NL1004235C2 - Systeem voor het verzorgen van het bestellen en betalen van diensten door middel van een communicatienetwerk. - Google Patents

Description

Systeem voor het verzorgen van het bestellen en betalen van diensten door middel van een communicatienetwerk.

ACHTERGROND VAN DE UITVINDING

De uitvinding heeft betrekking op een systeem voor elektronische transacties op afstand, welk dit systeem een telecommunicatienetwerk, zoals een telefoonnetwerk, omvat. De uitvinding heeft in het bijzonder 5 betrekking op een systeem voor het voorzien in elektronische diens'ten, met inbegrip van financiële transacties en identificaties, waarin gebruik wordt gemaakt ven elektronische betaalmiddelen, zoals zogenaamde “smart cards" of geïntegreerde-schakelingkaarten (“chip cards”), en een communicatienetwerk voor het overdragen van 10 betaalgegevens.

Bestellen op afstand, met behulp van bijvoorbeeld een telefoon, is op zich bekend. Het is mogelijk, bijvoorbeeld per telefoon, om artikelen bij een postorderbedrijf te bestellen. Daarbij moet de betaling echter later, bij aflevering, plaatsvinden. Dit wordt zowel 15 door de dienstverlener (het postorderbedrijf) als door de consument (de bestellende klant) als lastig ervaren, zeker in het geval dat de klant voor een ander bestelt.

Systemen voor elektronisch betalen zijn eveneens op zich bekend. Het is bijvoorbeeld bekend om met behulp van een computer op afstand 20 (PC) financiële transacties uit te voeren (“ telebankieren" ). Daarbij wordt de computer van de klant als hulpmiddel gebruikt voor het geven van opdrachten aan de computer van de betalingsinstelling. De computer van de klant kan ook worden gebruikt voor het identificeren van de gebruiker door middel van bijvoorbeeld een PIN (Persoonlijk 25 Identificatie Nummer).

Verder is het bekend om kaartvormige elektronische betaalmiddelen te gebruiken om elektronisch te betalen. Zo zijn telefooncellen tegenwoordig meestal uitgerust voor betaling door middel van een “smart card". Opgemerkt dient te worden dat in deze 30 tekst de term "smart card" of IC-kaart (geïntegreerde-schakelingkaart) zal worden gebruikt om elektronische betaalmiddelen aan te duiden die een geïntegreerde schakeling met ten minste een geheugen bevatten, maar bij voorkeur ook een processor. Dergelijke elektronische betaalmiddelen, die doorgaans bestaan uit een kaart waarin een 35 geïntegreerde schakeling is opgenomen, maken in de meeste gevallen de opslag mogelijk van een saldo dat een waarde voorstelt (zogenaamde "pre-paid cards"), en maken bovendien veelal een identificatie van de 1004235 2 gebruiker mogelijk. Het zal echter ook duidelijk zijn dat betaalkaarten met een magneetstrook voor het opslaan van een saldo en/of identificatiegegevens (zogenaamde “magnetic stripe cards" (magneetstrookkaarten)) voor veel toepassingen gelijkwaardig zijn aan 5 “smart cards" .

Bestaande systemen voor elektronische betalingen maken het mogelijk voor bepaalde diensten tijdens het gebruik te betalen, bijvoorbeeld in het geval van de bovengenoemde openbare, door middel van een kaart te activeren, telefooncel. Het is echter veelal niet 10 mogelijk een aantal verschillende diensten veilig vooruit te betalen met behulp van een IC-kaart en een telefoontoestel. Bovendien staan bestaande systemen het niet toe dat de systemen op een gemakkelijke wijze worden uitgebreid naarmate de vraag naar transacties op afstand toeneemt.

15 De internationale octrooiaanvrage WO 94/11849, bijvoorbeeld, openbaart een systeem voor het uitvoeren van betalingen met behulp van mobiele telefonie (GSM). In het bekende systeem worden de rechten van de gebruiker gecontroleerd met behulp van de gebruikerskaart (SIM) en een identificatiecode, die lokaal gecontroleerd wordt. Het bekende 20 systeem biedt geen voorzieningen voor de toepassing van betaalkaarten zoals zogenaamde "pre-paid cards".

De internationale octrooiaanvrage WO 92/21110 openbaart een systeem voor de acquisitie van diensten gebruikmakend van een telefoontoestel dat met een “smart card reader" is uitgerust. De 25 “smart card" wordt gebruikt om de lezer te identificeren. Dit bekende systeem voorziet in een koppeling tussen de “ smart card" van de gebruiker en de computer van een dienstverlener, maar omvat ni-t een gespecialiseerd systeem voor het verzorgen van transacties op afstand. Voorts omvat dit bekende systeem geen middelen die een verkorte 30 transactietijd mogelijk maken.

De Europese octrooiaanvrage EP 0 590 861 openbaart een methode voor credit card- of betaalkaartautorisatie. Indien de kaarthouder geautoriseerd is om de kosten van een aankoop te dragen, wordt aan de verkoper een autorisatiecode verstrekt. De verkoper belast vervolgens 35 de credit card-organisatie voor de aankoop, gebruikmakend van de autorisatiecode. Deze bekende methode biedt niet de mogelijkheid van directe betaling. Het gebruik van “smart cards” wordt niet geopenbaard.

1004235 3

De Europese octrooiaanvrage EP 0 618 539 openbaart een methode voor dienstverlening gebruikmakend van credit cards via een telefoonnetwerk. Er is geen sprake van directe afschrijving of bijschrijving van “smart cards" .

5 De Europese octrooiaanvrage EP 0 658 862 openbaart een methode en een systeem voor het bemiddelen van transacties gebruikmakend van “ smart cards" . Een “ smart card gateway" fungeert als bemiddelaar tussen de gebruiker en een dienstverlener om kredietgegevens te bemachtigen. Een “host" van een kredietbureau wordt gebruikt om 10 kredietgegevens te valideren. In dit bekende systeem worden “smart cards” alleen voor identificatiedoeleinden gebruikt. Directe betaling door middel van “smart cards" wordt niet geopenbaard.

De Europese octrooiaanvrage EP 0 588 339 en het overeenkomstige US octrooi 5 396 558 openbaren een methode en apparatuur voor het 15 voldoen van rekeningen door middel van IC-kaarten. De methode gebruikt geheime en openbare sleutels en digitale handtekeningen om de kaartgegevens te beveiligen en een directe uitwisseling van gegevens tussen de kaartstations mogelijk te maken. Er is geen sprake van openbaarmaking van een systeem waarin betalingsgegevens worden 20 opgeslagen bij een vertrouwde derde partij.

SAMENVATTING VAN DE UITVINDING

De uitvinding beoogt de bovengenoemde en andere nadelen van de stand van de techniek op te heffen, en in een systeem te voorzien dat 25 het mogelijk maakt een verscheidenheid aan verschillende diensten op afstand met behulp van een elektronisch betaalmiddel, zoals een “smart card" , te betalen. De uitvinding beoogt tevens een systeem te verschaffen dat het mogelijk maakt op eenvoudige maar betrouwbare wijze elektronische betalingen op afstand af te handelen. De 30 uitvinding beoogt verder in een systeem te voorzien dat gebruik maakt van bestaande telecommunicatiemiddelen, zoals bijvoorbeeld het openbare telefoonnetwerk. De uitvinding beoogt bovendien in een systeem te voorzien, dat de mogelijkheid biedt “smart cards" op afstand op te waarderen. De uitvinding beoogt nog verder een systeem 35 te verschaffen, dat de mogelijkheid biedt van het op afstand opwaarderen van een “smart card" en/of identificatie op afstand. De onderhavige uitvinding beoogt weer verder een systeem voor transacties op afstand te verschaffen dat schaalbaar en gemakkelijk uitbreidbaar 1004235 4 is.

De uitvinding voorziet hiertoe in een systeem voor elektronische diensten op afstand, zoals financiële diensten, omvattende een communicatienetwerk, een verzorgende eenheid (’’facilitating unit")die 5 zowel met het netwerk als met een of meer ondersteuningseenheden is gekoppeld, een terminal die met het communicatienetwerk is gekoppeld, een diensteenheid die met het communicatienetwerk is gekoppeld, waarbij de terminal van middelen wordt voorzien voor het uitwisselen van informatie met een betaalmiddel.

10 De genoemde verzorgende eenheid voor het mogelijk maken van diensten door het verscaffen van communicatieroutes tussen een gebruikersterminal, een diensteenheid en ondersteuningseenheden omvat bij voorkeur een spraakresponssysteem en een communicatieserver die onderling zijn verbonden door een besturingsverbinding en een 15 gegevensverbinding, waarbij de spraakresponseenheid is ingericht voor het afhandelen van een dienstaanvraag en het via de besturingsverbinding doorgeven van de aanvraag aan de communicatieserver, waarbij de communicatieserver is ingericht voor het instellen, in responsie op de dienstaanvraag, van een 20 communicatieroute van het spraakresponssysteem via de gegevensverbinding en de communicatieserver naar een ondersteuningseenheid.

Met behulp van een dergelijk systeem is het voor een gebruiker mogelijk via zijn terminal en het communicatienetwerk een directe 25 communicatieroute met de verzorgende eenheid tot stand te brengen, waarna de verzorgende eenheid in contact treedt met respectievelijk de diensteenheid van een dienstenaanbieder en de transac. ie-eenheid van het systeem. Op deze wijze kan een dienst worden besteld en, door middel van de transactie-eenheid in combinatie met de “smart card* , 30 direct en op afstand worden betaald. Bovendien is het met een dergelijk systeem mogelijk om elektronische betaalmiddelen op afstand op te waarderen indien het systeem tevens is voorzien van een, met de verzorgende eenheid gekoppelde, opwaardeereenheid. Als het systeem ook wordt uitgerust met een aan de verzorgende eenheid gekoppelde 35 identificatie-eenheid, is het voorts mogelijk een kaartgebruiker te identificeren.

1004235 5

KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN

De uitvinding zal in het onderstaande nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen, waarbij:

Figuur 1 schematisch een uitvoeringsvorm van een systeem 5 volgens de uitvinding toont voor het elektronisch uitvoeren van financiële transacties en bestellen van diensten;

Figuur 2 schematisch de verzorgende eenheid en bijbehorende delen van het systeem van figuur 1 toont;

Figuur 3 schematisch de processen van de verzorgende eenheid 10 van figuur 2 toont;

Figuur 4 schematisch een voorbeeld toont van een hulpmiddelentabel, zoals gebruikt in de verzorgende eenheid van figuur 2 en figuur 3;

Figuur 5 schematisch de uitwisseling van berichten toont 15 tussen de samenstellende delen van een betalingssysteem op afstand volgens de uitvinding.

UITVOERINGSVOORBEELDEN

Het in figuur 1 bij wijze van voorbeeld weergegeven systeem 1 20 omvat een verzorgende eenheid 2 die door middel van communicatieverbindingen 13, 14 respectievelijk 15 met drie ondersteuningseenheden is gekoppeld, te weten een transactie-eenheid 3, een opwaardeereenheid 4 en een uitbreidingseenheid 5. De verzorgende eenheid 2 is via een communicatieverbinding 16 verbonden 25 met een communicatienetwerk 6. Een diensteenheid 7 en een terminal 8 zijn met het communicatienetwerk 6 verbonden door middel van communicatieverbindingen 17 respectievelijk 18. Het zal duidelijk zijn dat in de praktijk een verscheidenheid aan terminals 8 en diensteenheden 7 aan het communicatienetwerk 6 kan worden gekoppeld 30 door middel van een verscheidenheid aan parallelle communicatieverbindingen 17 respectievelijk 18.

Het communicatienetwerk 6, dat de communicatie verzorgt tussen een consument (via een terminal 8), een dienstenaanbieder (via een diensteenheid 7) en de transactie-, opwaardeer- en 35 uitbreidingseenheden 3, 4 respectievelijk 5 (via de verzorgende eenheid 2), wordt bij voorkeur gevormd door een vast telefoonnetwerk (PSTN). Het zal echter duidelijk zijn dat het communicatienetwerk 6 evenzeer uit een mobiel communicatienetwerk kan bestaan, zoals 1004235 6 bijvoorbeeld een GSM- of DECT-netwerk, of een ander vast communicatienetwerk, zoals een ISDN-netwerk. In het aangegeven voorbeeld bestaan de communicatieverbindingen 16 tot en met 18, alsmede communicatieverbinding 24, uit telefoonlijnen.

5 De terminal 8 van een consument (gebruiker) kan bestaan uit een gewoon telefoontoestel, maar eventueel ook uit een mobiele telefoon, een ISDN-toestel of eventueel een faxtoestel. De terminal 8 is voorzien van (interne dan wel externe) koppelvlakmiddelen 10 voor het uitwisselen van gegevens met een elektronisch betaalmiddel 9, zoals 10 een “smart card", die voorzien is van een geïntegreerde schakeling voor het opslaan en verwerken van betalings- en/of identificatiegegevens. Er kan gebruik worden gemaakt van een terminal 8, die speciaal is uitgerust voor het uitvoeren van elektronische betalingstransacties en die hiertoe een lees-/schrijfeenheid voor 15 “smart cards" omvat. Een gewoon telefoontoestel kan echter ook met voordeel worden toegepast in combinatie met een inrichting zoals beschreven in de internationale octrooiaanvrage PCT/EP96/01739. Een dergelijke inrichting (fungerend als koppelvlakmiddel 10) voorziet in een transparant koppelvlak tussen een “ smart card" en een 20 telefoontoestel, waarbij elektrische ‘smart card'-signalen in akoestische signalen worden omgezet, en vice versa, zonder de eigenlijke overgedragen signalen te wijzigen. Het transparante koppelvlak voorziet in een transparant pad tussen de “smart card” en (de veiligheidsmodule van) een transactie-eenheid, zoals later in meer 25 detail zal worden besproken. Een geschikt koppelvlak 10 kan ook in de communicatieverbinding 18 worden aangesloten en dus elektrisch met de terminal 8 worden verbonden.

De diensteenheid 7 omvat bij voorkeur een spraak-genererende responseenheid (“voice response system") die door middel van DTMF-30 . tonen kan worden bestuurd die hetzij door de gebruikersterminal hetzij door de responseenheid zelve kunnen worden gegenereerd. De responseenheid van de dienstenaanbieder kan worden gevormd door een computer die op een geschikte wijze is geprogrammeerd. De diensteenheid 7 kan echter ook bestaan uit een verdere terminal, zoals 35 een telefoontoestel, en een gegevensverwerkende inrichting, zoals een door een mens bediende personal computer. De diensteenheid 7 kan worden uitgerust voor het leveren van diensten tegen betaling, bijvoorbeeld het leveren van voedingsmiddelen of het boeken van 1004235 7 transport, maar ook voor financiële diensten zoals het overboeken van gelden. Hoewel aangegeven is dat diensteenheid 7 verbonden is met de verzorgende eenheid 2 door middel van het netwerk 6, kan men zich alternatieve uitvoeringsvormen voorstellen waarin een diensteenheid 7 5 rechtstreeks is gekoppeld met het spraakresponssysteem 21 van de verzorgende eenheid 2.

In het weergegeven voorbeeld verzorgt de verzorgende eenheid diensten door te voorzien in een (bij voorkeur transparante) intermediair tussen: (a) de terminal 8 en de "smart card" 9 van een 10 consument, (b) de diensteenheid 7 van een dienstenaanbieder, en (c) de transactie-eenheid 3 die de betaling van aangeboden diensten mogelijk maakt. Bovendien kan de verzorgende eenheid 2 als een (bij voorkeur transparante) intermediair fungeren tussen bijvoorbeeld een “ smart card" 9 van een consument en een opwaardeereenheid 4 teneinde in 15 financiële diensten te voorzien.

De verzorgende eenheid 2 bestaat uit ten minste één spraakresponssysteem 21 en ten minste één communicatieserver 22. Deze beide samenstellende componenten van de verzorgende eenheid 2 worden onderling verbonden door middel van een besturingsverbinding 23 en een 20 gegevensverbinding 24. Zoals later in meer detail zal worden toegelicht, kunnen de besturingsverbinding 23 en de gegevensverbinding 24 een communicatienetwerk (bijvoorbeeld PSTN, ISDN of X.25) omvatten. De transactie-eenheid 3, de opwaardeereenheid 4 en de uitbreidingseenheid 5 zijn verbonden met de communicatieserver 22 van 25 de verzorgende eenheid 2 door middel van communicatieverbindingen 13, 14 respectievelijk 15. De communicatieverbindingen 13, 14 en 15 kunnen bestaan uit transmis.belijnen, maar kunnen ook geschikte netwerken omvatten.

Het systeem van figuur 1 kan als volgt worden toegepast 30 (aangenomen zal worden dat de terminal 8 een gewoon telefoontoestel is en dat de desbetreffende consument de beschikking heeft over een koppelvlak- of overdrachtsinrichting 10 conform de internationale octrooiaanvrage PCT/EP96/01739 voor het koppelen van de “smart card’ 9 en het telefoontoestel 8). De consument gebruikt de terminal 35 (telefoontoestel) 8 voor het op een conventionele wijze instellen van een verbinding met het spraakresponssysteem 21 van de verzorgende eenheid 2. De consument kiest een bepaalde dienst, hetzij door een aan die dienst gerelateerd (telefoon)nummer te gebruiken, hetzij (in het 1004235 8 geval van een gemeenschappelijk nummer voor verschillende diensten) door aanvullende nummers in te voeren op de terminal 8, eventueel in antwoord op vragen die door het vraagresponssysteem 21 worden gesteld. Vervolgens maakt het spraakresponssysteem 21, door middel van het 5 netwerk 6, een verbinding met de diensteenheid 7 van de desbetreffende dienstenaanbieder.

In dit verband kan het spraakresponssysteem 21 enige (cryptografisch beveiligde) identificatie-informatie produceren teneinde het spraakresponssysteem 21 en de diensteenheden 7 onderling 10 te identificeren.

De consument bestelt zijn dienst (of produkt), waarop de diensteenheid 7 van de dienstenaanbieder een serie DTMF-tonen produceert die representatief is voor de dienst en de kosten daarvan. Als alternatief kan de diensteenheid 7 voor de uitwisseling van 15 besturingsinformatie van een ander protocol gebruik maken. Het spraakresponssysteem 21 plaatst de dienstenaanbieder vervolgens in de wachtstand en geeft de consument instructies met betrekking tot de betaling. Vrijwel tegelijkertijd brengt het spraakresponssysteem 21 door middel van de communicatieserver 22 een verbinding tot stand met 20 de transactie-eenheid 3. Om het schakelproces in de communicatieserver 22 te besturen zendt het spraakresponssysteem 21 vervolgens via verbinding 23 opdrachten naar de server 22.

De consument start het betalingsproces door een bepaalde toets (bijvoorbeeld *) van zijn telefoontoestel (terminal) 8 of op zijn 25 overdrachts- (koppelvlak)inrichting 10 in te drukken. Welke toets moet worden ingedrukt kan door het spraakresponssysteem 21 aan de consument zijn medegedeeld. Een andere toets (b jvoorbeeld #) kan dienen voor het afbreken van de transactie. In het geval dat het betalingsproces doorgang vindt, wordt de abonneelijn van de consument doorverbonden 30 met de transactie-eenheid 3. De consument plaatst zijn betaalmiddel 9 (“ smart card" ) in de desbetreffende inrichting 10 en houdt deze inrichting 10 bij (de hoorn van) het telefoontoestel 8. Vervolgens drukt hij een toets van de inrichting 10 in, waarop de kaart 9 en (een veiligheidsmodule 31 van) de transactie-eenheid 3 overgaan tot het 35 uitwisselen van betalingsinformatie. Bij voorkeur is een dergelijke inrichting 10 voorzien van een weergavescherm waarop de status van de betalingstransactie wordt weergegeven.

Nadat de betaling is verricht ontvangt de consument een 1004235 9 (bijvoorbeeld akoestisch) signaal dat aangeeft dat de transactie is afgehandeld en dat eventueel met een nieuwe transactie kan worden begonnen. De dienstenaanbieder krijgt hiertoe een terugmelding vanuit het spraakresponssysteem. Het spraakresponssysteem 21 kan de consument 5 uitnodigen tot het, met behulp van DTMF-tonen, kiezen van andere diensten.

Het systeem 1 van de onderhavige uitvinding voorziet dus in een transparant eind-naar-eind pad tussen de “smart card” (9 in figuur 1) en een veiligheidsmodule (SM, "security module", 31 in figuur 1) voor 10 het uitwisselen van betaalinformatie. Als alternatief kan systeem 1 in een (bij voorkeur transparant) pad voorzien tussen de “ smart card" 9 en de opwaardeereenheid 4 (voor het vergroten van het saldo van de kaart 9) of de uitbreidingseenheid 5 (voor het voorzien in aanvullende diensten, zoals gebruikersidentificatie). Het systeem 1 voorziet ook 15 in een (spraak)verbinding tussen de terminal 8 van de gebruiker en de diensteenheid 7 van de dienstenaanbieder.

De structuur van de verzorgende eenheid 2 zal nu aan de hand van figuur 2 in meer detail worden toegelicht.

In de in figuur 2 aangegeven uitvoeringsvorm omvat het 20 spraakresponssysteem 21 twee schakelposten 211 en 212, ten minste één spraakresponseenheid 213 (in figuur 2 aangegeven door VRU) en een besturingseenheid 214. De eerste schakelaar 211 is gekoppeld met een netwerk, bijvoorbeeld het netwerk 6 van figuur 1, via een communicatieverbinding 16. Zoals aangegeven in figuur 2, kan de 25 verbinding 16 bestaan uit een verscheidenheid aan sub-verbindingen, bijvoorbeeld individuele telefoonlijnen. De eerste schakelpost 211 verbindt een inkomend gesprek met een beschikbare spraakresponseenheid 213. Het spraakresponssysteem 21 omvat bij voorkeur een verscheidenheid aan spraakresponseenheden 213, bijvoorbeeld tiin of 30 twintig. De tweede schakelaar 212 is eveneens gekoppeld met de spraakresponseenheid 213 teneinde een dergelijke eenheid door middel van de gegevensverbinding 24 te verbinden met de communicatieserver 22. Van gegevensverbinding 24, die voor het uitwisselen van gegevensberichten (gegevenssignalen) wordt gebruikt, is in figuur 2 35 aangegeven dat deze, in plaats van uit slechts een transmissielijn te bestaan, een afzonderlijk netwerk omvat. Een directe verbinding tussen schakelpost 212 en het eerste koppelvlak 222 van de communicatieserver 22 is echter eveneens mogelijk. Opgemerkt dient te worden dat het 1004235 10 netwerk dat de gegevensverbinding 24 vormt een PSTN-netwerk kan zijn, en dat dit netwerk identiek kan zijn aan het netwerk 6 van figuur 1.

Het spraakresponssysteem 21 van figuur 2 omvat verder een besturingseenheid 214, die een microprocessorsysteem, zoals een 5 personal computer, kan omvatten. De besturingseenheid 214 is verbonden met de spraakresponseenheden 213 en met besturingsverbinding 23. Van de besturingsverbinding 23 is in figuur 2 aangegeven dat deze een afzonderlijk netwerk, zoals een ‘local area'-netwerk (LAN), omvat voor het doorgeven van besturingsberichten (besturingssignalen) naar en van 10 de communicatieserver 22. Dit maakt het mogelijk dat het spraakresponssysteem 21 en de communicatieserver 22 zich op verschillende locaties bevinden, en om een verscheidenheid aan spraakresponssystemen 21 en een verscheidenheid aan communicatieservers 22 onderling te verbinden. Een directe verbinding 15 tussen het besturingssysteem 214 en het tweede koppelvlak 223 van de communicatieserver 22 is echter ook mogelijk.

Opgemerkt dient te worden dat alternatieve uitvoeringsvormen, waarin het spraakresponssysteem 21 veel eenvoudiger is en slechts een attentiesignaal geeft, waarna het systeem naar transparante modus 20 schakelt en in een verbinding met de server 22 voorziet, ook mogelijk zijn.

De communicatieserver 22 omvat een processorsysteem 221, een eerste koppelvlak 222 (dat bij voorkeur ten minste één modem omvat), een tweede koppelvlak 223 en een derde koppelvlak 224. Het 25 processorsysteem 221 kan bestaan uit een in de handel verkrijgbaar microcomputersysteem met een microprocessor en een geheugen, dat bijvoorbeeld gebruik maakt van het UNIX-besturingssysteem. Het processorsysteem 221 is via het tweede koppelvlak 223 gekoppeld met de besturingsverbinding 23. Evenzo is het processorsysteem 221 via de 30 modems van het eerste koppelvlak 222 gekoppeld met de gegevensverbinding 24. Zoals eerder vermeld, omvat de gegevensverbinding 24 bij voorkeur een telefoonnetwerk (PSTN), in welk geval gebruik wordt gemaakt van modems om de gegevens in de toepasselijke opmaken om te zetten. In het geval echter dat de 35 gegevensverbinding 24 door een gegevensnetwerk wordt gevormd, kunnen de modems 222 door een ander geschikt koppelvlak worden vervangen of eventueel achterwege worden gelaten.

In figuur 2 omvat de communicatieverbinding 14 een 1004235 11 gegevensnetwerk, zoals een netwerk dat op de ITU X.25-aanbeveling is gebaseerd. Het derde koppelvlak 224 voorziet in een geschikte koppeling tussen het processorsysteem 221 en het gegevensnetwerk 14. Het zal duidelijk zijn dat de opwaardeereenheid 4 een intern 5 koppelvlak (niet aangegeven) kan omvatten.

Ten behoeve van het veilig opslaan van transactiegegevens kan een transactie-eenheid 3, die via communicatieverbinding 13 met het processorsysteem 221 is verbonden, ten minste één veiligheidsmodule (aangegeven als SM, "security module") 31 omvatten. Dergelijke 10 veiligheidsmodulen zijn bij voorkeur uitneembaar in de transactie- eenheid 3 aangebracht en zijn beveiligd tegen ongeoorloofde toegang. Een voorbeeld van het gebruik van een veiligheidsmodule en van de daaraan gerelateerde uitwisseling van berichten is beschreven in de Europese octrooiaanvrage EP 0 637 004.

15 Ten behoeve van de authenticatie van gebruikers (consumenten) aan de hand van betaalmiddelen 9 is de transactie-eenheid 3 voorzien van authenticatiemiddelen. Hiertoe kan de transactie-eenheid 3 een gegevensbestand met sleutelgegevens, waaronder bijvoorbeeld moedersleutels (“master keys") en/of gediversifieerde sleutels, en 20 mogelijk ook encryptieprogramma's, omvatten. Hoewel een transactie- eenheid een afzonderlijke processor en geheugen, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van cryptografische bewerkingen en voor het veilig opslaan van gegevens in bij de processor behorende geheugenmiddelen (bijvoorbeeld harde schijven), kan omvatten, kan een dergelijke 25 eenheid in zijn eenvoudigste vorm bestaan uit een kaartlees/schrijfinrichting waarin een veiligheidsmodulekaart wordt ingebracht. Een dergelijke kaart, waarbij de geïntegreerde schakeling is ontworpen voor het veilig opslaan van transactiegegevens, is vergelijkbaar met een gangbare 'smart card".

30 Bij wijze van voorbeeld zijn in figuur 2 twee transactie- eenheden 3, gelabeld met A en B, aangegeven. Evenzo zijn twee opwaardeereenheden 4, gelabeld met A en B, aangegeven. Het zal duidelijk zijn dat het aantal transactie-eenheden 3 en opwaardeereenheden 4 dat met de verzorgende eenheid 2 kan worden 35 verbonden, slechts beperkt is door de verwerkingskracht van het processorsysteem 221. Indien nodig kunnen aanvullende communicatieservers 22 worden toegevoegd.

De verzorgende eenheid 2 is dus gemakkelijk schaalbaar (waarbij 1004235 12 het aantal communicatieverbindingen 16 toeneemt) en uitbreidbaar (waarbij het aantal communicatieservers 22 toeneemt).

De opwaardeereenheden 4 zijn in figuren 1 en 2 als afzonderlijke eenheden weergegeven, maar kunnen in de transactie-eenheden 3 zijn 5 opgenomen. De opwaardeereenheid 4 omvat middelen voor het verhogen van het saldo van een “smart card* . Dergelijke middelen voor het verhogen van een saldo kunnen een processorsysteem (bijvoorbeeld een PC) omvatten waarop geschikte programmatuur wordt verwerkt. Tijdens het opwaarderen wisselt de opwaardeereenheid 4 gegevens uit door middel 10 van de verzorgende eenheid 2, het communicatienetwerk 6, de terminal 8 en de koppelvlakinrichting 10, met het betaalmiddel 9, bij voorkeur door middel van een beveiligingsprotocol.

De werking van de verzorgende eenheid 2 zal verder worden toegelicht aan de hand van figuur 3.

15 Figuur 3 geeft schematisch de functionaliteiten van de communicatieserver 22 weer. Het hoofdproces 200 dat in het processorsysteem 221 van figuur 2 draait omvat drie delen: een sessiebeheerder 201, processen 202 en hulpmiddelentabellen 203. De sessiebeheerder 201 wisselt via het tweede koppelvlak 223 20 besturingsinformatie uit met het spraakresponssysteem 21. In responsie op een toepasselijke aanvraag controleert de sessiebeheerder 201 de hulpmiddelentabellen 203 om te bepalen of een nieuw proces kan worden geïnitieerd. Als dit mogelijk is, wordt een nieuw proces 202 gecreëerd. Dit wordt aangegeven in de hulpmiddelentabellen 203, zoals 25 later aan de hand van figuur 4 zal worden toegelicht.

Elk proces 202 wisselt gegevens uit met het spraakresponssysteem 21 via een modem 222. Een modem 222 kan worden toegewezen aan een bepaald proces door middel van de hulpmiddelentabellen 203.

Afhankelijk van de specifieke transactie die door een consument is 30 aangevraagd, treedt een proces 202 in interactie met bijvoorbeeld de opwaardeereenheid 4 of de transactie-eenheid 3.

Zoals uit het bovenstaande duidelijk zal zijn, werkt de verzorgende eenheid 2 in twee fasen: een besturingsfase en een gegevensfase. In de besturingsfase wordt een verbinding ingesteld, 35 terwijl in de gegevensfase een (transparante) uitwisseling van berichten plaatsvindt.

Figuur 4 toont een uitvoeringsvoorbeeld van een hulpmiddelentabel 203. De tabel omvat verschillende kolommen, waarbij 1004235 13 een eerste kolom de label “Type" heeft. In deze kolom wordt het type van een hulpmiddel aangegeven, bijvoorbeeld processen, transactie-eenheden, opwaardeereenheden, uitbreidingseenheden, modems, enzovoort. Het aantal typen kan worden uitgebreid naarmate de behoefte zich 5 voordoet. Elk type omvat een groep items, waarbij elk item een referentienummer heeft.

De tweede kolom van tabel 203 heeft de label “ Item" en geeft een lijst van de hulpmiddelen van elk type. Aangezien elke transactie -eenheid meer dan één veiligheidsmodule (SM) kan omvatten, wordt in het 10 geval van transactie-eenheden een verdere onderverdeling gemaakt.

De laatste kolom van de tabel 203 geeft aan of het hulpmiddel beschikbaar (“V” = “vrij") is of niet (“G" =» “ in gebruik”). De hulpmiddelentabel, en in het bijzonder de laatste kolom daarvan, wordt regelmatig door de sessiebeheerder bij gewerkt, bijvoorbeeld iedere 15 keer dat een nieuw proces 202 wordt gestart en afgesloten. Om te bepalen of de noodzakelijke hulpmiddelen kunnen worden toegewezen aan het nieuwe proces, doorzoekt de sessiebeheerder de hulpmiddelentabel alvorens een nieuw proces 202 te starten.

In het getoonde voorbeeld geven de gearceerde gebieden aan dat 20 afwaarderingsproces nr 5, transactie-eenheid B, veiligheidsmodule nr 2 (van transactie-eenheid B) en modem B zijn opgeëist voor een afwaarderingsproces (sommige andere hulpmiddelen kunnen voor andere processen zijn opgeëist). Het afwaarderingsproces dat de genoemde hulpmiddelen opeist is een proces 202, zoals aangegeven in figuur 3.

25 Het proces wordt geïnitieerd door de sessiebeheerder 201 in responsie op een dienstaanvraag van het spraakresponssysteem 21. Als het desbetreffende afwaarderingsproces 202 is afgesloten, worden de opgeëiste hulpmiddelen weer geretourneerd aan de verzameling van beschikbare hulpmiddelen. Dit zr.l in de tabel 203 worden aangegeven 30 door het instellen van de overeenkomstige ingangen in de laatste kolom op “V” (“vrij").

In figuur 5 is de uitwisseling van kaartgegevens (opdrachten en gegevens verzonden naar de IC-kaart en hun responsies) weergegeven tussen een geïntegreerde -schakelingkaart enerzijds en een 35 veiligheidsmodule van een transactie-eenheid anderzijds. De geïntegreerde-schakelingkaart kan overeenkomen met de kaart 9 van figuur 1, de overdrachtsinrichting kan overeenkomen met de koppelvlakinrichting 10 van figuur 1, de transactie-eenheid kan de f004235 14 eenheid 3 van figuur 1 zijn, en de veiligheidsmodule kan overeenkomen met de veiligheidsmodule (SM) 31 in figuur 1.

In overeenstemming met een verder aspect van de onderhavige uitvinding wordt een onderscheid gemaakt tussen twee niveaus van 5 kaartopdrachtuitwisseling. Tussen de IC-kaart en de overdrachtsinrichting vindt een uitwisseling op laag niveau plaats: de eigenlijke kaartopdrachten en kaartgegevens worden verzonden naar en ontvangen van de kaart. Aangezien deze uitwisseling wordt uitgevoerd met elektrische signalen binnen de overdrachtsinrichting 10, kan deze 10 uitwisseling een hoge gegevenssnelheid hebben. Tussen de overdrachtsinrichting en de transactie-eenheid is echter een akoestisch pad aanwezig (tussen de inrichting 10 en de hoorn van de terminal 8). Dit gedeelte van de verbinding tussen IC-kaart en veiligheidsmodule heeft doorgaans een beperkte transmissiesnelheid. Om 15 deze reden vindt uitwisseling in dit gedeelte op hoog niveau plaats waarbij verschillende opdrachten van laag niveau samen worden gebundeld en door een enkelvoudige opdracht van hoog niveau worden vervangen. Op deze wijze kan de voor een transactie benodigde transmissietijd aanmerkelijk worden gereduceerd. De inhoud van de 20 overgedragen informatie wordt echter niet gewijzigd. Dit zal verder worden toegelicht aan de hand van figuur 5.

Zoals aangegeven in figuur 5, kan de transactie-eenheid 3 een opdracht van hoog niveau (aangegeven door H) afgeven. In responsie op de ontvangst van deze enkelvoudige opdracht van hoog niveau, wisselt 25 de overdrachtsinrichting verschillende opdrachten van laag niveau (aangegeven door L) uit met de IC-kaart 9. Het resultaat van deze uitwisseling wordt als een enkelvoudige opdracht van hoog niveau (H) door de overdrachtsinrichting naar de transactie-inrichting verzonden. Deze opdracht van hoog niveau resulteert vervolgens in de uitwisseling 30 van verscheidene opdrachten van laag niveau (L) tussen de transactie-eenheid en de veiligheidsmodule. Elke opdracht van hoog niveau (H) stelt dus een routine voor die een verscheidenheid (bijvoorbeeld vijf of tien) opdrachten van laag niveau (L) omvat. De opdrachten van hoog niveau zijn bij voorkeur geoptimaliseerd voor efficiëntie, 35 bijvoorbeeld doordat elke vaak gebruikte routine door een enkelvoudige opdracht van hoog niveau wordt voorgesteld.

De overdrachtsinrichting ondersteunt bij voorkeur twee verschillende modi voor gegevensuitwisseling. In een eerste modus 1004235 15 (aangegeven door “Modus I” in figuur 5) werkt de overdrachtsinrichting zoals boven beschreven: een opdracht van hoog niveau stelt verschillende opdrachten van laag niveau voor. In een tweede modus (aangegeven door “Modus II" in figuur 5) wordt een enkelvoudige 5 opdracht van laag niveau (L) als een opdracht van hoog niveau (H*) naar de overdrachtsinrichting verzonden, die de opdracht als een’ opdracht van laag niveau doorgeeft aan de IC-kaart. De resulterende opdracht van laag niveau (L) die door de kaart wordt geproduceerd, wordt weer als een opdracht van hoog niveau (H*) door de 10 overdrachtsinrichting naar de transactie-eenheid verzonden, die de opdracht vervolgens terug naar een opdracht van laag niveau (L) omze.. Het zal duidelijk zijn dat de opdrachten van hoog niveau H* slechts opdrachten van laag niveau (L) transporteren. Dat wil zeggen, dat opdrachten van hoog niveau (H*) bijvoorbeeld kunnen bestaan uit een 15 opdracht van laag niveau plus een toepasselijke kop. Op deze wijze kunnen opdrachten van laag niveau transparant worden doorgegeven aan de IC-kaart, terwijl gebruik wordt gemaakt van de structuur en/of het gegevensprotocol van de opdrachten van hoog niveau. Deze transparante doorgifte heeft het voordeel dat opdrachten van laag niveau waarvoor 20 geen opdracht van hoog niveau beschikbaar is, dat wil zeggen die niet in een bestaande opdracht van hoog niveau kunnen worden gegroepeerd, kunnen worden gebruikt. Dit is vooral voordelig omdat de invoering van een IC-kaart met een of meer nieuwe opdrachten geen opwaardering vereist van de programmatuur van de overdrachtsinrichting.

25 De overdrachtsinrichting, alsmede de transactie-eenheid, is bij voorkeur in staat om heen en weer te schakelen tussen modus I en modus II, zodat opdrachten van hoog niveau (H) die een aantal opdrachten van laag niveau voorstellen kunnen worden afgewisseld met opdrachten van hoog niveau (H*) die slechts een enkele cpdracht van laag niveau 30 transporteren.

Alle opdrachten van hoog niveau worden rechtstreeks aan een toepassing doorgegeven, bijvoorbeeld de op- en afwaarderingsprocessen die in figuur 3 zijn weergegeven. Het systeem van de onderhavige uitvinding voorziet dus in een hoge mate van transparantheid met 35 betrekking tot de berichten die tussen de “ smart card" 9 en de toepassingen worden uitgewisseld.

De uitwisseling van berichten van figuur 5 zal nu in groter detail worden toegelicht, gebruikmakend van de afwaardering van een 1004235 16 “smart card" (d.w.z. een betaling) als een voorbeeld.

De transactie-eenheid 3, die kaartafwaarderingen afhandelt, geeft een opdracht van hoog niveau Hj - DEVALU(2.00, R) af, waarbij 2.00 het bedrag is dat van de kaart moet worden afgeboekt en R een 5 aselect getal is dat dient om de transactie op betrouwbare wijze te identificeren en frauduleuze herhaling te voorkomen. Deze opdracht van hoog niveau Hj, die zelf een lengte van slechts enkele byte kan hebben, heeft tot gevolg dat de overdrachtsinrichting 10 een serie berichten van laag niveau Lj - L10 uitwisselt met de kaart 9. Dergelijke 10 berichten zijn bijvoorbeeld:

Lj: selecteer portemonnaie (<-) L2: klaar (->) L3: selecteer toepassing (<-) 15 La: klaar (->) L5: presenteer waarde (2.00) (<-) L6: klaar (->) L7: presenteer aselect getal (R) (<-)

Lg: klaar (->) 20 Lg: bereken respons (<-) L10: respons « W (->)

De pijlen geven de richting van een bericht aan: van de overdrachtsinrichting naar de kaart (<-) en van de kaart naar de overdrachtsinrichting (->). W is de waarde van de berekende respons.

25 Zoals men kan zien, worden de eigenlijke gegevens (2.00 en R) van de opdracht van hoog niveau H1 niet door de opdrachten van laag niveau L5 en L7 gewijzigd.

Na ontvangst van de respons W in het bericht van laag niveau L10, zendt de overdrachtsinricnting een bericht van hoog niveau H2 « 30 RESPON(W) naar de transactie-eenheid. De eigenlijke waarde van W wordt door de overdrachtsinrichting niet gewijzigd.

Na ontvangst van het bericht van hoog niveau H2, start de transactie-eenheid een uitwisseling van berichten van laag niveau L10 -L20 met de veiligheidsmodule: 35 Ln: selecteer opwaardering SM (->) L12: OK (<-) L13: presenteer waarde (2.00) (->) L1A: 0K (<-) 1004235 17 L15: presenteer aselect getal (R) (->) L16: OK (<-) L17: presenteer respons (W) (->) L18: OK (<-) 5 L19: bereken (->) L20: OK (<-)

De pijlen geven de richting van een bericht aan: van de transactie-eenheid naar de veiligheidsmodule (->) en van de veiligheidsmodule naar de transactie-eenheid (<-).

10 Zoals boven vermeld, wordt de eigenlijke inhoud van de berichten (de waarde, het aselecte getal R en de respons W) op transparante wijze overgedragen, terwijl de lengte van de tussen de transactie-eenheid en de overdrachtsinrichting uitgewisselde berichten aanmerkelijk wordt gereduceerd.

15 Het gebruik van gemengde opdrachten van laag en hoog niveau zal nu worden toegelicht, nog steeds met verwijzing naar figuur 5. Ter wille van het voorbeeld zal nu worden aangenomen dat de syntaxis van de instructie “bereken respons” wordt gewijzigd bij een nieuwe uitgave van de “ smart card" . In het hierboven gegeven voorbeeld zal het 20 bericht van laag niveau Lg consequent een foutmelding L10. "onbekende instructie" produceren. Dit bericht L10 zal dan transparant worden doorgegeven aan de transactie-eenheid, die op zijn beurt een toepasselijke instructie kan produceren en deze opdracht als een opdracht van hoog niveau H*3 naar de overdrachtsinrichting kan zenden.

25 De overdrachtsinrichting draagt de opdracht H*3 vervolgens als een opdracht van laag niveau L22 over naar de kaart, die dan de juiste respons W produceert. De respons W wordt dan als opdrachten L23, H*6 en naar de veiligheidsmodule verzonden.

Op deze wijze is slechts een enkelvoudige opdracht van laag 30 niveau nodig om het gebruik van een onjuiste (bijvoorbeeld verouderde) opdracht te verbeteren. Toch wordt een aanmerkelijke besparing gehandhaafd in de hoeveelheid opdrachten die over het netwerk (6 in figuur 1) worden verzonden, en dus wordt een aanmerkelijke besparing in transmissietijd bereikt.

35 Hoewel het systeem 1 van de figuren 1 t/m 3 bij voorkeur wordt toegepast in combinatie met “ smart cards” met een vooruitbetaald saldo (zogenaamde "pre-paid cards"), welk saldo tijdens een betaling wordt verlaagd, kan het systeem ook worden toegepast met betaalmiddelen die 1004235 18 uitsluitend ter identificatie dienen en waarbij betalingen van een rekening worden afgeboekt. Dergelijke betaalmiddelen kunnen ook worden gevormd door zogenaamde “ magnetic stripe cards” (magneetstrookkaarten). Voorts wordt het systeem van de uitvinding 5 niet substantieel gewijzigd als “magnetic stripe cards" (magneetstrookkaarten) in plaats van “smart cards" , bijvoorbeeld als "pre-paid cards" voor het opslaan van saldi, worden gebruikt.

Het zal deskundigen duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is tot de weergegeven uitvoeringsvormen en dat vele 10 wijzigingen en aanvullingen mogelijk zijn zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.

1004235

Claims (20)

1. Verzorgende eenheid (2) voor het mogelijk maken van diensten door in communicatieroutes te voorzien tussen een gebruikersterminal (8), een diensteenheid (7) en ondersteunende eenheden (3, 4, 5), 5 waarbij de verzorgende eenheid een spraakresponssysteem (21) en een communicatieserver (22) omvat die onderling zijn verbonden door een besturingsverbinding (23) en een gegevensverbinding (24), waarbij de spraakresponseenheid (21) is ingericht voor het afhandelen van een dienstaanvraag en het via de besturingsverbinding (23) doorgeven van 10 de aanvraag aan de communicatieserver (22), waarbij de communicatieserver (22) is ingericht voor het instellen, in responsie op de dienstaanvraag, van een communicatieroute van het spraakresponssysteem (21) via de gegevensverbinding en de communicatieserver (22) naar een ondersteunende eenheid (bijvoorbeeld 15 3) .

2. Verzorgende eenheid (2) volgens conclusie 1, omvattende een verscheidenheid aan spraakresponssystemen (21).

3. Verzorgende eenheid (2) volgens conclusie 1 of 2, omvattende een verscheidenheid aan communicatieservers (22).

4. Verzorgende eenheid volgens een of meer van de voorgaande conclusies, waarin een spraakresponssysteem (21) een of meer spraakresponseenheden (213), een eerste schakelpost (211) voor het routeren van een inkomend gesprek naar een spraakresponseenheid (213), een tweede schakelpost (212) voor het routeren van een inkomend 25 gesprek naar de communicatieserver (22), en een besturingseenheid (214) voor het besturen van de spraakresponseenheden (213) en voor het doorgeven van besturingssignalen aan de communicatieserver (22) omvat.

5. Verzorgende eenheid (2) volgens één of meer van de voorgaande conclusies, waarin de communicatieserver (22) een procesrorsysteem 30 (221), een eerste koppelvlak (222) voor het uitwisselen van gegevenssignalen, en een tweede koppelvlak (223) voor het uitwisselen van besturingssignalen met het spraakresponssysteem (21) omvat.

6. Verzorgende eenheid (2) volgens conclusie 5, waarin het eerste koppelvlak (222) ten minste één modem omvat.

7. Verzorgende eenheid (2) volgens conclusie 5 of 6, waarin de communicatieserver (22) verder een derde koppelvlak (224) voor het via een gegevensnetwerk (14) uitwisselen van gegevenssignalen met een ondersteunende eenheid (4) omvat. 7004235

8. Verzorgende eenheid (2) volgens conclusie 5, 6 of 7, waarin het processorsysteem (221) van de communicatieserver (22) is ingericht voor het voorzien in een sessiebeheerder (201) die nieuwe processen (202), die in communicatieroutes voorzien, initieert in responsie op 5 informatie die in hulpmiddelentabellen (203) is opgeslagen,

9. Verzorgende eenheid (2) volgens conclusie 8, waarin een hulpmiddelentabel (203) een lijst van beschikbare processen (202), ondersteunende eerheden (3, 4, 5) en koppelvlakken (bijvoorbeeld 222) omvat.

10. Verzorgende eenheid (2) volgens conclusie 9, waarin een uitbreidbare hulpmiddelentabel (203) het mogelijk maakt dat hulpmiddelen worden toegevoegd zonder de sessiebeheerder (201) te wijzigen.

11. Systeem (1) voor elektronische financiële diensten, omvattende 15 een communicatienetwerk (6), een verzorgende eenheid (2) volgens een of meer van de voorgaande conclusies en gekoppeld met het netwerk (6) en een of meer ondersteuningseenheden (3, 4, 5), een terminal (8) gekoppeld met het communicatienetwerk, een diensteenheid (7) gekoppeld met het communicatienetwerk, waarbij de terminal (8) van middelen (10) 20 is voorzien voor het uitwisselen van informatie met een betaalmiddel (9).

12. Systeem volgens conclusie 11, waarin een ondersteunende eenheid een transactie-eenheid (3) is, omvattende ten minste één veiligheidsmodule (31) voor het opslaan van transactiegegevens.

13. Systeem volgens conclusie 11 of 12, waarin een ondersteuningseenheid een opwaarderingseenheid (4) is voor het opwaarderen van “smart cards" (9).

14. Systeem volgens conclusie 13, verder voorzien van een gegevensnetwerk (14) voor het uitwisselen van transactiegegevens 30 tussen de verzorgende eenheid (2) en de opwaarderingseenheid (4).

15. Systeem volgens een of meer van de conclusies 11 tot en met 14, waarin de koppelvlakinrichting (10) is ingericht voor het communiceren met een ondersteuningseenheid (3, 4, 5) op een eerste niveau, en met de IC-kaart (9) op een tweede niveau, waarbij bij elk niveau een 35 andere gegevenssnelheid betrokken is.

16. Systeem volgens conclusie 15, waarin een opdracht van het eerste niveau (H*) een enkelvoudige opdracht van het tweede niveau (L) omvat.

17. Systeem volgens conclusie 14 of 15, waarin een opdracht van het 1004235 eerste niveau (H) een of meer opdrachten van het tweede niveau (L) voorstelt.

18. Systeem volgens een of meer van de conclusies 11 tot en met 17, waarin het communicatienetwerk (6) een vast telefoonnetwerk omvat.

19. Systeem volgens een of meer van de conclusies 11 tot en met 17, waarin het communicatienetwerk (6) een mobiel telefoonnetwerk omvat.

20. Financiële transactie, uitgevoerd met behulp van een systeem (1) volgens een of meer van de conclusies 11 t/m 19. 1004235