[go: up one dir, main page]

BE1024051B1 - Aansluitsamenstel voor een aftakking - Google Patents

Aansluitsamenstel voor een aftakking Download PDF

Info

Publication number
BE1024051B1
BE1024051B1 BE2011/0594A BE201100594A BE1024051B1 BE 1024051 B1 BE1024051 B1 BE 1024051B1 BE 2011/0594 A BE2011/0594 A BE 2011/0594A BE 201100594 A BE201100594 A BE 201100594A BE 1024051 B1 BE1024051 B1 BE 1024051B1
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
connection assembly
inlet piece
sealing sleeve
stop means
conduit
Prior art date
Application number
BE2011/0594A
Other languages
English (en)
Inventor
Bernardus Cornelis Hubertus Mureau
Jan Hendrik Ranter
Original Assignee
Wavin Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Wavin Bv filed Critical Wavin Bv
Application granted granted Critical
Publication of BE1024051B1 publication Critical patent/BE1024051B1/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16LPIPES; JOINTS OR FITTINGS FOR PIPES; SUPPORTS FOR PIPES, CABLES OR PROTECTIVE TUBING; MEANS FOR THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16L41/00Branching pipes; Joining pipes to walls
    • F16L41/08Joining pipes to walls or pipes, the joined pipe axis being perpendicular to the plane of a wall or to the axis of another pipe
    • F16L41/088Joining pipes to walls or pipes, the joined pipe axis being perpendicular to the plane of a wall or to the axis of another pipe fixed using an elastic grommet between the extremity of the tube and the wall

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Quick-Acting Or Multi-Walled Pipe Joints (AREA)

Abstract

Aansluitsamenstel voor het aansluiten van een eerste leiding (aftakking) op een dwarsopening in een tweede leiding (hoofdleiding). Het aansluitsamenstel omvat een inlaatstuk en een afdichtmanchet. Het inlaatstuk omvat een koppeldeel met een zekere koppellengte voor bevestiging van het inlaatstuk aan de eerste leiding, en een insteekdeel met een zekere insteekdiepte voor bevestiging van het inlaatstuk in de dwarsopening van de tweede leiding. De afdichtmanchet is ingericht om in gebruik afdichtend tussen het insteekdeel en een omtrekswand van de dwarsopening te liggen en het insteekdeel in de dwarsopening vast te klemmen. In gebruik naar elkaar gekeerde oppervlakken van het inlaatstuk en de afdichtmanchet zijn voorzien van samenwerkende profileringen welke in gebruik in elkaar kunnen grijpen.

Description

Titel· Aansluitsamenstel voor een aftakking.
De uitvinding heeft betrekking op een aansluitsamenstel voor het aansluiten van een eerste leiding op een dwarsopening in een tweede leiding, waarbij het aansluitsamenstel een inlaatstuk en een afdichtmanchet omvat, en waarbij het inlaatstuk een koppeldeel omvat voor bevestiging aan de eerste leiding, en een insteekdeel voor bevestiging in de dwarsopening van de tweede leiding, en waarbij de afdichtmanchet is ingericht om in gebruik a) afdichtend tussen het insteekdeel en een omtrekswand van de dwarsopening te liggen en b) het insteekdeel in de dwarsopening vast te klemmen.
Een dergelijk aansluitsamenstel is bekend en wordt bijvoorbeeld toegepast voor het in situ aansluiten van aftakkingen op een bestaande leiding, bijvoorbeeld een rioolbuis. Daartoe wordt in de bestaande leiding een dwarsopening geboord waarna de afdichtmanchet in de opening wordt geplaatst. Vervolgens wordt het inlaatstuk met het insteekdeel in de afdichtmanchet vastgedrukt. Daarna kan de aftakking aan het koppeldeel worden bevestigd.
De uitvinding beoogt een verbeterd aansluitsamenstel van het hiervoor beschreven type te verschaffen. Meer in het bijzonder beoogt de uitvinding een aansluitsamenstel te verschaffen dat eenvoudiger te vervaardigen en te installeren is en/of waarmee een betrouwbaardere aansluiting tot stand kan worden gebracht, beter bestand tegen in gebruik daarop werkende krachten zoals indrukkrachten, uittrekkrachten, buigkrachten en/of torsiekrachten.
Daartoe wordt een aansluitsamenstel volgens de uitvinding gekenmerkt doordat een koppellengte van het koppeldeel en een insteekdiepte van het insteekdeel elkaar overlappen, gezien in axiale richting. Dankzij deze maatregel kan een aan het koppeldeel bevestigde eerste leiding met een einde tot in de dwarsopening reiken. Dit draagt bij profileringen kan een betere fixatie tussen het inlaatstuk en de afdichtmanchet tot stand worden gebracht, zonder dat dit extra montagehandelingen vergt en/of noemenswaardig hogere montagekrachten. Ook kunnen de profileringen bijdragen aan een betere afdichting tussen het inlaatstuk en de afdichtmanchet. Voornoemde voordelige effecten treden reeds op als slechts een aantal van de profileringen in aangrijping is met elkaar. Omdat de insteekdiepte van het inlaatstuk van geval tot geval kan variëren heeft het de voorkeur om de afdichtmanchet over de volle lengte van profileringen te voorzien. Bij het inlaatstuk kunnen de profilering over slechts een deel van de insteeklengte worden aangebracht, bij voorkeur nabij een einde daarvan. Aldus kunnen steeds één of meerdere profileringen in aangrijping zijn met elkaar, ongeacht de daadwerkelijke insteekdiepte van het inlaatstuk.
Volgens een nadere uitwerking strekken de samenwerkende profileringen zich bij voorkeur uit langs de volle omtrek van ten minste één van de genoemde onderdelen (inlaatstuk en/of afdichtmanchet). Hierdoor maakt het niet uit in welke stand het inlaatstuk in de afdichtmanchet wordt gestoken. Montage wordt hierdoor nog verder vereenvoudigd en de kans op montagefouten wordt verkleind.
Volgens een nadere uitwerking hebben de samenwerkende profileringen een complementaire vorm. De profileringen kunnen hierdoor op vormgesloten wijze in elkaar grijpen. Bij een dergelijke uitvoeringsvorm kunnen de voor installatie benodigde krachten gering zijn. De samenwerkende profileringen kunnen ook zodanig zijn ingericht dat zij op krachtgesloten wijze in elkaar grijpen. Hiermee kan een zeer sterke aansluiting tot stand worden gebracht, bestand tegen hoge uittrekkrachten. Bij een dergelijke krachtgesloten uitvoeringsvorm speelt bovendien de vormgeving en/of maatvoering van de profileringen een minder dominante rol waardoor minder strikte vervaardigingstoleranties kunnen gelden.
Volgens een aspect van de uitvinding overlappen het koppeldeel en het insteekdeel elkaar althans gedeeltelijk, gezien in de insteekrichting van het insteekdeel. Dankzij deze maatregel kan een aan het koppeldeel bevestigde eerste leiding met een einde tot in de dwarsopening reiken. Dit draagt bij aan een gunstiger krachtenspel. In gebruik op de eerste leiding werkende krachten zoals dwarskrachten en buigkrachten kunnen namelijk voor een deel rechtstreeks worden doorgeleid van het einde van de eerste leiding naar de omringende tweede leiding. De overige krachten kunnen gelijkmatiger, over een groter deel van het inlaatstuk worden verdeeld. Hierdoor zal het samenstel bestand zijn tegen hogere externe krachten. Alternatief kan het samenstel lichter worden uitgevoerd, met minder materiaal. De maatregel kan voorts bijdragen aan een compact aansluitsamenstel, met een geringe inbouwhoogte.
Volgens een aspect van de uitvinding wordt een aansluitsamenstel volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de koppellengte van het koppeldeel langer is dan de insteekdiepte van het insteekdeel. De verhouding tussen koppellengte en insteekdiepte is van invloed op de stabiliteit van de aansluiting en de wijze waarop externe krachten doorwerken op de eerst leiding, het inlaatstuk en de tweede leiding. Daarnaast is de verhouding van invloed op de inbouwhoogte van het geïnstalleerde samenstel. Bij voorkeur is de koppellengte ongeveer 1,5 tot 2,5 keer zo groot als de insteekdiepte, meer bij voorkeur ongeveer 2 keer zo groot. Met dergelijke verhoudingen wordt een goede balans verkregen tussen de inbouwhoogte, stabiliteit en belastbaarheid van de te realiseren aansluiting.
Opgemerkt wordt dat voomoemde maatregel ook zonder de beperkende maatregel van de hoofdconclusie, dat wil zeggen, zonder overlap tussen insteekdiepte en koppellengte, kan worden toegepast in een aansluitsamenstel volgens de uitvinding en alsdan bijdragen aan een beter aansluitsamenstel.
Volgens een aspect van de uitvinding omgeeft het insteekdeel het koppeldeel. Een aldus geconstrueerd inlaatstuk kan in gemonteerde toestand een stabiele positie aannemen. De constructie kan voorts bijdragen aan de stijfheid van het inlaatstuk, in het bijzonder de radiale stijfheid. Voorts kan de constructie bijdragen aan een gunstige krachtendoorleiding. Doordat het einde van de eerste leiding, het koppeldeel, het insteekdeel en de openingwand van de tweede leiding zich alle rond elkaar uitstrekken kunnen krachten vanaf de eerste leiding in een vrijwel rechte lijn worden doorgeleid naar de tweede leiding. Hierdoor zullen minder, althans minder grote buigmomenten in het inlaatstuk worden opgewekt.
Volgens een aspect van de uitvinding is het inlaatstuk vervaardigd uit één stuk. Een dergelijk samenstel telt slechts twee onderdelen (inlaatstuk en afdichtmanchet) en kan daardoor eenvoudig worden geïnstalleerd, met een minimum aan handelingen.
Volgens een aspect van de uitvinding zijn overlappende delen van het insteekdeel en het koppeldeel onderling verbonden door afstandhouders, bijvoorbeeld ribben. Hierdoor kan de stijfheid van het inlaatstuk op strategische punten worden vergroot, doch met een minimum aan extra materiaal.
Volgens een aspect van de uitvinding heeft het insteekdeel een in hoofdzaak constante wanddikte. Hierdoor is het insteekdeel eenvoudig te vervaardigen door gieten, bijvoorbeeld spuitgieten. Door de constante wanddikte koelt het product gelijkmatig af waardoor interne spanningen en daarmee gepaard gaande vervormingen vermeden of verminderd kunnen worden.
Volgens een aspect van de uitvinding heeft het koppeldeel een in hoofdzaak constante wanddikte. Dit biedt dezelfde vervaardigingsvoordelen als hiervoor beschreven voor het insteekdeel.
Volgens een aspect van de uitvinding is de wanddikte van het koppeldeel ongeveer gelijk aan de wanddikte van het insteekdeel. Dit draagt bij aan een eenvoudiger te vervaardigen samenstel. Meer in het bijzonder is het inlaatstuk hierdoor eenvoudig eendelig te spuitgieten. Doordat beide delen bij benadering een zelfde wanddikte hebben worden afkoelverschillen en daarmee gepaard gaande nadelen (interne spanningen, vervormingen zoals kromtrekken) vermeden of verminderd.
Volgens een aspect van de uitvinding is het inlaatstuk althans gedeeltelijk dubbelwandig uitgevoerd. Dit kan bijdragen aan een sterk, compact inlaatstuk. Het dubbelwandige deel kan bovendien eenvoudig worden vervaardigd, met bekende giettechnieken zoals spuitgieten of rotatiegieten.
Volgens een aspect van de uitvinding is het inlaatstuk ten minste ter plaatse van het insteekdeel dubbelwandig uitgevoerd. Het buitenste wanddeel kan samenwerken met de afdichtmanchet. Het binnenste wanddeel kan samenwerken met of deel uitmaken van het koppeldeel.
Volgens een aspect van de uitvinding kan een eerste gedeelte van het inlaatstuk dat in gebruik in de dwarsopening reikt een grotere wanddikte hebben dan een tweede gedeelte van het inlaatstuk dat in gebruik buiten de dwarsopening ligt. Aldus kunnen de mechanische eigenschappen van het inlaatstuk, in het bijzonder de stijfheid en sterkte, plaatselijk worden vergroot daar waar dat nodig is. Zo kan een eerste gedeelte worden gerealiseerd dat voldoende stijf en sterk is om in gebruik niet of nauwelijks te vervormen. Hierdoor kan dit eerste gedeelte, ook in belaste toestand nauwsluitend blijven aanliggen tegen de afdichtmanchet. Het eerste gedeelte kan bijvoorbeeld een wanddikte hebben die ongeveer 1,5 tot 2,5 keer zo groot is, en bijvoorkeur ongeveer 2 keer zo groot is als die van het tweede gedeelte. Met dergelijke verhoudingen kan een goede balans worden verkregen tussen additionele sterkte en stijfheid en de hoeveelheid extra materiaal die daarvoor nodig is.
Volgens een aspect van de uitvinding kan het koppeldeel een mof, een spie of beide omvatten. In het laatste geval kan tussen de mof en de spie een ringvormige kamer zijn gevormd waarin de eerste leiding opneembaar is. De spie kan voor ondersteuning zorgen, ter voorkoming dat de eerste leiding in de mof wordt dichtgedrukt.
Volgens een aspect van de uitvinding kan het koppeldeel borgmiddelen omvatten om de eerste leiding in de geïnstalleerde toestand te fixeren. Deze borgmiddelen kunnen bijvoorbeeld een of meerdere vertandingen omvatten die zich in de ingestoken leiding vastbijten of een wigvormige klemring die zich steeds strakker in of rond de eerste leiding klemt naarmate deze uit het samenstel wordt teruggetrokken. Aldus wordt een sterke aansluiting verkregen, welke weerstand kan bieden tegen externe krachten, met name uittrekkrachten.
Volgens een aspect van de uitvinding kan het koppeldeel afdichtmiddelen omvatten, om afdichtend aan te liggen tegen de eerste leiding. De afdichtmiddelen kunnen bijvoorbeeld een afdichtring omvatten. Hierdoor kan een fluïdumdichte verbinding tot stand worden gebracht tussen koppeldeel en eerste leiding.
Volgens een aspect van de uitvinding kan het inlaatstuk eerste aanslagmiddelen omvatten. Deze eerste aanslagmiddelen kunnen zich bijvoorbeeld uitstrekken langs de buitenomtrek van het inlaatstuk. Dankzij dergelijk aanslagmiddelen wordt de insteekdiepte van het inlaatstuk beperkt en wordt verhinderd dat het inlaatstuk te ver of zelfs geheel door de dwarsopening wordt gedrukt. Aldus wordt installatie van het samenstel eenvoudiger, althans onfeilbaarder.
Volgens een nadere uitwerking van voornoemd aspect is een buitendiameter van de eerste aanslagmiddelen groter dan de diameter van de dwarsopening. Hierdoor kunnen de aanslagmiddelen afsteunen tegen de leidingwand rondom de dwarsopening. Dit vergroot de weerstand tegen in gebruik op het samenstel werkende doordrukkrachten. Het kan voorts resulteren in een gunstiger krachtenspel waarbij op het samenstel werkende krachten via de eerste aanslagmiddelen worden doorgeleid naar de tweede leiding.
Volgens een nadere uitwerking zijn de eerste aanslagmiddelen ongeveer halverwege het inlaatstuk gelegen. Hierdoor kan het inlaatstuk met een even lang gedeelte in de dwarsopening liggen als daarbuiten. Dit resulteert in een stabiele aansluiting met relatief grote belastbaarheid. In gebruik op het samenstel werkende krachten zullen via het in de dwarsopening gelegen inlaatstukgedeelte worden afgewenteld op de tweede leiding. De tweede leiding zal in reactie hierop reactiekrachten uitoefenen op het in de dwarsopening gelegen gedeelte. Naarmate het buiten de dwarsopening gelegen gedeelte langer is zullen voornoemde reactiekrachten groter zijn als gevolg van hefboomwerking (het buiten de dwarsopening gelegen gedeelte fungeert als hefboom). Vandaar dat het gunstig is als beide gedeelten ongeveer even lang zijn. Daarbij is de lengte van het in de dwarsopening gelegen gedeelte bij voorkeur kleiner dan of gelijk aan de wanddikte van de tweede leiding. Alsdan zal dit gedeelte over de gehele ingestoken lengte kunnen afsteunen tegen de leidingwand.
In gevallen waar het inlaatstuk een dubbelwandig en een enkelwandig deel omvat zijn de eerste aanslagmiddelen bij voorkeur gelegen nabij een overgang tussen beide delen. Hierdoor kan het dubbelwandige deel over haar volle lengte in de dwarsopening steken waardoor de sterkte van dit dubbelwandige deel optimaal benut kan worden.
Volgens een aspect van de uitvinding zijn de eerste aanslagmiddelen ingericht om de ronding van de tweede leiding te volgen. Hierdoor kunnen de aanslagmiddelen nauwsluitend aanliggen tegen de leidingwand en aldus bijdragen aan een goede afdichting. Bovendien zal het aanligvlak relatief groot zijn, resulterend in een gunstige verdeling van aanlig' en aandrukkrachten.
Volgens een aspect van de uitvinding kunnen de eerste aanslagmiddelen één of meer nokken omvatten die tezamen althans een deel van de buitenomtrek van het inlaatstuk beslaan. Door meerdere nokken te voorzien kan met een minimum aan materiaal toch een relatief groot aanslagbereik worden gerealiseerd. Alternatief kan één rondlopende nok worden voorzien. Met een dergelijke nok kunnen aandrukkrachten gelijkmatig rondom de dwarsopening worden verdeeld en kunnen piekspanningen worden voorkomen. Een dergelijk nok kan bovendien bijdragen aan de algehele stijfheid en sterkte van het inlaatstuk.
Volgens een aspect van de uitvinding kan het inlaatstuk tweede aanslagmiddelen omvatten om de koppellengte tussen het inlaatstuk, meer in het bijzonder het koppeldeel, en de eerste leiding te begrenzen. Aldus kan op eenvoudige wijze een voelbare of anderszins waarneembare terugkoppeling worden gegeven aan een gebruiker welke ervoor zorgt dat de eerste leiding steeds voldoende ver, doch niet te ver in of rond het koppeldeel wordt geschoven. De tweede aanslagmiddelen kunnen zich bijvoorbeeld uitstrekken langs de binnenomtrek van het koppeldeel, nabij een einde daarvan.
Volgens een aspect van de uitvinding kunnen de eerste en tweede aanslagmiddelen zodanig ten opzichte van elkaar zijn gerangschikt dat de koppellengte groter is dan de insteekdiepte. Een dergelijk verhouding tussen koppellengte en insteekdiepte is, zoals hierboven uiteengezet, gunstig voor het wel functioneren van het aansluitsamenstel. Door slimme plaatsing van de eerste en tweede aanslagmiddelen kan dus worden bereikt dat het inlaatstuk steeds wordt geïnstalleerd op een wijze die gunstig is.
Volgens een aspect van de uitvinding heeft de afdichtmanchet een axiale lengte die bij benadering gelijk is aan de wanddikte van de tweede leiding ter plaatse van de dwarsopening. Hierdoor kan de afdichtmanchet afdichtend aanliggen tegen het gehele oppervlak van de openingwand en aldus bijdragen aan een goede afdichting.
Volgens een aspect van de uitvinding heeft de afdichtmanchet een axiale lengte die bij benadering gelijk is aan de insteekdiepte van het inlaatstuk. Aldus kan de afdichtmanchet over de volle insteekdiepte afdichtend aanliggen rond het inlaatstuk en rechtstreeks contact tussen het inlaatstuk en de openingwand helpen verhinderen.
Volgens een aspect van de uitvinding is langs de buitenomtrek van de afdichtmanchet een grip- en/of afdichtingverhogende profilering voorzien, bijvoorbeeld één of meerdere ribbels. Ter plaatse van deze profileringen zal de afdichtmanchet in gebruik met grotere druk aanliggen tegen de openingwand. Dit kan bijdragen aan een nog betere afdichting. Het kan tevens bijdragen aan een nog betere fixatie van de afdichtmanchet in de dwarsopening. De profilering strekt zich bij voorkeur uit rondom de gehele buitenomtrek. Hierdoor is de plaatselijk verhoogde aanligdruk gelijkmatig verdeeld langs de omtrek. Bovendien zal het hierdoor niet uitmaken in welke stand de afdichtmanchet in de dwarsopening wordt gestoken.
Volgens een aspect van de uitvinding omvat de afdichtmanchet een kraag die in gebruik afdichtend aanligt tegen een buitenoppervlak van de tweede leiding rondom de dwarsopening. De kraag kan bijdragen aan een nog betere afdichting tussen inlaatstuk en tweede leiding. Voorts kan de kraag visuele terugkoppeling geven dat de afdichtmanchet correct is geïnstalleerd.
Volgens een aspect van de uitvinding is een eindrand van het inlaatstuk voorzien van een afschuining. De afschuining kan helpen om het inlaatstuk tijdens het inbrengen in de afdichtmanchet te centreren. De afschuining zorgt er tevens voor dat de insteekkracht laag zal zijn, althans initieel.
Volgens een aspect van de uitvinding omvat een eindrand van het inlaatstuk een verjongd basisgedeelte waarvan de omhullende een conisch of gekromd (concaaf, convex of anderszins) verloop heeft, waarbij het basisgedeelte ten minste twee gebieden omvat die radiaal inwaarts van de omhullende zijn gelegen, op enige afstand daarvan. Met een dergelijk geprofileerde eindrand wordt een lage insteekkracht verkregen doordat de rand tijdens het installeren sectorgewijs in contact komt met de afdichtmanchet.
Volgens een aspect van de uitvinding is de afdichtmanchet vervaardigd uit een elastomeer. Dankzij de goede elastische eigenschappen van dit materiaal kan de afdichtmanchet steeds nauwsluitend aanliggen tegen aangrenzende oppervlakken, ook wanneer deze onregelmatigheden omvatten. Daarnaast heeft het materiaal een hoge wrijvingscoëfficiënt waardoor de afdichtmanchet in gebruik een hoge weerstand kan bieden tegen indruk- en uittrekkrachten.
Volgens een aspect van de uitvinding is het inlaatstuk zodanig gedimensioneerd dat de stijfheid van het inlaatstuk groter is dan die van de afdichtmanchet, althans in radiale richting. Hierdoor kan het inlaatstuk tijdens installatie druk uitoefenen op de afdichtmanchet en deze plaatselijk vervormen of samendrukken zonder zelf te vervormen.
Volgens een aspect van de uitvinding is het inlaatstuk vervaardigd uit eenzelfde materiaal als de aan te sluiten eerste leiding, althans een materiaal met vergelijkbare mechanische eigenschappen, zoals elasticiteitsmodulus, uitzettingscoëfficiënt, etc.. Hierdoor kunnen aansluitproblemen tussen het inlaatstuk en de eerste leiding worden voorkomen of verminderd.
Volgens een aspect van de uitvinding zijn de afdichtmanchet en het inlaatstuk zodanig gedimensioneerd dat de afdichtmanchet in geïnstalleerde toestand enigszins is samengedrukt tussen het inlaatstuk en de openingwand. Hierdoor worden in de afdichtmanchet elastische reactiekrachten opgewekt die er voor zorgen dat de afdichtmanchet steeds met een zekere kracht zal aanliggen tegen aangrenzende delen, ook wanneer deze onregelmatigheden en/of maatafwijkingen omvatten. Aldus wordt een goede afdichting verkregen. Daarnaast zorgen genoemde reactiekrachten voor relatief grote wrijvingskrachten tussen de afdichtmanchet en de aangrenzende delen, hetgeen bij draagt aan een goede fixatie van het inlaatstuk in de dwarsopening.
Ter verduidelijking van de uitvinding zal een uitvoeringsvoorbeeld van een aansluitsamenstel volgens de uitvinding, alsmede de samenstellende onderdelen en het gebruik daarvan nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarin toont: FIG. 1 in perspectivisch aanzicht een aansluitsamenstel volgens de uitvinding, in uiteengenomen toestand! FIG. 2 in dwarsdoorsnede het aansluitsamenstel uit Figuur 1, in samengestelde toestand! FIG. 3 in perspectivisch aanzicht een inlaatstuk volgens de uitvinding! FIG. 4 in perspectivisch aanzicht een alternatieve uitvoeringsvorm van een inlaatstuk volgens de uitvinding! FIG. 5 in dwarsdoorsnede een inlaatstuk volgens de uitvinding! FIG. 6 een detail van het inlaatstuk uit Figuur 5! FIG. 7 in dwarsdoorsnede een afdichtmanchet volgens de uitvinding! en FIG. 8 een detail van de afdichtmanchet uit Figuur 7.
Figuur 1 en 2 tonen een aansluitsamenstel 1 volgens de uitvinding voor aansluiting van een eerste leiding 21 op een dwarsopening 23 in een tweede leiding 22, waarbij de tweede leiding bijvoorbeeld een betonnen rioolbuis is en de eerste leiding 21 een daarop aan te sluiten kunststof aftakking. Het aansluitsamenstel 1 omvat een inlaatstuk 2 en een afdichtmanchet 3 die in gemonteerde toestand afdichtend kan aanliggen tussen het inlaatstuk 2 en de dwarsopening 23. De afdichtmanchet 3 is bij voorkeur vervaardigd uit een elastomeer materiaal, bijvoorbeeld natuurlijk of synthetisch rubber. Het inlaatstuk 2 kan bijvoorbeeld zijn vervaardigd uit kunststof, bijvoorbeeld PVC of PE. Het inlaatstuk 2 is bij voorkeur vervaardigd uit hetzelfde of een vergelijkbaar materiaal als dat van de aan te sluiten eerste leiding 21, dat wil zeggen met vergelijkbare mechanische eigenschappen, zoals elasticiteitsmodulus, uitzettingscoëfficiënt, en dergelijke. Voorts is de geometrie van het inlaatstuk 2 zodanig dat de stijfheid, in het bijzonder de radiale stijfheid van het inlaatstuk 2 groter is dan die van de afdichtmanchet 3, zodat de manchet 3 tijdens het installeren elastisch kan worden vervormd tussen het inlaatstuk 2 en de openingwand 23.
Zoals aangegeven in de figuren 1-5 omvat het inlaatstuk 2 een koppeldeel 4 en een insteekdeel 6. Het koppeldeel 4 dient ter aansluiting van het inlaatstuk 2 op de eerste leiding 21 en kan daartoe zijn uitgevoerd als mof (als getoond). In een alternatieve uitvoeringsvorm kan het koppeldeel 4 bijvoorbeeld een spie omvatten of een mof spie combinatie waarbij tussen mof en spie een ringvormige kamer is gevormd voor opname van de eerste leiding 21.
Het getoonde koppeldeel 4 heeft een in hoofdzaak constante wanddikte d4. Het koppeldeel 4 kan voorts aanslagmiddelen 5 omvatten om een koppellengte L4 tussen het koppeldeel 4 en de eerste leiding 21 te begrenzen. Dergelijke aanslagmiddelen 5 kunnen bijvoorbeeld een of meerdere nokken omvatten of een rondlopende rand welke zich - afhankelijk van de uitvoeringsvorm van het koppeldeel 4 - langs diens binnenomtrek (als getoond) of buitenomtrek kunnen uitstrekken.
Het koppeldeel 4 kan voorts borgmiddelen (niet getoond) omvatten ten behoeve van een trekvaste verbinding tussen het koppeldeel 4 en de eerste leiding 21 en/of afdichtmiddelen (niet getoond) ten behoeve van een fluïdumdichte verbinding tussen voornoemde delen. De borgmiddelen kunnen bijvoorbeeld weerhaakvormige elementen omvatten welke zich in de eerste leiding 21 kunnen vastbijten, of klemmiddelen welke zich rond de eerste leiding 21 kunnen vastklemmen. De afdichtmiddelen kunnen bijvoorbeeld een afdichtring omvatten.
Het insteekdeel 6 dient ter aansluiting van het inlaatstuk 2 op de tweede leiding 22. Het insteekdeel 6 kan daartoe zijn uitgevoerd als een cilindervormig lichaam dat passend in de dwarsopening 23 opneembaar is. Het insteekdeel 6 heeft bij voorkeur een in hoofdzaak constante wanddikte d6. Deze wanddikte d6 is bij voorkeur van dezelfde orde van grootte als de wanddikte d4 van het koppeldeel 4. Aanslagmiddelen 8 kunnen zijn voorzien om een insteekdiepte L6 van het insteekdeel 6 te begrenzen. Deze aanslagmiddelen 8 kunnen bijvoorbeeld een of meerdere nokken omvatten die zich langs de buitenomtrek van het inlaatstuk 2 uitstrekken, nabij een einde van het insteekdeel 6, als getoond in Figuur 3. Alternatief kunnen de aanslagmiddelen 8 bijvoorbeeld een rondlopende rand omvatten, als getoond in Figuur 4. De plaatsing van de aanslagmiddelen 8 is bij voorkeur zodanig dat de insteekdiepte L6 ongeveer even groot is als de wanddikte d22 van de tweede leiding 22. De vormgeving is bij voorkeur zodanig dat de aanslagmiddelen 8 de ronding van de tweede leiding 22 kunnen volgen ter plaatse van de dwarsopening 23.
Zoals getoond in de Figuren 2, 5 en 6 omgeeft het insteekdeel 6 het koppeldeel 4 en wel zodanig dat de insteekdiepte L6 overlapt met de koppellengte L4 (in axiale richting gezien). De koppellengte L4 kan even groot zijn als de insteekdiepte L6 of kleiner, doch is bij voorkeur groter dan de insteekdiepte L6, meer bij voorkeur ongeveer twee keer zo groot. De overlap tussen insteek- en koppeldeel 6,4 kan maximaal zijn, waarbij het insteekdeel 6 over nagenoeg haar volledige insteekdiepte L6 overlapt met het koppeldeel 4. Uiteraard kan de overlap in alternatieve uitvoeringsvormen geringer zijn. Voorts kan het koppeldeel 4 uitsteken aan één zijde van het insteekdeel 6 (de getoonde zijde of de tegenover gelegen zijde die naar het binnenste van de tweede leiding 22 is gekeerd) of aan beide zijden.
De overlappende wanddelen van het koppeldeel 4 en het insteekdeel 6 kunnen op enige afstand S van elkaar zijn gelegen, zoals getoond in de Figuren 2, 5 (rechter helft) en 6. Daartussen kunnen ribben of andersoortige afstandhouders 7 zijn voorzien, als getoond in Figuur 4 en 5 (linker helft). Genoemde delen 4, 6 kunnen afzonderlijk zijn vervaardigd en daarna onderling zijn verbonden door middel van op zichzelf bekende bevestigingstechnieken zoals lijmen, lassen, schroefdraad, klempassing of dergelijke. Alternatief kunnen de delen 4, 6 inclusief eventuele afstandhouders 7 eendelig zijn vervaardigd, bijvoorbeeld door spuitgieten of rotatiegieten. De wanddikten d4, d6, d7 van genoemde delen 4, 6 en 7 zijn bij voorkeur van vergelijkbare grootte. Hierdoor zullen zij vergelijkbaar afkoelgedrag vertonen hetgeen kromtrekken en opbouw van interne spanningen kan tegengaan of verminderen.
Uiteraard kunnen de overlappende wanddelen van het koppeldeel 4 en het insteekdeel 6 ook zijn samengevoegd tot een enkele wand 17, welke er bijvoorbeeld uit kan zien als getoond in Figuur 5, linker helft. De samengevoegde wand 17 heeft in het getoonde voorbeeld een grotere dikte dl7 dan de wand van het resterende inlaatstuk 2. Ten behoeve van materiaalbesparing en/of gewichtsreductie kan de wand 17 plaatselijk hol worden uigevoerd, als getoond in de rechter helft van Figuur 5. Een dergelijke uitvoeringsvorm benadert die als hierboven beschreven, waarbij de overlappende wanddelen op enige afstand S van elkaar liggen en onderling zijn verbonden door afstandhouders 7.
Het insteekdeel 6 is in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld voorzien van profileringen 9 die zich langs althans een deel van de buitenomtrek uitstrekken. De profileringen 9 kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als groeven, ribben en/of nokken en hebben een dwarsdoorsnede die complementair is aan, althans kan samenwerken met hierna nog nader te beschrijven profileringen 11 van de afdichtmanchet 3. De profileringen 9 kunnen bijvoorbeeld een weerhaak- of zaagtandvormige dwarsdoorsnede hebben, als getoond in Figuur 5. De profileringen 9 kunnen over de hele insteekdiepte L6 van het insteekdeel 6 zijn aangebracht doch zijn bij voorkeur over een deel daarvan aangebracht, bijvoorkeur nabij het einde van het insteekdeel 6 dat in gebruik als eerste in de dwarsopening 23 wordt gestoken.
Het insteekdeel 6 kan zijn voorzien van een afgeschuinde eindrand als getoond in Figuur 6. Alternatief kan het insteekdeel 6 zijn voorzien van een geprofileerde eindrand 10, als getoond in Figuur 4 en als beschreven in EP1589272 waarvan de inhoud hierin door referentie wordt geacht te zijn op genomen. Deze geprofileerde eindrand 10 omvat een verjongd basisgedeelte 12 waarvan de omhullende een conisch of gekromd verloop heeft, en ten minste twee gebieden 14 die radiaal inwaarts ten opzichte van die omhullende zijn gelegen, op enige afstand daarvan. Dankzij een dergelijke afgeschuinde of geprofileerde rand 10 wordt installatie van het inlaatstuk 2 vergemakkelijkt en kan de benodigde insteekkracht kleiner zijn.
Het insteekdeel 6 kan voorts zijn ingesneden (niet getoond) vanaf voornoemde eindrand 10 teneinde vingers te vormen waarvan een vrij einde over een zekere radiale afstand (maximaal afstand S) naar binnen kan worden bewogen.
De afdichtmanchet 3 omvat in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld een in hoofdzaak cilindervormig lichaam met een lengte L3 en een wanddikte d3. De lengte L3 is bij voorkeur ongeveer gelijk aan de wanddikte d22 van de tweede leiding 22. De wanddikte d3 is bij voorkeur in hoofdzaak constant, afgezien van de hierna nog te beschrijven profileringen 11. De afdichtmanchet 3 kan voorts een kraag 13 omvatten, als getoond, welke in gebruik kan aanliggen tegen de leidingwand rondom de dwarsopening 23.
De getoonde manchet 3 is voorzien van profileringen 11 die zich langs althans een deel van de binnenomtrek uitstrekken. De profileringen 11 kunnen bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als groeven, ribben en/of nokken, en hebben een dwarsdoorsnede die complementair is aan, althans kan samenwerken met de hiervoor genoemde profileringen 9 van het insteekdeel 6, waarmee wordt bedoeld dat de profileringen 9, 11 in gebruik in elkaar kunnen grijpen op vormgesloten en/of krachtgesloten wijze. De getoonde profileringen 9,11 hebben daartoe een weerhaak* of zaagtandvormige dwarsdoorsnede. Uiteraard zijn andere vormen mogelijk. De profileringen 9 kunnen over een deel van de lengte L3 of over de volle lengte L3 van de afdichtmanchet 3 zijn aangebracht, bij voorkeur op regelmatige onderlinge afstand, als getoond.
De afdichtmanchet 3 kan voorts zijn voorzien van verdere profileringen die zich uitstrekken langs de buitenomtrek, bij voorkeur langs de volle omtrek. Deze verder profileringen kunnen bijvoorbeeld groeven of ribbels omvatten. Van de laatstgenoemde variant is een uitvoeringsvorm getoond in Figuur 2. De getoonde ribbels hebben een halfronde dwarsdoorsnede. Uiteraard zijn andere vormen mogelijk.
Het hiervoor beschreven aansluitsamenstel 1 kan als volgt worden geïnstalleerd. Eerst wordt in de tweede leiding 22 een dwarsopening 23 geboord. Hierna wordt de afdichtmanchet 3 in de dwarsopening geplaatst zodat de kraag 13 aanligt tegen de leidingwand rondom de dwarsopening 23. Het cilindervormige deel van de afdichtmanchet 3 ligt in deze toestand vrij van of met lichte druk aan tegen de openingwand. Vervolgens wordt het inlaatstuk 2 met het insteekdeel 6 in de afdichtmanchet 3 gestoken totdat de aanslagmiddelen 8 aanliggen tegen de kraag 13. De dimensionering van de dwarsopening 23, de afdichtmanchet 3 en het insteekdeel 6 is zodanig dat de afdichtmanchet 3 in deze toestand enigszins wordt samengedrukt tussen het insteekdeel 6 en de openingwand. De hierdoor in de afdichtmanchet 3 opgewekte elastische reactiekrachten zorgen voor een goede afdichting tussen voornoemde onderdelen, ook als de openingwand onregelmatig is. Bovendien zorgen voornoemde krachten er voor dat de manchet 3 en het insteekdeel 6 in de dwarsopening 23 worden vastgeklemd, zodat het aansluitsamenstel 1 bestand is tegen in gebruik daarop werkende uittrek* en doordrukkrachten. De weerstand tegen uittrek- en doordrukkrachten wordt nog verder vergroot door de hoge wrijvingskracht tussen de afdichtmanchet 3 enerzijds en de openingwand, respectievelijk het insteekdeel 6 anderzijds. De weerstand tegen uittrekkrachten wordt nog verder vergroot door het insteekdeel 6 en de afdichtmanchet 3 te voorzien van de samenwerkende profileringen 9,11.
Als laatste stap wordt de eerste leiding 21 in het koppeldeel 4 gestoken, tot aan de aanslagmiddelen 5. Dankzij de overlap tussen de insteekdiepte L6 en de koppellengte L4 zal de eerste leiding 21 met een einde tot in de dwarsopening 23 reiken. Dit resulteert in een gunstig krachtenspel, met name in geval van dwarskrachten, dat wil zeggen krachten in richtingen haaks op de lengterichting van de leiding 21. Deze krachten kunnen grotendeels rechtstreeks van voomoemd leidingeinde naar de openingwand worden doorgeleid. Door de dwarskrachten opgewekte buigmomenten worden door de eerste leiding 21 en het inlaatstuk 2 gezamenlijk opgevangen, in plaats van door de afzonderlijke onderdelen. De overlap tussen de insteekdiepte L6 en de koppellengte L4 draagt bovendien bij aan een compacte constructie.
Aldus kan met een aansluitsamenstel 1 volgens de uitvinding een fluïdumdichte, compacte, robuuste aansluiting tot stand worden gebracht, die bestand is tegen hoge krachten. Het samenstel 1 is bovendien eenvoudig en op foolproof-wijze te installeren, o.a. dankzij het kleine aantal onderdelen, de eerste en tweede aanslagmiddelen 8, 5 die de insteekdiepte van het inlaatstuk 2 en de eerste leiding 21 begrenzen, en de afgeschuinde of geprofileerde rand 10 die het insteken van het insteekdeel 6 vereenvoudigen. Door het insteekdeel 6 te laten overlappen met het koppeldeel 4 wordt een compact samenstel verkregen, dat in gebruik op de eerste leiding 21 werkende krachten op gunstige wijze kan doorleiden naar de tweede leiding 22. Het samenstel is voorts eenvoudig te vervaardigen, o.a. doordat de wanddikten d6, d4 van het insteekdeel 6 en het koppeldeel van gelijke grootte kunnen zijn. Hierdoor zullen deze delen 6, 4 zich op vergelijkbare wijze gedragen tijdens spuitgieten en afkoelen, waardoor interne spanningen en vervormingen worden vermeden.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de beschrijving en de tekening getoonde uitvoeringsvoorbeelden. Alle combinaties van (delen van) beschreven en/of getoonde uitvoeringsvormen worden geacht onder de uitvindingsgedachte te vallen. Bovendien zijn vele variaties daarop mogelijk binnen het raam van de uitvinding als verwoord in de hiernavolgende conclusies.

Claims (50)

  1. CONCLUSIES
    1. Aansluitsamenstel (l) voor het aansluiten van een eerste leiding (21) op een dwarsopening (23) in een tweede leiding (22), omvattende een inlaatstuk (2) en een afdichtmanchet (3), waarbij het inlaatstuk (2) een koppeldeel (4) omvat met een koppellengte (L4) voor bevestiging van het inlaatstuk aan de eerste leiding, en een insteekdeel (6) met een insteekdiepte (L6) voor bevestiging van het inlaatstuk in de dwarsopening van de tweede leiding, en waarbij de afdichtmanchet (3) is ingericht om in gebruik afdichtend tussen het insteekdeel (6) en een omtrekswand van de dwarsopening te liggen en het insteekdeel (6) in de dwarsopening vast te klemmen, met het kenmerk dat in gebruik naar elkaar gekeerde oppervlakken van het inlaatstuk (2) en de afdichtmanchet (3) zijn voorzien van samenwerkende profileringen (9, 11) welke in gebruik in elkaar kunnen grijpen.
  2. 2. Aansluitsamenstel (l) volgens conclusie 1, waarbij de samenwerkende profileringen (9, 11) zich uitstrekken over een deel van de insteekdiepte (L6) van het inlaatstuk (2), bij voorkeur nabij een einde daarvan.
  3. 3. Aansluitsamenstel (l) volgens conclusie 1 of 2, waarbij de samenwerkende profileringen (9, 11) zich uitstrekken over nagenoeg de hele lengte (L3) van de afdichtmanchet (3).
  4. 4. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de samenwerkende profileringen (9, 11) zich uitstrekken rond de volle omtrek van het inlaatstuk (2) en/of de afdichtmanchet (3).
  5. 5. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de samenwerkende profileringen (9, 11) een complementaire vorm hebben.
  6. 6. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de samenwerkende profileringen (9, 11) op vormgesloten wijze in elkaar grijpen.
  7. 7. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de samenwerkende profileringen (9, 11) op krachtgesloten wijze in elkaar grijpen.
  8. 8. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het koppeldeel (4) en het insteekdeel (6) elkaar althans gedeeltelijk overlappen, gezien in de insteekrichting van het insteekdeel (6).
  9. 9. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het koppeldeel (4), althans de koppellengte (L4), langer is dan het insteekdeel (6), althans de insteekdiepte (L6).
  10. 10. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het koppeldeel (4), althans de koppellengte (L4), ongeveer 1,5 tot 2,5 keer zo lang is als het insteekdeel (6), althans de insteekdiepte (L6), en bij voorkeur ongeveer 2 keer zo lang is.
  11. 11. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het insteekdeel (6) het koppeldeel (4) omgeeft.
  12. 12. Aansluitsamenstel (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het inlaatstuk (2) is vervaardigd uit één stuk.
  13. 13. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij overlappende delen van het insteekdeel (6) en het koppeldeel (4) onderling zijn verbonden door afstandhouders (7).
  14. 14. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het insteekdeel (6) een in hoofdzaak constante wanddikte (d6) heeft.
  15. 15. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het koppeldeel (4) een in hoofdzaak constante wanddikte (d4) heeft.
  16. 16. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de wanddikte (d4) van het koppeldeel (4) ongeveer gelijk is aan die (d6) van het insteekdeel (6).
  17. 17. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het inlaatstuk (2) althans gedeeltelijk dubbelwandig is uitgevoerd.
  18. 18. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het inlaatstuk (2) dubbelwandig is uitgevoerd ter plaatse van de overlap tussen insteekdeel (6) en koppeldeel (4).
  19. 19. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies waarbij een eerste gedeelte van het inlaatstuk (2) dat in gebruik in de dwarsopening (23) is gelegen een grotere wanddikte heeft dan een tweede gedeelte van het inlaatstuk (2) dat in gebruik buiten de dwarsopening is gelegen.
  20. 20. Aansluitsamenstel (l) volgens conclusie 19, waarbij het eerste gedeelte een wanddikte heeft die ongeveer 1,5 tot 2,5 keer zo groot is als die van het tweede gedeelte, en bijvoorkeur ongeveer 2 keer zo groot is.
  21. 21. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het koppeldeel (4) een mof omvat.
  22. 22. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het koppeldeel (4) een spie omvat.
  23. 23. Aansluitsamenstel (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het koppeldeel (4) borgmiddelen omvat, voor het in gebruik trekvast fixeren van de eerste leiding (21).
  24. 24. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het koppeldeel (4) afdichtmiddelen omvat om in gebruik afdichtend aan te liggen tegen de eerste leiding (21).
  25. 25. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het inlaatstuk (2) eerste aanslagmiddelen (8) omvat om de insteekdiepte (L6) van het inlaatstuk (2) in de tweede leiding (22) te begrenzen.
  26. 26. Aansluitsamenstel (l) volgens conclusie 25, waarbij de eerste aanslagmiddelen (8) zich uitstrekken langs de buitenomtrek van het inlaatstuk (2).
  27. 27. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de conclusies 25 of 26, waarbij een buitendiameter van de eerste aanslagmiddelen (8) groter is dan een diameter van de dwarsopening (23).
  28. 28. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de conclusies 25*27, waarbij de eerste aanslagmiddelen (8) ongeveer halverwege het inlaatstuk (2) zijn gelegen, gezien in axiale richting.
  29. 29. Aansluitsamenstel (1) volgens een van de conclusies 25*28, waarbij de eerste aanslagmiddelen (8) nabij een overgang tussen het insteekdeel (6) en het koppeldeel (4) zijn gelegen.
  30. 30. Aansluitsamenstel (1) volgens een van de conclusies 25*29 en 17* 24, waarbij de eerste aanslagmiddelen (8) nabij een overgang tussen het dubbelwandige deel en het enkelwandige deel van het inlaatstuk (2) zijn gelegen.
  31. 31. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de conclusies 25*30, waarbij de eerste aanslagmiddelen (8) zijn ingericht om de ronding van de tweede leiding (22) rondom de dwarsopening (23) te kunnen volgen.
  32. 32. Aansluitsamenstel (1) volgens een van de conclusies 25*31, waarbij de eerste aanslagmiddelen (8) één of meer nokken omvatten, die tezamen althans een deel van de buitenomtrek van het inlaatstuk (2) beslaan.
  33. 33. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het inlaatstuk (2) tweede aanslagmiddelen (5) omvat om de koppellengte (L4) tussen het inlaatstuk en de eerste leiding (21) te begrenzen.
  34. 34. Aansluitsamenstel (l) volgens conclusie 33, waarbij de tweede aanslagmiddelen (5) zich uitstrekken langs de binnenomtrek van het koppeldeel (4), bij voor keur nabij een einde daarvan,
  35. 35. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de conclusies 25*32 en 33* 34, waarbij de eerste aanslagmiddelen (8) en de tweede aanslagmiddelen (5) zodanig ten opzichte van elkaar zijn gerangschikt dat de koppellengte (L4) groter is dan de insteekdiepte (L6).
  36. 36. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de conclusies 25-32 en 33-35, waarbij de axiale afstand tussen de eerste aanslagmiddelen (8) en de tweede aanslagmiddelen (5) in hoofdzaak gelijk is aan de insteekdiepte (L6) van het inlaatstuk (2).
  37. 37. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het insteekdeel (6) in hoofdzaak cilindervormig is.
  38. 38. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afdichtmanchet (3) een in hoofdzaak cilindervormig afdichtlichaam omvat dat in gebruik afdichtend kan aanliggen tussen het inlaatstuk (2) en de openingwand.
  39. 39. Aansluitsamenstel (1) volgens conclusie 38, waarbij het de afdichtmanchet, althans het cilindervormige afdichtlichaam een axiale lengte (L3) heeft die ongeveer gelijk is aan de wanddikte van de tweede leiding (22) ter plaatse van de dwarsopening (23).
  40. 40. Aansluitsamenstel (l) volgens conclusie 38 of 39, waarbij de afdichtmanchet, althans het cilindervormige afdichtlichaam een axiale lengte (L3) heeft die ongeveer gelijk is aan de insteekdiepte (L6) van het inlaatstuk (2).
  41. 41. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de conclusies 38*40, waarbij langs de buitenomtrek van de afdichtmanchet (3) een grip- en/of afdichtingverhogende profilering is voorzien, bijvoorbeeld één of meerdere ribbels.
  42. 42. Aansluitsamenstel (l) volgens conclusie 41, waarbij de profilering zich rond de gehele buitenomtrek uitstrekt.
  43. 43. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afdichtmanchet (3) een kraag 13 omvat die in gebruik afdichtend kan aanliggen tegen een buitenoppervlak van de tweede leiding (22) rondom de dwarsopening (23).
  44. 44. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de conclusies 25-42 en 43, waarbij de buitendiameter van de eerste aanslagmiddelen (8) ongeveer gelijk is aan of kleiner is dan de buitendiameter van de kraag (13) van de afdichtmanchet (3).
  45. 45. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een eindrand (10) van het inlaatstuk (2) is voorzien van een afschuining.
  46. 46. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij een eindrand (10) van het inlaatstuk (2) een verjongd basisgedeelte (12) omvat waarvan de omhullende een conisch of gekromd verloop heeft, en ten minste twee gebieden (14) die radiaal inwaarts ten opzichte van die omhullende zijn gelegen, op enige afstand daarvan.
  47. 47. Aansluitsamenstel (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afdichtmanchet (3) is vervaardigd uit een elastomeer.
  48. 48. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het inlaatstuk (2) is vervaardigd uit een kunststof en zodanig is gedimensioneerd dat de stijfheid van het inlaatstuk (2) groter is dan die van de afdichtmanchet (3), althans in radiale richting.
  49. 49. Aansluitsamenstel (l) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij het inlaatstuk (2) is vervaardigd uit eenzelfde materiaal als de aan te sluiten eerste leiding (21), althans een materiaal met vergelijkbare mechanische eigenschappen.
  50. 50. Aansluitsamenstel (1) volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de afdichtmanchet (3) en het inlaatstuk (2) zodanig zijn gedimensioneerd dat de afdichtmanchet (3) in gebruik enigszins is samengedrukt tussen het inlaatstuk (2) en de openingwand.
BE2011/0594A 2010-10-07 2011-10-06 Aansluitsamenstel voor een aftakking BE1024051B1 (nl)

Applications Claiming Priority (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1038294 2010-10-07
NL1038294A NL1038294C2 (nl) 2010-10-07 2010-10-07 Aansluitsamenstel voor een aftakking.
NL1038342A NL1038342C2 (nl) 2010-10-07 2010-10-29 Aansluitsamenstel voor een aftakking.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1024051B1 true BE1024051B1 (nl) 2017-11-08

Family

ID=44115641

Family Applications (3)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2011/0593A BE1024036B1 (nl) 2010-10-07 2011-10-06 Aansluitsamenstel voor een aftakking
BE2011/0594A BE1024051B1 (nl) 2010-10-07 2011-10-06 Aansluitsamenstel voor een aftakking
BE2011/0595A BE1024454B1 (nl) 2010-10-07 2011-10-06 Aansluitsamenstel voor een aftakking

Family Applications Before (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2011/0593A BE1024036B1 (nl) 2010-10-07 2011-10-06 Aansluitsamenstel voor een aftakking

Family Applications After (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2011/0595A BE1024454B1 (nl) 2010-10-07 2011-10-06 Aansluitsamenstel voor een aftakking

Country Status (2)

Country Link
BE (3) BE1024036B1 (nl)
NL (3) NL1038294C2 (nl)

Family Cites Families (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3531142A (en) * 1968-08-05 1970-09-29 Raven Ind Inc Tank fitting
DE3408835C2 (de) * 1984-03-10 1987-01-29 Fa. Carl Freudenberg, 6940 Weinheim Warmwasserbereiter
DE3529112A1 (de) * 1985-08-14 1987-02-26 Wolfgang Schwarz Abzweigung und verfahren zu ihrer herstellung
FR2737766B1 (fr) * 1995-08-11 1997-09-19 Soc Et Et De Realisations Ind Dispositif pour la fixation rigide et etanche de deux conduits
CZ294885B6 (cs) * 1996-03-25 2005-04-13 Kunststoffröhren Sendenhorst Gmbh Připojovací nátrubek pro kapalinotěsné spojení s kanalizační trubkou z betonu
SE9604411L (sv) * 1996-11-29 1998-05-30 Forsheda Ab Rörkoppling
DE29800496U1 (de) * 1998-01-14 1998-03-05 Kunststoffröhren Sendenhorst GmbH, 48324 Sendenhorst Kugelgelenk-Sattelstück
IT247385Y1 (it) * 1999-09-17 2002-07-09 Polieco Srl Sistema di accoppiamento a tenuta di un tubo ondulato con un pozzetto.
DE202006005685U1 (de) * 2006-04-05 2007-08-16 Rehau Ag + Co Anschlussvorrichtung für eine Nebenrohrleitung

Also Published As

Publication number Publication date
NL1038294C2 (nl) 2012-04-11
NL1038341C2 (nl) 2012-04-11
NL1038342C2 (nl) 2012-04-11
BE1024036B1 (nl) 2017-10-31
BE1024454B1 (nl) 2018-02-22

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CN101124425B (zh) 连接器、柔性连接器组件以及组装柔性连接器组件的方法
US7207606B2 (en) Mechanical pipe joint, gasket, and method for restraining pipe spigots in mechanical pipe joint bell sockets
AU2006258376B2 (en) Pipe coupling
US10415728B2 (en) Seal for a pipe coupling
US5188401A (en) Pipe coupling with interlocked and segmented grip ring
EP2084446A2 (fr) Jonction tubulaire
EP2749804B2 (en) Polymer pipe connection assembly
EP2602531A1 (fr) Organe de verrouillage d'un dispositif de raccordement pour transfert de fluide, ce dispositif et son procédé de verrouillage.
US20040041399A1 (en) Coupling device for polymeric pipes
JP2004503733A (ja) パイプ連結装置
KR20080019643A (ko) 클러치 시스템
EA004842B1 (ru) Соединительная муфта для труб
CN102563248A (zh) 管道连接结构
MXPA04001058A (es) Empaque.
US20130257041A1 (en) Tube splicing device
JP2005140230A5 (nl)
NL8601757A (nl) Steekkoppeling.
BE1024051B1 (nl) Aansluitsamenstel voor een aftakking
KR100642203B1 (ko) 로킹부를 갖는 파형관용 커넥터
AU2004286345A1 (en) Fitting for metal pipe and tubing
KR100899383B1 (ko) 합성수지관용 연결구
FR2995651A1 (fr) Ensemble d'etancheite pour jonction tubulaire et jonction tubulaire correspondante
FR3122913A1 (fr) Liaison télescopique articulée de deux composants tubulaires.
KR20110000711U (ko) 용수관연결부재의 용수관 조임구

Legal Events

Date Code Title Description
FG Patent granted

Effective date: 20171108