NL2001758C2 - Hulpinrichting voor plaatsing tussen een trek- of duwkracht verschaffend eerste object en een tweede object waarop de trek- of duwkracht wordt uitgeoefend. - Google Patents

Description

Hulpinrichting voor plaatsing tussen een trek- of duwkracht verschaffend eerste object en een tweede object waarop de trek- of duwkracht wordt uitgeoefend

De uitvinding heeft betrekking op een hulpinrichting voor plaatsing tussen een trek- of duwkracht verschaffend object en een verder object waarop de trek- of duwkracht wordt uitgeoefend.

5 Bij het uitoefenen van een trek- of duwkracht door een eerste object op een tweede object is een bekend probleem dat tengevolge van de door het eerste object uitgeoefende trek- of duwkracht het tweede object niet alleen een daarmee beoogde verplaatsing ondergaat, maar ook de stand van de objecten kan wor-10 den beïnvloed. Dit doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een sleepboot een trek- of duwkracht uitoefent op een groot vrachtschip zoals een tanker.

Met de uitvinding is beoogd een hulpinrichting te verschaffen, welke mogelijk maakt dat althans een van de objecten 15 tussen welke de hulpinrichting is geplaatst een krachtoverdracht kan ondervinden zonder dat daarbij een standverstelling van dat object tot gevolg heeft.

De hulpinrichting volgens de uitvinding is daartoe gekenmerkt door een of meer van de aangehechte octrooiconclusies. 20 In een eerste aspect van de uitvinding is de hulpin richting erdoor gekenmerkt dat deze een stationair uiteinde bezit dat is ingericht voor koppeling met een eerste object, en een van het stationaire uiteinde af gericht verplaatsbaar uiteinde dat direct of indirect koppelbaar is met een tweede ob-25 ject, en dat zich tussen het stationaire uiteinde en het verplaatsbare uiteinde een armen- en benenmechanisme bevindt dat het stationaire uiteinde verbindt met het verplaatsbare uiteinde onder handhaving van een vooraf bepaalde standrelatie tussen een eerste koppelarm van dit mechanisme die tijdens gebruik gekop-30 peld is met het eerste object, en een tweede koppelarm van het mechanisme die tijdens gebruik verbonden is met het tweede object.

Hierdoor is het mogelijk om het eerste object dat gekoppeld is met het stationaire uiteinde een kracht te laten uit-35 oefenen respectievelijk te laten ontvangen, zodanig dat daarbij de stand van het eerste object niet beïnvloed wordt door of afhankelijk is van de uitgeoefende kracht, ook wanneer het eerste object en het tweede object een in hoogte variërende positie in- 2 nemen.

Voordelig is daarbij dat de eerste koppelarm en/of de tweede koppelarm in lengte instelbaar is. Hiermee kan een eenvoudige instelbaarheid worden verschaft van de (virtuele) posi-5 tie van het aangrijpingspunt op het eerste object alwaar effectief de krachtuitoefening plaatsvindt.

Een verder aspect van de hulpinrichting volgens de uitvinding is dat deze is ingericht voor rotatie om de lichaamsas van de eerste koppelarm. Hiermee wordt een grote mate van flexi-10 biliteit verschaft in het gebruik van de hulpinrichting waarbij de krachtoverbrenging tussen het eerste object en het tweede object onafhankelijk is van de positie die deze objecten innemen.

Het is mogelijk om het armen- en benenmechanisme geheel in starre onderdelen uit te voeren. Uit het oogpunt van ge-15 wichtsbesparing kan het echter voordelig zijn dat een of meer armen van het armen-benen-mechanisme die bestemd zijn voor het overdragen van een trekkracht flexibel maar nagenoeg lengte-invariant zijn.

Gewenst kan zijn dat het armen- en benenmechanisme is 20 uitgevoerd met een balanceergewicht en/of een balanceerveersys-teem. Dit vergemakkelijkt het gebruik van de hulpinrichting in de praktijk aanzienlijk doordat geen krachten nodig zijn om het armen- en benenmechanisme in een gewenste stand te houden, terwijl het verplaatsbare uiteinde van het armen- en benenmechanis-25 me vrij blijft om een stand in te nemen welke beantwoordt aan de gewenste krachtoverdracht tussen het eerste en het tweede object .

De uitvinding zal in het navolgende verder worden toegelicht aan de hand van een de aangehechte octrooiconclusies 30 niet beperkend uitvoeringsvoorbeeld en onder verwijzing naar de tekening.

In de tekening toont: - fig. 1 een schematische doorsnedeweergave in zijaanzicht (fig. la) en bovenaanzicht (fig. lb) van de hulpinrichting 35 volgens de uitvinding; - fig. 2, fig. 3a en 3b en fig. 4 verschillende toepas-singsvarianten van de hulpinrichting volgens de uitvinding, en - fig. 5 de in fig. 4 getoonde toepassing in verschillende gebruikssituaties.

40 In de figuren gebruikte gelijke verwijzingscijfers ver wijzen naar dezelfde onderdelen.

Verwijzend nu eerst naar fig. 1 wordt in fig. la de 3 hulpinrichting in een gedeeltelijke dwarsdoorsnede en in zijaanzicht getoond en in fig. lb in bovenaanzicht.

De hulpinrichting 1 is bestemd voor plaatsing tussen een trek- of duwkracht verschaffend object en een verder object 5 waarop de trek- of duwkracht wordt uitgeoefend.

Hiertoe bezit de hulpinrichting 1 een stationair uiteinde 2 dat is ingericht voor koppeling met een eerste object. Dit eerste object kan zowel de uit te oefenen kracht leveren als het object zijn dat de uit te oefenen kracht ontvangt.

10 Van het stationaire uiteinde 2 af gericht bevindt zich een verplaatsbaar uiteinde 3 dat direct of indirect koppelbaar is met een tweede object.

Tussen het stationaire uiteinde 2 en het verplaatsbare uiteinde 3 bevindt zich een armen- en benenmechanisme 4 dat het 15 stationaire uiteinde 2 verbindt met het verplaatsbare uiteinde 3 onder handhaving van een vooraf bepaalde standrelatie tussen een eerste koppelarm 5 van dit mechanisme 4 die tijdens gebruik gekoppeld is met het eerste object, en een tweede koppelarm 6 van het mechanisme 4 die tijdens gebruik verbonden is met het tweede 20 object.

Zowel de eerste koppelarm 5 als de tweede koppelarm 6 kunnen in lengte instelbaar zijn. Dit is in fig. la getoond door de eerste koppelarm 5 uit te voeren met een schroefspindel 7.

Verder is de hulpinrichting 1 zo uitgevoerd dat deze 25 kan roteren om de lichaamsas van de eerste koppelarm 5.

Fig. la toont verder een uitvoering waarin de eerste koppelarm 5, de tweede koppelarm 6 en ook de overige armen 8 en 9 van het armen- en benenmechanisme 4 star zijn uitgevoerd. Afhankelijk van de over te dragen duwkracht respectievelijk trek-30 kracht kan echter een (of meer) van deze armen 8,9 flexibel maar nagenoeg lengte-invariant zijn uitgevoerd zodanig dat deze wel geschikt is voor het overdragen van trekkrachten maar niet gebruikt kan worden voor het overdragen van duwkrachten.

Fig. la en fig. lb tonen verder dat het armen- en be-35 nenmechanisme 4 is uitgevoerd met een balanceergewicht 10. Eventueel kan dit vervangen worden of worden aangevuld met een ba-lanceerveersysteem zodanig dat het armen- en benenmechanisme 4 zonder verdere krachtuitoefening een gegeven stand kan handhaven.

40 Fig. 2 toont een mogelijke toepassing van de hulpin richting 1 volgens de uitrichting waarin deze geplaatst is op een sleepboot 11, waarbij de sleepboot 11 met de in fig. la ge- 4 toonde eerste koppelarm 5 is verbonden.

Aan de zijde van het verplaatsbare uiteinde 3 is de tweede koppelarm 6 van de hulpinrichting 1 via een kabel 12 gekoppeld met een vrachtschip 13. Door de toepassing van de hulp-5 inrichting 1 worden de krachten die met de sleepboot 11 op de vrachtboot 13 worden uitgeoefend virtueel geacht afkomstig te zijn van een in het verlengde van de trekkabel 12 liggend virtueel aangrijppunt dat ligt op het snijpunt van deze trekkabel 12 en het verlengde van de lichaamsas van de eerste koppelarm 5 aan 10 het stationaire uiteinde van de hulpinrichting 1. Bij het uitoefenen van de door de sleepboot 11 te verschaffen trekkracht kan zodoende een optimale stand van de sleepboot 11 ten opzichte van het wateroppervlak behouden blijven.

In fig. 3a en fig. 3b is de toepassing van de hulpin-15 richting 1 getoond waarbij de eerste koppelarm 5 van het stationaire uiteinde 2 vast op een duwboot 14 is geplaatst en waarbij de constructie van hulpinrichting bewerkstelligt dat de uit te oefenen duwkracht virtueel afkomstig lijkt van de met verwij-zingscijfer 16 aangegeven positie in de duwboot 14.

20 Fig. 4 toont een toepassing van de inrichting 1 waarbij de eerste koppelarm 5 van het stationaire uiteinde 2 geplaatst is op een krachtontvangend object 15 en waarbij de kracht afkomstig is van een vlieger 17. In deze toepassing voorziet de hulpinrichting 1 erin dat de met de vlieger 17 via een trekkabel 18 25 uitgeoefende trekkrachten toegerekend kunnen worden aan een virtueel koppelpunt 19 dat zich op het snijpunt bevindt van het verlengde van trekkabel 18 en de eerste koppelarm 5.

Fig. 5 toont wederom de in figuur 4 getoonde toepassing van een vlieger 17 die via een trekkabel 18 trekkrachten uitoe-30 fent op een krachtontvangend object. In deze figuur 5 is tevens getoond dat de hulpinrichting 1 is ingericht voor rotatie om de lichaamsas van de koppelarm 5 die deze hulpinrichting 1 verbindt met het krachtontvangend object 15, zodat een verplaatsing van de vlieger in het horizontale vlak eenvoudig gevolgd kan worden. 35 Tevens laat fig. 5 inzichtelijk zien dat de hulpinrich ting 1 ertoe dient dat deze de vlieger 17 eenvoudig kan volgen wanneer deze bijvoorbeeld de positie 17b inneemt, welke op een ander (hoger) niveau ligt dan positie 17.

Teneinde zorg te dragen dat het hiervoor bedoelde vir-40 tuele koppelpunt 19 dat zich op het snijpunt bevindt van het verlengde van trekkabel 18 respectievelijk 18b en de eerste koppelarm 5 zich dan niet verplaatst, is de hulpinrichting 1 erop 5 ingericht dat deze zich automatisch aanpast aan de hogere stand van de vlieger 17b doordat ook het aankoppelpunt 3b van kabel 18b op de hulpinrichting 1 een verstelling ondergaat naar een hogere stand ten opzichte van de aanvankelijke stand 3 die be-5 hoort bij positie 17 van de vlieger. Deze hogere stand van het aankoppelpunt 3b van de kabel 18b ligt precies op de lijn die in het verlengde ligt van kabel 18b en die uitkomt in het virtuele koppelpunt 19.

In het voorgaande is de hulpinrichting 1 telkens ge-10 toond met een armen- en benenmechanisme 4 in de vorm van een pa-rallellogramconstructie. Opgemerkt wordt echter dat er op deze constructie vele mogelijke varianten zijn die alle kunnen beantwoorden aan de doelstellingen van de uitvinding en die vallen binnen het kader van de aangehechte octrooiconclusies.

15 Zo behoeven de diverse armen van het armen- en benenme chanisme 4 onderling niet evenwijdig te verlopen en behoeven ook de diverse armen niet rechtlijnig te zijn uitgevoerd.

Ook is het mogelijk om het armen- en benenmechanisme met meerdere armen uit te voeren, zodat als het ware een con-20 structie met meerdere nevengeschakelde parallellogrammen ontstaat .

Claims (5)

1. Hulpinrichting (1) voor plaatsing tussen een trek-of duwkracht verschaffend object en een verder object waarop de trek- of duwkracht wordt uitgeoefend, met het kenmerk, dat deze een stationair uiteinde (2) bezit dat is ingericht voor koppe- 5 ling met een eerste object, en een van het stationaire uiteinde (2) af gericht verplaatsbaar uiteinde (3, 3b) dat direct of indirect koppelbaar is met een tweede object, en dat zich tussen het stationaire uiteinde (2) en het verplaatsbare uiteinde (3, 3b) een armen- en benenmechanisme (4) bevindt dat het stationai-10 re uiteinde (2) verbindt met het verplaatsbare uiteinde (3, 3b) onder handhaving van een vooraf bepaalde standrelatie tussen een eerste koppelarm (5) van dit mechanisme (4) die tijdens gebruik gekoppeld is met het eerste object, en een tweede koppelarm (6) van het mechanisme (4) die tijdens gebruik verbonden is met het 15 tweede object.

2. Hulpinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de eerste koppelarm (5) en/of de tweede koppelarm (6) in lengte instelbaar is.

3. Hulpinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het 20 kenmerk, dat deze is ingericht voor rotatie om de lichaamsas van de eerste koppelarm (5).

4. Hulpinrichting volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat een of meer armen (8,9) van het armen-benen-mechanisme (4) die bestemd zijn voor het overdragen van een 25 trekkracht flexibel maar nagenoeg lengte-invariant zijn.

5. Hulpinrichting volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat het armen- en benenmechanisme (4) is uitgevoerd met een balanceergewicht (10) en/of een balanceerveersysteem.