NL1034376C2 - Koud en warm tapwaterinstallatie. - Google Patents

Description

Koud en warm tapwaterinstallatie

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

De uitvinding heeft betrekking op een koud en warm tapwaterinstallatie voorzien van althans een deel van 5 een leiding voor toevoer van koud tapwater, en althans een deel van een afzonderlijke leiding voor toevoer van warm tapwater.

Een dergelijke installatie is op zich bekend, zoals bijvoorbeeld een installatie voor het afzonderlijk, 10 en in het bijzonder door verschillende partijen, van buitenaf toevoeren van koud en warm tapwater aan een gebouw, zoals een huis, welk gebouw door middel van zogenaamde stadsverwarming van koud en warm tapwater wordt voorzien. Hierbij worden het koude tapwater en het warme tapwater 15 vanuit afzonderlijke centrales aan het gebouw toegevoerd, en worden, indien gewenst, pas in het gebouw het koude en warme tapwater gemengd. Een nadeel van het vanuit afzonderlijke centrales (of partijen) toevoeren van warm en koud tapwater is dat er drukverschillen in de toevoer van het 20 warme en koude tapwater kunnen optreden. Zo zou bijvoorbeeld wanneer iemand in het gebouw aan het douchen is, bij het wegvallen van de druk van het koude tapwater alleen warm tapwater toegevoerd worden, wat een gevaarlijke situatie zou kunnen veroorzaken.

1034376 2

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

5 Het is een doel van de uitvinding een installatie voor het toevoeren van koud en warm tapwater te verschaffen, waarbij het wegvallen van de druk in één van de leidingen niet of nauwelijks leidt tot gevaarlijke situaties.

Het is een verder doel van de uitvinding een 10 installatie voor het toevoeren van koud en warm tapwater te verschaffen, waarbij het verhelpen van bovengenoemde gevaarlijke situaties geen legionellabesmetting veroorzaakt.

Dit doel wordt volgens de uitvinding gerealiseerd door een koud en warm tapwaterinstallatie voorzien van 15 althans een deel van een leiding voor toevoer van koud tapwater, althans een deel van een afzonderlijke leiding voor toevoer van warm tapwater, een meetinrichting voor het meten van de druk in één van de leidingen, waarbij de meetinrichting een meetbuis omvat die verbonden is tussen 20 de leidingen, in welke meetbuis een drukoverbrengend membraan aangebracht is dat een scheiding tussen de leidingen vormt, en een regel inrichting voor het regelen van de druk in de andere van de leidingen in afhankelijkheid van de druk in de ene leiding. Door de regelinrichting kan worden 25 gerealiseerd dat de druk van bijvoorbeeld het warme tapwater afhankelijk is van de druk van het koude tapwater, zoals gemeten door de meetinrichting, zodat bijvoorbeeld bij het verminderen van de druk van het koude tapwater ook de druk van het warme tapwater overeenkomstig wordt vermin-30 derd. Door de scheiding door middel van het membraan kan legionellabesmetting vermeden worden.

In een uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding zijn een eerste en een tweede drukoverbrengend membraan in de meetbuis aangebracht, waarbij een tussen-35 medium aanwezig is tussen de drukoverbrengende membranen. Op deze wijze kan de afstand tussen de leiding voor koud tapwater en de leiding voor warm tapwater willekeurig groot 3 gekozen worden, waarbij enerzijds de regeling van de drukken gegarandeerd blijft en anderzijds ondanks het stilstaande medium tussen de membranen legionellabesmetting vermeden kan worden.

5 In een voordelige uitvoering van een inrichting volgens de uitvinding omvat de meetbuis een tussenleiding, waarbij de tussenleiding wordt gevormd door het tussen de membranen gelegen deel van de meetbuis, en is de meet-inrichting voorzien van een drukmeetkamer met een eerste 10 meetkamerhelf t, die via een, bij voorkeur zo kort mogelijke, meetverbinding in communicatie is met één van de leidingen, en een tweede meetkamerhelft die door middel van het eerste drukoverbrengend membraan gescheiden is van de eerste meetkamerhelft, een regelkamer met een eerste regel-15 kamerhelft en een tweede regelkamerhelft, welke regelkamer-helften gescheiden zijn door het tweede drukoverbrengend membraan, waarbij de tweede regelkamerhelft via de tussenleiding communiceert met de tweede meetkamerhelft, waarbij de regelkamer een met het tweede drukoverbrengend membraan 20 verbonden regelventiel omvat, welk regelventiel zich via de eerste regelkamerhelft uitstrekt tot in de andere leiding. Hierdoor is het mogelijk de meetbuis zodanig te configureren dat legionellabesmetting vermeden wordt, en kan worden voldaan aan de strenge door overheidsinstanties gestelde 25 eisen met betrekking tot vermijding van legionellabesmetting .

In een voordelige uitvoering is de regelkamer op de andere leiding aangebracht, waarbij de regelkamer en de andere leiding voorzien zijn van een althans nagenoeg 3 0 samenvallende doorgang waardoorheen zich een deel van het ventiel uitstrekt. Hierdoor wordt een compacte constructie verkregen.

Een nauwkeurige regeling van de druk kan worden gerealiseerd wanneer het ventiel is voorzien van een zich 35 volledig in de andere leiding bevindende ventielklep, waarbij de andere leiding is voorzien van een ventielzit-ting omgevende een opening, waarbij de ventielklep tot in 4 en uit contact met de ventielzitting beweegbaar is. Hierbij zijn in het bijzonder de ventielklep en de ventielzitting zodanig geconfigureerd dat de grootte van de doorstroomopening afhankelijk is van de afstand van de ventielklep tot 5 de ventielzitting. Hierdoor kan op eenvoudige wijze worden gerealiseerd dat wanneer in de ene leiding althans nagenoeg geen druk aanwezig is, de ventielklep volledig tegen de ventielzitting aanligt, zodat de grootte van de doorstroom-opening nul is, zodat ook in de andere leiding geen druk 10 aanwezig is.

Het is voordelig wanneer het tussenmedium water is. Het is verder voordelig wanneer de ene leiding de leiding voor koud tapwater is.

De uitvinding heeft tevens betrekking op een 15 gebouw met een leiding voor toevoer van koud tapwater en een afzonderlijke leiding voor toevoer van warm tapwater, welke leidingen zich van binnen het gebouw tot buiten het gebouw uitstrekken, waarbij het gebouw een installatie volgens de uitvinding omvat.

20 De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het regelen van toevoer van koud en warm tapwater, in welke werkwijze een installatie volgens de uitvinding wordt toegepast, waarbij elk van de leidingen een gebruikseinde heeft, waarbij de werkwijze de stap bevat 25 van het meten van de druk in de ene leiding en de stap van het zodanig door de regelinrichting regelen van de druk aan het gebruikseinde van de andere leiding dat deze nagenoeg gelijk is aan de druk in de ene leiding.

De in deze beschrijving en conclusies van de 30 aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten, zoals de drukmeting met een scheidend membraan en het gebruik van een tussenleiding, en 35 andere aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn be- 5 schreven in de volgconclusies.

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN 5

De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde tekeningen weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in:

Figuur 1 een schematische weergave van een 10 installatie voor het toevoeren van koud en warm tapwater, waarbij de inrichting is voorzien van althans een deel van een leiding voor toevoer van koud tapwater en althans een deel van een afzonderlijke leiding voor toevoer van warm tapwater.

15

GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

In Figuur 1 wordt op schematische wijze een 20 installatie voor het toevoeren van koud en warm tapwater volgens de uitvinding weergegeven. De inrichting is voorzien van een leiding 1 (waarvan een deel is weergegeven) voor het toevoeren van koud tapwater en een afzonderlijke leiding 2 (waarvan een deel is weergegeven) voor het toe-25 voeren van warm tapwater.

Een meetinrichting 3 is tussen de leidingen 1 en 2 aangebracht en meet de druk in één van de leidingen (in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld de leiding 1).

De meetinrichting 3 omvat een meetbuis (gevormd 3 0 door de later te verduidelijken buisdelen 4a, 4b) , die verbonden is tussen de leidingen 1 en 2. In de meetbuis 4a, 4b zijn een eerste drukoverbrengend membraan 5 en een tweede drukoverbrengend membraan 6 aangebracht die een scheiding tussen de leidingen 1, 2 vormen. Het materiaal 35 waarvan de drukoverbrengende membranen vervaardigd zijn, is zodanig gekozen dat drukverandering aan de ene zijde van het membraan wordt overgedragen aan de andere zijde van het 6 membraan. Dergelijke membranen zijn op zich bekend en kunnen bijvoorbeeld vervaardigd zijn van rubber, metaal of dergelijke. De uitslag van dergelijke membranen is gebruikelijk maximaal enkele millimeters. Tevens zijn dergelijke 5 membranen ondoorlatend voor de legionairsbacterie.

De meetbuis omvat een, bij voorkeur zo kort mogelijke, meetverbinding 4b en een tussenleiding 4a, waarbij de tussenleiding 4a wordt gevormd door het tussen de membranen 1 en 2 gelegen deel van de meetbuis. In de 10 tussenleiding 4a is een tussenmedium aanwezig, welk tussen-medium water of een andere vloeistof kan zijn. Hoewel in een alternatieve uitvoering het gebruik van één membraan voldoende kan zijn voor het voorkomen van legionellabesmet-ting, heeft het gebruik van twee membranen constructieve 15 voordelen. Enerzijds kan de drukmeting en de daarvan afhankelijke drukregeling plaatsvinden over een willekeurige afstand tussen de leidingen, en anderzijds kunnen de afmetingen (lengte en doorsnede) van de meetverbinding 4b optimaal worden afgestemd om legionellabesmetting te voor-2 0 komen.

Een drukmeetkamer 7 heeft een eerste meetkamer-helft 8, die via de meetverbinding 4b in communicatie is met de leiding 1. De drukmeetkamer 7 heeft tevens een tweede meetkamerhelft 9 die door middel van het eerste 25 drukoverbrengend membraan 5 gescheiden is van de eerste meetkamerhelft 8. Een regelkamer 10 heeft een eerste regel-kamerhelft 11 en een tweede rege1kamerhelft 12, welke regelkamerhelften 11, 12 gescheiden zijn door het tweede drukoverbrengend membraan 6. De tweede regelkamerhelft 12 30 communiceert via de tussenleiding 4a met de tweede meetkamerhelft 9.

In de regelkamer 10 is een met het tweede drukoverbrengend membraan 6 verbonden regelventiel 13 opgenomen, welk regelventiel 13 zich via de eerste regelka-35 merhelft 11 uitstrekt tot in de leiding 2. De regelkamer 10 is op de leiding 2 is aangebracht, waarbij de regelkamer 10 en de leiding 2 voorzien zijn van een althans nagenoeg 7 samenvallende doorgang 14 waardoorheen zich een deel van het ventiel 13 uitstrekt. Het ventiel 13 is voorzien van een zich volledig in de leiding 2 bevindende ventielklep 15. De leiding 2 is voorzien van een ventielzitting 16 5 omgevende een opening 17, waarbij de ventielklep 15 tot in en uit contact met de ventielzitting 16 beweegbaar is. De ventielklep 15 en de ventielzitting 16 zijn zodanig geconfigureerd dat de grootte van de doorstroomopening afhankelijk is van de afstand van de ventielklep 15 tot de ven-10 tielzitting 16. Dergelijke samenstellen van ventielzit-tingen en ventielkleppen zijn op zich bekend. De door-stroomopening is nul wanneer de ventielklep tegen de ventielzitting aanligt, en de doorstroomopening wordt groter met de afstand tussen de ventielklep en de ventielzitting. 15 Het zal echter voor een vakman duidelijk zijn dat ook andere soorten van ventielkleppen en -zittingen binnen de uitvinding toepasbaar zijn.

Een en ander is zodanig ingericht en geconfigureerd dat wanneer in de leiding 1 voor koud tapwater al-20 thans nagenoeg geen druk aanwezig is, dit via het eerste membraan 5, het tussenmedium in de tussenleiding 4a en het tweede membraan 6 en het ventiel 13 daarvoor zorgt dat de ventielklep 15 volledig tegen de ventielzitting 16 aanligt, zodat de grootte van de doorstroomopening nul is, en er 25 overeenkomstig ook geen warm tapwaterdruk in de leiding 2 is.

De uitvinding is in het bijzonder toepasbaar in een gebouw met een leiding voor toevoer van koud tapwater en een afzonderlijke leiding voor toevoer van warm tapwa-30 ter, welke leidingen zich van binnen het gebouw tot buiten het gebouw uitstrekken, waarbij het gebouw een installatie zoals hierin omschreven omvat. Door gebruik van de hierin beschreven installatie (waarbij elk van de leidingen een gebruikseinde 1Θ, 19, eventueel voorzien van een tapkraan 35 of dergelijke, heeft) wordt een werkwijze voor het regelen van toevoer van koud en warm tapwater mogelijk gemaakt, waarbij de werkwijze de stap bevat van het meten van de δ druk in de ene leiding en de stap van het zodanig door de regelinrichting regelen van de druk aan het gebruikseinde van de andere leiding dat deze nagenoeg gelijk is aan de druk in de ene leiding.

5 De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties evident zijn die 10 vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding, in het bijzonder zoals gedefinieerd in de bijgaande conclusies. Zo zal het bijvoorbeeld duidelijk zijn dat de te regelen leiding ook de andere leiding (i.e. de leiding voor koud water kan zijn, waarbij de warme 15 tapwaterdruk wordt gemeten).

1034376 :

Claims (11)

1. Koud en warm tapwaterinstallatie voorzien van: - althans een deel van een leiding voor toevoer van koud tapwater, - althans een deel van een afzonderlijke leiding 5 voor toevoer van warm tapwater, - een meet inrichting voor het meten van de druk in één van de leidingen, waarbij de meetinrichting een meetbuis omvat die verbonden is tussen de leidingen, in welke meetbuis een drukoverbrengend membraan aangebracht is 10 dat een scheiding tussen de leidingen vormt, en - een regel inrichting voor het regelen van de druk in de andere van de leidingen in afhankelijkheid van de druk in de ene leiding.

2. Installatie volgens conclusie 1, waarbij een 15 eerste en een tweede drukoverbrengend membraan in de meetbuis zijn aangebracht, waarbij een tussenmedium aanwezig is tussen de drukoverbrengende membranen.

3. Installatie volgens conclusie 2, waarbij de meetbuis een tussenleiding omvat, waarbij de tussenleiding 20 wordt gevormd door het tussen de membranen gelegen deel van de meetbuis, en de meetinrichting is voorzien van: een drukmeetkamer met een eerste meetkamer-helft, die via een, bij voorkeur zo kort mogelijke, meet-verbinding in communicatie is met één van de leidingen, en 25 een tweede meetkamerhelft die door middel van het eerste drukoverbrengend membraan gescheiden is van de eerste meetkamerhelft, - een regelkamer met een eerste regelkamerhelft en een tweede regelkamerhelft, welke regelkamerhelften 30 gescheiden zijn door het tweede drukoverbrengend membraan, waarbij de tweede regelkamerhelft via de tussenleiding 1034376 communiceert met de tweede meetkarnerhelft, waarbij de regelkamer een met het tweede drukoverbrengend membraan verbonden regelventiel omvat, welk regelventiel zich via de eerste regelkamerhelft uitstrekt tot in de andere leiding.

4. Installatie volgens conclusie 3, waarbij de regelkamer op de andere leiding is aangebracht, waarbij de regelkamer en de andere leiding voorzien zijn van een althans nagenoeg samenvallende doorgang waardoorheen zich een deel van het ventiel uitstrekt.

5. Installatie volgens conclusie 3 of 4, waarbij het ventiel is voorzien van een zich volledig in de andere leiding bevindende ventielklep, waarbij de andere leiding is voorzien van een ventielzitting omgevende een opening, waarbij de ventielklep tot in en uit contact met de ven-15 tielzitting beweegbaar is.

6. Installatie volgens conclusie 5, waarbij de ventielklep en de ventielzitting zodanig geconfigureerd zijn dat de grootte van de doorstroomopening afhankelijk is van de afstand van de ventielklep tot de ventielzitting.

7. Installatie volgens conclusie 5 of 6, waarbij wanneer in de ene leiding althans nagenoeg geen druk aanwezig is, de ventielklep volledig tegen de ventielzitting aanligt, zodat de grootte van de doorstroomopening nul is.

8. Installatie volgens een van de voorgaande 25 conclusies, waarbij het tussenmedium water is.

9. Installatie volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de ene leiding de leiding voor koud tapwater is.

10. Gebouw met een leiding voor toevoer van koud 30 tapwater en een afzonderlijke leiding voor toevoer van warm tapwater, welke leidingen zich van binnen het gebouw tot buiten het gebouw uitstrekken, waarbij het gebouw een installatie volgens een van de voorgaande conclusies omvat.

11. Werkwijze voor het regelen van toevoer van 35 koud en warm tapwater, in welke werkwijze een installatie volgens een van de conclusies 1 tot en met 9 wordt toegepast, waarbij elk van de leidingen een gebruikseinde heeft, waarbij de werkwijze de stap bevat van het meten van de druk in de ene leiding en de stap van het zodanig door de regelinrichting regelen van de druk aan het gebruikseinde van de andere leiding dat deze nagenoeg gelijk is aan de 5 druk in de ene leiding. -o-o-o-o-o-o-o-o- AS/HZ 1034376