallere uitlopers 57 en 58 waarop respectievelijk de uiteinden 52 en 54 van de ductsegmenten 53 en 55, bijvoorbeeld middels een schroefkoppeling, vloeistofdicht zijn gekoppeld. In het middendeel 56 van het koppelstuk 51 is een ontluchtingsnippel 59 aangebracht. De binnendiameter van het buisvormige koppelstuk 51 is zoveel groter dan de kabeldiameter, dat tijdens bedrijf de vloeistofstroom langs de kabel in een uit dergelijke gekoppelde ductsegmenten gevormde kabelduct niet wordt gehinderd.
De hierboven aangeduide aan- en afkoppelbare hulpbuis met een specifieke lengte, welke in het verlengde van het achterste uiteinde van de kabelduct wordt gekoppeld om na afkoppeling directe toegang tot de trekvaste koppeling 35 van de lierdraad 24 mogelijk te maken, wordt bijvoorkeur met behulp van eenzelfde koppelstuk 51 gekoppeld.
Het gesegmenteerd aanbrengen van de kabelduct gaat als volgt.
Een eerste ductsegment 53, via een koppelstuk 51 verlengd met een tweede ductsegment 55 van specifieke lengte als hulpbuis, wordt over de kabel 22 in de grond geschoven op een wijze als beschreven aan de hand van FIG. 2 en FIG. 3, tot het koppelstuk 51 het voorste uiteinde 22.1 van de kabel is gepasseerd. Dan wordt de vloeistoftoevoer gestopt, en het opwinden van de lierdraad 24 gestaakt. FIG. 5 toont dit moment tijdens bedrijf. Daarbij bevindt zich de trekvaste koppeling 35, die slechts bij wijze van voorbeeld, is uitgevoerd als een aan het voorste uiteinde 22.i van de kabel bevestigde haak 60 en een aan een uiteinde van de lierdraad 24 bevestigd oog 61, in het als hulpbuis gebruikte tweede ductsegment 55. Vervolgens wordt de lierdraad 24 gevierd, het achterste uiteinde van het als hulpbuis gebruikte tweede segment 55 ontkoppeld van de toevoereenheid 31, en het voorste uiteinde 54 van het tweede segment losgekoppeld van het koppelstuk 51. Dan wordt het tweede segment 55 teruggeschoven over de gevierde lierdraad 24 en de lierdraad bij de trekvaste koppeling 35 losgemaakt van het voorste uiteinde 22.1 van de kabel. Vervolgens wordt een derde ductsegment met een van zijn uiteinden middels een nieuw koppelstuk 51 met het voorste uiteinde 54 van het als hulpbuis gebruikte tweede ductsegment 55 gekoppeld en de lierdraad 24 door het tweede en het derde ductsegment gevoerd en middels de trekvaste koppeling 35 met het voorste uiteinde 22.1 van de kabel gekoppeld. Daarna wordt het andere uiteinde van het derde ductsegment op het oorspronkelijke koppelstuk 51 met het achterste uiteinde 52 van het eerste ductsegment 53 gekoppeld, het achterste uiteinde van het als hulpbuis gebruikte tweede segment weer gekoppeld met de toevoereenheid 31, en de lierdraad 24 weer strak getrokken. Ook dit moment tijdens bedrijf wordt weergeven door FIG. 5, met dien verstande dat nu 55 het derde ductsegment aanduidt en 54 zijn voorste uiteinde. Nu wordt de vloeistoftoevoer weer voortgezet, waarbij tevens de ontluchtingsnippel 59 van een of beide koppelstukken 51 aan de uiteinden van het derde ductsegment worden geopend; en de lierdraad 24 weer langzaam opgewonden. Dit moment tijdens bedrijf komt overeen met dat weergegeven in FIG. 3, met dien verstande dat de duet 21 nu is samengesteld uit drie ductsegmenten. Ieder volgend ductsegment wordt op soortgelijke wijze toegevoegd tussen een voorafgaand reeds om de kabel in de grond aangebracht ductsegment en het als hulpbuis gebruikte tweede ductsegment, tot het spuitorgaan 28 op het voorste uiteinde 21.2 van de kabelduct, i.c. van het eerste ductsegment 53, het achterste uiteinde van de ingegraven kabel bereikt.

Claims (16)

1. Werkwijze voor het aanbrengen van een buisvormige kabelduct om een in de grond ingegraven kabel, gekenmerkt door de volgende stappen: het vanaf een vrij uiteinde van de ingegraven kabel in een voorwaartse lengte-richting vrijmaken van de grond rondom de kabel met behulp van een vloeistof, en het vanaf het vrije uiteinde over het van grond vrijgemaakte deel van de kabel heenschuiven van de kabelduct in genoemde voorwaartse lengte-richting, waarbij de vloeistof onder druk door de reeds om de kabel in de grond heengeschoven kabelduct wordt aangevoerd.
2. Werkwijze volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de stappen van het vrijmaken van de grond rondom de kabel en het heenschuiven van de kabelduct over het van grond vrijgemaakte deel van de kabel de volgende deelstappen omvatten: het op het vrije uiteinde van de ingegraven kabel plaatsen van een voor een vloeistof doorlaatbaar, en in de lengterichting over de kabel verplaatsbaar spuitorgaan, het trekvast bevestigen van een lierdraad aan het vrije uiteinde van de ingegraven kabel, waarbij de lierdraad vanaf liermiddelen door de aan te brengen buisvormige kabelduct wordt aangevoerd, het koppelen van een voorste uiteinde van de kabelduct met het spuitorgaan, het onder druk toevoeren van een vloeistof door de buisvormige kabelduct heen in de richting van en door het spuitorgaan heen naar een voorzijde van het spuitorgaan voor het wegspoelen van grond rondom de kabel aan de voorzijde van het spuitorgaan, het uitoefenen van trekkrachten op het vrije uiteinde van de kabel door het strak trekken van de lierdraad door de kabelduct heen, het door middel van duwmiddelen uitoefenen van duwkrachten welke aangrijpen op of nabij het achterste uiteinde van de kabelduct in een richting tegengesteld aan de richting waarin de lierdraad wórdt strak getrokken, voor het voortbewegen van de kabelduct over de kabel in genoemde voorwaartse lengte-richting.
3. Werkwijze volgens conclusie 2 met het kenmerk, dat de aan te brengen kabelduct vooraf in zijn lengte-richting wordt uitgelegd.
4. Werkwijze volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat de uitgelegde kabelduct althans plaatselijk wordt ondersteund door overeenkomstig genoemde voorwaartse lengte-richting verplaatsbare ondersteuningsmiddelen.
5. Werkwijze volgens conclusie 4 met het kenmerk, dat de duwkrachten worden opgewekt door het afsteunen van het achterste uiteinde van de kabelduct tegen afsteunmiddelen die samen met de liermiddelen in een onderling vaste positie zijn opgesteld op de verplaatsbare ondersteuningsmiddelen onder gelijktijdig straktrekken en opwinden van de lierdraad door de liermiddelen.
6. Werkwijze volgens een der conclusies 2,--,5 met het kenmerk, dat het koppelen van het voorste uiteinde van de kabelduct aan het spuitorgaan vooraf gaat aan het trekvast bevestigen van de lierdraad aan en het plaatsen van het spuitorgaan op het vrije uiteinde van de ingegraven kabel.
7. Werkwijze volgens een der conclusies 2,--,6 met het kenmerk, dat de aan te brengen kabelduct uit aan elkaar vloeistofdicht koppelbare, buisvormige ductsegmenten bestaat, waarbij ieder volgend ductsegment met zijn voorste uiteinde wordt gekoppeld aan het achterste uiteinde van een direct voorafgaand ductsegment, nadat het direct voorafgaande ductsegment althans voor het grootste deel om de kabel in de grond is geschoven.
8. Werkwijze volgens een der conclusies 1,--,7 met het kenmerk, dat de vloeistof een boorvloeistof is welke vanuit een afzonderlijk reservoir wordt toegevoerd.
9. Werkwijze volgens een der conclusies 2,--,8 met het kenmerk, dat een aan het voorste uiteinde tegenovergestelde uiteinde van de ingegraven kabel van grond wordt vrijgemaakt en vastgezet.
10. Inrichting voor het aanbrengen van een buisvormige kabelduct om een in de grond ingegraven kabel, met het kenmerk, dat de inrichting omvat: liermiddelen voorzien van een lierdraad met eerste koppelmiddelen voor een trekvaste koppeling met een vrij uiteinde van de ingegraven kabel, inklemmiddelen voor het inklemmen van een uiteinde van een kabelduct, een op een uiteinde van een kabelduct aansluitbare toevoereenheid voor het toevoeren van een vloeistof aan een op de toevoereenheid aangesloten kabelduct, en verplaatsbare ondersteuningsmiddelen waarop de 1iermiddelen, de inklemmiddelen en de toevoereenheid in een onderling vaste positie ten opzichte van elkaar zijn opgesteld.
11. Inrichting volgens conclusie 10 met het kenmerk, dat de inrichting voorts omvat een in de lengterichting over de kabel verplaatsbaar spuitorgaan voorzien van tweede koppelmiddelen voor een in hoo£dzaak vloeistofdichte koppeling met een voorste uiteinde van een te installeren buisvormige kabelduct.
12. Toevoereenheid voor een inrichting volgens conclusie 10 of 11 met het kenmerk, dat de toevoereenheid is voorzien van: een invoerkanaal voorzien van aansluitmiddelen voor het aansluiten van een toevoerleiding voor het toevoeren van vloeistof onder druk, een uitvoerkanaa1 voorzien van koppelmiddelen voor het vloeistofdicht koppelen van een uiteinde van een kabelduct met het uitvoerkanaal voor het uitvoeren van de via het invoerkanaal toegevoerde vloeistof in een met het uitvoerkanaal gekoppelde kabelduct, en een doorvoeropening voor het vanaf de liermiddelen, in hoofdzaak lekvrij doorvoeren van de lierdraad door de toevoereenheid via het uitvoerkanaal tot in een met het uitvoerkanaal gekoppelde kabelduct.
13. Spuitorgaan voor een inrichting volgens conclusie 11 met het kenmerk, dat het spuitorgaan een in hoofdzaak cylindrisch hol huis omvat, voorzien van een afgeronde frontzijde waarin coaxiaal met het cylindrische huis een kabeldoorvoerkanaal is opgenomen waardoorheen een kabel met speling kan worden gevoerd, en waarin een aantal spuitopeningen is opgenomen waardoorheen vloeistof vanuit het huis naar buiten kan worden gespoten, en van een open staartzijde voorzien van koppelmiddelen voor een coaxiale, althans in hoofdzaak vloeistofdichte koppeling met een uiteinde van een buisvormige kabelduct.
14. Spuitorgaan volgens conclusie 13 met het kenmerk, dat de koppelmiddelen een draaikoppeling insluiten, waardoor het spuitorgaan roteerbaar is ten opzichte van een middels de draaikoppeling gekoppeld voorste uiteinde van een kabelduct, en dat de spuitopeningen een oriëntatie bezitten, waardoor tijdens bedrijf een door de spuitopeningen naar buiten spuitende vloeistof het spuitorgaan doet roteren.
15. Spuitorgaan volgens conclusie 13 of 14 met het kenmerk, dat het spuitorgaan bestaat uit twee om een kabel koppelbare delen.
16. Werkwijze voor het installeren van een buisvormige kabelduct onder gebruikmaking van een in de grond ingegraven kabel, gekenmerkt door de volgende werkwijze stappen: het aanbrengen van een buisvormige kabelduct om de kabel in de grond volgens de werkwijze van een der conclusies 1,--,9, en het verwijderen van de kabel uit de kabelduct.
NL9401838A 1994-11-04 1994-11-04 Installatie van kabelducts. NL9401838A (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9401838A NL9401838A (nl) 1994-11-04 1994-11-04 Installatie van kabelducts.
US08/551,158 US5639183A (en) 1994-11-04 1995-10-31 Installing cable-ducts
AT95202943T ATE293257T1 (de) 1994-11-04 1995-10-31 Installation von kabelkanälen
EP95202943A EP0710863B1 (en) 1994-11-04 1995-10-31 Installing cable-ducts
ES95202943T ES2239755T3 (es) 1994-11-04 1995-10-31 Instalacion de conductos para cables.
DK95202943T DK0710863T3 (da) 1994-11-04 1995-10-31 Installation af kablekanaler
DE69534139T DE69534139T2 (de) 1994-11-04 1995-10-31 Installation von Kabelkanälen

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9401838A NL9401838A (nl) 1994-11-04 1994-11-04 Installatie van kabelducts.
NL9401838 1994-11-04

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9401838A true NL9401838A (nl) 1996-06-03

Family

ID=19864867

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9401838A NL9401838A (nl) 1994-11-04 1994-11-04 Installatie van kabelducts.

Country Status (7)

Country Link
US (1) US5639183A (nl)
EP (1) EP0710863B1 (nl)
AT (1) ATE293257T1 (nl)
DE (1) DE69534139T2 (nl)
DK (1) DK0710863T3 (nl)
ES (1) ES2239755T3 (nl)
NL (1) NL9401838A (nl)

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US7342496B2 (en) 2000-01-24 2008-03-11 Nextreme Llc RF-enabled pallet
US9230227B2 (en) 2000-01-24 2016-01-05 Nextreme, Llc Pallet
CN111682455A (zh) * 2020-06-28 2020-09-18 南京东瑞水电工程有限公司 一种电缆地面敷设装置

Families Citing this family (22)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE19718327C1 (de) * 1997-04-30 1999-04-08 Gerd Dost Verfahren und Vorrichtung zur Entfernung des Innenleiters verlegter Koaxialkabel
GB9806218D0 (en) * 1998-03-25 1998-05-20 M P Burke Plc Installation of an underground utility line
US6007051A (en) * 1998-11-12 1999-12-28 Caterpillar Inc. Wire duct wiring tool
NL1015729C2 (nl) * 2000-07-17 2002-01-18 Koninkl Kpn Nv Werkwijze voor het in de grond installeren van een duct en inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze.
NL1016894C2 (nl) * 2000-12-18 2002-06-19 Koninkl Kpn Nv Werkwijze voor het installeren van een duct; inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze, en een bandvormig element ten gebruike bij deze werkwijze.
US6572081B2 (en) 2000-12-27 2003-06-03 Nkf Kabel B.V. Installation of guide tubes in a protective duct
US6711328B2 (en) * 2001-07-12 2004-03-23 Nkf Kabel B.V. Installation bundle with spacer
EP1351361A1 (en) * 2002-04-02 2003-10-08 BRITISH TELECOMMUNICATIONS public limited company A sub-ducting apparatus
DE60208490T2 (de) * 2002-04-15 2006-07-27 Koninklijke Kpn N.V. Vorrichtung und Verfahren zur Verlegung eines Kanalkörpers um ein Längselement
US6811307B2 (en) * 2002-07-10 2004-11-02 Kenneth J. Crowe DTS measurement of HV cable temperature profile
US6698979B1 (en) * 2003-02-19 2004-03-02 David M. Ambrose Wire and cable installation tool
FR2865261B1 (fr) * 2004-01-15 2006-04-07 Plumettaz Dispositif et procede pour le chemisage de conduites enterrees
US7993078B2 (en) * 2007-02-08 2011-08-09 Harr Technologies, Llc Method and apparatus for installing an underground pipe
AT509158B1 (de) * 2009-12-02 2011-09-15 Herbert Mock Vorrichtung zum entfernen oder zum auswechseln von kabeln
CN103717823A (zh) * 2011-08-02 2014-04-09 普拉麦特兹控股股份公司 用于把管子铺设在地面中的钻具
CN104373042A (zh) * 2013-08-06 2015-02-25 中国石油化工集团公司 一种气体钻井后替换钻井液的方法
US10439382B2 (en) * 2016-08-05 2019-10-08 Centurylink Intellectual Property Llc System and method for new cable provisioning utilizing buried cable
US10338334B2 (en) 2016-08-05 2019-07-02 Centurylink Intellectual Property Llc System and method for direct cable expansion
US10886712B2 (en) 2016-10-20 2021-01-05 Centurylink Intellectual Property Llc System and method for new cable provisioning using applied physical process
CN110635402B (zh) * 2019-09-30 2024-07-30 广东电网有限责任公司广州供电局 电缆辅助摆型装置及方法
CN112415699B (zh) * 2020-11-25 2023-04-07 浙江大丰管网有限公司 一种管道穿管系统及利用该管道穿管系统的光缆穿管方法
US11214450B1 (en) * 2021-03-11 2022-01-04 Cciip Llc Method of proofing an innerduct/microduct and proofing manifold

Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2085670A (en) * 1980-10-14 1982-04-28 Electric Power Res Inst Removal and replacement of underground cable
GB2103888A (en) * 1981-08-03 1983-02-23 Electric Power Res Inst Cable following apparatus
DE3331291A1 (de) * 1982-09-02 1984-03-08 Electric Power Research Institute, Inc., 94303 Palo Alto, Calif. Verfahren zum abtrennen des ein unterirdisch verlegtes kabel umgebenden erdreichs zur demontage des kabels, und eine vorrichtung zur durchfuehrung des verfahrens
DE3826513A1 (de) * 1988-08-04 1990-02-08 Schmidt Paul Verfahren und rammbohrgeraet zum grabenlosen verlegen von versorgungsleitungen

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4067200A (en) * 1976-08-11 1978-01-10 Watts Jr John L Device and method for installing ducts in holes produced by soil piercing tool
DE3710928A1 (de) * 1987-04-01 1988-10-13 Paul Schmidt Ramme
NL193126B (nl) * 1987-04-28 1998-07-01 Nederland Ptt Werkwijze en inrichting voor het aanbrengen van een kabel in een kabelgeleidingsbuis.
US5173009A (en) * 1992-01-08 1992-12-22 Martin Moriarty Apparatus for replacing buried pipe
US5174684A (en) * 1992-02-11 1992-12-29 Keener Ricky R Apparatus and method of removing cable
US5544977A (en) * 1994-06-24 1996-08-13 Lone Star Gas Company Polymeric pipe splitter, replacement tool and method

Patent Citations (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2085670A (en) * 1980-10-14 1982-04-28 Electric Power Res Inst Removal and replacement of underground cable
GB2103888A (en) * 1981-08-03 1983-02-23 Electric Power Res Inst Cable following apparatus
DE3331291A1 (de) * 1982-09-02 1984-03-08 Electric Power Research Institute, Inc., 94303 Palo Alto, Calif. Verfahren zum abtrennen des ein unterirdisch verlegtes kabel umgebenden erdreichs zur demontage des kabels, und eine vorrichtung zur durchfuehrung des verfahrens
DE3826513A1 (de) * 1988-08-04 1990-02-08 Schmidt Paul Verfahren und rammbohrgeraet zum grabenlosen verlegen von versorgungsleitungen

Cited By (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US7342496B2 (en) 2000-01-24 2008-03-11 Nextreme Llc RF-enabled pallet
US9230227B2 (en) 2000-01-24 2016-01-05 Nextreme, Llc Pallet
CN111682455A (zh) * 2020-06-28 2020-09-18 南京东瑞水电工程有限公司 一种电缆地面敷设装置
CN111682455B (zh) * 2020-06-28 2021-08-10 南京东瑞水电工程有限公司 一种电缆地面敷设装置

Also Published As

Publication number Publication date
DE69534139T2 (de) 2006-02-16
EP0710863B1 (en) 2005-04-13
DK0710863T3 (da) 2005-08-08
US5639183A (en) 1997-06-17
EP0710863A1 (en) 1996-05-08
DE69534139D1 (de) 2005-05-19
ES2239755T3 (es) 2005-10-01
ATE293257T1 (de) 2005-04-15

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL9401838A (nl) Installatie van kabelducts.
US7997559B2 (en) Method and apparatus for replacing old underground conduits
US6681795B2 (en) Methods and systems for installing cable and conduit in pipelines
AU2002237647A1 (en) Methods and systems for installing cable and conduit in pipelines
US4448567A (en) Method for installing lines, pipes or cables underground
NL2002143C (nl) Leidingdrukinrichting met eindloze transportorganen voor gebruik tijdens een proces van horizontaal gestuurd boren.
EP1303895B1 (en) Method for installing a duct in the ground and device for perfoming this method
US10338334B2 (en) System and method for direct cable expansion
US5558465A (en) Method and device for laying an underground telecommunications cable
AU688527B2 (en) Transmission line installation
BE1000905A4 (nl) Werkwijze voor het aanbrengen van een leiding in de grond.
KR101776916B1 (ko) 케이싱 수평 추진형 지중 전선로 시공방법
AU2015365623B2 (en) Conveyance member removal method and device
BE1016899A3 (nl) Werkwijze voor het aanbrengen van een bodemwarmtewisselaar in een holte in een bodem en bodemwarmtewisselaar hiervoor bestemd.
JP2943858B2 (ja) 管路内におけるノズル付ホースの挿通方法
JP2000145396A (ja) シールドセグメントのリングケーブル挿入装置
CN118499568B (zh) 一种适用于顶管顶进的辅助拉管装置及顶拉结合施工方法
JP2022181751A (ja) ケ-ブル撤去方法、さや管回収方法
FI88816B (fi) Foerfarande och anordning foer att placera ett foeremaol i jorden
JP2001352632A (ja) 自己推進型通線装置及び通線方法
EP1335224A2 (en) Method and apparatus for laying optical fibre cables within pipelines with obstacles
JP2003189435A (ja) 保護管への線条体の引込み方法、装置そして保護管
JPH10266772A (ja) 推進装置
HU216419B (hu) Eljárás üreggel rendelkező közművezetékek kitakarás nélküli cseréjére

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed