NL8902753A

NL8902753A - Werkwijze en inrichting voor het transporteren van uit een materiaalbaan gesneden materiaalbaandelen.

Info

Publication number: NL8902753A
Application number: NL8902753A
Authority: NL
Original assignee: Universal Corrugated Bv
Priority date: 1989-11-07
Filing date: 1989-11-07
Publication date: 1991-06-03
Also published as: JPH03205255A; JP2954693B2; DE69016745D1; EP0427324A1; EP0427324B1; US5193423A; ES2067654T3; DE69016745T2

Description

Werkwijze en inrichting voor het transporteren van uit een materiaalbaan gesneden materiaalbaandelen.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een transportinrichting en op een transportwerkwijze voor het transporteren van uit een materiaalbaan in dwarsrichting op de materiaalbaan met een snij-inrichting te snijden haandelen, die vervolgens onderling dakpansgewijs worden afgelegd op een stapelaar.

Bij de vervaardiging van bijvoorbeeld golfkarton wordt dit baanvormige materiaal met snelheden tot 350 meter per minuut toegevoerd aan een snij-inrichting om de materiaalbaan in dwarsrichting op te delen in materiaaldelen van een te kiezen lengte. De snij-inrichting omvat twee samenwerkende, van een mesblad voorziene, in tegengestelde richtingen roterende walsen, waartussendoor de te snijden materiaalbaan wordt geleid. De mesbladen snijden de materiaalbaan met een schaarbeweging, dat wil zeggen, van de éne zijde naar de andere zijde toe. Om bij deze snij beweging een haakse snijlijn op de transportrichting te verkrijgen, maken de mesbladen een hoek met de materiaalbaan. Vervolgens wordt het afgesneden haandeel met een hogere snelheid getransporteerd teneinde een onderlinge spatiëring te realiseren, waardoor het mogelijk wordt om bij het daaropvolgend dakpansgewijs afleggen de achterblijvende snij rand van het baandeel te laten zakken tot een niveau beneden het transportvlak. Aldus kan het daaropvolgende baandeel met zijn voorste snij rand tegen het hellend oppervlak van het afgelegde baandeel oplopen, en eventueel met aanvullende borstelvormige rem-middelen afgeremd worden tot een lagere transportsnelheid dan de aanvoersnelheid. Een spatiëring van 10-30 cm, afhankelijk van de lengte van het produkt, is bij een aangepaste snelheid voldoende om de haandelen opeenvolgend dakpansgewijs af te leggen.

Een nadeel bij deze bekende transportinrichting en transportwerkwijze is, dat tijdens het afsnijden van het baandeel daarop reeds een zodanige trekkracht wordt uitgeoefend, dat na het afsnijden het baandeel direct versneld kan worden tot de gewenste hogere transportsnelheid. Het uitoefenen van deze trekkracht op het af te snijden baandeel leidt enerzijds tot een grotere tolerantie voor de afslag-lengte van het baandeel, en anderzijds door de relatief trage snij bewerking dwars over het baandeel heen tot een scheeftrekken van het afgesneden baandeel, dat daarna scheef wordt afgelegd op het daaropvolgende transportmechanisme.

Dit leidt vervolgens bij het stapelen in de stapelaar tot een beschadigen van de vooruitstekende hoek van de voorste snij rand tegen de aanslagplaat van de stapelaar, en tot scheef stapelen.

Het is bekend dat pogingen zijn gedaan het scheef dakpansgewijs afleggen van de haandelen te corrigeren door gebruik te maken van roterende, conisch-vormige walsen, waartussen de scheef liggende haandelen worden uitgericht.

Indien echter de materiaalbaan die wordt gesneden met de snij-inrichting bestaat uit een aantal evenwijdige materiaalbaanstroken, zullen deze stroken onderling onder invloed van de conische walsen overlappen (zogenaamd interlocking), waardoor in het overlapte deel een grotere stapel-hoogte ontstaat in het stapelstation, die voortijdig onderling zijdelings afglijden van baandelen kan veroorzaken.

De uitvinding beoogt het scheef dakpansgewijs afleggen van de afgesneden baandelen te vermijden en is gebaseerd op het inzicht dat het scheef afleggen wordt veroorzaakt door het feit dat reeds voorafgaande aan het afsnijden van het baandeel daarop de voor de hogere transportsnelheid noodzakelijke trekkracht wordt uitgeoefend. Overeenkomstig de uitvinding wordt deze trekkracht slechts uitgeoefend op het inmiddels afgesneden baandeel of op het af te snijden baandeel, maar in dat geval is deze trekkracht geneutraliseerd en heeft geen effect op de snij bewerking.

Aldus verschaft de uitvinding een transportinrichting voor het transporteren van uit een materiaalbaan in dwars-richting op de materiaalbaan met een snij-inrichting te snijden baandelen, die onderling dakpansgewijs worden afgelegd op een stapelaar, omvattende: i) een op de snij-inrichting aan te sluiten eerste transporteur die de te snijden materiaalbaan en de gesneden haandelen transporteert met een eerste transportsnelheid V]_ die in hoofdzaak gelijk is aan de aanvoersnelheid v0 van de materiaalbaan; en ii) een aan de stapelaar voorafgaande tweede transporteur die de gesneden haandelen transporteert met een tweede transportsnelheid V2 die groter is dan de eerste transportsnelheid V]_.

Indien het af te snijden haandeel in de invloedsfeer van de tweede transporteur kan geraken alvorens volledig te zijn afgesneden, dient de eerste transporteur te zijn voorzien van een op de snij-inrichting aansluitende eerste transportsectie waarin een zodanige grip op het haandeel wordt uitgeoefend, dat de trekkracht van de tweede transporteur volledig is geneutraliseerd. In een daaropvolgende tweede transportsectie wordt de grip verminderd, maar de transportsnelheid gelijk gehouden, zodat vanaf dat moment onder invloed van de tweede transporteur het inmiddels afgesneden haandeel uit de tweede transportsectie onder slippend contact kan worden verwijderd.

De vorm van de eerste en tweede transporteur is in principe niet van essentieel belang. Bij voorkeur wordt echter voor de eerste transporteur een zogenaamde vacuum-transporteur gebruikt, aangezien daarbij de te transporteren materiaalbaan en afgesneden haandelen gemakkelijk van boven of beneden af bereikbaar zijn. Ingeval van het gebruik van een eerste en tweede transportsectie omvat deze vacuumtrans-porteur een eerste vacuümkamer en een benedenstrooms daarvan gelegen tweede vacuümkamer, waarbij de druk Ρχ in de eerste vacuümkamer lager is dan de druk P2 in de tweede vacuümkamer .

Teneinde te vermijden dat bij de overgang van de snij-inrichting naar de eerste transporteur een verkreukeling van de materiaalbaan optreedt, verdient het verder voorkeur dat een op de snij-inrichting aansluitend oploopvlak van de eerste transporteur opwaarts helt vanaf een positie onder een transportvlak van de snij-inrichting. Aldus wordt de papierbaan ondersteund naar boven toe geleid tot in de eerste transporteur.

Volgens een andere uitvoeringsvorm van de transportinrichting volgens de uitvinding wordt voor het eerst de voor de hogere transportsnelheid noodzakelijke trekkracht uitgeoefend op het afgesneden haandeel, doordat de tweede transporteur een transportorgaan omvat, dat met reciproceer-middelen slechts in transporterend contact komt met het haandeel, nadat dit haandeel van de materiaalbaan is gesneden. Aldus wordt de tweede transporteur slechts in een transportstand gebracht nadat het haandeel van de materiaalbaan is gesneden. Nadat het afgesneden haandeel de tweede transporteur is gepasseerd, verwijderen bij voorkeur de reciproceermiddelen het transportorgaan uit het transport-vlak van de tweede transporteur. Om één en ander regel-technisch optimaal te laten verlopen, omvatten bij voorkeur de reciproceermiddelen een detector, die het passeren van de achterste rand van het haandeel detecteren.

Volgens een hierna te bespreken derde uitvoeringsvorm wordt de trekkracht slechts uitgeoefend op het afgesneden haandeel, doordat na het beëindigen van de snij bewerking de tweede transporteur zodanig wordt geactiveerd, dat deze tot het passeren van het afgesneden haandeel zijn transportsnelheid verhoogt vanaf V]_ naar V2, waarna zijn transportsnelheid terugkeert naar een transportsnelheid die in hoofdzaak gelijk is aan V±.

Teneinde te verzekeren dat de materiaalbaan zijn vorm behoudt en in hoofdzaak niet opstuikt, is het noodzakelijk dat de eerste transporteur een gelijke of zo gering mogelijke overspeed heeft. Derhalve is de eerste transportsnelheid V]_ = Vq + 0-5%, bij voorkeur Vq + 0-1,5%. De tweede transportsnelheid voor het realiseren van het tijdelijk versnelde transport is aanmerkelijk groter dan V]_, en wel V2 = Vq + 10-30%, bij voorkeur Vq + 10-20%.

De uitvinding heeft verder betrekking op het meer algemene transportprincipe dat ten grondslag ligt aan de transportinrichting volgens de uitvinding. Deze transport- werkwijze omvat voor het transporteren van uit een materiaalbaan in dwarsrichting op de materiaalbaan gesneden haandelen, die onderling dakpansgewijs worden afgelegd op een stapelaar, de stappen voor: i) het transporteren met een eerste transporteur van de te snijden materiaalbaan en het gesneden baandeel met een eerste transportsnelheid V]_ die in hoofdzaak gelijk is aan de aanvoertransportsnelheid Vq van de materiaalbaan; en ii) het transporteren met een tweede transporteur van het gesneden baandeel met een tweede transportsnelheid V2 die groter is dan de eerste transportsnelheid V]_.

Indien bij voorkeur de eerste transporteur omvat een eerste transportsectie die een hoge grip uitoefent op het baandeel en een tweede transportsectie die een lagere grip uitoefent op het baandeel, en waarin de tweede transporteur het baandeel met een zodanige grip aangrijpt, dat het baandeel slechts uit de tweede transportsectie verwijderbaar is onder een slippend contact met de tweede transportsectie, heerst in de eerste vacuumtransportsectie een druk P]_ en in de tweede vacuumtransportsectie een druk P2, waarbij Ρχ<Ρ2· Volgens een tweede uitvoeringsvorm wordt bij voorkeur een transportorgaan van de tweede transporteur eerst dan in een transportstand gebracht, nadat het baandeel is afgesneden van de materiaalbaan, en na het passeren van het baandeel uit deze transportstand verwijderd.

Volgens een derde uitvoeringsvorm van de transport-werkwijze volgens de uitvinding wordt bij voorkeur van de tweede transporteur de transportsnelheid opgevoerd vanaf een transportsnelheid die in hoofdzaak gelijk is aan V]_ naar de tweede transportsnelheid V2, wanneer het baandeel is afge-sneden, en nadat dit baandeel de tweede transporteur is gepasseerd, wordt de transportsnelheid verlaagd tot een transportsnelheid die in hoofdzaak gelijk is aan Vj.

De transportinrichting en de transportwerkwijze volgens de uitvinding zullen hierna verder in detail worden verduidelijkt aan de hand van een aantal niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeelden onder verwijzing naar de bij gevoegde tekeningen.

Figuur 1 is een perspectivisch, deels weggebroken aanzicht van een transportinrichting volgens de uitvinding;

Figuur 2 is op grotere schaal een variant van detail II uit figuur 1;

Figuur 3 is een langsdoorsnede van een transportinrichting volgens de uitvinding in weer een andere uitvoeringsvorm; en

Figuur 4 is een met figuur 1 overeenkomend aanzicht van nog een andere uitvoeringsvorm van de transportinrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont de transportinrichting 1 volgens de uitvinding, die in dit geval is opgenomen in een inrichting voor het vervaardigen van golfkarton. De transportinrichting 1 sluit aan op een snij-inrichting 2, en wordt gevolgd door een stapelaar 3.

De snij-inrichting 2 omvat met een motor 4 aangedreven, onderling samenwerkende, van een krom mesblad 5, 6 voorziene, in tegengestelde richtingen volgens de pijlen 7, 8 roterende walsen 9, 10. Met deze op zich bekende snij-inrichting wordt een materiaalbaan 11 gesneden tot haandelen 12, die dakpansgewijs worden afgelegd op een transportband 13 van de stapelaar 3. Opgemerkt wordt dat het transportvlak 14 van de transportband 13, dat wordt gevormd door het bovenpart daarvan, op een lager niveau ligt dan het niveau van waar het haandeel 12 wordt aangevoerd. Met andere woorden: de achterblijvende snij rand 15 van het afgelegde haandeel 16 ligt op een lager niveau dan de voorste snij rand 17 van het baandeel 12.

Zoals getoond in figuur 1, bestaat de materiaalbaan 11 uit drie aan elkaar grenzende materiaalbaanstroken 18-20.

De transportinrichting 1 volgens de uitvinding bestaat in dit uitvoeringsvoorbeeld uit een vacuumtransporteur 21, die omvat een geperforeerde transportband 22 die door middel van keerrollen 23, 24 is geleid rond een vacuumkast 25. Deze vacuumkast omvat een eerste vacuümkamer 26 en een tweede vacuümkamer 27. Met behulp van vacuumpompen 51, respectieve lijk 29 wordt in de beide vacuümkamers 26 en 27 een onderdruk aangelegd, waarbij de druk Ρχ in de eerste vacuümkamer 26 lager is dan in de tweede vacuümkamer 27.

De geperforeerde transportband 22 van de vacuumtrans-porteur 21 wordt met een zodanige snelheid aangedreven, dat de transportsnelheid v1 in hoofdzaak gelijk is aan of groter dan de aanvoersnelheid Vq van de materiaalbaan 11. In hoofdzaak gelijk betekent in dit geval dat νχ is verhoogd met een zogenaamde overspeed, waardoor de materiaalbaan 11 strak wordt gehouden. Deze overspeed bedraagt circa 0-5%, bij voorkeur 0-1,5% van de aanvoersnelheid Vq.

Op de eerste vacuumtransporteur 21 sluit een tweede transporteur 28 aan, die omvat een paar volgens de pijlen 30 en 65 tegen elkaar in draaiende transportwalsen 31, respectievelijk 32, die het haandeel 12 kunnen transporteren met een transportsnelheid V2 die zodanig groter is dan de eerste transportsnelheid νχ dat een voldoende spatiëring wordt aangebracht tussen de haandelen 12 en 11. De transportsnelheid V2 is bijvoorbeeld Vq + 10-30%, meer bij voorkeur Vg + 10-20%.

De materiaalbaan 11 en het afgesneden haandeel 12 worden onder invloed van het vacuum vastgezogen op de geperforeerde transportband 22. De daarbij ontstane grip is in een eerste transportsectie 33 boven de eerste vacuümkamer 26 groter dan in een tweede transportsectie 34, die is gelegen boven de tweede vacuümkamer 27. Verder is de grip uitgeoefend in de eerste transportsectie 33 groter dan de grip uitgeoefend met de transportwalsen 31, 32. Aldus wordt bereikt dat de trekkracht uitgeoefend door deze transportwalsen 31, 32 is geneutraliseerd in de eerste transportsectie 33, en derhalve geen invloed heeft op de snijbewerking in de snij-inrichting 2.

De ideale lengte van de eerste transporteur 1 is een lengte welke iets langer is dan de langste afslaglengte van de materiaalbaan 12. Doch bij relatief lange baandelen 12 (variërend van 0,5 m tot 7 m) zou de transportinrichting l volgens de uitvinding te lang worden en niet inpasbaar in bestaande inrichtingen voor het vervaardigen en snijden van materiaalbanen. In de praktijk is handzaam gebleken dat de transportsectie 33 een lengte heeft van circa 0,2-1 m, en de daaropvolgende tweede transportsectie een lengte van 0,5-2 m bezit.

Zolang het haandeel 12 in de invloedsfeer van de eerste transportsectie 33 is, maken de transportwalsen 31, 32 een slippend contact met dit haandeel 12. Na het passeren of voor een belangrijk deel passeren van de transportsectie 33 (afnemende grip) zal dit slippend contact van de transportwalsen 31, 32 verminderen, en zal het haandeel versneld worden tot de tweede transportsnelheid V2. Zijn de haandelen 12 relatief kort, dat kan het afgesneden haandeel reeds in de tweede transportsectie 34 aanwezig zijn alvorens hij in de invloedsfeer geraakt van de tweede transporteur 28, die na contact het haandeel 12 versnelt tot de tweede transportsnelheid V2 ·

Figuur 2 toont een variant van de transportinrichting 1 volgens de uitvinding. Gelijk of equivalente inrichtingselementen worden met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.

Deze transportinrichting 35 omvat een vacuumtrans-porteur 36 met een geperforeerde transportband 22 die is geleid rond de vacuumkast 25 die is voorzien van één vacuümkamer 37, waarvan de onderdruk in stand wordt gehouden met de vacuumpomp 29. De grotere grip die wordt uitgeoefend op het haandeel 12 of de te snijden materiaalbaan 11 wordt in dit geval gerealiseerd met een boven het bovenpart 38 van de transportband 22 gelegen transporteur 39 die met de transportband 40, aangedreven met de motor 41, een zodanige grip uitoefent, dat het haandeel 12 slechts met de grotere transportsnelheid V2 kan worden getransporteerd door de transporteur 28, dan nadat het haandeel 12 geheel of in hoofdzaak de eerste transportsectie 33 heeft verlaten en is aangekomen in de tweede transportsectie 34.

Bij de transportinrichting 42 volgens de uitvinding, die is getoond in figuur 3, wordt slechts gebruik gemaakt van bandtransporteurs, namelijk een rond een steunplaat 43 geslagen transportband 44 en opeenvolgend daarmee een sand- wichtransporteur vormende transportbanden 45 en 46. Met behulp van door een stelhout 47 en een veer 48 gevormde instelmiddelen 49 wordt in de eerste transportsectie 33 de grip op de materiaalbaan 11 en het gesneden haandeel 12 zodanig ingesteld, dat de met de tweede transporteur 28 uitgeoefende trekkracht geen invloed heeft op de snij bewerking uitgevoerd met de snij-inrichting 2.

In dit geval hebben de haandelen 12 een relatief korte lengte, en geraakt het haandeel 12 eerst in de tweede transportsectie 34 alvorens hij wordt aangegrepen door de tweede transporteur 28, die het haandeel 50 met de verhoogde trans-portsnelheid V2 versneld transporteert in de richting van de stapelaar 3.

Figuur 4 toont een transportinrichting 52 volgens de uitvinding, die vooral toepassing vindt, indien de lengte van het afgesneden haandeel 12 groter is dan de afstand a tussen de snij-inrichting 2 en de tweede transporteur 28. In dit geval omvat de eerste transporteur 53 een vacuumtrans-porteur met een enkelvoudige vacuumkast, waarin een in de transportrichting afnemend vacuum in stand wordt gehouden met een vacuumpomp 54. Dit vacuum heeft als functie het vasthouden van het af te snijden haandeel 12 en niet de functie van het neutraliseren van een door de tweede transporteur 28 opgewekte trekkracht “ de tweede transporteur 28 wordt eerst na het afsnijden geactiveerd.

Aldus is het af te snijden haandeel 12 op de geperforeerde transportband 22 goed gefixeerd tijdens de met de snij-inrichting 2 uitgevoerde snijbewerking. Inmiddels is echter de voorste rand 17 van het nu afgesneden haandeel 12 de tweede transporteur 28 gepasseerd, waarbij het haandeel 12 slechts rust op de transportwals 32, die roteert met een rotatiesnelheid die overeenkomt met de transportsnelheid V]_. De bovenste transportwals 31 is echter met behulp van door reciproceermiddelen 57 omvatte cylinders 55 en 56 uit de transportstand, waarbij contact wordt gemaakt met het oppervlak van het haandeel 12, geheven. Na de snij bewerking wordt vanuit de snij-inrichting 2 via een informatielijn 58 een signaal doorgegeven naar de verwerkingseenheid 59, die op zijn beurt via de informatielijnen 60 en 61 de beide cylinders 55 en 56 zodanig activeert, dat de bovenste trans-portwals 31 in de transportstand wordt gebracht. Bovendien zijn met behulp van een motor 62 de beide transportwalsen 31 en 32 gebracht op de tweede transportsnelheid V2, waardoor na contact maken met het baandeel 12, dit haandeel 12 versneld wordt getransporteerd naar de stapelaar 3. Nadat met behulp van een detector 63 het passeren van de achterste snij rand 64 is gedetecteerd, wordt dit via de informatielijn 65 doorgegeven aan de verwerkingseenheid 59, die op zijn beurt door middel van de cylinders 55 en 56 de transportwals 31 verwijderd uit de transportstand, en wel voordat de voorste rand van het volgende af te snijden baandeel de tweede transporteur 28 bereikt.

Volgens een andere variant is het mogelijk de transportsnelheid van de bovenste transportwals 31 constant op de transportsnelheid V2 te houden. Het transport van het afgesneden baandeel 12 vindt slechts plaats, dan nadat de bovenste transportwals 31 in de transportstand (grip uitgeoefend op het baandeel 12) is gebracht. Verder wordt de transportsnelheid van de transportwals 32 teruggebracht naar de transportsnelheid V^. Aldus is het wederom mogelijk om zonder trekkracht de materiaalbaan 11 te snijden en het afgesneden baandeel 12 slechts dan versneld te transporteren nadat het is afgesneden.

Volgens een nog andere variant is het mogelijk om met behulp van de verwerkingseenheid 59 direct de motor 62 aan te sturen en de transportwals 31 niet uit zijn transportstand te brengen. In dat geval draaien de transportwalsen 31 en 32 met een eerste transportsnelheid die gelijk is aan V]_, maar wordt hun transportsnelheid tijdelijk verhoogd tot V2 nadat met de snij-inrichting 2 het baandeel 12 is gesneden. De transportsnelheid wordt wederom verlaagd tot V]_ nadat met behulp van de detector 63 het passeren van de achterste rand 64 is waargenomen.

Claims

1. Transportinrichting voor het transporteren van uit een materiaalbaan in dwarsrichting op de materiaalbaan met een snij-inrichting te snijden haandelen, die onderling dakpansgewijs worden afgelegd op een stapelaar, omvattende: i) een op de snij-inrichting aan te sluiten eerste transporteur die de te snijden materiaalbaan en de gesneden haandelen transporteert met een eerste transportsnelheid V]_ die in hoofdzaak gelijk is aan de aanvoersnelheid Vq van de materiaalbaan; en ii) een aan de stapelaar voorafgaande tweede transporteur die de gesneden haandelen transporteert met een tweede transportsnelheid V2 die groter is dan de eerste transportsnelheid Vi«

2. Transportinrichting volgens conclusie 1, waarin de eerste transporteur omvat een eerste transportsectie en een tweede transportsectie, en de op het te transporteren haandeel uitgeoefende grip in de tweede transportsectie lager is dan die in de eerste transportsectie; en waarin de tweede transporteur het haandeel met een zodanige grip aangrijpt dat het haandeel slippend uit slechts de tweede transportsectie verwijderbaar is.

3. Transportinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarin de eerste transporteur een vacuumtransporteur omvat.

4. Transportinrichting volgens conclusie 3, waarin de vacuumtransporteur een eerste vacuümkamer en een benedenstrooms daarvan gelegen tweede vacuümkamer omvat, waarbij de druk Pi in de eerste vacuümkamer lager is dan de druk P2 in de tweede vacuümkamer.

5. Transportinrichting volgens conclusie 1-4, waarin een op de snij-inrichting aansluitend oploopvlak van de eerste transporteur opwaarts helt vanaf een positie onder een transportvlak van de snij-inrichting.

6. Transportinrichting volgens conclusie 1-5, waarin de tweede transporteur een transportorgaan omvat, dat met reciproceermiddelen slechts in transporterend contact komt met het haandeel, nadat dit haandeel van de materiaalbaan is gesneden.

7. Transportinrichting volgens conclusie 6, waarin de reciproceermiddelen het transportorgaan, nadat het afgesneden haandeel de tweede transporteur is gepasseerd, uit het transportvlak van de tweede transporteur verwijderen.

8. Transportinrichting volgens conclusie 7, waarin de reciproceermiddelen een detector omvatten, die het passeren van de achterste rand van het haandeel detecteren.

9. Transportinrichting volgens conclusie 6-8, waarin de tweede transporteur een walsenpaar omvat, waarvan de bovenste wals met de reciproceermiddelen ten opzichte van de onderste wals reciproceerbaar beweegbaar is.

10. Transportinrichting volgens conclusie 1-9, waarin de eerste transportsnelheid V]_ = Vq + 0-5%, bij voorkeur V0 + 0-1,5%.

11. Transportinrichting volgens conclusie 1-10, waarin de tweede transportsnelheid V2 = Vq + 10-30%, bij voorkeur V0 + 10-20%.

12. Werkwijze voor het transporteren van uit een materiaalbaan in dwarsrichting op de materiaalbaan gesneden haandelen, die onderling dakpansgewijs worden afgelegd op een stapelaar, omvattende de stappen voor: i) het transporteren met een eerste transporteur van de te snijden materiaalbaan en het gesneden haandeel met een eerste transportsnelheid die in hoofdzaak gelijk is aan de aanvoertransportsnelheid Vq van de materiaalbaan; en ii) het transporteren met een tweede transporteur van het gesneden baandeel met een tweede transportsnelheid V2 die groter is dan de eerste transportsnelheid V]_.

13. Werkwijze volgens conclusie 12, waarin de eerste transporteur omvat een eerste transportsectie die een hoge grip uitoefent op het baandeel en een tweede transportsectie die een lagere grip uitoefent op het haandeel, en waarin de tweede transporteur het haandeel met een zodanige grip aangrijpt, dat het haandeel slechts uit de tweede transport-sectie verwijderbaar is onder een slippend contact met de tweede transportsectie.

14. Werkwijze volgens conclusie 12 of 13, waarin van de tweede transporteur de transportsnelheid wordt opgevoerd vanaf een transportsnelheid die in hoofdzaak gelijk is aan V]_ naar de tweede transportsnelheid V2, wanneer het haandeel is afgesneden, en nadat dit haandeel de tweede transporteur is gepasseerd, de transportsnelheid wordt verlaagd tot een transportsnelheid die in hoofdzaak gelijk is aan Vi·

15. Werkwijze volgens conclusie 12-14, waarin een transportorgaan van de tweede transporteur eerst dan in een transportstand wordt gebracht, nadat het haandeel is afgesneden van de materiaalbaan, en na het passeren van het haandeel uit deze transportstand wordt verwijderd.

16. Werkwijze volgens concluise 15, waarin de transportsnelheid van het transportorgaan in hoofdzaak gelijk is aan V2·

17. Werkwijze volgens conclusie 12-16, waarin de eerste transportsnelheid Vj = Vg + 0-5%, bij voorkeur V0 + 0-1,5%.

18. Werkwijze volgens conclusie 12-17, waarin de tweede transportsnelheid V2 = v0 + 10-30%, bij voorkeur V0 + 10-20%.

19. Werkwijze volgens conclusie 12-18, waarin de eerste transporteur een vacuumtransporteur omvat.

20. Werkwijze volgens conclusie 12-19, waarin de vacuumtransporteur omvat een eerste vacuumtransportsectie, waarin een druk Pi heerst, en een tweede vacuumtransportsectie waarin een druk P2 heerst, waarbij Ρχ< Ρ2·