NL9401262A - Systeem voor telecommunicatie. - Google Patents

Description

SYSTEEM VOOR TELECOMMUNICATIE

De uitvinding betreft een systeem voor telecommunicatie, in het bijzonder interactieve telecommunicatie, welk systeem in hoofdzaak omvat: -tenminste één overdrachtsmedium? -met het overdrachtsmedium verbindbare gebruikers-apparatuur; -met de andere zijde van het overdrachtsmedium verbindbare dienstverleningsapparatuur voor informatieuit-wisseling met de gebruikersapparatuur; en -koppelmiddelen voor het naar keuze verbinden van de gebruikersapparatuur met het overdrachtsmedium.

In de techniek zijn dergelijke systemen bekend, waarbij communicatie in veel gevallen niet mogelijk is tussen de gebruikersapparatuur en de dienstverleningsapparatuur, als gevolg van verschillende wijzen van communicatie door de beide de apparaten.

Het is het doel van de uitvinding middelen te verschaffen, die het mogelijk maken gebruiksapparaten van verschillende soorten interactief te laten communiceren met dienstverleningsapparatuur over elk gewenst overdrachtsmedium.

Ook is het het doel van de uitvinding middelen te verschaffen, welke een minimaal aantal functies vervullen voor het mogelijk maken van communicatie tussen gebruiksap-paratuur en dienstverleningsapparatuur.

In overeenstemming met de uitvinding wordt een systeem verschaft, welke zich onderscheidt, doordat de koppelmiddelen middelen bevatten voor besturing van het gebruikersapparaat op grond van informatie vanuit het dienstverleningsapparaat en voor het besturen van het dienstverleningsapparaat op grond van informatie vanuit het gebruikersapparaat; en middelen voor het tot stand brengen en uitvoeren van communicatie met het dienstverleningsapparaat en het gebruikersapparaat.

Verder onderscheidt het systeem volgens de uitvinding zich, doordat de koppelmiddelen een Set-Top Unit (STU) en een omzetter van het fysieke medium omvatten, de middelen voor het besturen van het gebruikersapparaat in de STU zijn opgenomen en bestaan in hoofdzaak uit een in een RAM geheugen geladen programma voor een dynamisch proces en de middelen voor het tot stand brengen van de communicatie een in een ROM-geheugen van de STU opgenomen programma voor een statisch programma is.

Door de bovengenoemde onderscheidende eigenschappen van het systeem volgens de uitvinding vindt aanpassing plaats op twee niveaus, te weten aanpassing van de Set-Top Unit aan het overdrachtsmedium door de omzetter van het fysieke medium, én aanpassing van de communicatie tussen de Set-Top Unit en de dienstverleningsapparatuur door programma's in de Set-Top Unit, welke afkomstig zijn van de dienstverleningsapparatuur .

In overeenstemming met de onderhavige uitvinding kan een lijn van Set-Top Units worden ontwikkeld als commerciële produkten. Teneinde de ontwikkeling van interactieve digitale audio-videodiensten te bevorderen, worden producenten van Set-Top Units zo vrij mogelijk gelaten om te concurreren in de levering van deze Set-Top Units. Derhalve is slechts een minimale set functies vastgelegd, teneinde te worden opgenomen in een standaard. Deze set kan worden beschouwd als een "smart gateway" naar interactieve digitale audio-videodiensten.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende figuurbeschrijving van een uitvoe-ringsvoorbeeld van de uitvinding. In de tekening toont:

Fig. 1 een schematische weergave van de configuratie van elementen van het systeem aan weerszijden van een overdrachtsmedium;

Fig. 2 een schematische weergave van de in fig. 1 getoonde Set-Top Unit (STU);

Fig. 3 een schematische weergave van de in fig. 1 getoonde omzetter van het fysieke medium.

Het in fig. 1 getoonde deel van een telecommunicatiesysteem volgens de onderhavige uitvinding omvat in hoofdzaak: -een STU 1; -een omzetter 3 van het fysieke medium; -een verbindingskanaal 9; -een overdrachtsmedium 4; en -dienstverleningsapparatuur 2.

De STU 1 vormt tezamen met het verbindingskanaal 9 en de omzetter 3 koppelmiddelen, welke een verbinding vormen tussen gebruikersapparatuur 10 en het overdrachtsmedium 4. Het overdrachtsmedium 4 vormt een verbinding tussen de koppelmiddelen en de dienstverleningsapparatuur 2, waarbij de dienstverleningsapparatuur een soortgelijke opbouw vertoont als de STU 1, hetgeen wordt benadrukt door de spiegel-lijn 5 en door het met een stippellijn aanduiden van de omzetter 3.

De STU 1 bevat geheugenruimte, welke bestaat uit in hoofdzaak drie delen. In het eerste deel 6 van de geheugenruimte bevindt zich het "Operating System", welke voor de communicatie tussen de fysieke apparatuur van de STU 1 en in de STU 1 draaiende programma's voor statische of dynamische processen bestuurt. Hierbij wordt opgemerkt, dat een op de toepassing toegespitst programma interface (API) tussen het Operating System en programma's voor de statische of dynamische processen kan draaien. Bij interactieve communicatie, waarvoor het telecommunicatiesysteem volgens de onderhavige uitvinding in het bijzonder geschikt is, is het Operating System bij voorkeur van het Real Time, Multi Tasking, Object Oriented type en bestaat uit een minimaal aantal elementaire instructies. Het Operating System verzorgt in hoofdzaak de geheugen besturing en de communicatie tussen processen door "reacties op oproepen". Het tweede deel 8 de het geheugenruimte bevat de programmatuur voor de statische processen, welke processen het correct functioneren van de STU 1 verzekeren. Het derde deel 7 van de geheugenruimte bevat de programma's voor de dynamische processen, welke processen een voor de door de gebruiker gekozen dienstverleningsappa-ratuur 2 correcte communicatie verzekeren.

Aangezien de dienstverleningsapparatuur 2 een soortgelijke opbouw heeft als de STU 1, zijn de overeenkomende delen van de geheugenruimte op soortgelijke wijze aangeduid met respectievelijk 6',8',7'.

De dynamische processen worden bij initiatie van de communicatie tussen de STU 1 en dienstverleningsapparatuur 2 door de dienstverleningsapparatuur 2 naar de STU 1 gestuurd. Derhalve kan initiatie van de communicatie als volgt worden weergegeven: 1. Initiatie door de gebruiker.

2. Relevante statische processen worden actief in de STU 1.

3. Statische processen brengen verbinding tot stand met gebruikersapparatuur 10 en met dienstverleningsapparatuur 2.

4. Statisch proces stuurt relevante informatie over de STU 1 in de vorm van een "Identification Format” naar de dienstverleningsapparatuur 2. Deze "Indentification Format” maakt het prestatievermogen van de Set-Top Unit 1 kenbaar aan de dienstverleningsapparatuur 2 bij aanvang van de sessie. Dit prestatievermogen betreft geheugenomvang, welke beschikbaar is voor dynamische processen, het soort schermaandrijving of het type van een ander gebruikersapparaat, het soort afstandsbesturing, en of aanvullende programma's voor statische processen beschikbaar zijn (te weten de I/O aandrijving en/of een toetsenbordaandrijving).

5. Statisch proces in de dienstverleningsapparatuur 2 verzamelt programma's voor dynamische processen, welke geschikt zijn voor de betreffende STU 1, hetgeen wordt bepaald aan de hand van de informatie in de "Identification Format", waarbij de dienstverleningsapparatuur 2 in het geval dat de "Identification Format" onvoldoende informatie bevat, aanneemt dat de betreffende STU 1 zekere parameters bevat, welke parameters bijvoorbeeld als gevolg van standaardisatie vast liggen. Deze parameters omvatten bij voorkeur een minimale gestandaardiseerde schermaandrijving of andere aanpassingseenheid voor een gebruikersapparaat, een minimale gestandaardiseerde geheugenomvang voor dynamische processen, een minimale gestandaardiseerde fysieke gebrui-kersbesturing, welke een elementaire afstandsbesturing is, en geen aanvullende optionele programma's voor statische processen. Deze minimale prestatievereisten zijn vooraf bepaald, bijvoorbeeld: de minimale schermaandrijving in de vorm van een teletekst opmaak; een minimale geheugenomvang voor dynamische processen, bijvoorbeeld 4Mbits; minimale fysieke gebruikersbesturing, bij voorkeur een 4-"knoppen" cursor met een keuze/niet-keuze "knop", waarbij deze "knoppen" geen fysiek aanwezige knoppen behoeven te zijn.

6. De dienstverleningsapparatuur 2 stuurt de door de STU 1 benodigde programma's voor dynamische processen naar de STU 1, waar deze programma's in de geheugenruimte van de STU 1 worden opgeslagen.

7. Dynamische processen in de STU 1 en dynamische processen in de dienstverleningsapparatuur 2 communiceren om een stroom gegevens tussen de STU 1 en de dienstverleningsapparatuur 2 te besturen.

Fig. 2 toont een schematische weergave van de configuratie van een STU 1, welke omvat: -een als processor 11 uitgevoerde rekeneenheid; -geheugenruimte dat wordt gevormd door een ROM geheugen 12 en een RAM geheugen 13; en -een poort 14 voor in- en uitvoer van gegevens.

De programma's voor de statische processen zijn opgenomen in het ROM geheugen 12 en worden naar het RAM geheugen 13 gekopieerd, wanneer behoefte ontstaat aan een dergelijk statisch proces. In de Set-Top Unit 1 aanwezige programma's voor statische processen omvatten in hoofdzaak: programma's voor het besturen van het functioneren van een aanpassingseenheid voor een gebruikersapparaat, zoals een schermaandrijving, een toetsenbordaandrijving of een I/O poortaandrijving; het reageren op oproepen; het decoderen; het beheersen van afstandsbesturing; het behandelen van ingeladen programma's; en een "Resident User Interface" fRUIi.

In het geval, dat de bestaande afbeeldingsappara-tuur slechts een in hoge mate ingebed en elementair mechanisme voor de opmaak verschaft, kan een schermaandrijving noodzakelijk zijn, welke het functioneren van het beeld-schermapparaat bestuurt. Dit proces zal slechts actief zijn, zolang dit niet door een dynamisch proces wordt overgenomen. Op soortgelijke wijze kan een toetsenbordaandrijving het functioneren van een terminal besturen. Een I/O poortaan-drijving kan bijvoorbeeld het functioneren van een aangesloten spelconsole besturen.

Een Resident User Interface proces is noodzakelijk, wanneer de Set-Top Unit wordt ingeschakeld. Dit proces wordt vervolgens automatisch gestart, waartoe het in het RAM-geheugen 13 is geladen, waarbij dit proces bij voorkeur minimaal is. In het geval van een netwerktoepassing maakt dit proces het de Set-Top Unit slechts mogelijk verbinding tot stand te brengen met één of een zeer beperkt aantal dienstverleningsapparaten of slechts met het navigatiesysteem, dat beschikbaar is gesteld door de netwerkverschaffer (niveau 1 in de Amerikaanse terminologie). Zodra de Set-Top Unit toegang verkrijgt tot de dienstverleningsapparatuur of het navigatiesysteem van de netwerkverschaffer, kan deze laatste de toepassingsprogrammatuur bij het begin van de sessie laden, met inbegrip van een user-interface. Een actief Resident User Interface proces wordt vervolgens op non-actief gesteld en wordt slechts dan weer actief, wanneer de sessie om een of andere reden wordt beëindigd. Deze werking maakt mogelijk, dat de dienstverleners hun user-interfaces op hun behoeften afstemmen en eveneens concurreren voor betere user-interfaces. De functie hiervan is in elk geval zeer eenvoudig; het maakt slechts mogelijk, dat de gebruiker een verbinding tot stand brengt met dienstverle-ningsapparaturen, welke hun eigen user-interfaces hebben. Hierbij moet worden opgemerkt, dat de Resident User Interface processen eveneens kunnen worden gebruikt om het vaststellen van enkele functies mogelijk te maken, zoals het gebruikersprofiel, het herkomstprofiel, etc.

De statische processen voor het besturen van de reactie op oproepen wordt in werking gesteld, wanneer de gebruiker een dienstverleningsapparaat heeft gekozen, waarmee hij wil worden verbonden, of wanneer een eerste toegang tot een netwerk is gewenst, waartoe een verbinding met het netwerk vereist is. De call handler is een dergelijk proces, welke alle netwerk- en protocoltaken (bijvoorbeeld STH/ATM) bestuurt, teneinde verbinding tot stand te brengen. Als alle oproepen van en naar het netwerk door dit proces moeten worden bestuurd, zal dit proces draaien zolang de verbinding met het netwerk bestaat (zolang de sessie met de dienstver-leningsapparatuur bestaat). Als alternatief kan de call handler buiten werking worden gesteld op het moment, dat de oproep is gedaan en verbinding tot stand is gebracht, wanneer de ingeladen programmatuur direct met het netwerk (en bovenlaagprotocol-gewijs met de dienstverleningsapparatuur) communiceert. Een tussenliggende opzet is eveneens mogelijk, waarbij het call handler proces te allen tijde de protocollen op lager niveau en signalering van het netwerk bestuurt, terwijl de ingeladen toepassingsprogrammatuur de eind-naar-eindprotocollen bestuurt. Het call handler proces hangt derhalve af van de geselecteerde netwerkprotocollen.

In het geval van interactieve digitale telecommunicatie wordt bij voorkeur voor MPEG 2 codering worden gekozen voor digitale A/V codering, bij voorkeur in de vorm van een standaard. Als het A/V decoderingsproces wordt uitgevoerd door specifiek hiervoor bedoelde fysieke apparatuur, is een beheerser voor het decoderen van A/V MPEG 2 noodzakelijk. Wanneer de prestaties van de microprocessor dit toelaat, is het echter mogelijk het A/V decoderingssche-ma als programmatuur in te laden.

Een programma voor het beheersen van het afstands-besturingsproces is noodzakelijk om tenminste initiële afstandsbesturingsbewerkingen uit te voeren. Het voor initiële voorwaardelijke toegang verantwoordelijke proces zou hier eveneens deel van uit kunnen maken (met inbegrip van een "smart card interface" aandrijving). Verder kunnen "kosten"-functies worden uitgevoerd door dit proces, waarbij de uitgaven door de gebruiker worden berekend. Op eenzelfde wijze als de Resident User Interface kan de ingeladen toepassingsprogrammatuur deze functies overnemen, waarbij deze beheerser van de afstandsbesturing buiten werking wordt gesteld en alleen weer in werking wordt gesteld, wanneer de sessie om één of andere reden wordt beëindigd.

Een programma voor het behandelen van de "download" beheerst processen in de voor dynamische processen beschikbare geheugenruimte 8. Deze wordt in werking gesteld, wanneer de gebruiker een dienstverleningsapparaat 2 heeft geselecteerd, waarmee een verbinding is gewenst. De toepassingsprogrammatuur wordt vervolgens uit de dienstverlenings-apparatuur 2 ingeladen in het gedeelte 8 van de geheugenruimte , welke de programma's voor dynamische processen bevat, waarna de besturing aan dit proces wordt overgedragen. Het inlaad-proces draait, zolang een dynamisch proces actief is. Wanneer het laatste dynamische proces is voltooid, wordt de besturing teruggegeven aan het Resident User Interface proces.

De programma's voor dynamische processen, welke afkomstig zijn van de dienstverleningsapparatuur 2, zijn in het RAM geheugen 13 geladen van waaruit deze dynamische processen kunnen draaien op de microprocessor 11. Dynamische processen zijn zelf niet permanent aanwezig in de Set-Top Unit. Alle dynamische processen zijn afkomstig van verscheidene dienstverleningsapparaturen (bijvoorbeeld navigatie, dienstverleningsverschaffers of inhoudsverschaffers). Dynamische processen worden in de Set-Top Unit geladen door het download proces, welke het Operating System vervolgens van hun aanwezigheid op de hoogte stelt. Een ingeladen proces kan vervolgens starten en zijn functies uitvoeren door bijvoorbeeld (wanneer dit noodzakelijk is) door het Operating System heen te communiceren met de statische processen. Dergelijke dynamische processen zijn bijvoorbeeld: een op het gebruik toegesneden user-interface, toezichtfuncties, eind-naar-eindprotocollen, etc. Dynamische processen kunnen gebruik maken van statische processen, wanneer dit noodzakelijk is. Het Operating System en het download proces zijn bij voorkeur geschikt om een aantal dynamische processen plaats te bieden, waarbij het aantal gelijktijdig beschikbare, ingeladen processen alleen is beperkt door de geheugen (RAM) capaciteit. Bij voorkeur is het mogelijk meer dan één dynamisch proces in te laden, bijvoorbeeld wanneer de gebruiker één dynamisch proces onderbreekt om een ander dynamisch proces te laten draaien, waarbij het eerste dynamische proces wordt hervat na voltooiing van het tweede dynamische proces. Een gebruiker kan bijvoorbeeld zijn "video on demand" film onderbreken om een vlucht te boeken naar de plaats, waar de film is opgenomen. Hierbij is het download proces actief en verzekert, dat slechts één proces toegang heeft tot de fysieke video/audio decodeerapparatuur.

Bij voorkeur bevat de Set-Top Unit de volgende interfaces: netwerkinterface (heen en terug kanalen); RGB/PAL/SECAM/NTSC interface; analoog/digitaal audio-interface; en een UHF interface. Het is mogelijk een interface te plaatsen tussen de twee MPEG 2 demultiplexers en de video en audio decodeerapparaten. Een I/O (gegevens) interface kan eveneens zijn toegevoegd. De besturings/smart card interfaces van de gebruiker voor afstandsbesturing zijn hier niet specifiek genoemd.

Voor de interfaces van het netwerk worden onafhankelijk van het fysieke medium ATM logische protocollen gebruikt (voor opmaak en signaleren, met inbegrip van het doen van oproepen), voor het heen of voor het terug kanaal, welke verschillende kanalen kunnen zijn.

In dit geval is een ATM aanpassingslaag (AAL) 5 benodigd voor het signaleren. Voor het transport van de audio-video gegevens kan gebruik worden gemaakt van een MPEG transportstroom. Twee MPEG 2 transportpakketten kunnen dan worden geplaatst in acht AAL 5 cellen, waardoor de overheadkosten kunnen worden geoptimaliseerd. De MPEG 2 systeemlaag voor transportstromen verschaft alle noodzakelijke middelen voor het terugwinnen van de bronklok door middel van tijd-stempelmechanismen. Als alternatief is het mogelijk gebruik te maken van een AAL 1 voor het transporteren van de MPEG 2 transportstroom door één MPEG 2 transportpakket in vier AAL

1 cellen te plaatsen. Een FEC boven de betreffende AAL 1 is een optie, aangezien onderzoek heeft aangetoond, dat het vlaggen van een MPEG 2 transportpakketverlies (of zelfs beter: een celverlies door het gebruik van de in AAL 1 beschikbare nummering van de celopeenvolging) naar het MPEG 2 decodeerapparaat een geschikte verbergtechniek voor fouten mogelijk maakt om een fout in een afbeelding nagenoeg niet-waarneembaar voor een kijker te maken.

De programma's voor dynamische processen moeten echter bij aanvang van de sessie foutloos worden ingeladen in de Set-Top Unit 1 uit de dienstverleningsapparatuur 2. In dit geval is real-time bewerking niet vereist, aangezien isochronie niet vereist is, in tegenstelling tot de A/V stromen. Het is derhalve mogelijk gebruik te maken van een ARQ-type eind-naar-eind terugwinningsprotocol. Het "express transport protocol" (XTP), welke minder gecompliceerd is dan het TCP/IP terugwinningsprotocol, kan worden gebruikt om een dergelijk fout-waarnemingsmechanisme te verschaffen.

Het RGB/PAL/SECAM/NTSC interface is bedoeld om te worden verbonden met een standaard scart interface, hetgeen eveneens het geval is voor analoog/digitaal audio-interfaces .

Een UHF interface kan worden gebruikt voor oude televisies, waarop tegenwoordig gebruikte en modernere standaard audio/video-interfaces niet kunnen worden aangesloten.

Een I/O (gegevens) interface, welke optioneel kan worden toegevoegd, is een transparant interface (bitstroom), welke het op de Set-Top Unit 1 aansluiten van andere terminals mogelijk maakt, bijvoorbeeld een spelconsole. In dit geval is de Set-Top Unit 1 werkelijk een "smart gateway" naar interactieve digitale audio/videodiensten.

De in fig. 3 getoonde schematische weergave van de omzetter 3 van het fysiek medium omvat: -een omzetter 21 voor het verbindingskanaal 9; -een omzetter 22 voor het overdrachtmedium 4; en -een verbinding tussen de omzetters 21 en 22, welke wordt gevormd door de verbindingskanalen 25 en 26.

Het verbindingskanaal 9 tussen de Set-Top Unit 1 en de eerste omzetter 21 is in het algemeen niet gelijk aan het overdrachtsmedium 4 tussen de tweede omzetter 22 en de dienstverleningsapparatuur 2. De omzetter 3 heeft in de getoonde uitvoeringsvorm een modulaire opbouw, zodat deze op eenvoudige wijze kan worden aangepast aan het betreffende overdrachtsmedium 4 door in de omzetter 3 een andere omzetter 22 toe te passen. Het is eveneens mogelijk de omzetter 3 geschikt te maken voor verscheidene overdrachtsmedia 4,4', door een gestreept weergegeven omzetter 22' toe te voegen, waardoor het noodzakelijk wordt gebruik te maken van een keuzeschakeling 24, welke is aangebracht in de verbinding tussen de omzetters 21 en 22, 22' tussen de verbindingskana-len 25 en 26.

Het verbindingskanaal 9 is bij voorkeur van één type, zodat aan deze zijde van de omzetter 3 geen behoefte bestaat aan maatregelen zoals die, welke aan de andere zijde van de omzetter 3 noodzakelijk zijn om rekening te houden met de verscheidenheid aan mogelijke overdrachtmedia 4.

De communicatie langs het communicatiekanaal 9 tussen de omzetter 3 van het fysieke medium en de Set-Top Unit 1 kan bijvoorbeeld worden uitgevoerd met SDH/Sonnet 155 Mbps. De uitvoer van de omzetter 3 van het fysieke medium naar de Set-Top Unit 1 is echter onderworpen aan enige minimale prestatievereisten, namelijk met betrekking tot het "Bit Error Rate" (BER), ongeacht het fysieke transmissie medium, dat wordt gebruikt als toegangsnetwerk (coaxiale kabel, glasfiber kabel, ADSL, etc.). Als gevolg van dit mechanisme is de Set-Top Unit 1 volledig onafhankelijk van het soort fysieke transmissiemedia, welke worden gebruikt als toegangsnetwerken.

Het is duidelijk, dat de omzetter 3 van het fysieke medium deel uit kan maken van de Set-Top Unit 1, hoewel de beide elementen in de figuren 1 en 2 als individuele elementen zijn afgebeeld. Verder kunnen de door de Set-Top Unit 1 en de omzetter 3 van het fysieke medium gevormde kop-pelmiddelen deel uit maken van de gebruikersapparatuur 10 en hiermee één geheel vormen.

Claims (8)

1. Systeem voor telecommunicatie, in het bijzonder interactieve telecommunicatie, welk systeem in hoofdzaak omvat: -tenminste één overdrachtsmedium; -met het overdrachtsmedium verbindbare gebruikers-apparatuur; -met de andere zijde van het overdrachtsmedium verbindbare dienstverleningsapparatuur voor informatieuit-wisseling met het gebruikersapparaat; en -koppelmiddelen voor het naar keuze verbinden van de gebruikersapparatuur met het overdrachtsmedium, met het kenmerk, dat de koppelmiddelen middelen bevatten voor bestudering van het gebruikersapparaat op grond van informatie vanuit het dienstverleningsapparaat en voor het besturen van het dienstverleningsapparaat op grond van informatie vanuit het gebruikersapparaat; en -middelen voor het tot stand brengen en uitvoeren van communicatie met het dienstverleningsapparaat en het gebruikersapparaat.

2. Telecommunicatiesysteem volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de koppelmiddelen een Set-Top Unit (STU) en een omzetter van het fysieke medium omvatten, de middelen voor het besturen van het gebruikersapparaat in de STU zijn opgenomen en in hoofdzaak bestaan uit een in een RAM geheugen geladen programma's voor dynamische processen en de middelen voor het tot stand brengen van de communicatie in een ROM geheugen van de Set-Top Unit opgenomen programma's voor een statisch proces is.

3. Telecommunicatiesysteem volgens de conclusies 1 en 2, met het kenmerk, dat de omzetter van het fysieke medium is geplaatst tussen de Set-Top Unit en het overdrachtsmedium .

4. Telecommunicatiesysteem volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat in het ROM geheugen voorts een besturingsprogramma voor het laden van het RAM geheugen is opgenomen .

5. Telecommunicatiesysteem volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat in het ROM geheugen voorts programma's voor besturing van een aanpassingseenheid voor een gebrui-kersapparaat, een programma voor het reageren op oproepen, een decodeerprogramma en een afstandbesturingsprogramma zijn opgenomen.

6. Telecommunicatiesysteem volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de gebruikersapparatuur de koppelmidde-len bevat.

7. Set-Top Unit apparaat, welke geschikt is te worden gebruikt in het telecommunicatiesysteem volgens de conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk, dat de Set-Top Unit middelen omvat voor het besturen van de gebruikersapparatuur, een RAM-geheugen omvat voor het opslaan van in hoofdzaak programma's voor dynamische processen, en een ROM-geheugen omvat voor het opslaan van programma's voor een statisch processen.

8. Set-Top Unit apparaat volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de Set-Top Unit verder een omzetter van het fysieke medium omvat voor het creëren en uitvoeren van de communicatie met dienstverleningsapparatuur.