NL8902752A - Werkwijze voor het maken van een kunstmatige constructie op een waterbodem, zoals een kunstmatig eiland, inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding en constructie te vervaardigen met en verkregen door toepassing van werkwijze en inrichting volgens de uitvinding. - Google Patents

Description

Werkwijze voor het maken van een kunstmatige constructie op een waterbodem, zoals een kunstmatig eiland, inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding en constructie te vervaardigen met en verkregen door toepassing van werkwijze en inrichting volgens de uitvinding.

De uitvinding heeft in de eerste plaats betrekking op een werkwijze voor het maken van een kunstmatige constructie op een waterbodem, zoals een kunstmatig eiland of dergelijke, een kolom, een pijler, een haven enz., waarbij een groot deel van de constructie wordt vervaardigd op afstand van de plaats van bestemming in een gebied, dat vrij is van weersinvloeden, die schadelijk zijn voor het werk en waarbij dit deel van de constructie, na voltooiing, drijvend wordt verplaatst naar de plaats van bestemming en aldaar op de bodem van het water wordt neergezet.

Onder het begrip kunstmatige constructie vallen ook inrichtingen, zoals boorplatforms, platforms bestand tegen ijsbergen, voor onderzoek of voor militaire doeleinden.

Een dergelijke werkwijze is bekend. Zo heeft men bijvoorbeeld in een Noorse haven een zeer grote kunstmatige eilandconstructie vervaardigd van beton, deze in drijvende toestand versleept naar de plaats van bestemming in het zgn. Ecofisk gebied van de Noordzee en aldaar door ballasten op de zeebodem neergelaten en verankerd.

Het spreekt vanzelf, dat vervaardiging en vooral transport van het gehele eiland een omslachtige en kostbare aangelegenheid is. Bovendien is men daarbij doorgaans gebonden aan een plaats van vervaardiging, welke vervaardigingsplaats, gezien de vaak zeer grote hoogte van een dergelijke constructie, dient te zijn voorzien van een dok, waarin althans het ondergedeelte kan worden vervaardigd en dat toelaat, door voldoende diepte, het geheel na voltooiing, in drijvende toestand te brengen.

Doel van de uitvinding is een werkwijze te verschaffen, die eenvoudiger, en derhalve goedkoper is, en flexibeler met betrekking tot het gebied waar de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd.

Dit doel wordt in de eerste plaats in wezen bereikt doordat eerst in het droge een reeks van met elkaar koppelbare pontons of drijvers wordt vervaardigd, deze reeks als gekoppelde reeks van pontons wordt geplaatst op een werkvlak, dat onder water kan worden gebracht of geraken, op het bovenvlak van deze reeks van pontons een deel van de constructie wordt aangebracht, dat althans bestaat uit het ondergedeelte van de te maken constructie en dat dit ondergedeelte wordt uitgevoerd, zodanig, dat het eigen drijfvermogen heeft, vervolgens de reeks van pontons met het daarop geplaatste gedeelte in drijvende toestand wordt gebracht en daarna naar een waterdiepte, die zodanig is, dat het gedeelte van de constructie daarin kan drijven met tussen diens onderrand en de bodem een afstand, die groter is dan de hoogte van de pontons, vervolgens de pontons worden geballast en verwijderd, waarna de drijvende constructie in rustig water wordt geplaatst op een bodem, en aldaar, althans een verder gedeelte van de constructie wordt gemaakt, althans tendele vanaf pontons, die vlak bij de buitenwand van de constructie worden geplaatst en daarmee gekoppeld, dat na voltooiing van dit verdere gedeelte de constructie met behulp van het drijfvermogen van de pontons en/of eigen drijfvermogen van de constructie wordt gebracht naar de plaats van bestemming.

Dit betekent, dat men zowel met alle pontons kan werken, die dan dus weer om de constructie worden geplaatst, maar ook dat men de constructie aan de buitenkant voorziet van een daarop geleide ring waaraan pontons bevestigbaar zijn resp. daarlangs volgens de omtrek van de ring verplaatsbaar, zodat men slechts een deel van de pontons gebruikt als werkplatform.

Men bereikt hiermee dus in de eerste plaats, dat men in ondiep water of in het droge, het ondergedeelte of voetgedeelte van de constructie vervaardigt bovenop een reeks van pontons, die staan op een horizontaal of horizontaal gemaakt vlak.

Dat kan een kustgebied zijn, dat onderhevig is aan getij, in welk geval men de pontons plaatst bij laagtij en ze t.z.t. bij hoogtij laat opdrijven samen met het erop geplaatste reeds vervaardigde gedeelte van de constructie.

Men kan dit natuurlijk ook doen in een dok, zodat volledig in het droge wordt gewerkt, welk dok dan later met water wordt gevuld. Het dok behoeft dan echter geen uitzonderlijke waterdiepte te hebben.

Ook is het mogelijk, in het bijzonder wanneer de getijverschillen gering zijn en men kan spreken over een praktisch constant niveau, te werken in ondiep water waarbij men de pontons plaatst op een horizontaal of horizontaal gemaakte bodem door deze te belasten, waarna men weer bovenop de pontons het ondergedeelte van de constructie plaatst, hetzij in zijn geheel danwel in delen.

Na de vervaardiging van dit ondergedeelte brengt men het geheel van pontons en daarop staand ondergedeelte in drijvende toestand resp. in drijvend gemaakte toestand, naar dieper water, verwijdert aldaar de pontons door ballasten en brengt vervolgens het dan drijvende ondergedeelte, voorzover dat nog nodig is, naar een plaats in rustig water alwaar men dit gedeelte op de bodem neerzet en men verder gaat met de bouw van de constructie. Daarbij kunnen de verwijderde pontons weer om het reeds vervaardigde gedeelte worden geplaatst en ermee worden gekoppeld en daardoor dus functioneren als werkplatform.

Wanneer men op de laatstgenoemde plaats de constructie voltooit, althans wat betreft het bereiken van de gewenste hoogte, dan kan men met behulp van het drijfvermogen van deze constructie en/of het drijfvermo-gen van de ermee gekoppelde pontons de constructie naar de plaats van bestemming slepen en aldaar door ballasten en met behulp van de dalende beweging controlerende middelen op de zeebodem neerlaten en vervolgens daarop verankeren.

Zodra de pontons niet meer nodig zijn, worden zij verwijderd en kan men de constructie af werken voor het doel waarvoor hij is bestemd. Gaat het bijvoorbeeld om een kunstmatig eiland dan zal vulling, althans tendele, met zand of dergelijke plaatsvinden, terwijl verder bovenop of binnen in de installaties kunnen worden geplaatst waarvoor de constructie bestemd is.

De onderhavige uitvinding is in het bijzonder bestemd voor zeer grote constructies. Gedacht moet daarbij worden aan diameters van 100 tot 200 meter en hoogten van 100 tot 200 meter of meer. Deze afmetingen zijn echter geenszins limitatief, kleiner of groter is ook mogelijk.

Wanneer men bij het vervaardigen van dit verder gedeelte van de constructie, bijvoorbeel door de hoogte en de plaatselijke omstandigheden met betrekking tot waterdiepte, niet zover kan gaan, dat men de constructie volledig voltooit en men deze dus slechts tendele kan voltooien dan kan men volgens de uitvinding vervolgens met behulp van de pontons de constructie verplaatsen naar dieper water, aldaar het reeds vervaardigde deel op de lager liggende waterbodem neerlaten en een volgend deel van de constructie bovenop het reeds vervaardigde deel maken. Deze stappen van drijvend, verplaatsen, neerlaten en verder voltooien worden dan zo vaak als nodig herhaald totdat de constructie naar de plaats van bestemming kan gaan resp. aldaar wordt voltooid.

Aan de meeste kusten grenst een gebied met een breedte van tientallen kilometers en geleidelijk toenemende diepte* waardoor men op veel plaatsen de mogelijkheid heeft de constructie, zoals het kunstmatige eiland, stapsgewijs in hoogte te voltooien. De pontons zijn daarbij stijf met elkaar gekoppeld en vormen bij voorkeur een reeks zonder einde en de koppeling van de pontons met de constructie vindt zodanig plaats, dat slechts een beheersbare relatieve verticale beweging tussen constructie en pontons mogelijk kan zijn. M.a.w. de pontons zijn voor verticale geleiding op de constructie geleid, die daartoe is voorzien van geleidingsorganen. De pontons kunnen dus alleen maar verticaal ten opzichte van de constructie worden verplaatst en omgekeerd. Bewegingen van elkaar af of naar elkaar toe zijn niet mogelijk.

Een eenvoudige beheersing van de relatieve positie kan men overeenkomstig de uitvinding bereiken doordat de koppeling in verticale zin tussen pontons en constructie wordt teweeggebracht door middel van kabels, die enerzijds zijn bevestigd aan de voet van de constructie en anderzijds aan lieren, die op de pontons worden geplaatst en waarmee vanaf de pontons een van kabel tot kabel beheersbare spankracht kan worden uitgeoefend.

Met de uitvinding heeft men dus de mogelijkheid op een reeks van stijf met elkaar koppelbare maar ook onkoppelbare pontons een eerste gedeelte te maken van een grote in zee te plaatsen constructie. Vervolgens, na plaatsing van deze constructie op een werkbodem, dus na verwijdering van de pontons, deze constructie door middel van de nu er rondom heen geplaatste pontons, die als werkplatform dienen, te voltooien, daarmee te verplaatsen naar dieper water, en wanneer men dit in stappen doet, ook de constructie in hoogte stapsgewijs te voltooien, en uiteindelijk de constructie met behulp van eigen drijf vermogen en dat van de pontons te brengen naar de plaats van bestemming. Aldaar worden de pontons uiteindelijk een keer verwijderd voor hernieuwd gebruik.

Een kunstmatige constructie van het hier beoogde type en waarvan de afmetingen groot kunnen zijn, kan elke gewenste omtreksvorm, gezien het horizontale vlak, hebben. Het kan hier gaan om een cirkelvormige omtrek, een veelhoekige omtrek, een rechthoekige, een ovale of zelfs de omtrek van een haven met twee havenhoofden en een verbindend gedeelte (U-vorm).

De pontons vormen de inrichting voor het vervaardigen van de kolom of dergelijke constructie op de bodem van een water en bekend is een inrichting, die bestaat uit tenminste twee pontons die met elkaar kop-pelbaar zijn en die een ruimte bepalen waarin de constructie kan worden gemaakt en in verticale zin ten opzichte van de pontons kan worden verplaatst. Een dergelijke inrichting is beschreven in de ter visie gelegde octrooiaanvrage NL-A-8800664.

Bij deze bekende inrichting wordt ook onder gebruikmaking van de twee pontons een stuk van een kolom gemaakt, terwijl de pontons op de waterbodem steunen, daarna worden de pontons naar dieper water gebracht, laat men het vervaardigde kolomgedeelte neer totdat het op de waterbodem steunt, maar nog wel boven de pontons uitsteekt en vervaardigt men een verder gedeelte, dat men dan op deze wijze, door herhaling van de handelingen, stapsgewijs voltooit.

De pontons steunen daarbij in de eerste fase op de waterbodem en worden ook verplaatst door vergroting van hun drijfvermogen, maar hebben hun werkvlak boven water. Bij zeer grote constructies in de orde van grootte van de eerder aangeduide diameters is het niet zinvol te werken met twee pontons, die gezamenlijk, d.w.z. op hun raakvlak, een holte bepalen waarin de constructie moet worden gemaakt. De twee pontons zouden dan gezamenlijk dwarsafmetingen hebben, die groter moeten zijn dan de buitendiameter van de te maken constructie en zouden dus zelf onhandelbare afmetingen krijgen.

Volgens de uitvinding wordt nu voorzien in een inrichting, die bestaat uit een aantal pontons, die in gekoppelde toestand gezamenlijk een in zich gesloten reeks zonder einde vormen waarvan de binnenomtrek overeenkomt met de contouren van de buitenomtrek van de te vervaardigen constructie. Gaat het bijvoorbeeld om een constructie van cirkelvormige omtrek dan wordt een cirkelvormige ring van pontons gemaakt en deze hebben dan een boogvormig binnenvlak, in radiale vlakken staande zijvlakken en een buitenvlak, dat boogvormig kan zijn, maar niet behoeft te zijn.

Gaat het om een veelhoek dan is de meest geschikte vorm voor de pontons, die van een gelijkbenig trapezium, waarvan de kleine van de twee evenwijdige zijden ligt tegen een zijvlak van de veelvlakkige omtrek en waarvan de grootte evenwijdige zijde het buitenvlak vormt.

Aangezien de te vervaardigen constructie elke willekeurige om-treksvorm kan hebben, is het uiteraard denkbaar, dat de pontons andere vormen hebben, die in bovenaanzicht kunnen zijn vierkant, driehoekig, ongelijkbenig, trapezium, rechthoekig trapezium, al of niet met rechte of gebogen vlakken.

Overeenkomstig de uitvinding is elk van de pontons voorzien van geleidingsmiddelen, die samenwerken met geleidingsorganen op de door de pontons omsloten constructie en die alleen relatieve beweging in verticale zin toelaten.

Elk van de pontons kan verder zijn voorzien van middelen waarmee een relatieve verplaatsing zowel naar boven als naar beneden kan worden uitgevoerd en waarmee de pontons ten opzichte van de constructie kunnen worden vastgezet.

In zijn eenvoudigste vorm bestaan deze middelen uit kabels, die met hun vrije einde zijn bevestigd aan de voet van de constructie en met hun andere einde aan een lier en elke ponton tenminste een lier met kabel heeft.

Het is echter ook denkbaar, dat deze middelen bestaan uit een klimmechanisme, omvattende een tandstang of dergelijke aan de buitenzijde van de constructie en een aandrijfbare en blokkeerbare tandrondselme-chanisme op resp. in elke ponton, danwel dat deze middelen bestaan uit een klimmechanisme van het type omvattende grendelbalken en verplaat-singscilinders door middel waarvan een stapsgewijze relatieve verplaatsing kan worden uitgevoerd.

Het zojuist genoemde klimmechanisme met tandstang en rondsels, die bij voorkeur door hydromotoren worden aangedreven, resp. het klimmechanisme, dat bestaat uit cilinders en grendelbalken is op zichzelf bekend bij kunstmatige eilanden van het MJack-up"type, bestaande uit een ponton en tenminste drie poten, die met behulp van deze klimmechanisme ten opzichte van de ponton kunnen worden verplaatst in verticale richting en kunnen worden vastgezet.

Deze middelen kunnen ook bij de onderhavige uitvinding worden toegepast, zijn echter in verhouding vrij duur ten opzichte van lieren met kabels.

De pontons dienen in gekoppelde toestand een stijf geheel te vormen. Daartoe zijn zij onderling bevestigbaar door middel van flenzen aan de kopvlakken of zijvlakken en door middel van trekankers ter plaatse van althans het bovenvlak, welke ankers de flensverbindingen overbruggen.

Onder invloed van golfkrachten zal de stijve ring van pontons worden blootgesteld aan buigkrachten, die zich uiten in trek- en druk-krachten ter plaatse van boven- en ondervlak. De trekankers werken hier ondersteunend in het opnemen van de optredende krachten.

De eerder beschreven werkwijze alsmede de uit pontons bestaand inrichting kan worden toegepast voor het plaatsen van constructies van uiteenlopende vorm. Denkbaar is een vergrote versie van de kolommen beschreven in ΕΡ-Α-0 245 407·

Aangezien het bij de onderhavige uitvinding gaat om zeer grote constructies, is bijzonder geschikt een met de werkwijze van de uitvinding te maken constructie die een van onderen gesloten en van boven open holle wand heeft waarvan de onderrand scherp is. Deze constructie is nu overeenkomstig de uitvinding zodanig uitvoerbaar, dat elke binnenwand en elke buitenwand van de dubbele wand zelf dubbel is, laatstgenoemde dubbele wanden, althans in verticale zin, plaatselijk zijn verbonden door dubbele dwars-wanden en zijn voorzien van de wanden van de dubbele wanden van buitenwand, binnenwand en dwarswand met elkaar verbindende ankers, welke laatstgenoemde van ankers voorziene dubbele wanden vulbaar zijn met verhardend materiaal, zoals beton. Deze als dubbele wanden uitgevoerde binnen- resp. buitenwand vormen dan de ruimten, die men, alnaargelang de behoefte, vult met beton terwijl de overblijvende vrije ruimten ballast-ruimten zijn, die men naar wens kan vullen met water danwel leegpompen ter regeling van drijf vermogen of, in het uitzonderlijke geval dat men de constructie wil terugwinnen.

Daar waar bevriezingsgevaar bestaat, kan men deze vrije ruimten ook belasten met zand of dergelijk materiaal.

Men verkrijgt op deze wijze een zeer sterk geheel, dat bovendien nog verder kan worden versterkt door de hierna te beschrijven maatregelen.

Zo kan de buitenwand van de constructie voor koppeling met een ponton zijn voorzien van tenminste één kokerprofiel, dat uitwendige geleidingsranden heeft voor samenwerking met eromheen grijpende gelei-dingsmiddelen van de respectievelijke pontons. Bij voorkeur voorziet men in twee kokerprofielen voor elke ponton teneinde een zo goed mogelijke geleiding te verkrijgen, die schranken tegengaat. Dit kokerprofiel geleidt niet alleen, maar het is tevens een versterkingsribbe op het buitenvlak van de betreffende vlakken van de constructie. De constructie is uiteraard opgebouwd uit platen, die dichte wanden leveren.

Deze profielen aan de buitenkant kunnen uiteraard op een passend moment worden voorzien van een wapening en/of vulling met beton.

Volgens de uitvinding is het verder mogelijk de binnenwand van de constructie eveneens te voorzien van op afstand van elkaar geplaatste kokerprofielen, die van boven tot onder doorlopen en boven en onder open zijn. Het gaat hier om doorgaand open profielen, die men naast de functie van het versterken van de binnenwand ook voor andere doeleinden kan gebruiken.

Wanneer men zich voorstelt, dat de constructie een diameter heeft van bijvoorbeeld 100 meter dan zal het duidelijk zijn, dat binnen en buitenwand zich bevinden op afstanden van elkaar in de orde van grootte van 15 a 20 meter en dat elke binnenwand resp. buitenwand, uitgevoerd als dubbele wand, een dikte heeft van 1H 2 meter.

Holle profielen, die dan voor de versteviging worden gebruikt, hebben al gauw afmetingen van 50 tot 100 cm in het vierkant en dat opent de mogelijkheid voor de volgende doeleinden.

Zo kan men deze holle profielen aan de binnenkant na plaatsing van de constructie op de bodem van de plaats van bestemming gebruiken voor het geleiden van een zuigleiding of voor het geleiden van een persleiding. De constructie heeft immers een scherpe onderrand en zal bij plaatsing op de waterbodem daar gedeeltelijk indringen. Het zal echter zaak zijn ervoor te zorgen, dat de constructie met zijn hartlijn zuiver verticaal staat. Dit kan bewerking van de bodem nodig maken, maar aangezien dit op grote diepte moet plaatsvinden is dit nauwelijks van te voren te doen. Heeft men echter de constructie eenmaal met zijn scherpe rand op de waterbodem geplaatst en is deze daar tendele ingedrongen dan kan men, waar nodig, via deze holle profielen met zuigleidingen zand wegzuigen, danwel met persleidingen zand aanbrengen of verhardende substanties. Deze komen dan onder het schuine binnenvlak van de scherpe onderrand en vergroten daarmede de voet. Ook kan men via deze kanalen verhardende substanties in de ondergrond injecteren.

Na voltooiing van de constructie kan men deze holle profielen ook nog gebruiken voor het uitvoeren van boringen en zo nodig voor het daardoorheen laten lopen van een riser of productieleiding. Dit hangt uiteraard af van de bestemming van de constructie.

Ook zal men na plaatsing bovenop de constructie deze verder' voltooien door middel van de, afhankelijk van het doel, benodigde bovenbouw.

Daarbij is het mogelijk gebruik te maken van dwarsbalken, die de ruimte tussen de tegenover elkaar gelegen wanden, in het bijzonder de binnenwanden, overbruggen en dus een werkplatform kunnen vormen of steunen in het centrum waarvan zich dan weer een bouwkraan kan bevinden.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen.

Fig. 1 toont in perspectief schematisch een constructie te verkrijgen met de werkwijze volgens de uitvinding en te maken met de inrichting volgens de uitvinding waarbij voor de duidelijkheid een deel van de wand is weggenomen.

Fig. 2 toont de constructie van fig. 1 in perspectief vanaf de onderkant.

Fig. 3 toont schematisch een eerste fase van de werkwijze volgens de uitvinding.

Fig. 4 toont schematisch een tweede fase van de werkwijze volgens de uitvinding.

Fig. 5 toont in bovenaanzicht verschillende vormen, niet limitatief, van de toe te passen pontons.

Fig. 6 toont in bovenaanzicht niet limitatief omtreksvormen van een te maken constructie.

Fig. 7 toont mogelijke doorsnedevormen in het verticale vlak in het bijzonder wat betreft het ondergedeelte, eveneens niet limitatief.

Fig. 8 toont in zijaanzicht een fase uit de werkwijze.

Fig. 9 toont op dezelfde wijze als fig. 8 een verdere fase van de werkwijz.

Fig. 10 toont op dezelfde wijze als de figuren 8 en 9 nog een verdere fase van de werkwijze.

Fig. 11 toont in perspectief een mogelijke koppeling van pontons.

Fig. 12 toont in horizontale doorsnede een mogelijke geleiding van de pontons op de geleidingsprofielen van de constructie.

Fig. 13 is op grotere schaal dan fig. 1 een horizontale doorsnede door een deel van de wand van de te maken constructie.

Fig. 14 is in perspectief een aanzicht op een deel van de binnenwand van de constructie getoond in fig. 1 en fig. 13.

Fig. 1 toont een in algemene zin met 1 aangeduide te vervaardigen constructie, die moet worden geplaatst op de bodem van een water, niet getoond. Deze constructie heeft een veelhoekige omtrek met een buitenwand 2 en een binnenwand 3· Deze buiten- resp. binnenwand zijn, zoals duidelijk getoond is in fig. 13, uitgevoerd als dubbele wanden met een binnenplaat 4 en een buitenplaat 5· Deze buitenwand resp. binnenwand zijn met elkaar gekoppeld door dwarswanden 6, die eveneens als dubbele wanden zijn uitgevoerd en liggen in vlakken, die loodrecht staan op binnen- resp. buitenvlak. Deze loodrechte stand is uiteraard niet noodzakelijk. Deze dwarswanden 6 behoeven bovendien niet over de volle hoogte door te lopen. Denkbaar is deze plaatselijk te onderbreken.

Deze dubbele wanden zijn bestemd om in de loop van de vervaardi-gingsprocedure te worden gevuld met beton. De mate van vulling en het moment van vulling is afhankelijk van de behoefte aan drijfvermogen resp. ballasting.

Tussen de wanden van de dubbele wanden bevinden zich ankers 7 waarvan er slechts enkele zijn getoond.

Op de buitenwand bevinden zich ter plaatse van elk plat vlak, dat deel uitmaakt van de veelhoekige omtrek, twee kokerprofielen 8 en 9, waarvan de doorsnedevorm in de figuren 1 en 13 vereenvoudigd is weergegeven, doch waarvan een mogelijke meer nauwkeurige doorsnedevorm is te vinden in fig. 11.

Op de binnenwand 3 bevinden zich eveneens kokerprofielen 10 en 11, die geen geleidingsfunctie behoeven te hebben.

Zoals valt te zien uit fig. 14 lopen deze profielen 10 resp. 11 verticaal naar beneden door, waarbij het naar binnen toe gekeerde vlak 12 ter plaatse van de schuine binnenkant 13 van de voet van de constructie verticaal doorloopt, zodat zich onder deze voet een verbreding van het profiel vormt in de vorm van een holle kast 14.

Via deze holle profielen 10,11 en de kasten, zoals 14, kan men een zuigleiding geleiden, niet getoond, danwel een persleiding, niet getoond, waarmee men zand kan wegzuigen onder het binnenvlak 15 van de schuine voet danwel door middel waarvan men vulstoffen, zoals zand, of dergelijke onder de voet kan brengen danwel verhardende substanties kan toevoeren of injecteren.

Zoals fig. 1 laat zien, is de constructie omgeven door een ring van pontons 16, die in bovenaanzicht de vorm hebben van een gelijkzijdig trapezium, waarvan de korte evenwijdige zijde 17 een lengte heeft, die overeenkomt met het rechte vlak 2 van de buitenwand van de veelhoekige omtrek van de constructie.

Deze pontons zijn stijf met elkaar gekoppeld op de wijze getoond in fig. 11 en zijn op de in fig. 12 getoonde profielen geleid met eveneens in fig. 11 meer in detail getoonde geleidingsmiddelen.

Elke ponton draagt tenminste één lier 18, die door middel van een kabel 19 is gekoppeld met het ondergedeelte of voet 20 van de constructie.

Met behulp van deze kabels kunnen de pontons de constructie dragen, daarbij al of niet ondersteund door eigen draagvermogen van de constructie.

Deze pontons kunnen verschillende vormen hebben, waarvan een aantal voorbeelden in bovenaanzicht zijn aangeduid met fig. 5a tot en met 5e.

Deze vormen zijn afhankelijk van de omtrek van de te maken constructie waarvan een aantal voorbeelden zijn aangegeven in de fig. 6a tot en met 5e, zoals cirkelvormig, veelhoekig, rechthoekig, ovaal, U-vormig.

Fig. 1 toont, daar waar een wanddeel is weggenomen, in verticale doorsnede het profiel van de constructie met een als dubbele wand uitgevoerde buitenwand 2 en een als dubbele wand uitgevoerde binnenwand 3·

De in fig. 1 getoonde constructie heeft in het bovengedeelte evenwijdig aan elkaar verlopende verticale binnen- en buitenwanden, die in het ondergedeelte overgaan in een schuin naar buiten lopend buitenvlak 21, een iets minder schuin verlopend binnenvlak 22, dat verder naar beneden overgaat in een schuin vlak 23, dat met het vlak 21 een scherpe onderrand 24 vormt.

Fig. 7 toont mogelijke doorsnedevormen van het ondergedeelte elk voorzien van een scherpe onderrand 24a tot en met 24e en met zijwanden in het bovengedeelte, die hetzij verticaal en evenwijdig aan elkaar lopen, zoals in de figuren 'Ja. tot en met 7c danwel schuin naar elkaar toelopen, zoals in de figuren 7d resp. 'Je.

Wat betreft de werkwijze volgens de uitvinding toont fig. 3 een eerste fase. Volgens deze eerste fase is een ring van pontons, zoals de pontons 16 van fig. 1, geplaatst op een horizontaal gemaakt vlak van bijvoorbeeld een kustgebied, dat onderhevig is aan getij. Men maakt deze pontons op het droge, zorgt gedurende laagtij ervoor, dat de bodem waarop de pontons moeten worden geplaatst, vlak wordt gemaakt, plaatst gedurende laagtij de getoonde ring van pontons en zorgt door ballasten, zoals vullen met water of plaatsing van gewichten, ervoor, dat gedurende hoogtij de ring van pontons op zijn plaats blijft.

Gedurende een andere periode laagtij of hoogtij plaatst men op deze ring van pontons het reeds vervaardigde ondergedeelte. Dit is getoond in fig. 4, waarbij men voor het ondergedeelte een vorm heeft gekozen, die lijkt op de vorm, getoond in fig. 7c. De diameter ter plaatse van de scherpe onderrand is zodanig groter dan de binnendiameter van de ring van pontons en zodanig kleiner dan de buitendiameter van deze ring van pontons dat dit ondergedeelte erop kan staan. De buitendiameter van de buitenwand van het bovengedeelte is bij voorkeur zodanig, dat deze in wezen correspondeert met de binnendiameter van de ring van de pontons, zodat deze ring van pontons in een latere fase van de werkwijze rondom de buitenwand kan worden gelegd.

De in fig. 4 getoonde holle voet is van zodanige vorm en waterver-plaatsing, dat hij drijfvermogen heeft.

Past men de werkwijze toe van plaatsing in een getijdegebied dan is het wenselijk het ondergedeelte van de constructie in zijn geheel resp. in grote gemakkelijk te koppelen delen te plaatsen op de ring van pontons opdat deze werkzaamheden zich kunnen afspelen binnen het tijds- bestek van laagtij.

Men kan daarbij tijdelijk gebruik maken van een zonodig verwijderbaar platform 25 in het midden van de ring 16, zoals getoond in fig. 3.

Werkt men echter in het droge, bijvoorbeeld in een dok, dan kan men het ondergedeelte stuk voor stuk assembleren bovenop de ring van pontons.

Werkt men echter in het natte bij constant onder water blijvende pontons dan verdient het de voorkeur het ondergedeelte in zijn geheel van te voren te vervaardigen en op de pontons te plaatsen.

Nadat de ring van pontons met daarop het ondergedeelte klaar is, dient dit te worden verplaatst. Dit gebeurt door opdrijven van de pontons door te zorgen voor het wegnemen van de ballast en voldoende water-niveau, hetgeen in de getijdegebieden automatisch gebeurt.

Men brengt dan het verkregen geheel naar dieper water, ballast de pontons opnieuw totdat het ondergedeelte drijft, waarna men de pontons onder het drijvende ondergedeelte uit wegtrekt. Dit ondergedeelte transporteert men dan naar een plaats van rustig water, bijvoorbeeld een haven, zo het daar niet al is gearriveerd of was. Dit ondergedeelte wordt dan door ballasten op de waterbodem geplaatst en dan ontstaat de schematisch in fig. 8 getoonde toestand, waarbij het ondergedeelte 21 met de scherpe onderrand 2b op de waterbodem 26 staat, bij voorkeur met een deel van het bovengedeelte 27 boven water uitstekend.

De ring van pontons 16 wordt dan rondom het bovengedeelte geplaatst en dit wordt naar boven toe verder opgebouwd.

Heeft men dit bovengedeelte in het licht van de zich voordoende omstandigheden ver genoeg omhoog doorgebouwd dan worden de pontons op de wijze getoond in fig. 9 door middel van de kabels 19 gekoppeld met de voet 20 en gespannen door middel van de lieren 18.

Men kan de pontons daarbij ballasten door het inpompen van water, zoals aangegeven bij 28, zodat zij dieper in het water komen te liggen.

Verwijdert men daarna het water, zoals aangegeven bij 29 in fig. 10, dan zullen de pontons de constructie optillen en kan deze met behulp van een of meer sleepboten 30 worden verplaatst.

Deze verplaatsing vindt dan plaats naar dieper water alwaar men de constructie met behulp van de kabels laat zakken al of niet ondersteund door het toevoeren van water in de ballastruimten 31 (fig.1 en 13). Deze handelingen kan men dan zo gewenst enige malen herhalen.

Fig. 11 toont een mogelijke wijze van koppeling van de pontons 16. Deze zijn daartoe aan de naar elkaar toe gekeerde zijvlakken voorzien van flenzen 32, 33 met niet-getoonde koppelingsmiddelen, die zouden kunnen bestaan uit bouten, die volgens bijvoorbeeld de lijn 34, steken door openingen van de flenzen.

Deze bevestiging kan onvoldoende zijn voor het opnemen van de door golfbewegingen opgewekte krachten in welk geval trekankers 35 worden aangebracht.

Bij 36 zijn schematisch de geleidingsmiddelen getoond, waarmee elke ponton is geleid op de op de buitenkant van de constructie aangebrachte holle profielen 8 en 9·

Een mogelijke doorsnedevorm, die geleiding toelaat, is getoond in fig. 12. In deze figuur is 2 een stuk van de buitenwandplaat van de constructie en is 17 het daarnaar toe gekeerde vlak van een trapeziumvormige ponton l6.

Het kokerprofiel, zoals 8, heeft, zoals fig. 12 toont, een zodanige horizontale doorsnede, dat geleidingsvlakken 37 en 38 zijn gevormd, die loodrecht staan op de zijvlakken van de kokers 8.

De geleidingsmiddelen 36 van fig. 11 hebben daaraan bevestigde profielen 39 en 40. Deze profielen vormen met de profielwanden van het kokerprofiel een holle ruimte waarin zich rollende geleidingsmiddelen kunnen bevinden.

In zijn eenvoudigste vorm hebben deze profielen 39 en 40 horizontale dwarsvlakken aan de uiteinden, zodat een gesloten kamer wordt gevormd. In die kamer kan men rollen, zoals kogels plaatsen, die dan zorgen voor de frictie verlagende geleiding. Gebruikt men rollen, die in een vast trajekt zijn opgesloten dan zal enige wrijving van de rollen over althans één van de ten opzichte van elkaar verplaatsbare vlakken niet zijn uit te sluiten. Aangezien het hier gaat om langzame bewegingen behoeft dit geen bezwaar te zijn.

Waar dit wel een bezwaar zou kunnen zijn, kan men ook in de bijvoorbeeld tussen profiel 39 en vlak 37 gevormde ruimte rollen of wielen 40 aanbrengen waarvan de draaixngsas, bijvoorbeeld is bevestigd aan profiel 39. waarbij dan wiel of rol vrij van profiel 39 draaibaar is en in aanraking is met het vlak 37 of de wand 38. Bij toepassing van wielen 40 heeft men draaiïngsassen nodig, die loodrecht op elkaar staan. De krachten in twee loodrecht op elkaar staande horizontale richtingen worden dan opgenomen en daarmede de ponton geleidt op het profiel 8, zodanig, dat alleen verplaatsingen in verticale richting mogelijk is, zie fig.13.

Claims (20)

1. Werkwijze voor het maken van een kunstmatige constructie op een waterbodem, zoals een kunstmatig eiland of dergelijke, een kolom, een pijler, een haven enz., waarbij een groot deel van de constructie wordt vervaardigd op afstand van de plaats van bestemming in een gebied, dat vrij is van weersinvloeden, die schadelijk zijn voor het werk en waarbij dit deel van de constructie, na voltooiing, drijvend wordt verplaatst naar de plaats van bestemming en aldaar op de bodem van het water wordt neergezet, met het kenmerk, dat eerst in het droge een reeks van met elkaar koppelbare pontons of drijvers wordt vervaardigd, deze pontons worden als gekoppeld en geplaatst op een werkvlak, dat onder water kan worden gebracht of geraken, op het bovenvlak van deze reeks van pontons een deel van de constructie wordt aangebracht, dat althans bestaat uit het ondergedeelte van de te maken constructie en dat dit ondergedeelte wordt uitgevoerd, zodanig, dat het eigen drijfvermogen heeft, vervolgens de reeks van pontons met het daarop geplaatste gedeelte in drijvende toestand wordt gebracht en daarna naar een waterdiepte, die zodanig is, dat het gedeelte van de constructie daarin kan drijven met tussen diens onderrand en de bodem een afstand, die groter is dan de hoogte van de pontons, vervolgens de pontons worden geballast en verwijderd, waarna de drijvende constructie in rustig water wordt geplaatst op een bodem, en aldaar, althans een verder gedeelte van de constructie wordt gemaakt, althans tendele vanaf pontons, die vlak bij de buitenwand van de constructie worden geplaatst en daarmee gekoppeld, dat na voltooiing van dit verdere gedeelte de constructie met behulp van het drijfvermogen van de pontons en/of eigen drijfvermogen van de constructie wordt gebracht naar de plaats van bestemming.

2, Werkwijze volgens conclusie, met het kenmerk, dat bij het vervaardigen van dit verdere gedeelte van de constructie deze daarbij slechts tendele wordt voltooid en vervolgens met behulp van de pontons wordt verplaatst naar dieper water, aldaar het reeds vervaardigde deel op de waterbodem wordt geplaatst en een volgend deel van de constructie boven op het reeds vervaardigde deel wordt gemaakt, welke stappen van drijvend verplaatsen, neerlaten en verder voltooien, zoveel als nodig, worden herhaald, totdat de constructie naar de plaats van bestemming kan gaan resp. aldaar wordt voltooid.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het plaatsen van de reeks van pontons plaats vindt op een voorbereide vlakke bodem van een watergebied, dat onderhevig is aan getijden en wel op een plaats, die samenstelling toelaat gedurende laagtij en opdrijvend gedurende hoogtij.

4. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het plaatsen van de reeks van pontons plaatsvindt op de vlakke bodem van een ten opzichte van het omgevingswater afsluitbare ruimte waar het water uit kan worden verwijderd, zoals een dok.

5. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het plaatsen van de reeks van pontons plaatsvindt door deze door middel van ballast neer te laten op een voorbereide vlakke bodem van een water met nagenoeg stabiel niveau en een diepte, die voldoende is om de pontons met een daarop geplaatst gedeelte door opdrijven vrij van de bodem te kunnen maken.

6. Werkwijze volgens een of meer der voorgaande conclusies 1 t/m 5, met het kenmerk, dat het vervaardigen van het verdere gedeelte in rustig water plaatsvindt in een haven of dergelijk ten opzichte van de zee afgeschermd gebied.

7. Werkwijze volgens een of meer der voorgaande conclusies 1 t/m 5, met het kenmerk, dat het vervaardigen van het verdere gedeelte plaatsvindt in een dok.

8. Werkwijze volgens een of meer der voorgaande conclusies 1 t/m 7» met het kenmerk, dat de pontons tijdens de vervaardiging van het of de verdere gedeelten en tijdens verplaatsing zodanig worden gekoppeld met de constructie, dat slechts een beheersbare relatieve verticale beweging tussen constructie en pontons mogelijk kan zijn.

9. Werkwijze volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de koppeling in verticale zin tussen pontons en constructie wordt teweeggebracht door middel van kabels, die enerzijds zijn bevestigd aan de voet van de constructie en anderzijds aan lieren, die op de pontons worden geplaatst en waarmee vanaf de pontons een van kabel tot kabel beheersbare spankracht kan worden uitgeoefend.

10. Inrichting voor het vervaardigen van een kolom of dergelijke constructie op de bodem van een water, bestaande uit ten minste twee pontons, die met elkaar koppelbaar zijn en die een ruimte bepalen waarin de constructie kan worden gemaakt en in verticale zin ten opzichte va de pontons kan worden verplaatst, in het bijzonder een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een of meer der voorgaande conclusies 1 t/m 9, met het kenmerk, dat deze inrichting bestaat uit een aantal pontons, die in gekoppelde toestand gezamenlijk een in zich gesloten reeks zonder einde vormen, waarvan de binnenomtrek overeenkomt met de contouren van de buitenomtrek van de te vervaardigen constructie.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de pontons elk zijn voorzien van geleidingsmiddelen, die samenwerken met geleidingsorganen op de door de pontons omsloten constructie en die alleen relatieve beweging in verticale zin toelaten.

12. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de pontons elk zijn voorzien van middelene waarmee een relatieve verplaatsing zowel naar boven als naar beneden kan worden uitgevoerd en waarmee de pontons ten opzichte van de constructie kunnen worden vastgezet.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat deze middelen bestaan uit kabels, die met hun vrije einde zijn bevestigd aan de voet van de constructie en met hun andere einde aan een lier en elke ponton tenminste een lier met kabel heeft.

14. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat deze middelen bestaan uit een klimmechanisme, omvattende een tand-stang of dergelijke aan de buitenzijde van de constructie en een aandrijf bare en blokkeerbare tandrondselmechanisme op resp. in elke ponton.

15. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat deze middelen bestaan uit een klimmechanisme van het type omvattende grendelbalken en verplaatsingscilinders door middel waarvan een stapsgewijze relatieve verplaatsing kan worden uitgevoerd.

16. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies 10 t/m 15, met het kenmerk, dat de pontons aan elkaar losneembaar zijn bevestigd door middel van flenzen aan de kopvlakken en trekan-kers ter plaatse van althans het bovenvlak, welke anders de flensverbinding overbruggen.

17. Inrichting volgens een of meer der voorgaande conclusies 10 t/m 16, met het kenmerk, dat elke ponton een naar de constructie toekeerbaar binnenvlak heeft, dat complementair is aan het buitenvlak van de constructie, van dit binnenvlak uitgaande zijvlakken heeft, die een zodanige hoek maken ten opzichte van het binnenvlak, dat door de koppeling van de pontons met elkaar op de contouren van de buitenkant van de constructie wordt aangesloten.

18. Constructie geschikt om te worden vervaardigd met de werkwijze volgens een of meer der conclusies 1 t/m 9 resp. met de inrichting volgens de conclusies 10 t/m 17, welke constructie een van onderen gesloten en van boven open holle wand heeft, waarvan de onderrand scherp is, met het kenmerk, dat elke binnenwand en elke buitenwand van de dubbele wand zelf dubbel is, laatstgenoemde dubbele wanden, althans in verticale zin, plaatselijk zijn verbonden door dubbele dwars-wanden en zijn voorzien van de wanden van de dubbele wanden van buitenwand, binnenwand en dwarswand met elkaar verbindende ankers, welke laatstgenoemde van ankers voorziene dubbele wanden vulbaar zijn met verhardend materiaal, zoals beton.

19. Constructie volgens conclusie l8,met het kenmerk, dat de buitenwand van de constructie voor koppeling met een ponton is voorzien van tenminste een kokerprofiel, dat uitwendige geleidingsranden heeft voor samenwerking met eromheen grijpende geleidingsmiddelen van de respectievelijke pontons.

20. Constructie volgens conclusie 18 of 19, m e t het kenmerk, dat de binnenwand van de constructie op afstanden van elkaar is voorzien van kokerprofielen, die van boven tot onder doorlopen en boven en onder alsmede over de gehele lengte open zijn.