NL9301320A - Inrichting voor het bundelen van een stapel platte voorwerpen, bijvoorbeeld bankbiljetten. - Google Patents

Description

Inrichting voor het bundelen van een stapel platte voorwerpen, bijvoorbeeld bankbiljetten.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting volgens de aanhef van conclusie 1.

Bekend is een zgn. "strapper", waarbij de bewegingen van de houder en de klembekken in afhankelijkheid van elkaar worden geregeld vanuit één centrale aandrijfeenheid. Daartoe zijn die klembekken en de houder via directe tandwieloverbrengingen en instelbare nokken en aanslagen gekoppeld met die aandrijfeenheid.

Dit bekende apparaat vertoont in de praktijk aanzienlijke storingen, en is tevens onderhevig aan grote slijtage, en is dus onderhoudsgevoelig. Bijvoorbeeld geschiedt het uit de houder laten vallen van de bundels niet betrouwbaar, hetgeen nadelig is voor de verdere verwerking daarvan. Daarnaast is de arbeidscapaciteit beperkt. Tevens is dit apparaat duur te vervaardigen, aangezien vele transmissie-onder-delen vereist zijn.

De uitvinding beoogt, een verbeterde "strapper" te verschaffen.

Hiertoe wordt een "strapper" verschaft, waarbij de aandrijving van de houder en de klembekken onafhankelijk is geregeld. Die regeling is zodanig, dat slechts rekening gehouden wordt met de stand van de machine die de stapels aanlevert. Aldus wordt bijvoorbeeld de rotatie van de houder niet afhankelijk geregeld van de stand van bijvoorbeeld de klembekken, of de verschuifbeweging van de houder.

In het hiernavolgende wordt de uitvinding nader toegelicht aan de hand van een nietbeperkend uitvoeringsvoorbeeld, onder verwijzing naar de bijgevoegde tekeningen. Hierbij toont:

Figuur 1-10 schematisch in zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, onderdelen van de inrichting volgens de uitvinding in verschillende werkstanden;

Figuur 11 schematisch in zijaanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, de inrichting volgens de uitvinding;

Figuur 12 meer in detail de houder met klembekken van de inrichting volgens figuur 11.

Figuur 11 toont de inrichting 1 volgens de uitvinding, welke ook wel wordt aangeduid als "strapper". Deze omvat een houder 2, zoals meer in detail weergegeven in fig. 12, met een bodem 3 voor het daarop plaatsen van een stapel vellen, bijvoorbeeld bankbiljetten 5 (zie fig. Ι-ΙΟ) . Klembekken 4 zijn boven de bodem 3 beweegbaar tussen een klemstand (weergegeven in getrokken lijnen) en een vrijgeefstand (gestippeld weergegeven). Daartoe zijn deze klembekken 4, waarvan er twee evenwijdig naast elkaar en op afstand van elkaar zijn aangebracht, met een proximaal einde 6 (fig. 12) geleid in een sleuf 7. uitgevoerd in een met de bodem 3 verbonden deel 8 aan de houder 2. Zoals meer in detail uit fig. 12 blijkt, loopt de sleuf 7 vanaf het niveau van de bodem 3 eerst vertikaal omhoog, om vervolgens over te gaan in een cirkelboog-deel. Op de bekende wijze bestrijkt dit cirkelboogdeel ongeveer 180° (fig. 11). Echter, zoals blijkt uit fig. 12 in stippellijnen, is volgens de uitvinding de sleuf 7 zo uit te voeren, dat het cirkelboogdeel over ten hoogste 90° ombuigt, en overgaat in een tangentiaal daarop aansluitend, recht deel 9· Daarmee in de beweging van de klembekken 4 met voordeel zo te sturen, dat zo min mogelijk hinder ontstaat voor de stapel 5 bij het plaatsen in en verwijderen uit de houder 2.

Voor het aandrijven het het proximale einde 6 van de klembekken, zijn deze verbonden met een pneumatische zuiger-cilindereenheid 10, onder tussenkomst van een gebruikelijk kniehefboommechanisme 11. De eenheid 10 is zwaaibaar bevestigd aan de houder 2. Figuur 12 toont de . twee uiterste standen waartussen de eenheid 10, mechanisme 11 en klembekken 4 beweegbaar zijn; de ene stand in getrokken, de andere stand in stippellijnen.

De houder 2 is voorts bevestigd op een schijf 12, welke roteerbaar is rond het middelpunt daarvan. Deze schijf 12 is via een tandriem 13 aandrijvend gekoppeld met een hier slechts schematisch weergegeven stappenmotor 14. Deze stappenmotor 14 is samen met de schijf 12 bevestigd op een slede 15. Deze slede 15 is in de richting van de pijl A heen- en weerbeweegbaar gekoppeld met een zuiger-cilindereenheid 16. De mechanische verbinding tussen de eenheid 16 en de slede 15 is gerealiseerd middels een op zich bekende magenetische koppeling.

Aldus is de houder 2 heen- en weerbeweegbaar volgens pijl A, roteerbaar met de schijf 12, en zijn de klembekken 4 te openen en te sluiten. Voor het aandrijven van de klembekken 4 is de bijvoorbeeld pneumatische eenheid 10 via een leiding met daarin opgenomen een rota-tiekoppeling, waarvan de rotatieas concentrisch is gelegen met die van de schijf 12, met een voeding verbonden (niet weergegeven).

Zoals weergegeven in fig. 1-10, worden stapels 5 toegevoerd via een hier slechts schematisch weergegeven toevoereenheid 17· Daarin worden zoals weergegeven de afzonderlijk toegevoerde vellen verzameld, totdat een vooraf bepaald aantal daarin is opgevangen. De vellen zijn bijvoorbeeld afkomstig van een sorteereenheid voor bijvoorbeeld bankbiljetten. Vanzelfsprekend kan de stapel 5 ook direct in de houder 2 worden gevormd middels toevoer van afzonderlijke vellen.

Tevens is in fig. 1-10 weergegeven een strooktoevoereenheid 18, voor een strook 19. Het uiteindedeel 20 daarvan wordt met blaasmiddelen (niet zichtbaar) in de in fig. 1 getoonde stand gehouden, om te komen liggen op de bodem 3 van de houder 2, voordat de stapel 5 daarin komt. De eenheid 18 is zoals uit fig. 1-10 blijkt, zwaaibaar naar en van de houder 2 tegen de werking van een veermiddel in, zoals gebruikelijk. Voorts is opgesteld een seal- en afsnijeenheid 21, voor het na het omwikkelen van de stapel 5 afsnijden van de strook 19, en het vastlassen met warmte van het losse einde daarvan aan het rond de stapel 5 gewikkelde deel daarvan.

Onder verwijzing naar fig. 1-10 wordt de werking van de inrichting 1 besproken:

In figuur 1 is de uitgangspositie van de houder 2, en de eenheden 17, 18 en 21 weergegeven. Is een stapel gevormd in de eenheid 17, dan wordt de houder 2 voorwaarts geschoven middels de cilinder 16 (fig.

11). Het deel 20 van de strook 19 komt op de bodem 3 te liggen, en daarbovenop de stapel 5 uit de eenheid 17 (fig. 2). Vervolgens worden in fig. 3 de klembekken 4 gesloten op de bodem 3 middels bekrachtiging van de eenheid 10, waarmee de stapel 5 wordt geklemd. Vervolgens wordt de houder 2 terug bewogen naar de in fig. 4 getoonde stand, zodat eenheid 17 is vrijgegeven en eveneens is terug te bewegen. Tijdens die beweging wordt de eenheid 18 met de houder 2 meegezwaaid, om te voorkomen dat het deel 20 tussen de stapel 5 en de bodem 3 wordt uitgetrokken. Vervolgens wordt de houder 2 geroteerd over 360° middels bediening van de stappenmotor 14, hetgeen in fig. 5 is weergegeven met pijl B. Daarmee wordt de strook 19 rond de stapel 5 gewikkeld. Daarna wordt in fig. 6 de eenheid 21 geactiveerd, voor het afsnijden en sealen van de strook 19. De stapel 5 is nu gebundeld. In fig. 7 is weergegeven, hoe de eenheid 21 naar de uitgangsstand wordt bewogen. Vervolgens wordt de houder 2 over ongeveer 180° geroteerd middels de schijf 12 en de stappenmotor l4, tot de in fig. 8 getoonde stand. In die stand worden de klembekken 4 wegbewogen van de bodem 3 onder bekrachtiging van de eenheid 10 (fig. 9)· Dientengevolge valt de bundel 5 uit de houder 2 voor verdere verwerking. Vervolgens wordt de houder 2 naar de uitgangsstand terugbewogen via aansturing van de stappenmotor 14 (fig. 10). Inmiddels is de eenheid 17 gevuld met een volgende stapel 5. en kan de beschreven cyclus worden herhaald.

Aangezien de eenheden 10, 14 en 16 voor de aandrijving van de houder 2 (rotatie en translatie), en de aandrijving van de klembekken 4, onafhankelijk van elkaar werken, en onafhankelijk van elkaar worden bekrachtigd middels een centrale rekeneenheid (niet weergegeven), is een bijzonder vrije regeling verschaft. Vanzelfsprekend kunnen de eenheden 10, 14 en 16 ook anders zijn uitgevoerd. Van belang is, dat voor de verschillende bewegingen van de houder 2 en de klembekken 4 afzonderlijke aandrijfeenheden zijn verschaft, welke onafhankelijk van elkaar zijn te bekrachtigen en zijn te regelen in afhankelijkheid van de stand van de toevoereenheid.

Claims (5)

1. Inrichting voor het bundelen van een stapel platte voorwerpen, bijvoorbeeld bankbiljetten, met een relatief smalle strook folievormig materiaal, welke rond de gevormde bundel is geslagen met het losse uiteinde daarvan bevestigd aan het om de bundel geslagen deel van die strook, omvattende: a) toevoermiddelen voor die strook; b) een houder voor het daarin opnemen van die stapel, welke houder een bodem heeft voor het daarop steunen van de stapel, aan welke houder één of meer klembekken zijn toegevoegd welke naar die bodem toe en daarvanaf beweegbaar zijn voor het tussen de bodem en die klembekken geklemd houden van die stapel, terwijl die houder roteerbaar is rond een as in hoofdzaak evenwijdig gericht aan die bodem en in hoofdzaak dwars gericht op de toevoerrichting van die strook, en heen- en weer-verplaatsbaar is in hoofdzaak dwars op de langsrichting van die as en in hoofdzaak evenwijdig aan die bodem tussen een stapelopneemstand en een rotatiestand; c) middelen voor het verbinden van het losse einde van die strook; en d) middelen voor het aandrijven van die houder en die klembekken, waarbij die strooktoevoermiddelen en die houder zodanig zijn uitgevoerd en bestuurd, dat in de bundelopneemstand van die houder middels die strooktoevoermiddelen een strookdeel op de bodem van die houder wordt geplaatst, alvorens de stapel in die houder wordt opgenomen, met het kenmerk, dat voor de rotatie en de heen- en weergaande beweging van die houder en voor de beweging van die klembekken telkens een afzonderlijke aandrijf-eenheid is voorzien, welke gekoppeld zijn met een centrale regeleen-heid, welke is uitgevoerd voor het onafhankelijk van elkaar bekrachtigen van die aandrijfeenheden.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de rota-tieas van die houder in rotatie aandrijfbaar is gekoppeld met een elec-trische stappenmotor, dat de klembekken via een overbrenging aandrijfbaar zijn verbonden met een lineaire motor, en dat die houder aandrijfbaar is gekoppeld met een lineaire motor welke werkzaam is in de richting van de heen- en weergaande beweging van die houder.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat die houder onder tussenkomst van magnetische middelen aandrijfbaar is gekoppeld met die lineaire motor.

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de klembekken met een proximaal einde zijn geleid in een geleidingssleuf, welke een vanaf het niveau van de bodem van die houder in hoofdzaak loodrecht op het vlak van die bodem daarvanaf verlopend in hoofdzaak recht haandeel en een daarop aansluitend in hoofdzaak cirkelboogvormig deel bezit, met het kenmerk, dat het cirkelboogvormige deel een cirkelboog van ten hoogste 90° beschrijft, en dat op dat cirkelboogdeel een in hoofdzaak tangentiaal verlopend, recht haandeel aansluit, welke .

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de regeleenheid de afzonderlijke aandrijfeenheden bekrachtigd in afhankelijkheid van de stand van het toevoerapparaat voor de stapel, waaraan de inrichting is nageschakeld, en daartoe is gekoppeld met een waarneemmiddel aan dat toevoerapparaat.