Gert Schansker

Significant progress has been made recently in probing the lower S-states by EPR spectroscopy. The S1 state previously characterised by a broad integer spin EPR signal at g= 4.8 [1, 2] has been shown more recently to exhibit an alternative multiline signal at g=12. The latter signal is detected in Synechocystis preparations but also, after removal of the 23 and 17 kDa extrinsic proteins, in spinach preparations [3]. A half integer spin signal has been recently detected in the S0 state produced either by chemical reduction [4] or after the 3rd flash in a flash sequence [5, 6]. The presence of 0.5–3% methanol is required for the observation of the weak hyperfine structure of the signal, but the signal is also observed as a broad derivative in the absence of methanol [6].

The life of the Groningen (Grootegast) judge and freehold farmer Tonnis Gerrits during the first half of the 80-year war is depicted in this article, Next to his personal life (including two marriages and a possible bigamous relation), information is given about his family background (with a prioress as a niece) and his ten children. Most ofl his off-spring moved downward socially, with one son even accidentally killing another one. As an exception, however, one greatgranddaughter married an important noblemen.

Water splitting by the oxygen-evolving complex of photosystem II (PS II) proceeds via 5 redox-states S0 - S4. In an early study preliminary evidence was provided by fluorescent measurements that NO can act as an electron donor to the S2 state (1). Goussias et al. (2) observed that NO destabilizes the S2 state in less than 1 min at −30 °C. We have extended these observations and examined the time of interaction of NO with both the S2 and S3 states at 18–20 °C utilizing flash fluorescence spectroscopy.

The manganese cluster of the oxygen-evolving enzyme of photosystem II is chemically reduced upon interaction with nitric oxide at -30 degrees C. The state formed gives rise to an S = 1/2 multiline EPR signal [Goussias, Ch., Ioannidis, N., and Petrouleas, V. (1997) Biochemistry 36, 9261] that is attributed to a Mn(II)- Mn(III) dimer [Sarrou, J., Ioannidis, N., Deligiannakis, Y., and Petrouleas, V. (1998) Biochemistry 37, 3581]. In this work, we sought to establish whether the state could be assigned to a specific, reduced S state by using flash oxymetry, chlorophyll a fluorescence, and electron paramagnetic resonance spectroscopy. With the Joliot-type O(2) electrode, the first maximum of oxygen evolution was observed on the sixth or seventh flash. Three saturating pre-flashes were required to convert the flash pattern characteristic of NO-reduced samples to that of the untreated control (i.e., O(2) evolution maximum on the third flash). Measurements of the S state-dependent level of chlorophyll fluorescence in NO-treated PSII showed a three-flash downshift compared to untreated controls. In the EPR study, the maximum S(2) multi-line EPR signal was observed after the fourth flash. The results from all three methods are consistent with the Mn cluster being in a redox state corresponding to an S(-2) state in a majority of centers after treatment with NO. We were unable to generate the Mn(II)-Mn(III) multi-line signal using hydrazine as a reductant; it appears that the valence distribution and possibly the structure of the Mn cluster in the S(-2) state are dependent on the nature of the reductant that is used.

Silicomolybdate (SiMo) and its effects on thylakoids have been characterized to evaluate its use as a probe for Photosystem II (PS II). It can accept electrons at two places in the electron transport chain: one at PS II and the other at PS I. In the presence of 1 μM 2,5-dibromo-3-methyl-6-isopropyl-p-benzoquinone (DBMIB) only the site at PS II is available. It is suggested that SiMo must disp;ace bicarbonate from its binding site to be able to function as an electron acceptor. This displacement is non-competitive. The binding of SiMo is inhibited differentially by PS II inhibitors: dinoseb>ioxynil> diuron. This difference is determined by the different positions of the inhibitors within the QB binding niche and their interaction with bicarbonate. The experimental results show that the SiMo-binding niche is located between the parallel helices of the D1 and D2 proteins of PS II, close to the non-heme iron. We conclude that SiMo is an electron acceptor with unique characteristics useful as a probe of the acceptor side of PS II.

The two-electron gate of Photosystem II (PSII) is known to function by transferring electrons from the reduced one electron acceptor QA− (a bound plastosemiquinone) to the oxidized two-electron acceptor QB (a bound plastoquinone), and then again from QA− to the singly reduced QB−, producing plastoquinol QBH2. In this article, we have three chloroacetates (monochloroacetate, MCA; dichloroacetate, DCA; and trichloroacetate, TCA),

We compare the interaction of nitric oxide with the S states of the oxygen evolving complex (OEC) of photosystem II and the dinuclear Mn cluster of Thermus thermophilus catalase. Flash fluorescence studies indicate that the S3 state of the OEC in the presence of ca. 0.6 mM NO is reduced to the S1 with an apparent halftime of ca. 0.4 s at about 18 degrees C, compared with a biphasic decay, with approximate halftimes of 28 s for S3 to S2 and 140 s for S2 to S1 in the absence of NO. Under similar conditions the S2 state is reduced by NO to the S1 state with an approximate halftime of 2 s. These results extend a recent study indicating a slow reduction of the S1 state at -30 degrees C, via the S0 and S(-1) states, to a Mn(II)-Mn(III) state resembling the corresponding state in catalase. The reductive mode of action of NO is repeated with the di-Mn cluster of catalase: the Mn(III)-Mn(III) redox state is reduced to the Mn(II)-Mn(II) state via the intermediate Mn(II)-Mn(III) state. The kinetics of this reduction suggest a decreasing reduction potential with decreasing oxidation state, similar to what is observed with the active states of the OEC. What is unique about the OEC is the rapid interaction of NO with the S3 state of the OEC, which is compatible with a metalloradical character of this state.

Conclusies Vanaf het einde van de achttiende eeuw, maar meer nog in de tweede helft van de negentiende eeuw vonden grote veranderingen plaats in de verschillen in reproductie tussen de belangrijkste sociaal-economische groepen op het Groninger platteland. Arbeiders werden demografisch veel succesvoller dan de twee andere groepen, namelijk landbouwers, en diegenen werkzaam in nijverheid en diensten, vooral als kleine zelfstandige of in enigszins geschoolde beroepen. Uitgaande van de beschikbare informatie, lijkt er sprake van vier belangrijke ontwikkelingen. Ten eerste daalde de huwelijksleeftijd van arbeidersvrouwen sterk in vergelijking met de twee andere groepen (een ontwikkeling die in elk geval in de tweede helft van de negentiende eeuw ook elders in Nederland plaatsvond: van Poppel 1993). Ten tweede was lange tijd de huwelijksvruchtbaarheid van arbeidersvrouwen lager dan van andere vrouwen. Dit verschil nam sterk toe in de eerste helft van de negentiende eeuw. Echter na 1850 draaide dit volledig om, en waren arbeidersvrouwen juist veel vruchtbaarder, in het bijzonder aan het eind van de negentiende eeuw. Ten derde lijken de verschillen in kindersterfte en volwassenensterfte tussen arbeiders en de rest wat geringer te zijn geworden in de tweede helft van de negentiende eeuw. Ten vierde nam het aandeel buitenechtelijke kinderen – vermoedelijk vooral kinderen van arbeidersdochters – eerst flink toe in het begin van de negentiende eeuw, om later weer te gaan dalen. Jammer genoeg beschikken we thans nog niet over betrouwbare schattingen over de ontwikkeling van de mate waarin men ongehuwd bleef naar sociale groep. Het wordt zeer duidelijk dat de reproductie van arbeiders relatief laag was in de achttiende eeuw. Dit veranderde echter rigoureus in de loop van de negentiende eeuw en vooral na 1850. Pas in deze periode worden arbeiders qua voortplanting veruit de meest succesvolle sociale groep in Noordwest-Groningen. Dit is een situatie die pas rond 1850 ontstaan is. Dat dit niet eerder gebeurde komt doordat het effect van de sterk dalende huwelijksleeftijd van arbeidersvrouwen in de eerste helft van de negentiende eeuw nog vrijwel volledig gecompenseerd werd door de fors gedaalde huwelijksvruchtbaarheid in deze periode. Pas toen die huwelijksvruchtbaarheid zich herstelde na 1850, mogelijk als gevolg van de stijgende levensstandaard, werden de arbeiders opeens veel reproductiever dan de rest. Het, althans aan het eind van de negentiende eeuw, nog achterwege blijven van de demografische transitie onder arbeidersgezinnen in Noordwest-Groningen, zorgde er voor dat deze generatie arbeiders demografisch veel succesvoller werd dan alle andere sociale groepen.Dit laatste moet een positief effect gehad hebben op de kansen op opwaartse sociale mobiliteit en een negatief effect op de kansen op neerwaartse sociale mobiliteit in de tweede helft van de negentiende eeuw, uitgaande van een gegeven ontwikkeling van de sociale structuur (ceteris paribus). In de praktijk resulteerde dit vermoedelijk echter toch niet in een heel sterke feitelijke stijging van de opwaartse sociale mobiliteit in deze periode, omdat het aandeel van de arbeiders verder toenam in Noordwest-Groningen en dus de sociale structuur niet bepaald constant was. De opwaartse sociale mobiliteit zou echter nog lager en de neerwaartse sociale mobiliteit nog hoger zijn geweest, indien de biologische reproductie van de arbeiders niet zo sterk boven dat van de boeren en de middenklasse zou zijn uitgestegen na 1850, en zoals in de jaren voor 1850 lager dan de boeren en middenklasse was gebleven. Een niet onbelangrijk deel van het omvangrijke nageslacht van de Groningse landarbeiders vertrok overigens naar elders na het midden van de negentiende eeuw om daar zijn positie trachten te verbeteren. In het bijzonder Noord-Amerika was een aantrekkelijke bestemming voor hen. Het is in dit opzicht heel interessant om na te gaan, in hoeverre het Groninger platteland representatief is voor andere delen van Nederland, en zelfs van de westerse wereld. Waren de armste delen van de bevolking elders ook minder reproductief voor 1850? En werden ze demografisch veel succesvoller in de loop van de negentiende eeuw als gevolg van het verdwijnen van belemmeringen op huwelijkssluiting, van de modernisering en van een stijging van de levensstandaard in de tweede helft van de negentiende eeuw, waar vooral de laagste klassen voordeel van hadden?

ABSTRACT In dark-adapted leaves and needles, inactive ferredoxin-NADP+-reductase (FNR) forms a transient block of electron transport. We show here that the activation of this enzyme during a dark-to-light transition in Pinus brutia needles (and other gymnosperms) is much faster than in pea leaves (and other angiosperms). At the same time, inactivation of FNR in darkness is a much slower process in P. brutia needles than in pea leaves. The consequences of this difference for the interpretation of saturating pulse experiments is discussed. The special properties of FNR in pine needles are used to confirm our earlier observation that it is not possible to determine Fm (all centers closed) in the presence of an active photosystem I acceptor side. A comparison of the first 900 s of illumination following a dark-to-light transition shows that the slow activation kinetics of FNR in pea leaves provide an additional means to control electron flow during the activation of photosynthesis.

In de zestiende eeuw kon men aansprakelijk worden gesteld voor het onderhoud van verarmde familieleden. De zorg voor armen werd dus, in elk geval ten dele, beschouwd als een zaak van de familie, zoals thans nog vaak het geval is in veel niet-westerse landen. Vermoedelijk moeten we dit zien als een teken dat het armenzorg-systeem in de provincie Groningen nog minder ontwikkeld was dan in de zeventiende en achttiende eeuw, toen de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de armen steeds meer kwam te liggen bij de diaconie. Een mooi voorbeeld van de zestiende-eeuwse onderhoudsplicht van bloedverwanten is de zaak van de verarmde oude weduwe Anna op den Hoorn. Daarbij wordt overigens ook duidelijk dat dit onderhoud zeker niet altijd van harte ging, hoe rijk de familieden in dit geval ook waren. De hier behandelde familie was in de zestiende eeuw stevig geworteld in de welvarende Groninger ‘eigenerfdenstand’, en de leden waren meestal landbouwer op de grootste boerderijen van hun kersp...

Dit sterk genealogische artikel laat de familierelaties zien van een zestiende-eeuwse eigenerfde noord-Groningse familie met Drenthe en de stad Groningen. Het gaat in op de vijftiende-eeuwse roots van deze familie Syrsema/Elevelt en makat duidelijk dat de nakomelingen van deze familie meestal een veel lagere sociale status hadden vanaf het einde van de zestiende eeuw.

In dit artikel wordt de familie Scheltens en zijn nakomelingen en verwanten uitgewerkt, waarbij er veel aandacht is voor de belangrijkste landeigenaren in het Groningse kerspel Zuurdijk in de tweede helft van de zestiende eeuw. De familie Scheltens is in diverse opzichten karakteristiek voor tamelijk veel boerenfamilies die in de zestiende eeuw nog redelijk wat land in eigendom hadden en dat rond 1600 kwijt raakten. De leden moesten in de zeventiende eeuw verder als pachtboer (meier), en zich regelmatig behelpen met nog mindere beroepen. Het gevolg van dat laatste is dat de familielijnen in de Groninger Ommelanden vaak niet meer goed te volgen zijn in de voor de laagste sociale klassen niet bepaald bronnenrijke zeventiende eeuw.

Carotenoids are essential in oxygenic photosynthesis: they stabilize the pigment–protein complexes, are active in harvesting sunlight and in photoprotection. In plants, they are present as carotenes and their oxygenated derivatives, xanthophylls. While mutant plants lacking xanthophylls are capable of photoautotrophic growth, no plants without carotenes in their photosystems have been reported so far, which has led to the common opinion that carotenes are essential for photosynthesis. Here, we report the first plant that grows photoautotrophically in the absence of carotenes: a tobacco plant containing only the xanthophyll astaxanthin. Surprisingly, both photosystems are fully functional despite their carotenoid-binding sites being occupied by astaxanthin instead of β-carotene or remaining empty (i.e. are not occupied by carotenoids). These plants display non-photochemical quenching, despite the absence of both zeaxanthin and lutein and show that tobacco can regulate the ratio betwe...

Conclusies Vanaf het einde van de achttiende eeuw, maar meer nog in de tweede helft van de negentiende eeuw vonden grote veranderingen plaats in de verschillen in reproductie tussen de belangrijkste sociaal-economische groepen op het Groninger platteland. Arbeiders werden demografisch veel succesvoller dan de twee andere groepen, namelijk landbouwers, en diegenen werkzaam in nijverheid en diensten, vooral als kleine zelfstandige of in enigszins geschoolde beroepen. Uitgaande van de beschikbare informatie, lijkt er sprake van vier belangrijke ontwikkelingen. Ten eerste daalde de huwelijksleeftijd van arbeidersvrouwen sterk in vergelijking met de twee andere groepen (een ontwikkeling die in elk geval in de tweede helft van de negentiende eeuw ook elders in Nederland plaatsvond: van Poppel 1993). Ten tweede was lange tijd de huwelijksvruchtbaarheid van arbeidersvrouwen lager dan van andere vrouwen. Dit verschil nam sterk toe in de eerste helft van de negentiende eeuw. Echter na 1850 dr...

The photosynthetic electron transport chain is mineral rich. Specific mineral deficiencies can modify the electron transport chain specifically. Here, it is shown that on the basis of 2 short Chl fluorescence and P700+ measurements (approx. 1 s each), it is possible to discriminate between 10 out of 12 different mineral deficiencies: B, Ca, Cu, Fe, K, Mg, Mn, Mo, N, P, S, and Zn. B- and Mo-deficient plants require somewhat longer measurements to detect the feedback inhibition they induce. Eight out of twelve deficiencies mainly affect PS I and NIR measurements are, therefore, very important for this analysis. In Cu- and P-deficient plants, electron flow from the plastoquinone pool to PS I, is affected. In the case of Cu-deficiency due to the loss of plastocyanin and in the case of P-deficiency probably due to a fast and strong generation of Photosynthetic Control. For several Ca-, K-, and Zn-deficient plant species, higher levels of reactive oxygen species have been measured in the ...