BE1019125A3

BE1019125A3 - Tandheelkundig implantaatsysteem met een botopbouwelement en werkwijze voor het vervaardigen van een dergelijk botopbouwelement.

Info

Publication number: BE1019125A3
Application number: BE2009/0814A
Authority: BE
Original assignee: Clerck Renu De; Tahmaseb Ali
Priority date: 2009-12-24
Filing date: 2009-12-24
Publication date: 2012-03-06
Also published as: RU2012131520A; JP2013515514A; CA2785053A1; EP2515786A1; WO2011075800A1; CN102711656A; US20120258429A1; AU2010336043A1

Abstract

De uitvinding betreft en werkwijze voor het vervaardigen van een botopbouwelement (4) en een tandheelkundig implantaatsysteem met een implantaat (5) en een botopbouwelement (4) teneinde botdefecten (2) in een kaak (1) minstens gedeeltelijk op te vullen, waarbij het botopbouwelement (4) een borzijde (11) vertoont die zich dient uit te strekken tegenover het bot dat genoemd botdefect (2) omgeeft en een vrije zijde (10) vertoont waarop tandvlees (9) dient aan te sluiten; waarbij dit botopbouwelement (4) minstens één uitsparing (6) met een cirkelvormige dwarsdoorsnede vertoont die zich uitstrekt tussen genoemde botzijde (11) en genoemde vrije zijde (10), welke uitsparing (6) een kegelvormige wand (8) vertoont en waarbij het implantaat (5) over minstens een deel (14) van de hoogte ervan kegelvormig is zodanig dat dit nagenoeg passend in de uitsparing (6) kan gemonteerd worden.

Description

Tandheelkundig implantaatsysteem met een botopbouwelement en werkwijze

VOOR HET VERVAARDIGEN VAN EEN DERGELIJK BOTOPBOUWELEMENT

De uitvinding heeft betrekking op een tandheelkundig implantaatsysteem met een implantaat en een botopbouwelement teneinde botdefecten in een kaak minstens gedeeltelijk op te vullen, waarbij het botopbouwelement een botzijde vertoont die zich dient uit te strekken tegenover het bot dat genoemd botdefect omgeeft en een vrije zijde vertoont waarop tandvlees dient aan te sluiten. Verder vertoont dit botopbouwelement een uitsparing met een cirkelvormige dwarsdoorsnede die zich uitstrekt tussen genoemde botzijde en genoemde vrije zijde, welke uitsparing toelaat om het implantaat doorheen deze uitsparing in het bot van de kaak te bevestigen.

Wanneer implantaten in een kaak dienen geplaatst te worden op een positie waar het bot van de kaak geresorbeerd is en zich aldus een botdefect heeft gevormd, wordt meestal een botgreffe geplaatst teneinde het botdefect op te vullen of wordt dit opgevuld met kunstbot en afgeschermd met een membraan.

Dergelijke systemen worden bijvoorbeeld beschreven in de documenten DE 199 07 420, FR 2 753 366, US 5 306 149, US 5 759 033, US 5 839 899, US 6 244 868, WO 2004/112642 en WO 91/14404.

Thans streeft men ernaar om het aantal verschillende stappen voor het plaatsen van implantaten in een kaak en voor het monteren van een tandprothese op deze implantaten zoveel mogelijk te beperken. Aldus wenst men onmiddellijk na het plaatsen van een of meerdere implantaten in een kaak hierop onmiddellijk een bijvoorkeur definitieve tandprothese te monteren. Dit is echter, volgens de stand van de techniek, niet mogelijk wanneer er botdefecten aanwezig zijn in de kaak op posities waar een implantaat dient geplaatst te worden.

Daarnaast stelt zich ook het probleem dat bij het plaatsen van implantaten in een botdefect, waarbij dit botdefect wordt opgevuld met, bijvoorbeeld, kunstbot, er migratie optreedt van epitheelcellen langsheen het deel van het implantaat dat zich in het bot bevindt voordat dit implantaat volledig is ingegroeid in dit bot van de kaak. Dergelijke migratie van epitheelcellen leidt tot verlies van het implantaat en mogelijk ontstekingen van het bot rond het implantaat.

De. uitvinding wil hiervoor een oplossing bieden door een tandheelkundig implantaatsysteem voor te stellen dat, enerzijds, toelaat om implantaten te plaatsen op posities waar een botdefect aanwezig is in de kaak, bijvoorbeeld ingevolge botresorptie, en dat, anderzijds, ervoor zorgt dat epitheelcellen niet kunnen migreren naar het grensvlak tussen het bot en het implantaat.

Daarnaast laat het implantaatsysteem, volgens de uitvinding, eveneens toe dat, nagenoeg onmiddellijk na de plaatsing van een implantaat in een botdefect, op dit implantaat een tandheelkundige prothese wordt gemonteerd.

Tot dit doel, vertoont genoemde uitsparing in het botopbouwelement een kegelvormige wand en is het implantaat over minstens een deel van de hoogte ervan kegelvormig zodanig dat dit nagenoeg passend in de uitsparing kan gemonteerd worden.

Doelmatig, vertoont het botopbouwelement een zodanige vorm dat genoemde botzijde ervan aansluit op het bot rond genoemd botdefect wanneer het botopbouwelement in het botdefect is gemonteerd.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van het implantaatsysteem, volgens de uitvinding, neemt de diameter van de dwarsdoorsnede van genoemde uitsparing geleidelijk af van de vrije zijde van het botopbouwelement naar de botzijde toe.

Op een voordelige wijze, vertoont het botopbouwelement een open structuur.

Volgens een interessante uitvoeringsvorm van het implantaatsysteem, volgens de uitvinding, vertoont genoemde vrije zijde van het botopbouwelement minstens één uitsteeksel voor het ondersteunen van een interdentale papil.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze voor het vervaardigen van een botopbouwelement voor het minstens gedeeltelijk opvullen van een botdefect in een kaak, waarbij een driedimensionale afbeelding van minstens een deel van de kaak wordt gegenereerd waar zich genoemd botdefect bevindt en op basis van deze afbeelding een vorm voor genoemd botopbouwelement wordt bepaald met een botzijde die dient aan te sluiten op het bot rond genoemd botdefect en een vrije zijde waarop tandvlees dient aan te sluiten. Hierbij wordt een implantaat gekozen met een kop voor het bevestigen van een tandprothese en een aan deze kop tegenoverliggend uiteinde dat in het bot van de kaak dient bevestigd te worden, waarbij het implantaat tussen deze kop en genoemd uiteinde minstens gedeeltelijk kegelvormig is.

Deze werkwijze is erdoor gekenmerkt dat een uitsparing in het botopbouwelement wordt gekozen die zich uitstrekt tussen genoemde botzijde en genoemde vrije zijde die minstens gedeeltelijk kegelvormig is zodanig dat genoemd implantaat met het kegelvormig deel ervan passend in genoemde uitsparing kan geplaatst worden.__________

Andere bijzonderheden en voordelen van de uitvinding zullen blijken uit de hierna volgende beschrijving van enkele bijzondere uitvoeringsvormen van het implantaatsysteem en de werkwijze volgens de uitvinding; deze beschrijving wordt enkel als voorbeeld gegeven en beperkt de draagwijdte niet van de gevorderde bescherming; de hierna gebruikte verwijzingscijfers hebben betrekking op de hieraan toegevoegde figuren.

Figuur 1 is een schematisch zijaanzicht van een onderkaak met een botdefect ingevolge botresorptie.

Figuur 2 is een schematische langsdoorsnede van een kaak met een botdefect waarin een botopbouwelement volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding is geplaatst.

Figuur 3 is een schematische langsdoorsnede van een kaak met een botdefect waarin een botopbouwelement volgens een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding is geplaatst.

In de verschillende figuren hebben dezelfde verwijzingscijfers betrekking op dezelfde of analoge elementen.

De uitvinding heeft in het algemeen betrekking op het plaatsen van tandheelkundige implantaten in een kaak die een of meerdere botdefecten vertoont en waarbij het aldus niet mogelijk is om een of meerdere implantaten te in het bot van de kaak te plaatsen. Dergelijke botdefecten situeren zich aan de delen van een kaak waar het bot van de kaak een onvoldoende hoogte of een te geringe dikte vertoont om een implantaat te verankeren. In het algemeen wijst een botdefect op een deel van de kaak waar deze te zwak is om een implantaat in het bot ervan te bevestigen.

In figuur 1 is een kaak 1 voorgesteld dat een botdefect 2 vertoont. Ter hoogte van dit botdefect 2 is het bot van de kaak verdwenen, bijvoorbeeld, ingevolge botresorptie. Wanneer men een tandprothese op een of meerdere implantaten wenst te plaatsen ter hoogte van dit botdefect 2 tussen de overige tanden 3 die aanwezig zijn op de kaak 1, is het bijgevolg vereist om dit botdefect 2 op te vullen teneinde een voldoende basis te voorzien voor verankering van de implantaten.

Er bestaan verschillende technieken, die op zich bekend zijn voor de vakman, voor het opvullen van een botdefect 2 voordat implantaten worden geplaatst op de positie van dit botdefect. Deze technieken vereisen echter een langdurige periode teneinde bot te laten groeien in dit botdefect, gedurende welke periode het nog niet mogelijk is om implantaten te plaatsen.

Onderhavige uitvinding is er voornamelijk op gericht om een botdefect op te vullen en om tegelijkertijd een of meerdere implantaten te plaatsen in dit botdefect. Daarenboven, kunnen deze implantaten, volgens de uitvinding, normalerwijze vrijwel onmiddellijk belast worden zodanig dat het mogelijk is om na het plaatsen van de implantaten onmiddellijk, of binnen heel korte tijd, eveneens een tandprothese op deze implantaten te bevestigen.

Teneinde dit toe te laten voorziet het implantaatsysteem, volgens de uitvinding, een botopbouwelement en minstens één hiermee samenwerkend implantaat.

In figuur 2 is een eerste uitvoeringsvorm van een botopbouwelement 4, volgens de uitvinding, weergegeven wanneer dit in een botdefect 2 van een kaak 1 is bevestigd met behulp van een implantaat 5. Dit botopbouwelement 4 is plaatvormig en vertoont uitsparing 6 waardoorheen het implantaat 5 zich uitstrekt.

Meer bepaald strekt dit botopbouwelement 4 zich uit ter hoogte van het gewenst niveau van het bot van de kaak 1 aan dit botdefect 2 en sluit dit aan op rand 7 van dit botdefect 2 op dit gewenst niveau. Aldus sluit het botopbouwelement 4 het botdefect 2 af.

Genoemde uitsparing 6 heeft een cirkelvormige dwarsdoorsnede en vertoont een wand 8 die een kegelvormig inwendig oppervlak vertoont. De diameter van deze uitsparing 6 neemt geleidelijk af van de vrije zijde 10 van het botopbouwelement 4, waarop het tandvlees 9 aansluit, naar de botzijde 11 toe.

Het botopbouwelement 4 kan, bijvoorbeeld, uit titaan vervaardigd zijn, waarbij de vrije zijde 10 ervan eventueel een open structuur vertoont en wordt gescheiden van het tandvlees 9 door een membraan dat mogelijk resorbeerbaar is en dat een barrière vormt voor de migratie van epitheelcellen. Het is eveneens mogelijk dat het botopbouwelement 4 volledig uit een resorbeerbaar materiaal is vervaardigd dat, bij voorkeur, een voldoende stijfheid vertoont om het botdefect 2 op een stabiele manier af te sluiten.

Het implantaat 5 vertoont een kop 12 voor het bevestigen van een tandprothese en een aan deze kop tegenoverliggend uiteinde 13 dat in het bot van de kaak 2 is bevestigd. Dit uiteinde 13 is bij voorkeur voorzien van schroefdraad zoals voorgesteld in figuur 2 en strekt zich uit voorbij genoemde botzijde 11 tot in het bot ban de kaak 1. ______

Verder is een deel 14 van het uitwendig oppervlak van dit implantaat 5 kegelvormig uitgevoerd. Meer bepaald strekt dit deel 14 zich uit tussen de kop 12 en het uiteinde 13 over de hoogte van de kegelvormige wand 8 van de uitsparing 6. Hierbij is het implantaat 5 met dit deel 14 passende in de kegelvormige uitsparing 6 gemonteerd. Doordat het uitwendig oppervlak van het implantaat 5 aldus nauw aansluit op de wand 8 van de uitsparing 6, kunnen geen epitheelcellen, bacteriën of andere elementen die mogelijk schadelijk zijn voor de vergroeiing van het implantaat 5 met het bot van de kaak 1 tussen het implantaat 5 en de wand 8 migreren.

Daarenboven wordt, ingevolge de conische vorm van de uitsparing 6 en het implantaat 5, dit laatste in de uitsparing 9 geklemd door de neerwaartse verplaatsing van het implantaat 5 wanneer dit wordt onderworpen aan een schroefbeweging bij het plaatsen ervan in de kaak. Meer bepaald, wordt eerst het botopbouwelement 4 in het botdefect 2 geplaatst en wordt vervolgens het implantaat 5 doorheen de uitsparing 6 in het bot van de kaak 1 geschroefd totdat het botopbouwelement 4 stevig tegen het bot van de kaak 1 wordt gedrukt en aldus wordt gefixeerd.

Voordat het botopbouwelement 4 op het botdefect 2 wordt geplaatst, wordt het volume van het botdefect 2 dat zich bevindt rond het implantaat 5 gevuld met botweefsel of met kunstbot 15.

Alternatief, kan dit botweefsel of kunstbot 15 reeds aan de botzijde 11 van het botopbouwelement 4 bevestigd worden, eventueel met behulp van een membraan met een open structuur. Hierbij wordt het volume tussen de botzijde 11 en de wand 8 van de uitsparing opgevuld met botweefsel of kunstbot 15.

In figuur 3 is een tweede uitvoeringsvorm van een botopbouwelement 4, volgens de uitvinding, voorgesteld. Dit botopbouwelement 4 is in een botdefect 2 van een kaak 1 bevestigd met behulp van een implantaat 5.

Het botopbouwelement 4 vertoont een vrije zijde 10 waarover het tandvlees 9 zich dient uit te strekken en een botzijde 11 die aansluit op het bot van de kaak 1 dat het botdefect 2 omgeeft. Aldus vult het botopbouwelement 4 het botdefect 2 nagenoeg volledig op.

Dit botopbouwelement 4 is bijvoorkeur vervaardigd door middel van een zogenaamde “rapid prototyping” techniek zoals bijvoorbeeld selectief laser-sinteren of selectief lascr-smelten van een metaal- of kunststofpoeder uitgaande van een digitaal driedimensionaal model van het botdefect 2.

Hiertoe wordt een driedimensionale afbeelding van minstens het deel van de kaak 1 waar zich genoemd botdefect 2 bevindt gegeneerd. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door het maken van een CT-scan van de kaak 1. Op basis van deze afbeelding wordt een vorm voor het botopbouwelement 4 bepaald en wordt eveneens een optimale positie bepaald voor het plaatsen van het implantaat 5 in de kaak 1.

Bij het bepalen van de vorm van het botopbouwelement 4 wordt aldus een uitsparing 6 voorzien in dit element 4 waardoorheen het implantaat 5 zich dient uit te strekken rekening houdend met de optimale positie van het implantaat 5. De uitsparing 6 vertoont een cirkelvormige dwarsdoorsnede en strekt zich uit tussen genoemde botzijde 11 en genoemde vrije zijde 10, waarbij deze uitsparing 6 een kegelvormige wand 8 vertoont. De diameter van de dwarsdoorsnede van genoemde uitsparing 6 neemt geleidelijk af van de vrije zijde 10 van het botopbouwelement 4 naar de botzijde 11 toe.

Het implantaat 5 heeft een kop 12 voor het bevestigen van een tandprothese en een aan deze kop 12 tegenoverliggend uiteinde 13 dat in het bot van de kaak 1 dient bevestigd te worden. Tussen de kop 12 en het uiteinde 13 is het implantaat 5 kegelvormig, zoals dit het geval is in de eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding, zodat dit met het kegelvormig deel 14 ervan passend in de uitsparing 6 kan geplaatst worden.

Bij voorkeur vertoont minstens een deel van het botopbouwelement 4 een open structuur of is dit poreus zodat dit botgroei hierin toelaat.

In het botopbouwelement 4 kunnen aldus holtes voorzien zijn die uitgeven op de botzijde 11 en die worden opgevuld met botweefsel of met kunstbot voordat het botopbouwelement in het overeenkomstig botdefect 2 wordt geplaatst.

Daarnaast wordt, bij voorkeur, eveneens op basis van genoemde driedimensionale afbeelding van de kaak 1 en de gekozen optimale positie voor het implantaat 5, een boormal vervaardigd voor het boren van een holte in de kaak 1 op de gewenste positie voor het implantaat 5.

Nadat aldus deze holte in kaak is aangebracht, wordt het botopbouwelement 4 op het botdefect 2 geplaatst en wordt het implantaat 5 doorheen genoemde uitsparing 6 in de holte in de kaak 1 geschroefd. Op deze manier wordt, enerzijds, het botopbouwelement 4 vast met de kaak verbonden en, anderzijds, vormt het botopbouwelement 4 een ondersteuning die zorgt voor de stabilisatie van het implantaat 5.

Eventueel wordt op genoemde vrije zijde 10 van het botopbouwelement 4 een membraan 16 aangebracht dat een barrière vormt voor de migratie van epitheelcellen.

Het spreekt voor zich dat de werkwijze voor het vervaardigen van het botopbouwelement 4 volgens genoemde tweede uitvoeringsvorm eveneens kan toegepast worden voor de vervaardiging van een botopbouwelement volgens de eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding.

Daarnaast biedt het gebruikt van een botopbouwelement 4 als voordeel dat op de vrije zijde 10 ervan een of meerdere uitsteeksels kunnen voorzien worden die een ondersteuning vormen voor het tandvlees dat aansluit op een prothetische tanden die wordt gemonteerd op een implantaat zodat deze uitsteeksels de interdentale papillen ondersteunen.

Het botopbouwelement kan uit titaan of een andere biocompatibel metaal of materiaal bestaan of kan eveneens gevormd worden uit een op zichzelf bekend resorbeerbaar materiaal.

De uitvinding is natuurlijk niet beperkt tot de hierboven beschreven en tot in de figuren voorgestelde uitvoeringsvormen van de het tandheelkundig implantaatsysteem en de werkwijze voor het vervaardigen van een botopbouwelement.

Zo is het uiteraard mogelijk dat eenzelfde botopbouwelement meerdere uitsparingen vertoont zodanig dat dit met verschillende implantaten kan worden bevestigd aan een kaak.

Ook is het mogelijk om het tandheelkundig implantaatsysteem en de werkwijze toe te passen voor het opbouwen van het bot van een kaak waar de kaak te dun of te laag is om op een verantwoorde manier een implantaat te plaatsen.

Claims

1. Tandheelkundig implantaatsysteem met een implantaat (5) en een botopbouwelement (4) teneinde botdefecten (2) in een kaak (1) minstens gedeeltelijk op te vullen, waarbij het botopbouwelement (4) een botzijde (11) vertoont die zich dient uit te strekken tegenover het bot dat genoemd botdefect (2) omgeeft en een vrije zijde (10) vertoont waarop tandvlees (9) dient aan te sluiten, waarbij dit botopbouwelement (4) minstens één uitsparing (6) met een cirkelvormige dwarsdoorsnede vertoont die zich uitstrekt tussen genoemde botzijde (11) en genoemde vrije zijde (10), welke uitsparing (6) toelaat om het implantaat (5) doorheen deze uitsparing (6) in het bot van de kaak (1) te bevestigen, daardoor gekenmerkt dat genoemde uitsparing (6) een kegelvormige wand (8) vertoont en het implantaat (5) over minstens een deel (14) van de hoogte ervan kegelvormig is zodanig dat dit nagenoeg passend in de uitsparing (6) kan gemonteerd worden.

2. Implantaatsysteem volgens conclusie 1, waarbij het botopbouwelement (4) een zodanige vorm vertoont dat genoemde botzijde (11) ervan aansluit op het bot rond genoemd botdefect (2) wanneer het botopbouwelement (4) in het botdefect (2) is gemonteerd.

3. Implantaatsysteem volgens conclusie 1 of 2, waarbij de diameter van de dwarsdoorsnede van genoemde uitsparing (6) geleidelijk afheemt van de vrije zijde (10) van het botopbouwelement (4) naar de botzijde (11) toe.

4. Implantaatsysteem volgens één van de conclusie 1 tot 3, waarbij genoemd implantaat (5) een kop (12) voor het bevestigen van een tandprothese vertoont en een aan deze kop (12) tegenoverliggend uiteinde (13) dat in het bot van de kaak (1) dient bevestigd te worden, waarbij dit tegenoverliggend uiteinde (13) zich uitstrekt voorbij genoemde botzijde (11) wanneer het implantaat (5) passend in de uitsparing (6) van het botopbouwelement (4) is geplaatst.

5. Implantaatsysteem volgens één van de conclusie 1 tot 4, waarbij het botopbouwelement (4) minstens gedeeltelijk door een poreus materiaal wordt gevormd.

6. Implantaatsysteem volgens één van de conclusie 1 tot 5, waarbij het botopbouwelement (4) een open structuur vertoont.

7. Implantaatsysteem volgens één van de conclusies 1 tot 6, waarbij genoemde vrije zijde (10) van het botopbouwelement (4) minstens een uitsteeksel vertoont voor het ondersteunen van een interdentale papil.

8. Implantaatsysteem volgens één van de conclusie 1 tot 7, waarbij het botopbouwelement (4) minstens gedeeltelijk is opgevuld met botweefsel of met____ kunstbot (15).

9. Implantaatsysteem volgens één van de conclusie 1 tot 8, waarbij het botopbouwelement (4) minstens gedeeltelijk uit een resorbeerbaar materiaal bestaat.

10. Implantaatsysteem volgens één van de conclusie 1 tot 9, waarbij op genoemde vrije zijde (10) van het botopbouwelement (4) een membraan (16) is aangebracht dat een barrière vormt voor de migratie van epitheelcellen.

11. Werkwijze voor het vervaardigen van een botopbouwelement (4) voor het minstens gedeeltelijk opvullen van een botdefect (2) in een kaak (1), waarbij een driedimensionale afbeelding van minstens een deel van de kaak (1) wordt gegenereerd waar zich genoemd botdefect (2) bevindt en op basis van deze afbeelding een vorm voor genoemd botopbouwelement (4) wordt bepaald met een botzijde (11) die dient aan te sluiten op het bot rond genoemd botdefect (2) en een vrije zijde (10) waarop tandvlees (9) dient aan te sluiten, waarbij een implantaat (5) wordt gekozen met een kop (12) voor het bevestigen van een tandprothese en een aan deze kop (12) tegenovèrliggend uiteinde (13) dat in het bot van de kaak (1) dient bevestigd te worden, waarbij het implantaat (5) tussen deze kop (12) en genoemd uiteinde (13) minstens gedeeltelijk kegelvormig is, daardoor gekenmerkt dat minstens één uitsparing (6) in het botopbouwelement (4) wordt vervaardigd die zich uitstrekt tussen genoemde botzijde (11) en genoemde vrije zijde (10), waarbij deze uitsparing (6) minstens gedeeltelijk kegelvormig is zodanig dat genoemd implantaat (5) passend in genoemde uitsparing (6) kan geplaatst worden met het kegelvormig deel ervan.

12. Werkwijze volgens conclusie 11, waarbij genoemd implantaat (5) zodanig wordt gekozen dat genoemd aan de kop (12) van het implantaat (5) tegenoverliggend uiteinde zich uitstrekt tot voorbij genoemde botzijde (11).

13. Werkwijze volgens conclusie 11 of 12, waarbij genoemd botopbouwelement (4) voorzien van genoemde uitsparing (6) wordt vervaardigd met behulp van een “rapid prototyping” techniek.

14. Werkwijze volgens één van de conclusies 11 tot 13, waarbij genoemd botopbouwelement (4) zodanig wordt vervaardigd dat dit minstens gedeeltelijk een open structuur vertoont.

15. Werkwijze volgens één van de conclusies 11 tot 14, waarbij genoemd botopbouwelement (4) wordt voorzien van minstens één holte die uitgeeft op genoemde botzijde (11), waarbij deze holte wordt opgevuld met botweefsel of kunstbot (15).

16. Werkwijze volgens één van de conclusies 11 tot 15, waarbij op genoemde vrije zijde (10) van het botopbouwelement (4) een membraan (16) wordt aangebracht dat een barrière vormt voor epitheelcellen.