NL8500512A

NL8500512A - Beveiligingsinrichting voor een injectiespuit.

Info

Publication number: NL8500512A
Application number: NL8500512A
Authority: NL
Original assignee: Erba Farmitalia
Priority date: 1984-02-24
Filing date: 1985-02-22
Publication date: 1985-09-16
Also published as: GB2154562B; BE901699A; AU574758B2; DK164205C; SE8500420L; IL74246A; GB2154562A; PT79923B; DE3503460A1; CH663156A5; NO850416L; JPH0214852B2; PT79923A; KR850006142A; DK164205B; FI850418A0; IT1173370B; IL74246A0; ES292845Y; ATA33285A

Description

VO 7034

Beveiligingsinrichting voor een injectiespuit.

De uitvinding heeft betrekking op een beveiligingsinrichting voor de verbinding van een injectiespuit aan de mond of opening van een fles welke een medicijn of een geneesmiddel bevat of een smal buisje voor de aflevering van geneesmiddelen uit de spuit.

5 Er zijn stoffen welke zeer gevaarlijk voor de omgeving zijn, zoals zeer giftige geneesmiddelen, welke normaliter opgesloten zijn in kleine afgesloten flesjes, welke aan de mond of opening daarvan gesloten zijn door een rubber plug welke door een naald geperforeerd kan worden welke zich aan een injectiespuit bevindt teneinde genees-10 middelen of stoffen te onttrekken, in het geval na de injectie van een oplossing in het flesje, voor later gebruik van een dergelijke stof, bijvoorbeeld voor intraveneuze transfusie, wanneer het gaat om een geneesmiddel.

Zoals opgemerkt, zijn sommige van deze stoffen zeer giftig of 15 voor de omgeving zeer gevaarlijk, zodat het zeer gewenst is te voorkomen dat zelfs minimaal-kleine druppels van het geneesmiddel of de stof de omgeving kan besmetten of in contact kan komen met de huid van de persoon welke de stof uit het flesje onttrekt.

Tot nog toe droeg de persoon welke stoffen of geneesmiddelen 20 uit een flesje van dit type moest onttrekken rubber handschoenen en besteedde grote aandacht bij de overbrengende fase van de spuit met een naald uit het flesje naar een daarop volgend gebruik. Er zijn ook samengestelde apparaten, welke in de praktijk waterdichte kamers omvatten waaruit vloeistof wordt onttrokken door de spuit en het flesje 25 van buitenaf te bedienen, en welke normaliter worden gebruikt in grote ziekenhuizen bij de behandeling met zeer gevaarlijke stoffen. Er is echter-geen enkele, waarborg dat vermeden wordt, dat naar buiten toe vloeistof, stoffen of geneesmiddelen wegdruppelen gedurende de onttrekkende fase uit het flesje en een direkt gebruik daarna,.

30 Er zijn verschillende soorten inrichtingen voorgesteld om bovengenoemde bezwaren te ondervangen.

De Amerikaanse octrooischriften 3.3^2.726, 3.826.260 en 3.995.630 alsmede het Duitse octrooischrift 1.166.419 beschrijven inrichtingen geschikt om een injectiespuit te verbinden met een flesje, b*d°T!Wq 5 12 -2- dat een medicament bevat: de inrichtingen bestaan uit een eerste orgaan dat vast of losneembaar verbonden is met het flesje en een tweede orgaan dat aan de spuit bevestigbaar is, welke twee organen een telescopisch stelsel vormen zodanig dat wanneer de spuit naar het 5 flesje wordt gedrukt, een holle naald één of meer afdichtingen perforeert en dan in verbinding komt met en tussen het inwendige van de spuit en het flesje. Het is duidelijk dat geen voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat een toevallige telescopische beweging van het genoemde stelsel en in het bijzonder geen middelen zijn toegepast 10 om het gevaar te voorkomen van verontreiniging wanneer de twee delen van elkaar gescheiden worden teneinde een patiënt het opgeloste medicament toe te dienen.

Het Amerikaanse octrooischrift 3.336.924 betreft een inrichting gelijk aan de bovenbedoelde, doch waarbij de naald beschermd 15 wordt door een omhulling welke wordt verbroken bij een telescoperende beweging van de delen, dus zonder het ondervangen van het gevaar van verontreiniging nadat de inhoud van het flesje in de spuit is gezogen en de spuit van het flesje gescheiden is.

Het Amerikaanse octrooischrift 2.847.995 en het Noorse octrooi- 20 schrift 141.537 beschrijven transfusienaaldhulzen, welke de naald / voor onbepaalde tijd in de juiste steriele omstandigheden houden.

Het doel van de uitvinding is te voorzien in een beveiligings-inrichting welke kaui wórden toegepast op een injectiespuit en met een naald welke normaliter omsloten is binnen een afgedichte kamer, welke 25 inrichting kan worden toegepast op een flesje en daarop wordt vastgehouden, zodauiig dat de naald uit de kamer kan worden getrokken, waarbij een afdichtende plug wordt geperforeerd en vervolgens een plug op het flesje wordt gezet, uitsluitend wanneer de inrichting onbeweeglijk op dé mond of opening van het flesje is bevestigd. De inrichting 30 kan niet van het flesje worden verwijderd tenzij de naald is teruggekeerd in een afgekeerde kamer binnen de inrichting, zodat verhinderd wordt dat vloeistof wegdruppelt en de omgeving verontreinigt.

Een verder doel van de uitvinding is te voorzien in een inrich-ting van het bovenbedoelde type welke eenvoudig van constructie is en 35 achtereenvolgens kan worden cpbruikt voor het verbinden met een aantal verschillende flesjes, waarbij een bepaalde hoeveelheid vloeistof in BAD ORIGINAL _ , „ 8500512

•4 V

-3- de spuit kan worden gezogen of vloeistoffen van verschillende.aard in de spuit kunnen worden gemengd., zoals verschillende geneesmiddelen of medicijnen.

Deze en andere doeleinden kunnen worden bereikt met een be-5 veiligingsinrichting bestaande uit een langgerekt binnenlichaam dat een cilindrische holte begrenst aan één einde waarvan een zitting is gevormd voor het opnemen van het vrije einde van een injectiespuit, een tussenlichaam met een hol cilindrisch uitsteeksel dat is opgenomen en beweegbaar binnen de holte van het binnenlichaam, een vasthoud-10 element dat. de verplaatsingen tussen de twee einden van de slag voor het tussenlichaam ten opzichte van het binnenlichaam beperkt, een verende plug welke het naar buiten gekeerde einde van de holte in het cilindrische uitsteeksel, afsluit, waarvan het andere uiteinde uitmondt in de holte van het binnenlichaam, een zitting voor het opnemen van de 15 mond of opening van een flesje of eèn buisje aan het vrije einde van het tussenlichaam, met de verende plug welke in het midden van die zitting uitsteekt, ten minste één flexibel uitsteeksel dat één geheel vormt met het tussenlichaam en voorzien van een gevormd gedeelte dat reikt in de zitting voor de mond of opening van het flesje, een buiten-20 lichaam over het tussen- en binnenlichaam, organen welke het buitenlichaam ten opzichte van het tussenlichaam vasthouden 'en onderlinge verplaatsing daartussen mogelijk maken in een stand, waarbij dat uitsteeksel buitenwaarts kan uitwijken of buigen en een stand waarin het buitenlichaam samenwerkt met dat uitsteeksel, waardoor een buitenwaarts 25 uitbuigen wordt voorkomen, elementen welke het binnenlichaam, het bui-tenlichaam en het tussenlichaam vasthouden, waardoor een cixiale verplaatsing vein ten minste twee van de genoemde lichamen mogelijk is met betrekking tot uitsluitend het binnenlichaam, wanneer het buitenlichaam in een-stand staat waarbij dit samenwerkt met dat uitsteeksel waardoor 30 een buitenwaarts uitbuigen wordt voorkomen, waarbij de holtes in het tussenlichaam en het binnenlichaam een holle naald kunnen opnemen, welke verbonden kan worden met een injectiespuit welke in de zitting van het binnenlichaam is gebracht, waarbij de top van de naald in de rust- of niet werkzame toestand van de inridfvting zich nabij de verende 35 plug bevindt.

bad ofScSnSLi-O 5 12 \ · -4—

De uitvinding wordt nu met verwijzing naar de tekening, waarin een niet beperkend uitvoeringsvooibeeld is weergegeven, nader toegelicht. In de tekening toont: • fig. 1 op vergrote schaal een axiale doorsnede van de inrich-5 ting in de rust- o£ niet werkzame toestand; fig. 2 de inrichting volgens fig. 1, doch in een perspectivisch bovenaanzicht; fig. 3 en 4 axiale doorsneden van de inrichting in twee werkzame standen; 10 fig. 5 een axiale doorsnede van de inrichting in een toestand waarin een vloeistof uit een flesje wordt gezogen, welke inrichting over 180° is gedraaid met betrekking tot de stand volgens fig. 1-4; en fig. 6 de inrichting in dë toestand volgens fig. 5, doch in een perspectivisch aanzicht op de bodem.

15 De in de tekening weergegeven inrichtingen bestaan uit een langgerekt binnenlichaam 1, dat een cilindrische holte 2 begrenst aan één uiteinde waarvan een zitting 3 gevormd is voor het opnemen van het vrije einde van een injectiespuit 4, een tussenlichaam 5 met een hol cilindrisch uitsteeksel 6, dat is opgenomen en kan bewegen binnen de 20 holte 2 van het binnenlichaam 1. Aan het vrije ondereinde (zoals blijkt . uit fig. 1) van het tussenlichaam 5 is een zitting gevormd voor het opnemen van de mond of opening 7 van een flesje 8, welke zitting wordt begrensd door een cilindrische wand 9 van het tussenlichaam, welke cilindrische wand 9 onderbroken is ter vorming (in het in de tekening * 25 weergegeven geval) van drie verschillende flexibele uitsteeksels 10 welke over 120°-verdeeld gelegen zijn en waarvan er twee in fig. 1 zijn getoond, terwijl er slechts één, eenvoudigheidshalve> in fig. 3-5 is weergegeven.

Zoals blijkt uit fig. 1 heeft elk van de flexibele delen 10 30 een tandvorm welke binnenwaarts in de zitting voor de monding of opening van de fles uitsteekt: deze tanden dienen om verbonden te worden onder de mond of opening van een flesje in de werkzame toestand van de inrichting, als weergegeven in de fig. 1 en 3-5.

^ '

De holte 11 van het cilindrische uitsteeksel 6 is aan de bodem 35 afgesloten door een verende plug 12 welke het naar buiten gekeerde einde varf'de holte dicht afsluit. Deze plug 12 heeft'"een buitenwaarts "WWi 12 * * l .

-5- uitstekend gedeelte in het midden van de zitting welke wordt begrensd door de wand 9 en de uitsteeksels 10. De vorm van de plug 12 is zodanig, dat wanneer een flesje in de zitting is opgenomen, deze plug stijf tegen het buitenvlak van de rubber plug 13 wordt aangedrukt, 5 welke gemonteerd is in de mond of opening van alle flesjes van dit type, zoals die welke een geneesmiddel of medicijn bevatten. Bij druk op de plug 13 wordt de plug 12 iets naar omlaag gedeformeerd (fig. 1) waardoor voorkomen wordt dat een kamer of ruimte wordt gevormd tussen de overliggende vlakken van de twee pluggen.

10 De inrichting omvat voorts een buitenlichaam 14 welke gelegen is boven het binnen lichaam 1 en het tussenlichaam 5, welk buitenlichaam 14 in hoofdzaak de vorm heeft van een holle cilinder, waarvan het ondereinde nabij de zitting voor de mond of opening van een flesje zodanig is gevormd, dat een naar binnen toegekeerde verbreding aan de 15 uitsteeksels 10 ontstaan, en de vrije rand 15 van het lichaam 14 een doorgaande ringvorm heeft en een holte begrenst met een diameter welke in hoofdzaak gelijk is aan de buitendiameter omsloten door de cilindrische wand 9 en de uitsteeksels 10.

Het tussenlichaam 5 en het buitenlichaam 14 kunnen onderling 20 axiaal ten opzichte van elkaar verplaatsen, terwijl onderling verdraaien wordt verhinderd, aangezien het lichaam 14 reckte langsgroeven 16 heeft, waarin tanden 17 welke buiten het tussenlichaam 5 uitsteken, in langsrichting beweegbaar worden opgenomen.

Twee langssLeuven of vensters 20 zijn in het buitenlichaam 14 * 25 gevormd en lopen schroeflijnvormig in de richting van de as van dé inrichting en de einddelen 21 en 22 hellen ten opzichte van het overblijvende gedeelte van de sleuf of het venster 20, en zijn gericht in de richting van de as van de inrichting, zoals nog zal worden toe-gelicht-.

30 Ook het tussenlichaam 5 heeft twee sleuven of vensters 23, waarvan het profiel geheel gelijk is aan dat van de sleuven of vensters \ 20, welke sleuyen of vensters 23 over elkaar gezet kunnen worden met uitzondering van de eindgédeeltes van de sleuven of vensters, welke sleuven of vensters 23 delen hebben met een verschillende hellings-35 hoek gelijk aan die van dé bovengenoemde delen 21 en 22.

BAD 5 1 2 -6-

Twee pennen 25 steken buiten het binnenlichaam 1 uit en reiken in de sleuven of vensters 20 en 23, waardoor het tussenlichaam 5 en het buitenlichaam 14 ten opzichte van het binnenlichaam 1 worden vastgehouden. Voorts blijkt, dat een veer 26 werkt tussen de lichamen 5 en 5 14 waardoor het lichaam 14 buitenwaarts wordt gedrukt dat wil zeggen in de stand weergegeven in fig. 1.

Uit de tekening blijkt voorts dat de wand, welke de cilindrische holte van het lichaam 1 vormt openingen heeft welke zijn afgesloten door steriele filters 30, dat wil zeggen filters welke lucht 10 en gassen doorlaten, doch elke doorgang van poeders, vloeistoffen of microörganismen verhinderen, welke filters als zodanig bekend zijn en op farmaceutisch gebied normaliter worden toegepast.

In het weergege -«en. uitvoeringsvoorbeeld heeft een holle naald 31, welke een geheel vormt met het binnenlichaam 1 een mond of opening 15 32 en is van een bekend type waarop het vrije einde van een injectie spuit 4 kan worden vastgehoudén, wanneer deze in de zitting 3 van het binnenlichaam 1 is gezet. Het vrije einde van de holle naald 31 is gesloten en daarin bevinden zich drie verschillende boringen 33, 34 en 35, waarbij de twee boringen 33 en 34 klein van afmetingen zijn en uitslui-20 tend de doorgang van gassen of lucht mogelijk maken, terwijl de boring 35 een grotere afmeting heeft en de doorgang van vloeistoffen mogelijk maakt.

De holte welke wordt omgeven door het uitsteeksel 6 bevat een pakking 36 welke de naald afsluit en welke niet in contact is met de - 25 wand van dat uitsteeksel 6.

In de niet werkzame of ruststand bevinden de verschillende onderdelen van de inrichting zich in een stand als weergegeven in fig.1.

De naald 31 is geheel gescheiden van de omgeving als gevolg van de aanwezigheid-van de plug 12, de filters 20 en de ringvormige pakking 40 30 welke ligt opgesloten tussen het binnenlichaam 1 en het uitsteeksel 6.

Onder deze omstandigheden kan de mond of de opening van een flesje dat bijvoorbeeld een voor de omgeving zeer gevaarlijk geneesmiddel bevat, in de zitting worden gezet welke wordt gevormd door de cilindrische wand 9. Tijdens dit inzetten worden de uitsteeksels 10 naar 35 buiten uitgebogen hetgeen mogelijk is doordat van deze uitsteeksels 10 het binnenvlak van het buitenlichaam 14 buitenwaarts is afgeschuind, BAD 0RIQNAbjkt uit fig. 1.

8500512 ------- · -7-

Na het inzetten van de mond of opening van een flesje in de zitting van de inrichting, wonden de tandvonnige gedeeltes of uitsteeksels 10 onder de mond of opening gebracht zoals blijkt uit fig.1.

In deze toestand houdt de veer 26 het buitenlichaam 14 naar omlaag 5 gedrukt en de pennen 25 bevinden zich in het gedeelte 21 van de sleuf of het venster 20. Aangezien deze delen 21 van de sleuven of vensters 20 zich in langsrichting uitstrekken, wordt verdraaiing van het buitenlichaam 14 ten opzichte van het binnenlichaam 1 verhinderd en ook verdraaiing van het tussenlichaam 5 ten opzichte van het binnenlichaam 10 1 verhinderd, aangezien het tussenlichaam 5 slechts in langsrichting ten opzichte van het buitenlichaam 14 kan glijden.

Door het uitoefenen van een trekkracht op het buitenlichaam 1.4 waardoor de veer 26 wordt samengedrukt bewegen de pennen 25 zich in de delen 21 van de sleuven of vensters 20 waardoor de sleuven of 15 vensters 20 met het schroeflijnvormig hellende gedeelte tegenover gelijk gevormde sleuven of vensters 23 in het tussenlichaam 5 komen.

Dan wordt de toestand volgens fig. 3 bereikt, waaruit blijkt, dat de twee sleuven of vensters over elkaar liggen en de rand 15 van het buitenlichaam 14 naar de vrije einden van de flexibele uitsteeksels 10 20 is bewogen. Deze uitsteeksels kunnen dan niet meer uitbuigen zodat het onmogelijk is de mond of opening van het flesje van de! zitting af te halen aangezien de tandvormige gedeeltes van de uitsteeksels deze mond of opening vasthouden.

Vanuit deze stand (fig. 3), wanneer de schroeflijnvormige - 25 . sleuven of vensters 20 en 23 tegenover elkaar liggen, kunnen de lichamen 5 en 14 als geheel worden gedraaid ten opzichte van het lichaam 1 waardoor de naaldtop naar de plug 12 toe wordt bewogen waarbij de plug 12 door de naald wordt geperforeerd en bij het voortzetten van deze beweging wordt ook de rubber plug 13 van het flesje geperforeerd, 30 (fig. 4).

Bij de eerste fase van de neergaande beweging van de naald ten opzichte van de plug 12 (fig. 4) wordt ook de pakking 36 naar omlaag gedrukt. Wanneer de opening 34 nabij de plug 13 van het flesje komt, zal eventueel samengeperst gas binnen het flesje door die ope-, 35 ning 34 ontwijken, passeert de naaldholte, verlaat deze via de ope ning 33_en ontwijkt naar buiten via de filters 30. Wanneer in het BADoigq^ 5 1 2 • « % -8- flesje een onderdruk heerst zal buitenlucht in het flesje treden voor het vereffenen van de druk waarbij-deze. door de filters, de boring 33 en de naaldboring 34 passeert.

Verder verdraaien van de lichamen 5 en 14 ten opzichte van het 5 lichaam 1 doet de naald 31 verder door de plug 12 treden totdat ook de opening 35 onder de rubberplug 13 ligt, dat wil zeggen direkt binnen het flesje. Deze toestand toont fig. 5, waarin de inrichting is omgedraaid, dat wil zeggen over 180° met betrekking tot de stand weergegeven in fig. 1-4, waardoor de werking beter kan worden toègelicht.

10 Aangezien in deze toestand de naaldboring 33 door de pakking 36 is afgesloten kan vloeistof welke zich in het flesje bevindt door een injectiespuit worden aangezogen, waarbij de vloeistof welke door de opening 35 en de naaldholte treedt direkt in de spuit komt. Het is uiteraard ook mogelijk om vloeistof, zoals een oplossing vein een injec-15 tiespuit binnen een flesje te brengen zonder dat zelfs kleine hoeveelheden vloeistof naar buiten karn komen, aangezien de plug 12 tegen het midden van de rubber plug 13 wordt gedrukt welke zich in het flesje bevindt.

Onder deze omstandigheden (fig. 5), waarin de naald 31 buiten 20 de afdichtende plug 12 uitsteekt, is het onmogelijk het flesje van de / inrichting af te halen. De verbinding van de inrichting aan het flesje is stabiel door de aanwezigheid van de afgeschuinde gedeeltes 22 van de sleuven of vensters 20 waarin de pennen 25 zijn opgenomen (fig. 6), het buitenlichaam 14 is aldus axiaal verplaatst ten opzichte van het 25 tussenlichaam 5 zodat de sleuf of het venster 20 verzet is ten opzichte van de sleuf of het venster 23, zodat het buitenlichaam niet meer tezamen kan worden gedraaid met het tussenlichaam ten opzichte van het b innenlichaam.

Voor het losnemen van het flesje van de inrichting, moet het 30 buitenlichaam 14 met de hand in langsrichting worden verplaatst ten opzichte van het tussenlichaam 5, waarbij de weerstand van de veer 26 moet worden overwonnen, totdat de twee sleuven of vensters 23 en 20 weer tegenover elkaar staan. Het stelsel bestaande uit de twee lichamen 15 en 14 kan dan weer worden verdraaid ten opzichte van het binnen-35 lichaam 1, waardoor de naald ten opzichte van de plug 12.wordt teruggetrokken· en weer komt in de stand volgens fig. 4, vervolgens in de BAD ORIGINAL

8500512 -9- stand volgens fig. 3 en tenslotte in de stand volgens fig. 1, wanneer de pennen 25 in het gevormde 4eel 21 van elk van de twee sleuven of vensters 20 komen, waarbij de sleuven of vensters van het tussen-lichaam en het buitenlichaam niet langer tegenover elkaar liggen en 5 niet ten opzichte van het lichaam 1 kunnen worden gedraaid, met andere woorden de neerwaartse beweging van de naald 31 ten opzichte van de plug 12 wordt verhinderd.

Teruggekeerd in de beginstand volgens fig. 1 is het dus door het uitoefenen van een langstrekbeweging mogelijk het flesje van de 10 inrichting te lossen (waardoor het buitenwaarts uitbuigen van de uitsteeksels 10 wordt veroorzaakt) en kan de inrichting weer worden gebruikt voor een ander flesje of op de opening van een klein buisje bijvoorbeeld voor een epicraniale naald of dergelijke, waarbij de opening van dit kleine buisje geheel overeenstemt met die van een flesje. 15 Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat de naald 31 slechts door de plug 12 kan treden wanneer de inrichting zich in de geblokkeerde stand volgens fig. 3-5 bevindt, zodat het onmogelijk is de inrichting van het flesje te verwijderen, wanneer het vrije einde van de. naald zich nog buiten de rubber plug 13 van het flesje bevindt, dan-20 wel in hoofdzaak nabij de afdichtende plug 12 van de inrichting.

Het is duidelijk dat een pal, hoek of dergelijk uitsteeksel aanwezig kan zijn om een axiale beweging van het buitenlichaam 14 ten opzichte van het tussenlichaam 5 te voorkomen, tenzij de mond of opening van het flesje zich binnen de zitting van het huis bevindt waardoor het 25 beslist, onmogelijk is de naaldtop van de plug 12 te verwijderen, tenzij het flesje op bovenbedoelde veilige wijze is bevestigd. Een dergelijk uitsteeksel is echter niet getoond omdat dit door een deskundige zonder meer kan worden toegepast en ook op andere manieren en is niet beslist noodzakelijk voor de goede werking van de inrichting.

30 Teneinde de naald tenslotte buiten de plug 12 te brengen, is het allereerst noodzakelijk het buitenlichaam 14 met de hand ten opzichte van het tussenlichaam 5 te verplaatsen voor het overwinnen van de werking van een veer, vervolgens het stelsel van de twee lichamen 14 en 15 in langsrichting ten opzichte van het lichaam 1 te verplaatsen 35 zodat onder deze omstandigheden het flesje in de inrichting wordt vastgehouden en pas kern worden verwijderd wanneer de naald zich binnen de BADOrtèlWVÈ bevindt.

8500512 >v

V

-10-

Het is duidelijk dat de sleuven of vensters 20 en 23 een ander profiel hebben dan in de tekening weergegeven, bijvoorbeeld kunnen zij zich in de langsrichting van de inrichting uitstrekken waarbij de einden van een sleuf of venster op het buitenlichaam 14 dwars verloopt.

5 Voorts is het ook duidelijk, dat met hetzelfde doel de ver binding tussen de buiten-, tussen- en binnenlichamen anders kan zijn dan getekend. Het buitenlichaam kan bijvoorbeeld op het tussenlichaam worden vastgehouden door middel van langstanden welke zich op het vlak van één van de twee lichamen bevinden en samenwerken met overeenkom-10 stige rechte langssleuven op het naburige vlak van het andere lichaam: het buiten- en tussenlichaam kunnen uitsluitend in de langsrichting ten opzichte van elkaar worden bewogen. In dat geval kan het tussenlichaam op het binnenlichaam worden vastgehouden door ten minste één schroeflijnvormige sleuf en ten minste één ribbe of tanden welke kan 15 samenwerken met en verplaatsen in die sleuf en aangebracht op één van de overliggende vlakken van het tussen- en binnenlichaam welke in dat geval ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn volgens een schroef-beweging, dat wil zeggen bij verdraaiing en gelijktijdig axiaal verplaatsen. Bij deze uitvoeringsvorm kan de pen 25 één geheel vormen met 20 het buitenlichaam en steekt binnenwaarts uit zonder tussenkomst van het tussenlichaam waarbij het vrije einde van de pen reikt en' beweegbaar is in een schroeflijnvormig sleuf, gevormd in het buitenvlak van het binnenlichaam, welke sleuf evenwijdig loopt aan de genoemde 'schroeflijnvormige sleuf: het koppelen van het vrije einde van de pen met de » 25 schroeflijnvormige sleuf waarborgt een gelijktijdig draaien en langs-verplaatsen van het buitenlichaam tezamen met het tussenlichaam ten opzichte van het binnenlichaam.

Evenals bij het in de tekening weergegeven uitvoeringsvoor-beeld is bok in de gewijzigde constructie een sleuf aanwezig, in het 30 ondereinde waarvan, met een gedeelte dat zich in de langsrichting uitstrekt en waarin de pen 25 reikt (aangedrukt door de veerwerking tussen het buiten- en tussenlichaam van de inrichting) wanneer de inrichting zich in de ruststand bevindt, waarbij wordt voorkomen, dat het buitenlichaam tezamen met het tussenlichaam zal draaien en verschuiven ten 35 opzichte van het binnenlichaam.

BAD(fm5l2 · 'a, . . ·'** -11-

Eenzelfde sleuf is aanwezig in het boveneinde met een dwars uitstekend gedeelte (ten opzichte van het schroeflijnvormige gedeelte van de axiale sleuf) en voorzien van een verbreed of uigespaard gedeelte naar het vrije einde van de inrichting: in dit uitgespaarde 5 gedeelte ligt in een stabiele toestand de pen 25 (aangedrukt door de veerwerking tussen het buitenlichaam en het tussenlichaam) wanneer de inrichting zich in de werkzame toestand bevindt, dat wil zeggen de inrichting is op de mond van een flesje vastgezet. De vorm van het buitenlichaam 14 kan anders zijn dan in de tekening weergegeven; 10 dit kan bijvoorbeeld cilindrisch zijn met openingen welke gebracht kunnen worden tegenover de uitsteeksels 10, waardoor deze uitsteeksels dus buitenwaarts kussen uitbuigen. Door verdraaiing van het buitenlichaam ten opzichte van het tussenlichaam, kunnen deze openingen van de uitsteeksels af bewogen worden, welke dan komen te steunen tegen 15 de wand vein het buitenlichaam, waardoor uitbuiging wordt voorkomen en dus de mond of opening van de fles niet meer van de zitting van de inrichting kam worden verwijderd.

Wanneer in het inwendige van het flesje 9 geen overdruk of onderdruk heerst, is ook geen vereffening vereist voor deze druk ten 20 opzichte van de druk daarbuiten in welk geval de naald 31 van gebruikelijke vorm kan zijn, dat wil zeggen met een open vri^j einde zonder het aanbrengen van boringen 33, 34 en 35. In dat geval is het ook niet noodzakelijk te voorzien in een pakking 36, welke slechts dient om de boring 33 af te sluiten wanneer vloeistof door de spuit 4 in of uit 25 het flesje gebracht moet worden.'

Tenslotte zij opgemerkt, dat in het weergegeven uitvoerings-voorbeeld de pakking 36 verschuifbaar is over het buitenvlak van de naald 31, doch hetzelfde resultaat kan worden bereikt door een geschikte. bemeting en vorming van een dergelijke pakking en deze op een 30 bepaalde plaats in de holte 11 van het uitsteeksel 6 vast te zetten.

Hét is bijvoorbeeld mogelijk in de holte 11 een stijf buisvormig element te brengen met daarboven en daaronder twee pakking-ringen welke in de rusttoestand van de inrichting de boringen 34 en 35 respectievelijk boring 33 in de naald zullen "afsluiten: in dat geval 35 kan de onderste pakking uit één stuk met de plug 12 zijn gevormd.

BADOF#ayi0.o 5 1 2

Claims

1. Beveiligingsinrichting voor het verbinden van een injectiespuit met de mond of opening van een flesje, dat geneesmiddel bevat of een buisje voor de afgifte van geneesmiddel uit de spuit, met het kenmerk, dat deze een langgerekt binnenlichaam heeft, dat een cilin- 5 drische holte omsl.uit, aan één uiteinde waarvan een zitting is gevormd voor het opnemen van het vrije einde van de spuit, een tussenlichaam met een hol cilindrisch uitsteeksel, dat gelegen is in en beweegbaar binnen de holte van het binnenlichaam, een gevormde verende plug, welke het naar buiten gekeerde einde van de holte in dat cilindrische 10 uitsteeksel afdichtend afsluit en waarvan het andere einde uitmondt in de holte van het binnenlichaam, een opnemende zitting voor de mond of opening van een flesje of buisje en gevormd aan het vrije einde van het tussenlichaam, waarbij de verende plug in het midden van die zitting uitsteekt, ten minste één verend uitsteeksel, één geheel 15 vormend met het tussenlichaam en een gevormd gedeelte heeft, dat in de zitting voor de mond of opening van het flesje reikt, een buitenlichaam boven het tussen- en binnenlichaam, organen, welke dat buitenlichaam op het tussenlichaam houden, waardoor een onderlinge verplaat- / sing mogelijk is tussen een stand, waarin dat uitsteeksel naar buiten 20 toe kan afbuigen en een stand, waarin het buitenlichaam samenwerkt met dat uitsteeksel en buitenwaarts uitbuigen daarvan wordt verhinderd, elementen, welke het buitenlichaam èn het tussenlichaam op het binnenlichaam houden, waardoor een gelijktijdig verplaatsen van laatstgenoemde twee lichamen tezamen met het binnenlichaam slechts mogelijk is, 25 wanneer het buitenlichaam in een stand staat, waarin dit samenwerkt met het uitsteeksel om buitenwaarts uitbuigen te voorkomen, waarbij de holtes in'de tussen- en binnenlichamen een holle naald kunnen opnemen, welke met een spuit verbonden kan worden, welke in de zitting van het binnenlichaam is gevat, waarbij de top van de naald gelegen is nabij 30 de verende plug in de rust- of onwerkzame toestand van de inrichting.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het buiten- en tussenlichaam onderling worden vastgehouden door een rechte langs groef in één van de twee lichamen en door ten minste één tand of ribbe welke buiten het. vlak van het andere lichaam uitsteekt en ver- £AD ÖfflfiWéix in die groef reikt. 8500512 <. -13-

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het vasthoudelement van het tussenlichaam op het binnenlichaam en de ele-menten welke het buitenlichaam en het tussenlichaam ten opzichte van het binnenlichaam vasthouden bestaan uit ten minste één in langs- 5 richting verlopende, schroeflijnvormige sleuf of venster in het buitenlichaam en ten minste één lange schroeflijnvormige sleuf of venster in het binnenlichaam en ten minste één pen, welke radiaal vanaf het binnenlichaam in de sleuven of vensters reikt, welk laatste zich uitstrekt in de richting van de langsas van de inrichting en tegenover 10 elkaar gebracht kuimen worden met uitzondering van de einden van. de sleuf of het venster van het buitenlichaam welke zodanig is gevormd dat het buitenlichaam axiaal kan verplaatsen ten opzichte van het tussenlichaam, ten minste één veer zich bevindt tussen het buiten- en tussenlichaam, welke veer het buitenlichaam axiaal van het tussen-♦ 15 lichaam afgedrukt houdt.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het vasthoudelement van het tussenlichaam op het binnenlichaam en de elementen welke het buitenlichaam en het tussenlichaam op het binnenlichaam houden bestaan uit ten minste één schroeflijnvormige sleuf 20 of venster en ten minste één ribbe welke kan reiken in de overliggende vlakken van het binnen- en tussenlichaam, ten minste één pen welke verbonden is met het buitenlichaam, radiaal naar binnen steekt en waarvan het vrije einde reikt in en beweegbaar is in een schroeflijnvormige sleuf gevormd in het buitenvlak van het binnenlichaam en even-25 wijdig aan het schroeflijnvormige venster, welke sleuf nabij dat einde dat nabij de zitting van het flesje gelegen is, verlengd is uitgevoerd en aan het andere einde een verbreed uitgespaard gedeelte heeft, dat tussen het buiten- en tussenlichaam voorzien is van ten minste één veer, welke het buitenlichaam van het tussenlichaam afgedrukt houdt.

5. Inrichting volgens conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de naald één geheel vormt met het binnenlichaam en voorzien is van drie afzonderlijke boringen, welke in verbinding staan met de binnenholte Vein de naald, waarvan de top gesloten is, waarbij de tussenboring groter bemeten is dan de andere boringen en de doorgang voor vloeistof 35 mogelijk maakt, terwijl de andere boringen kleiner zijn bemeten en uitsluitend gas doorlaten, terwijl het cilindrische uitsteeksel van het bad°b^o5 12 • l -14- tussenlichaam op het vlak van de cilindrische holte van het binnenlichaam afdicht, welke cilindrische wand ten minste één door een steriel filter afgesloten opening heeft en de naald een pakking draagt, gelegen in de holte van het cilindrische uitsteeksel van het tussen-5 lichaam en ten opzichte waarvan de naald in langsrichting verschuifbaar is, wanneer het buiten- en tussenlichaam zoveel mogelijk om het binnenlichaam heen liggen, waarbij de naald door de plug heen steekt, en de twee boringen van de naald, welke het dichtst bij de top gelegen zijn buiten de plug reiken, welke pakking om de andere boring van 10 de naald heen ligt, dat wil zeggen de boring, welke het verst van de naaldtop af ligt.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de pak king op een vaste plaats in. de holte van de cilindrische wand gelegen is en de twee boringen in de naald af dicht, welke verder van de naald-15 top afliggen in de ruststand van de inrichting. / ’ 9 bad οβιδιΑκό 5 12