NL8202399A

NL8202399A - Omkeerinrichting voor bladen.

Info

Publication number: NL8202399A
Application number: NL8202399A
Authority: NL
Original assignee: Oce Nederland Bv
Priority date: 1982-06-14
Filing date: 1982-06-14
Publication date: 1984-01-02
Also published as: AU557173B2; CA1205502A; JPH0362622B2; EP0096920B1; JPS597662A; US4531725A; EP0096920A1; DE3360672D1; AU1396983A

Description

*·

-I A

-1-

Ocë-Nederland B.V., te Venlo Omkeerinrichting voor bladen

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het ankeren van de bewegingsrichting van een blad omvattende een omkeergeleiding, aanvoerorganen om het blad op de omkeergeleiding te voeren en middelen voor het opvangen en afremmen van het voorlopende deel van een op de 5 omkeergeleiding gevoerd blad, waarbij het blad, nadat de aanvoerbeweging is beëindigd in omgekeerde richting wordt afgevoerd.

Omkeerinrichtingen voor bladen worden o.a. toegepast in combinatie met vergaarinrichtingen waarin bladen, die door druk- of kopieerapparaten worden afgeleverd, geordend verzameld worden.

10 In de vergaarinrichting, die bekend is uit de Nederlandse octrooiaanvrage 7400759, wordt de beweging van bladen omgekeerd met behulp van een opwaarts hellende geleiding zonder toepassing van opvang/afremmidde-len. Door het ontbreken van laatstgenoemde voorziening kunnen de aangevoerde bladen zich ongecontroleerd over de geleiding bewegen waardoor 15 er kans is op scheef!oop en daardoor kans op storingen bij afvoeren en aansluitend afleggen der bladen. De kans op dit soort storingen is groter naarmate de snelheid waarmee de bladen wordt voorbewogen hoger is.

Men heeft reeds getracht om de bewegingsvrijheid van bladen in dit soort inrichtingen te beperken door het aanbrengen van opvang/afrem-20 middelen in de vorm van een aanslag waar de rand van een zich over de omkeergeleiding voortbewegend blad tegenaan loopt (zie het Amerikaanse octrooischrift 4 262 895). Een dergelijke voorziening kan van voordeel zijn als de voortbewegingssnelheid van het blad laag is. Wanneer een blad echter met een hoge snelheid (b.v. 40 cm/sec. of meer) wordt aangevoerd 25 vormt zo'n voorziening eerder een nadeel dan een voordeel, omdat zo'n blad, tengevolge van zijn elasticiteit, oncontroleerbaar van de aanslag terugkaatst.

Uit "Xerox Disclosure Journal" juli/aug. 1982 Pag. 179-180 is een inrichting voor het omkeren van bladen bekend die voorzien is van een 30 rol die kontakt maakt met de omkeergeleiding en die een over de geleiding aangevoerd blad opvangt en afremt.

Door deze voorziening wordt de beweging van zo'n blad weliswaar enigszins gecontroleerd, maar de voorziening vertoont het nadeel dat het blad, als het reeds scheef gelopen is op het moment dat het door de rol gegrepen 35 wordt, deze scheve positie blijft behouden en aldus scheefliggend wordt 8202399 -2- afgevoerd.

De uitvinding beoogt een inrichting te verschaffen die geschikt is om de bewegingsrichting van bladen die met hoge snelheid voortbewegen om te keren onder vermijding van de hiervoor geschetste nadelen.

5 Dit doel wordt volgens de uitvinding in een inrichting volgens de aanhef bereikt doordat de bedoelde opvang/afremmiddelen een ombuig-geleiding omvatten die op korte afstand van het van de aanvoerorganen afgewende randdeel van de omkeergeleiding is opgesteld en die met dat randdeel een scherpe hoek omsluit.

XO Wanneer in een aldus uitgevoerde inrichting een blad zich over de omkeergeleiding voortbeweegt zal de voorlopende rand ervan de ombuiggeleiding volgen en daarbij over het randdeel van de omkeergeleiding heen gebogen worden.

Tijdens deze beweging wordt de voorlopende rand met een geleidelijk 15 toenemende kracht elastisch geklemd en daardoor gelijkmatig afgeremd. Oncontroleerbaar terugkaatsen van het blad wordt aldus voorkomen.

Wanneer het blad scheefliggend de omkeergeleiding bereikt zal de voorlopende punt reeds gebogen en afgeremd worden, terwijl de rest van het blad zich nog ongeremd voortbeweegt. Daardoor zal het blad om de voor-20 liggende punt zwenken, tengevolge waarvan de scheef!igging wordt gecorrigeerd .

Uiteraard bepalen de aard van het blad en de voortbewegingssnelheid van het blad in welke mate een blad gebogen en afgeremd moet worden, en dus ook op welke afstand van de omkeergeleiding en onder welke hoek de 25 ombuiggeleiding opgesteld moet worden voor optimale resultaten.

Gebleken is dat voor de in de praktijk veel voorkomende situatie waarin bladen papier verwerkt worden van A4-formaat en een gewicht van 60-120 2 g/m welke voortbewogen worden met een snelheid van 40-60 cm/sec, de genoemde afstand 3-10 mm kan bedragen en de genoemde hoek 60-85° om een 30 zeer betrouwbaar werkende uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding te realiseren.

De omkeergeleiding kan vlak zijn.

In een aantrekkelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding is de omkeergeleiding hol gebogen om een daarop aangevoerd 35 blad te buigen in een richting tegengesteld aan de richting waarin het voorlopende deel van het blad door de ombuiggeleiding wordt gebogen. Hierdoor wordt bereikt dat bij de afvoer het blad zich kan strekken waardoor de hoek tussen het omgebogen voorlopende deel van het blad 8202399 -3- en de rest van het blad kleiner wordt. De klemkracht op het voorlopende deel van het blad is dan minder waardoor de afvoer wordt vergemakkelijkt. Verder kan het van voordeel zijn dat de omkeergeleiding knikkend gebogen is om te bereiken dat in de omkeerinrichting ook bladen, waarvan de afme-5 . ting en in de voortbewegingsrichting gezien verschillen vertonen, recht-liggend afgevoerd kunnen worden.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de bijgaande figuur, welke een omkeergeleiding volgens de uitvinding schematisch en in doorsnede weergeeft.

10 In de figuur zijn 1, 2 en 3 roteerbare en met elkaar in contact komende rollen.

De omkeerinrichting 4 omvat een omkeergeleiding die geknikt gebogen is en uit drie rechte geleidingsdelen 5, 6 en 7 bestaat,welke geleidingsdelen onder hoeken van ongeveer 120° op elkaar aansluiten.

15 Middels een verbindingsstuk 8 is het deel 7 verbonden met een ombuig-geleiding 9 die op enige afstand, bijvoorbeeld 7 mm, van een randdeel 7a van deel 7 zodanig is opgesteld dat ze met deel 7 een hoek van ongeveer 75° omsluit.

Een door rollen 1 en 2 aangevoerd blad wordt op de omkeergeleiding 20 gevoerd en daarlangs omhoog geschoven. Bij deze beweging wordt het blad elastisch gebogen terwijl het in enkele zones tegen de geleidingsdelen 5, 6 en 7 wordt gedrukt.

Wanneer het blad zo ver voortgeschoven is dat zijn voorlopende deel over het randdeel 7a van geleidingsdeeT 7 heengaat, komt dit voorlopende deel 25 in-aanraking met de ombuiggeleiding 9 en schuift daar verder langs, waarbij het voorlopende deel om het randdeel 7a van geleiding 7 heen gebogen wordt. Tijdens deze beweging wordt, tengevolge van de elasticiteit van het blad, het blad met een geleidelijk toenemende kracht tussen deel 7 of deel 8 van de omkeergeleiding en de ombuiggeleiding 9 ingeklemd 30 en aldus afgeremd.

Als het blad scheefliggend door de rollen 1 en 2-·is -aangevoerd dan zal de voorlopende punt van het blad het eerst de ombuiggeleiding .9 bereiken en dus reeds afgeremd worden, terwijl de rest van het blad zich nog ongeremd kan voortbewegen. Hierdoor wordt een draaimoment op het blad uit-35 geoefend waardoor de scheve ligging wordt gecorrigeerd. Aldus zal, ongeacht of het blad in de juiste stand, danwel scheefliggend aan de om-keerrichting 4 wordt toegevoerd, het blad bij het verlaten van de kneep tussen de rollen 1 en 2 de in de figuur met lijn a aangegeven positie 8202399 e" -4- innemen, waarbij de nalopende rand van het blad, tengevolge van de spanning in het blad, over zijn gehele lengte tegen de rol 2 worden gedrukt. Een blad dat langer is dan in de figuur is weergegeven neemt in deze positie een stand in waarbij het in de knikken dichter bij de omkeerge-1 ei ding ligt.

Door de voortgaande rotatie van rol 2 wordt vervolgens de nalopende rand van het blad door de mantel van rol 2 meegenomen tengevolge waarvan de rand in de kneep tussen rollen 2 en 3 terechtkomt.

Deze positie van het blad is in de figuur met lijn b aangegeven.

Vanaf het moment dat het blad door de rollen 2 en 3 wordt getransporteerd zal het blad zich strekken en daarbij geleidelijk in de positie worden gebracht die in de figuur met lijn c is aangegeven. In deze positie is de buiging van het blad grotendeels opgeheven, waardoor op het oorspronkelijk voorlopende deel geen remmende krachten meer inwerken die het afvoeren van het blad nadelig zouden kunnen beïnvloeden.

8202399

Claims

1. Inrichting voor het omkeren van de bewegingsrichting van een blad omvattende een omkeergeleiding (5,6-,7), aanvoerorganen (1,2) om het blad op de omkeergeleiding (5,6,7) te voeren en middelen (9) voor het opvangen en afremmen van het voorlopende deel van een op de omkeergeleidring (5,6,.7) 5 gevoerd blad, waarbij het blad, nadat de aanvoerbeweging is beëindigd, in omgekeerde richting wordt afgevoerd, met het kenmerk, dat de genoemde middelen een ombuiggeleiding (9) omvatten die op korte afstand van het van de aanvoerorganen (1,2) afgewende randdeel (7a) van de omkeergeleiding (5,6,7) is opgesteld en die met dat randdeel (7a) een scherpe hoek 10 omsluit.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ombuiggeleiding (9) op een afstand van 3-lOnm van het randeel(7a)'van dé omkëer- ‘ geleiding (5,6,7) is opgesteld en daarmee een hoek van 60-85° omsluit.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de omkeer-15 geleiding (5,6,7) hol gebogen is om een daarop aangevoerd blad te buigen in een richting tegengesteld aan de richting waarin het voorlopende deel van een blad door de ombuiggeleiding (9) wordt gebogen.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de omkeergeleiding (5,6,7) knikkend gebogen is. 8202399