BE1019948A3 - Ladderconstructie. - Google Patents

Abstract

Ladderconstructie (1) hoofdzakelijk bestaande uit een ladder (4) en een zijdelingse geleiding (3), waarbij de ladder (4) met zijn bovenzijde zijdelings beweegbaar aan de geleiding (3) is bevestigd, waarbij de zijdelingse geleiding (3) tevens dient om de ladderconstructie (1) aan een rek (2) te bevestigen, waarbij de ladderconstructie (1) voorzien is van scharnierpunten die toelaten de ladder (4) rond een scharnieras (10) die in zijdelingse richting loopt te laten scharnieren tussen een opbergpositie, en een schuine gebruikspositie, waarbij de ladder (4) voorzien is van rol- of glijmiddelen (25) die een beweging van de onderzijde van de ladder (4), zowel in zijdelingse, als in haaks daarop staande richtng in het horizontale vlak toelaten.

Description

Ladderconstructie

De huidige uitvinding heeft betrekking op een ladderconstructie

Meer speciaal, heeft de uitvinding betrekking op een ladderconstructie hoofdzakelijk bestaande uit een ladder en een zijdelingse geleiding waaraan de ladder is opgehangen, bijvoorbeeld aan een raagazijnrek. Hierbij is de ladder zijdelings beweegbaar aan de geleiding bevestigd, is er een verlengstuk voorzien aan de ladder en is de ladderconstructie voorzien van één of meer scharnierpunten.

Dit soort ladders zijn traditioneel bekend.

Dankzij de verlengstukken en de scharnierpunten die toelaten de ladder rond een scharnieras evenwijdig met de geleiding te laten scharnieren, kan de ladder weggeklapt worden in een op'bergpositie waarin de ladder verticaal vrijwel tegen het magazijnrek staat, en dus de doorgangen tussen magazijnrekken niet blokkeert, en een schuine gebruikspositie waarin een persoon op de ladder kan klimmen om toegang te krijgen tot een hoger gelegen schap.

Traditioneel staan deze ladders met onderaan bevestigde steunen op de grond.

Dit heeft als nadeel dat een dergelijke ladder elke keer wanneer deze van opbergpositie naar gebruikspositie gebracht dient te worden, of langs een rek zijdelings verplaatst dient te worden, zij het in opbergpositie of in gebruikspositie, opgetild dient te worden.

Dit is niet altijd gemakkelijk en vereist een bepaalde kracht en handigheid en houdt het risico van een ergonomisch slechte manipulatie die tot medische klachten kan leiden.

Bovendien hebben de personen die dit moeten doen, vaak producten in hun handen, waardoor de beschikbaarheid van hun handen verminderd is.

Ook is precisie in de positionering op deze manier niet gemakkelijk te bereiken.

De huidige uitvinding heeft tot doel aan de genoemde en andere nadelen een oplossing te bieden doordat zij voorziet in een ladderconstructie hoofdzakelijk bestaande uit een ladder en een zijdelingse geleiding, waarbij de ladder met zijn bovenzijde door middel van verlengbare delen en zijdelings beweegbaar aan de geleiding is bevestigd, waarbij de zijdelingse geleiding tevens dient om de ladderconstructie aan een rek of andere constructie te bevestigen, waarbij de ladderconstructie voorzien is van één of meer scharnierpunten die toelaten de ladder rond een scharnieras die in zijdelingse richting loopt, te laten scharnieren tussen een opbergpositie waarin de ladder in hoofdzakelijk verticale richting nabij voornoemd rek of andere constructie is weggeklapt, en een schuine gebruikspositie, waarbij de ladder aan zijn onderzijde voorzien is van rol- of glijmiddelen die een beweging van de onderzijde van de ladder over de vloer, zowel in zijdelingse, als in haaks daarop staande richting in het horizontale vlak toelaten.

Dit heeft als voordeel dat de ladder daardoor op gemakkelijke wijze, met beperkte kracht, van opberg- naar gebruikspositie te brengen is en zowel in opberg-, als in gebruikspositie zijdelings kan worden verplaatst.

Deze beweging is zo eenvoudig dat deze zelfs met de voeten, dus handenvrij, bijvoorbeeld wanneer de persoon die de ladder moet beklimmen de handen gebruikt om een product vast te houden, gemakkelijk uitgevoerd kan worden.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm laten de rol- of glijmiddelen een beweging van de onderzijde van de ladder in willekeurig welke horizontale richting toe.

Hierdoor kan de onderzijde van de ladder gelijktijdig in beide voornoemde richtingen bewogen worden en kan deze dus via een directe weg van een positie naar een andere positie gebracht worden.

In bijzondere uitvoeringsvormen zijn de rol- of glijmiddelen zwenkwielen of kogelwielen.

Dit heeft als voordeel dat dit eenvoudig verkrijgbare, relatief goedkope middelen zijn die een beweging van de onderzijde van de ladder over de vloer in iedere richting toelaten.

In een verdere voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de ladderconstructie voorzien van een rem die minstens in de gebruikspositie van de ladder een zijwaartse beweging van de ladder verhindert.

Dit is wenselijk om de ladder stevig op zijn plaats te houden wanneer er iemand opstaat, zodat gevaarlijke situaties vermeden worden.

Bij voorkeur werkt de rem automatisch wanneer de ladder belast wordt, zodat het toevallig vergeten van het activeren van de rem niet kan voorkomen.

In voorkeurdragende uitvoeringsvormen omvat de rem twee remoppervlakken die door hun onderlinge wrijving slechts stroef over elkaar kunnen bewegen wanneer ze tegen elkaar worden geduwd, wordt één remoppervlak gevormd door het oppervlak van een samen met de ladder beweegbaar remelement en het andere remoppervlak door een deel van het rek of de constructie waartegen de ladderconstructie is bevestigd of een aan het rek of de constructie bevestigd daartoe voorzien oppervlak.

In een verdere voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft de rem een activatiemechanisme dat een stijf kanteldeel omvat dat een verbinding vormt tussen de ladder en geleiding, waarbij het kanteldeel scharnierend rond de scharnieras en zijdelings beweegbaar aan de geleiding is opgehangen, en kantelbaar rond een parallelle kantelas op een afstand van de voornoemde scharnieras met de ladder verbonden is.

Hierbij is in een voorkeurdragende uitvoeringsvorm het kanteldeel voorzien van een remoppervlak.

Dit heeft als voordeel dat dit een eenvoudige en robuste constructiewijze is om een rem te verkrijgen.

Tevens heeft dit als voordeel dat de remkracht afhankelijk is van de belasting van de ladder, en hoger wordt bij een zwaardere belasting, waarbij ook grotere zijdelingse instabiliteiten mogelijk zijn.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm heeft het kanteldeel een uitsparing die samenwerkt met een pal op het bovenste deel van de ladder, waarbij de rand van de uitsparing een bol deel heeft dat samenwerkt met de pal om een weerstand tegen activatie van de rem te vormen.

Dit heeft als voordeel dat door deze lichte weerstand de ladder niet de rem activeert onder invloed van zijn eigen gewicht, maar pas als deze daadwerkelijk belast wordt.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van de ladderconstructie volgens de uitvinding, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch en in perspectief een ladderconstructie volgens de uitvinding weergeeft, gemonteerd op een magazijnrek; figuur 2 het deel van de ladderconstructie dat in figuur 1 met F2 is weergegeven op grotere schaal; figuren 3 tot 5 zijaanzichten weergeven van de ladderconstructie van figuur 1, in verschillende posities ; figuren 6 en 7 op grotere schaal het onderdeel weergeven dat door F6 is aangeduid in figuur 4 en door F7 is aangeduid in figuur 5.

In figuren 1 en 2 is schematisch een ladderconstructie 1 volgens de uitvinding weergegeven, bevestigd aan een magazijnrek 2.

De ladderconstructie omvat een geleiding 3, die aan het magazijnrek 2 is bevestigd; een ladder 4, en twee kanteldelen 5.

De geleiding 3 bestaat, zoals meer in detail getoond in figuren 6 en 7, uit een dubbele geleidingsrail 6 met daarin gevatte wieltjes 7 die zijdelings kunnen bewegen. De wieltjes 7 zijn draaibaar aangebracht op een steunlat 8, die zich evenwijdig uitstrekt met de geleidingsrail 6 en die aan de van de geleidingsrail 6 weggekeerde zijde voorzien is van twee lagerblokken 9 waarin een doorlopende as 10 gelagerd is die zich met zijn uiteinden uitstrekt tot voorbij de lagerblokken 9, en die evenwijdig loopt met de geleidingsrail 6.

De kanteldelen 5 zijn nabij hun bovenzijde scharnierend bevestigd op de uiteinden van de doorlopende as 10. Elk kanteldeel 5 is aan zijn onderzijde voorzien van twee oren 11 waartussen de ladder 4 verdraaibaar is aangebracht door middel van een kantelas 12 die tussen de oren 11 is bevestigd en die evenwijdig loopt met de doorlopende as 9.

De ladder 4 bestaat uit stijlen 13 met daartussen geplaatste treden 14 en handrails 15, en is aan zijn bovenzijde voorzien van twee uitschuifbare stangen 16 waarmee de ladder 4 aan de kanteldelen 5 is verbonden, en die schuifbaar in de lengterichting aan de stijlen 13 zijn gemonteerd.

Op elk van de uitschuifbare stangen 16 is een zijdelings uitstekende pal 17 voorzien die in een uitsparing 18 aan de onderzijde van kanteldelen 5 valt, die meer specifiek is uitgefreesd in de onderrand van een voornoemd oor 11. De uitsparing 18 wordt een beide uiteinden begrensd door een rand 19, 20, waartussen zich een looprand met een bol deel 21 uitstrekt.

Aan de zijde gericht naar het magazijnrek 2 zijn de kanteldelen 5 voorzien van een remblokje 22 met een remoppervlak 14 dat kan samenwerken met een remoppervlak 23 dat gevormd wordt door een verticale rand 24 die in dit geval zich over zijn volledige lengte onder de geleidingsrail 6 uitstrekt

Aan hun onderzijde zijn de stijlen van de ladder 4 voorzien van zwenkwielen 25 die verdraaibaar zijn aangebracht in een wielhouder 26 die op zich verdraaibaar is aangebracht rond een as 27 die gemonteerd is op een basisdeel 28, waarbij de as 27 in een zodanige richting ten opzichte van de stijlen 13 is aangebracht dat de as 27 verticaal staat wanneer de ladder 4 is uitgeklapt. De zwenkwielen 25 steunen op de vloer 29.

Het gebruik van de ladderconstructie 1 is zeer eenvoudig en als volgt.

De ladder 4 heeft een opbergpositie, zoals weergegeven in figuur 2. In deze positie heeft de ladder 4 een nagenoeg verticale oriëntatie, tegen of vrijwel tegen het magazijnrek 2, dat daartoe optioneel voorzien kan zijn van een ladderaanslag 30. In deze positie neemt de ladder 4 weinig ruimte in en houdt de plaats rond het magazijnrek 2 vrij

Indien de ladder 4 gebruikt moet worden om toegang te krijgen tot een hoger deel van het magazijnrek 2, kan deze door een persoon worden vastgenomen en uitgeklapt tot een schuine gebruikspositie, zoals weergegeven in figuur 3. De ladder 4 hoeft hierbij niet opgetild te worden.

Tijdens deze handeling rollen de zwenkwielen 25 immers over de vloer 29. Tevens draait de ladder 4 rond de doorlopende as 10, die een scharnieras vormt en schuiven de uitschuifbare stangen 16 uit.

Om de positie van de ladder 4 in zijdelingse richting, dus in lengterichting van het magazijnrek 2, te krijgen, zoals gewenst, kan de ladder 4 al tijdens het uitklappen zijdelings worden verplaatst dankzij de zwenkwielen 25 die in iedere horizontale richting beweging mogelijk maken. Bij een zijdelingse beweging rollen tegelijkertijd de wieltjes 7 in de geleidingsrail 6.

De kantelstukken 5 zijn bij het verplaatsen van de ladder naar een schuine positie en na het bereiken daarvan, in een positie, zoals getoond in figuur 6, waarbij de hartlijn tussen de doorlopende as 9 en de kantelas 12 in het verlengde ligt van de stijlen 13.

Om te voorkomen dat tijdens het uitklappen van de ladder 4 het kantelstuk 5 verder van de geleidingsrail 6 wegdraait dan de positie voorgesteld in figuur 6, is de rand 19 van de uitsparing 18 zodanig gepositioneerd dat deze een aanslag vormt voor de pal 17 wanneer de ladder 4 in gebruikspositie is.

De pal 17 wordt tevens door het bolle deel 21 van de looprand van de uitsparing 18 gehinderd om vrij te bewegen, zodat de oriëntatie van het kantelstuk 5 ten opzichte van de ladder 4 in stand blijft ondanks het eigen gewicht van de ladder 4.

Wanneer de ladder 4 zich op de gewenste locatie bevindt, kan een persoon op de ladder 4 omhoog klimmen. De ladder 4 zal zich hierbij door het gewicht van de persoon enigszins naar beneden, en naar het magazijnrek 2 toe bewegen, waarbij de kantelstukken 5 kantelen rond assen 10 en 12, totdat het remoppervlak 23 van het remblokje 22 tegen het oppervlak 31 van de verticale rand 24 steunt, zoals weergegeven in figuur 7. Het remblokje en zijn remoppervlak 23 en de verticale rand 24 en het oppervlak 31 vormen hierbij gezamenlijk de hoofdbestanddelen van een rem.

De pal 17 wordt gedurende het begin van deze stap over het bolle deel 21 geduwd, dat slechts een beperkte weerstand tegen kanteling vormt, slechts bedoeld om voortijdige kanteling als gevolg van het eigen gewicht van de ladder 4 tegen te gaan, maar deze kanteling toe te laten wanneer de ladder 4 een zeker gewicht draagt.

Hierdoor wordt de rem geactiveerd, zoals getoond in figuren 5 en 7.

Een zijdelingse kracht op de ladder 4, door welke oorzaak ook, bijvoorbeeld zijdelingse bewegingen van de persoon op de ladder of doordat iets of iemand tegen de ladder 4 duwt, zal nu door de wrijvingskracht tussen de remoppervlakken 23 en 31 tegengewerkt worden, waardoor de ladder 4 stevig op zijn plaats blijft en een zijdelingse beweging verhinderd wordt, en er dus geen risicovolle situatie ontstaat.

Hierbij is de kracht waarmee de remoppervlakken 23 en 31 tegen elkaar worden geduwd hoger indien de persoon zwaarder is, of indien de persoon zich hoger op de ladder 4 bevindt, en zal dus ook de maximale remkracht hoger zijn.

Bij het wederom in opbergpositie brengen van de ladder 4 vinden de genoemde bewegingen van de diverse onderdelen in omgekeerde richting en volgorde plaats.

De boven weergegeven uitvoeringsvorm van de geleiding 3 kan op velerlei andere manieren worden uitgevoerd, zonder afbreuk te doen aan de werkbaarheid van de uitvinding.

In plaats van zwenkwielen 25 kunnen ook andere middelen gebruikt worden om een beweging in zijdelingse en haaks daarop staande richting mogelijk te maken, of bij voorkeur een vrije beweging in het horizontale vlak. Dit kunnen bijvoorbeeld kogelwielen zijn, maar andere middelen zijn ook denkbaar.

In de bovenbeschreven uitvoering is de rem bovenaan de ladder geplaatst en werkt door wrijving tussen twee remoppervlakken. Andere remmechanismen of posities van de rem, bijvoorbeeld een door de gebruiker te activeren rem op één of meer van de zwenkwielen, zijn binnen het kader van de uitvinding ook bruikbaar. Ook is een verticale rand 24 met remoppervlak 31 niet strikt noodzakelijk, maar zou het remblokje 22 ook rechtstreeks op het magazijnrek kunnen werken.

De ladderconstructie 1, zoals hierboven beschreven, kan in voorkomende gevallen ook zonder rem worden uitgevoerd.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch een ladderconstructie volgens de uitvinding kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding zoals gedefinieerd door de conclusies, te treden.

Claims (18)

1. Ladderconstructie (1) hoofdzakelijk bestaande uit een ladder (4) en een zijdelingse geleiding (3), waarbij de ladder (4) met zijn bovenzijde door middel van verlengbare delen (16) en zijdelings beweegbaar aan de geleiding (3) is bevestigd, waarbij de zijdelingse geleiding (3) tevens dient om de ladderconstructie (1) aan een rek (2) of andere constructie te bevestigen, waarbij de ladderconstructie (1) voorzien is van één of meer scharnierpunten die toelaten de ladder (4) rond een scharnieras (10) die in zijdelingse richting loopt te laten scharnieren tussen een opbergpositie waarin de ladder (4) in hoofdzakelijk verticale richting nabij voornoemd rek (2) of andere constructie is weggeklapt, en een schuine gebruikspositie, daardoor gekenmerkt dat de ladder (4) aan zijn onderzijde voorzien is van rol- of glijmiddelen (25) die een beweging van de onderzijde van de ladder (4), zowel in zijdelingse, als in haaks daarop staande richting in het horizontale vlak toelaten.

2. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de geleiding (3) wordt gevormd door een geleidingsrail (6) waarmee een wiel (7) samenwerkt, en dat de ladder (4) verbonden is met het wiel (7).

3. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsrail (6) een dubbele rail is waartussen het wiel (6) verrijdbaar gevat zit.

4. Ladderconstructie (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de rol- of glijmiddelen (25) een beweging van de onderzijde van de ladder in willekeurig welke horizontale richting toelaten.

5. Ladderconstructie (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de rol- of glijmiddelen zwenkwielen (25) zijn.

6. Ladderconstructie (1) volgens één van de conclusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat de rol- of glijmiddelen kogelwielen zijn.

7. Ladderconstructie (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de ladderconstructie (1) voorzien is van een rem die minstens in de gebruikspositie van de ladder (4) een zijwaartse beweging van de ladder (4) verhindert.

8. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de rem automatisch werkt wanneer de ladder (4) belast wordt.

9. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat de rem twee remoppervlakken (23, 31) omvat die door hun onderlinge wrijving slechts stroef over elkaar kunnen bewegen wanneer ze tegen elkaar worden geduwd.

10. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat één remoppervlak (23) gevormd wordt door het oppervlak van een samen met de ladder (4) beweegbaar remelement (22) en het andere remoppervlak gevormd wordt door een deel van het rek (2) of de constructie waartegen de ladderconstructie (1) is bevestigd.

11. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 9, daardoor gekenmerkt dat één remoppervlak (23) gevormd wordt door het oppervlak van een samen met de ladder (4) beweegbaar remelement (22) en het andere remoppervlak (31) gevormd wordt door een daartoe voorzien oppervlak dat onbeweeglijk aan de constructie waartegen de ladderconstructie is bevestigd, is gemonteerd.

12. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 11, daardoor gekenmerkt dat het andere remoppervlak (31) gevormd wordt door een oppervlak dat zich over de lengterichting van de geleidingsrail (6) uitstrekt.

13. Ladderconstructie (1) volgens één van de conclusies 7 tot 12, daardoor gekenmerkt dat de rem een activatiemechanisme heeft dat een kanteldeel (5) omvat dat een verbinding vormt tussen de ladder (4) en de geleiding (3), waarbij het kanteldeel (5) scharnierend rond de scharnieras (10) en zijdelings beweegbaar aan de geleiding (3) is opgehangen, en kantelbaar rond een parallelle kantelas (12) op een afstand van de voornoemde scharnieras (10) met de ladder (4) verbonden is.

14. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 13, daardoor gekenmerkt dat de kantelas (12) zich bevindt onder de scharnieras (10).

15. Ladderconstructie volgens conclusie 13 of 14, daardoor gekenmerkt dat het kanteldeel (5) een uitsparing (18) heeft die samenwerkt met een pal (17) op het bovenste deel van de ladder (4) en waarvan een rand (19) een aanslag voor de pal (17) vormt.

16. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 15, daardoor gekenmerkt dat de looprand van de uitsparing (18) een bol deel (21) heeft dat samenwerkt met de pal (17) om een weerstand tegen activatie van de rem te vormen.

17. Ladderconstructie (1) volgens één van de conclusies 13 tot 16 en één van de conclusies 9 tot 12, daardoor gekenmerkt dat het kanteldeel (5) voorzien is van een remoppervlak (23)

18. Ladderconstructie (1) volgens conclusie 7, daardoor gekenmerkt dat de rem op de rol- of glijmiddelen (25) werkt.