NL1038310C2

NL1038310C2 - Werkwijze voor het vormen van een bodembedekkende laag en zo gevormde bodembedekkende laag.

Info

Publication number: NL1038310C2
Application number: NL1038310A
Authority: NL
Inventors: Hugo Vries
Original assignee: Hugo Vries
Priority date: 2010-10-15
Filing date: 2010-10-15
Publication date: 2012-04-17
Also published as: ES2533035T3; AU2011329932A1; PT2627832E; EP2627832A1; EA201300467A1; CN107059781A; CY1116125T1; ZA201303537B; AP2013006875A0; AU2011329932B2; DK2627832T3; EP2627832B1; EA026936B1; CN103403259A; PL2627832T3; US10011964B2; US20140147218A1; SI2627832T1; CN103403259B; WO2012067500A1

Description

Werkwijze voor het vormen van een bodembedekkende laag en zo gevormde bodembedekkende laag

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze 5 voor het vormen van een bodembedekkende laag. Een dergelijke laag kan bijvoorbeeld gebruikt worden om een ondergrond te stabiliseren of te beschermen tegen erosie.

Uit het Britse octrooischrift 2.185.769 is reeds een werkwijze bekend voor het vormen van een bodembedekkende 10 laag, waarbij een raster gevormd wordt van geotextiel. Dit raster wordt gevormd door een aantal stroken van een geotextiel materiaal op elkaar te leggen en met elkaar te verbinden, waarbij een strook telkens op onderling versprongen locaties met twee aangrenzende stroken wordt 15 verbonden. Wanneer het zo gevormde pakket van onderling verbonden stroken vervolgens op zijn kant wordt gezet en wordt uitgetrokken, ontstaat een raster dat een aantal door de stroken begrensde ruimten bepaalt. Dit raster kan op een ondergrond worden geplaatst en daarna kunnen de ruimten 20 worden gevuld, bijvoorbeeld met zand, aarde of steenslag. De bekende bodembedekkende laag wordt bijvoorbeeld gebruikt om hellende ondergronden, zoals dijklichamen, te stabiliseren. Bij een variant van de werkwijze volgens dit Britse octrooischrift wordt het raster na het uitvouwen op een 25 bodem van geotextiel gelijmd, waarbij dan de andere zijde van de bodem nog bedekt kan worden met een voor water ondoordringbare laag kunststof. Zo wordt dus een waterdichte stabilisatielaag verkregen.

De bekende werkwijze heeft als nadeel dat deze 30 relatief gecompliceerd is en een vrij groot aantal handelingen vergt. Dit geldt met name wanneer het wenselijk is om een aan de onderzijde gesloten raster te verkrijgen.

1 03 83 10 2

De uitvinding heeft derhalve tot doel een werkwijze van de hiervoor beschreven soort te verschaffen, waarbij deze zich nadelen niet, of althans in mindere mate, voordoen. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt door een 5 werkwijze die de stappen omvat van: het verschaffen van een doek; het in het doek vormen van een aantal in hoofdzaak evenwijdige plooien; en het op verschillende plaatsen naar elkaar dwingen 10 en met elkaar verbinden van naastgelegen plooien, waarbij de verbindingen van elke plooi met een naastgelegen plooi aan de ene zijde versprongen zijn ten opzichte van de verbindingen met een naastgelegen plooi aan de andere zijde.

Door uit te gaan van een doek waarin plooien 15 gevormd worden, kan op veel eenvoudiger wijze een raster worden gevormd dan wanneer uitgegaan wordt van losse stroken. Bovendien zijn de ruimten die tussen de plooien gevormd worden direct aan de onderzijde afgesloten door het doek. Er hoeft dus geen afzonderlijk gronddoek met het 20 raster verbonden te worden.

Bij voorkeur omvat de werkwijze verder de stap van het althans ten dele vullen van tussen de met elkaar verbonden plooien gevormde ruimten met een functioneel materiaal. Dit functioneel materiaal kan een 25 verzwaringsmateriaal zijn, zoals zand, aarde of grind, maar het zou bijvoorbeeld ook een korrelvormig, dempend of verend materiaal kunnen zijn, zoals rubber, polystyreen en dergelijke. Zo kan de bodembedekkende laag eenvoudig worden aangepast aan het doel waarvoor deze gebruikt wordt.

30 De verbindingen kunnen op eenvoudige wijze gevormd worden door de plooien plaatselijk met elkaar te verlijmen.

Anderzijds is het ook mogelijk de verbindingen te vormen door de plooien plaatselijk aan elkaar te stikken. Wanneer | 3 het doek althans ten dele van kunststof vervaardigd is, kunnen de verbindingen ook gevormd worden door de plooien plaatselijk aan elkaar te lassen, bijvoorbeeld door ultrasoonlassen.

5 Hoewel de verbindingen een belangrijke rol spelen bij het stabiliseren van de bodembedekkende laag, kan het voordeel bieden deze slechts over een deel van de hoogte van de plooien te vormen. Het boven de verbindingen gelegen deel van de plooien kan dan voor andere functies gebruikt worden. 10 Bijvoorbeeld kan de werkwijze verder de stap omvatten van het doorsnijden van althans een deel van de plooien boven de verbindingen. Zo worden losse opstaande delen gevormd.

Wanneer dan het doek geweven wordt en de dichtheid 15 ten plaatse van althans een deel van de plooien geringer gekozen wordt dan tussen de plooien, kunnen de opstaande delen na het doorsnijden losse vezels vormen, die bijvoorbeeld als kunstgrassprieten dienst kunnen doen. Dit kan worden bereikt door ter plaatse van de plooien minder 20 ketting- of inslagdraden (afhankelijk van de oriëntatie van de plooien) in het weefsel op te nemen.

Anderzijds is het mogelijk dat een tweede doek over de ruimten wordt gelegd en wordt verbonden met de doorgesneden delen van de plooien. Door de doorgesneden 25 delen te gebruiken wordt een groter contactvlak met het bovengelegen doek gevormd, waardoor een stevige verbinding tot stand kan worden gebracht. Zo vormen het doek met de plooien en het daarboven gelegen tweede doek een gesloten constructie, waarvan de ruimten gevuld kunnen zijn met een 30 functioneel materiaal. Bijvoorbeeld kan dit functioneel materiaal een dempend materiaal zijn, zoals kunststofkorrels, waardoor een dempende mat wordt verkregen.

4

Met het oog op het verkrijgen van een stabiel raster kan het voordeel bieden wanneer het doek ter plaatse van althans een deel van de plooien verstevigd wordt. In het geval van een geweven doek kan dit eenvoudig worden bereikt 5 door het lokaal meeweven van relatief sterkere of stijvere ketting- of inslagdraden. Een non-woven kan worden versterkt door daarop plaatselijk verstevigingsdraden of -strips aan te brengen.

Het doek kan althans ten dele van natuurlijk 10 materiaal worden vervaardigd. Hierdoor wordt de milieubelasting verminderd en kan de bodembedekkende laag na gebruik eenvoudig worden gerecycled.

Met voordeel wordt het doek tussen de plooien althans ten dele van biologisch afbreekbaar materiaal 15 vervaardigd. Zo worden na verloop van tijd door het vergaan van dit biologisch afbreekbaar materiaal tussen de plooien openingen in het doek gevormd, waardoor bijvoorbeeld begroeiing kan ontstaan. Zo wordt de bodembedekkende laag door de begroeiing verder bevestigd aan de onderliggende 20 bodem, en wordt uiteindelijk een natuurlijk geheel verkregen.

De uitvinding heeft verder betrekking op een bodembedekkende laag die verkregen kan worden door toepassing van de hiervoor beschreven werkwijze. Een 25 dergelijke laag omvat volgens de uitvinding een doek met een aantal in hoofdzaak evenwijdige plooien, welke plooien op verschillende plaatsen met naastgelegen plooien verbonden zijn, waarbij de verbindingen van elke plooi met een naastgelegen plooi aan de ene zijde versprongen zijn ten 30 opzichte van de verbindingen met een naastgelegen plooi aan de andere zijde.

5

Voorkeursuitvoeringen van de bodembedekkende laag volgens de uitvinding vormen de materie van de volgconclusies 13 tot en met 22.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van 5 een aantal voorbeelden, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin overeenkomstige onderdelen aangeduid zijn met gelijke verwijzingscijfers, en waarin: Fig. 1 tot fig. 5 de verschillende stappen weergeven van de werkwijze voor het vormen van een 10 bodembedekkende laag volgens de uitvinding,

Fig. 6 een bovenaanzicht toont van een weefsel met plaatselijk verminderde dichtheid,

Fig. 7 en fig. 8 perspectivische aanzichten zijn van het weefsel van fig. 6 nadat daarin plooien zijn 15 gevormd, en deze plooien zijn opengesneden,

Fig. 9 een bovenaanzicht is van een alternatieve uitvoering van de bodembedekkende laag, vervaardigd van een natuurlijk materiaal en gevormd met stiksels,

Fig. 10 een zijaanzicht toont van weer een andere 20 uitvoering van de bodembedekkende laag, waarbij de ruimten tussen de plooien zijn afgesloten door een tweede doek, en Fig. 11 een perspectivisch aanzicht toont van de bodembedekkende laag in gebruik op een ondergrond.

Bij de werkwijze voor het vormen van een 25 bodembedekkende laag 1 volgens de uitvinding wordt uitgegaan van een doek 2 (fig. 1). Dit doek 2 kan een weefsel zijn, maar ook een non-woven, en kan bijvoorbeeld een baan zijn met een standaardbreedte van 4 m, zoals in de tapijt- en kunstgrasindustrie veelvuldig wordt gebruikt. In het doek 2 30 wordt een aantal evenwijdige plooien 3 gevormd, met een in hoofdzaak gelijke hoogte h en een in hoofdzaak gelijke tussenafstand d (fig. 2). De plooien 3 kunnen bijvoorbeeld worden gevormd door het doek over geschikte plooi- of 6 vouwrollen te leiden. Vervolgens worden de plooien 3 gefixeerd, door deze bijvoorbeeld op twee verschillende niveaus in langsrichting met elkaar te verbinden (fig. 3) onder vorming van naden 4. Afhankelijk van de aard van het 5 gebruikte materiaal kunnen de plooien 3 worden verbonden door lijmen, lassen (thermisch of ultrasoon), stikken of enigerlei andere geschikte verbindingstechniek.

De hoogte h en de tussenafstand d van de plooien 3 zijn zodanig op elkaar afgestemd, dat zij zonder al te veel 10 moeite plaatselijk naar elkaar toe gedwongen en met elkaar verbonden kunnen worden (fig. 4). Daarbij zijn de verbindingen van elke plooi met een naastgelegen plooi aan de ene zijde versprongen ten opzichte van de verbindingen met een naastgelegen plooi aan de andere zijde, zodat een 15 raster gevormd wordt. Voor het vormen van de lokale verbindingen 5 wordt weer gebruik gemaakt van technieken als lijmen, lassen of stikken, ditmaal in hoogterichting. De steek s tussen de overeenkomstige verbindingen 5 bepaalt tezamen met de tussenafstand d de uiteindelijke vorm van het 20 raster dat door de plooien 3 gevormd wordt en van de ruimten 6 tussen de plaatselijk met elkaar verbonden plooien 3. Het doek 7 tussen de plooien 3 vormt een bodem voor de ruimten 6. Wanneer de laag 1 zo gevormd is, kan deze op een ondergrond G worden gelegd, waarna de ruimten 6 met een 25 stabiliserend of verzwarend materiaal 8 gevuld kunnen worden, zoals zand, aarde of steenslag of iets dergelijks (fig. 5) .

In het getoonde voorbeeld is het doek 2 een uniform weefsel of een non-woven. Het is echter ook denkbaar 30 dat het doek 2 ter plaatse van de plooien 3 verstevigd wordt, bijvoorbeeld door daar sterkere of stijvere ketting-of inslagdraden (afhankelijk van de richting van de plooien 3 in het weefsel) te gebruiken.

7

Anderzijds is het ook mogelijk het weefsel juist ter plaatse van de plooien 3 minder dicht uit te voeren, door daar ketting- of inslagdraden weg te laten (fig. 6). Na het vormen en fixeren van de plooien vormen de resterende 5 inslag- of kettingdraden daar dan pooldraden 9 (fig. 7), die kunnen worden doorgesneden om sprieten 10 te vormen (fig.

8). Daartoe kan het doek 2 met de plooien 3 over een stel messen getrokken worden. Daarna kunnen de plooien 3 weer plaatselijk naar elkaar gedwongen en met elkaar verbonden 10 worden, ter vorming van een raster. De verbindingen 5 strekken zich dan uiteraard slechts uit over het onder de sprieten gelegen deel van de plooien 3. Op deze wijze krijgt de bodembedekkende laag 1, wanneer het weefsel van groen garen is vervaardigd, het uiterlijk van een (kunst)grasveld. 15 Bij toepassing van de laag 1 als stabilisatielaag op een losse ondergrond, bijvoorbeeld als berm naast een weg, leidt dit tot een natuurlijker aanblik. Wanneer echter de ruimten 6 gevuld worden met een mengsel van zand en rubberkorrels zou de bodembedekkende laag zelfs als kunstgrasveld voor 20 sport of spel gebruikt kunnen worden.

Het weglaten van ketting- of inslagdraden ter plaatse van de plooien 3 is niet slechts van belang voor het vormen van sprieten, maar ook in verband met de drainerende eigenschappen van de laag 1. Hierdoor worden immers de 25 plooien 3 aan de bovenzijde poreus, zodat water door de plooien 3 heen kan zakken en zo afgevoerd kan worden.

Het doek 2 kan van kunststof gemaakt zijn, maar ook het gebruik van natuurlijke materialen, zoals jute is denkbaar (fig. 9). In dat geval worden de verbindingen 30 gevormd door stiksels met een garen van natuurlijk materiaal. Dit geldt zowel voor de langsverbindingen 4 ter fixatie van de plooien 3 als de verbindingen 5 in hoogterichting ter vorming van het raster.

8

Bij weer een andere uitvoering van de bodembedekkende laag 1 volgens de uitvinding worden de plooien 3 na het fixeren daarvan eveneens opengesneden, maar worden deze niet als rechtopstaande sprieten gebruikt ter 5 verfraaiing van het uiterlijk van de laag 1. In plaats daarvan worden de losgesneden bovenste einden 11 van de plooien 3, nadat de ruimten 6 daartussen gevuld zijn met een functioneel materiaal 7, omgevouwen over de vulling (fig.

10) . Vervolgens wordt een tweede doek 12 over de zo gevormde 10 bodembedekkende laag 1 gelegd en daaraan bevestigd door deze aan de omgevouwen einden 11 van de plooien 3 te lassen of te lijmen. Zo ontstaat een laag met een groot aantal alzijdig gesloten kamers, begrensd door de plooien 3, het als bodem fungerende doek 7 daartussen en het tweede doek 11. Door het 15 uit elkaar vouwen van de einden 11 van de plooien 3 wordt het oppervlak dat beschikbaar is voor de las- of lijmverbindingen 13 aanzienlijk vergroot. Als vulmateriaal 7 kan in dit geval bijvoorbeeld een korrelvormige kunststof zoals polystyreenkorrels worden gebruikt. De bodembedekkende 20 laag 1 kan dan als dempende laag worden toegepast, bijvoorbeeld onder een sport- of speelveld.

De laag 1 kan zoals gezegd op een ondergrond G worden gelegd en dan worden gevuld met een verzwarend stabilisatiemateriaal 7. Dit vulmateriaal 7 kan onderdeel 25 vormen van een op de laag 1 gevormd dijklichaam 14 (fig.

11) , of van een over de bodembedekkende laag 1 aangebrachte, begroeide toplaag 15. In deze figuur is overigens nog te zien hoe de bodembedekkende laag 1 aan de ondergrond G gefixeerd kan worden door middel van pennen 16.

30 In plaats van een laag begroeiing aan te brengen over de bodembedekkende laag 1, kan er ook voor gekozen worden de laag 1 zelf te laten begroeien. Daartoe kunnen in het doek 2, met name het deel 7 tussen de plooien 3, 9 biologisch afbreekbare materialen opgenomen worden. Wanneer deze materialen, bijvoorbeeld ketting- en/of inslagdraden in het geval van een weefsel, vergaan ontstaan openingen in de laag 1, waar planten of gras doorheen kunnen groeien.

5 Zo biedt de uitvinding de mogelijkheid om op eenvoudige wijze in een productielijn een raster met bodem te vormen, dat gebruikt kan worden als bodembedekkende laag. Deze laag kan fungeren als stabilisatielaag, en kan erosie van de ondergrond tegengaan. Ook kan de laag als speel- of 10 sportveld worden gebruikt, terwijl met een geschikte keuze van het vulmateriaal ook een toepassing als dempende onderlaag voor speel- of sportvelden denkbaar is. Wanneer de laag uit een weefsel gevormd wordt, kunnen door een geschikte keuze van ketting- en/of inslagdraden de 15 eigenschappen van de laag plaatselijk worden gevarieerd. Zo kunnen de sterkte en stijfheid van het raster worden verhoogd, terwijl daarnaast bijvoorbeeld de waterafvoer door de plooien - de wanden van het raster - kan worden bevorderd. Door een deel van de laag uit te voeren in 20 biologisch afbreekbaar materiaal kan de laag uiteindelijk met planten of gras worden begroeid.

Hoewel de uitvinding hiervoor is beschreven aan de hand van een aantal voorbeelden, zal het duidelijk zijn dat deze daartoe niet is beperkt. De uitvinding kan op velerlei 25 wijze worden gevarieerd binnen het kader van de nu volgende conclusies.

1038310

Claims

1. Werkwijze voor het vormen van een bodembedekkende laag, omvattende de stappen van: 5. het verschaffen van een doek; - het in het doek vormen van een aantal in hoofdzaak evenwijdige plooien; en - het op verschillende plaatsen naar elkaar dwingen en met elkaar verbinden van naastgelegen plooien, 10 waarbij de verbindingen van elke plooi met een naastgelegen plooi aan de ene zijde versprongen zijn ten opzichte van de verbindingen met een naastgelegen plooi aan de andere zijde.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, gekenmerkt door de stap van het althans ten dele vullen van tussen de met 15 elkaar verbonden plooien gevormde ruimten met een functioneel materiaal.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de verbindingen gevormd worden door de plooien plaatselijk met elkaar te verlijmen.

4. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de verbindingen gevormd worden door de plooien plaatselijk aan elkaar te stikken.

5. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het doek althans ten dele van kunststof 25 vervaardigd is en de verbindingen gevormd worden door de plooien plaatselijk aan elkaar te lassen.

6. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verbindingen over slechts een deel van de hoogte van de plooien gevormd 3. worden.

7. Werkwijze volgens conclusie 6, gekenmerkt door de stap van het doorsnijden van althans een deel van de plooien boven de verbindingen. 1038310

8. Werkwijze volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het doek geweven wordt en de dichtheid ter plaatse van althans een deel van de plooien geringer gekozen wordt dan tussen de plooien.

9. Werkwijze volgens conclusie 2 en 7, met het kenmerk, dat een tweede doek over de ruimten wordt gelegd en wordt verbonden met de doorgesneden delen van de plooien.

10. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het doek ter plaatse van 10 althans een deel van de plooien verstevigd wordt.

11. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het doek althans ten dele van natuurlijk materiaal wordt vervaardigd.

12. Werkwijze volgens één der voorgaande 15 conclusies, met het kenmerk, dat het doek tussen de plooien althans ten dele van biologisch afbreekbaar materiaal wordt vervaardigd.

13. Bodembedekkende laag, omvattende een doek met een aantal in hoofdzaak evenwijdige plooien, welke plooien 20 op verschillende plaatsen met naastgelegen plooien verbonden zijn, waarbij de verbindingen van elke plooi met een naastgelegen plooi aan de ene zijde versprongen zijn ten opzichte van de verbindingen met een naastgelegen plooi aan de andere zijde.

14. Bodembedekkende laag volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat tussen de met elkaar verbonden plooien ruimten gevormd zijn, die althans ten dele met een functioneel materiaal zijn gevuld.

15. Bodembedekkende laag volgens conclusie 13 of 30 14, met het kenmerk, dat de plooien plaatselijk met elkaar verlijmd zijn.

16. Bodernbedekkende laag volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de plooien plaatselijk aan elkaar gestikt zijn.

17. Bodernbedekkende laag volgens conclusie 13 of 5 14, met het kenmerk, dat het doek althans ten dele van kunststof vervaardigd is en de plooien plaatselijk aan elkaar gelast zijn.

18. Bodernbedekkende laag volgens één der conclusies 13 tot 17, met het kenmerk, dat de plooien 10 slechts over een deel van hun hoogte met elkaar verbonden zijn.

19. Bodernbedekkende laag volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat althans een deel van de plooien boven de verbindingen doorgesneden is.

20. Bodernbedekkende laag volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het doek geweven is en het weefsel ter plaatse van althans een deel van de plooien een geringere dichtheid vertoont dan tussen de plooien.

21. Bodernbedekkende laag volgens conclusie 14 en 20 19, gekenmerkt door een over de ruimten gelegd tweede doek, dat met de doorgesneden delen van de plooien verbonden is.

22. Bodernbedekkende laag volgens één der conclusies 13 tot 21, met het kenmerk, dat het doek ter plaatse van althans een deel van de plooien verstevigd is.

23. Bodernbedekkende laag volgens één der conclusies 13 tot 22, met het kenmerk, dat het doek althans ten dele van natuurlijk materiaal is vervaardigd.

24. Bodernbedekkende laag volgens één der conclusies 13 tot 23, met het kenmerk, dat het doek tussen 30 de plooien althans ten dele van biologisch afbreekbaar materiaal is vervaardigd. 1038310