NL8902616A - Lamphouderstelsel. - Google Patents

Description

Titel: Lamphouderstelsel

De uitvinding heeft betrekking op een lamphouderstelsel voor één of meer fluorescentielampen met enkele lampvoet, omvattende tenminste een lamphoudermodule, welke lamphoudermodule een de lamp ontvangend deel (het lamp-deel) en een smaller, .het lampdeel dragend deel (het draagdeel) omvat, alsmede tenminste een voorschakel-apparaat.

Een lamphouderstelsel van de beschreven soort is bekend uit het Europese octrooi nr. 0.151.598. In het bijzonder wordt in deze publikatie een lamphouderstelsel beschreven, waarvan het voorschakelapparaat en de eigenlijke lamphoudermodule op eenvoudige wijze kunen worden samengebouwd, dank zij in de lamphoudermodule ingebouwde elektrische bedrading. Desgewenst kan het draagdeel van de lamphoudermodule twee lampdelen dragen, zoals wordt toegelicht aan de hand van bijvoorbeeld de figuren 4 en 5 van genoemd Europees octrooi.

In de praktijk zullen voorschakelapparaat en lamphoudermodule zijn opgenomen in een groter geheel, de armatuur, welk groter geheel, geschikt dient te zijn voor inbouw of opbouw. Daarbij is het zo, dat een dergelijke constructie veelal uit meer delen bestaat, te weten het eigenlijke inbouw- of opbouwdeel, dat de lamphoudermodule en het voorschakelapparaat omvat en een afdekdeel. Het gedeelte, dat de elektrische componenten en leidingen bevat dient aan veiligheidseisen te voldoen. De door de elektriciteitsbedrijven aangewezen keurende instantie (in Nederland de KEMA) houdt zich vooral bezig met het keuren van genoemd deel en bemoeit zich vaak niet met het afdekdeel, dat verder geen elektrische componenten of leidingen bevat.·Omdat bij bekende constructies de lamphoudermodule vaak gemonteerd is dp een deel van de armatuur en het voorschakelapparaat daaronder, is daarbij een groot deel van die armatuur (waarbij onder armatuur de gehele "bak" of "doos" wordt verstaan) onderhevig aan hogergenoemde veiligheidseisen. Bovendien geldt bij dergelijke constructies/ dat het inbouwen of opbouwen een moeizaam en tijdrovend karwei is.

De uitvinding heeft tot doel een lamphouderstelsel te verschaffen, waarbij slechts een betrekkelijk klein en compact gedeelte de elektrische componenten en leidingen bevat, terwijl het stelsel zodanig is, dat inbouw of opbouw snel en gemakkelijk kan plaatsvinden.

Het gestelde doel wordt volgens de uitvinding bereikt met een lamphouderstelsel, dat een bodemplaat omvat, op welke bodemplaat de lamphoudermodule en het voorschakel-apparaat monteerbaar zijn, alsmede een kapvormig deel met een bovenvlak, dat zich na aanbrengen van het kapvormige deel bevindt in een vlak onder het lampdeel van de lamphoudermodule, welk bovenvlak is voorzien van een opening, die zodanig is gevormd met een breed deel en een aangrenzend smaller deel, dat tenminste het lampdeel van de lamphoudermodule bij het aanbrengen van het kapvormige deel door die opening kan steken, waarbij die opening zich voorts op een zodanige plaats bevindt, dat na het aanbrengen van de kap het draagdeel van de lamphoudermodule zich bevindt in het smallere deel van de opening, welk smallere deel op zichzelf smaller is dan het lampdeel van de lamphoudermodule, en een afdekplaatje met afmetingen geschikt om het bredere deel van genoemde opening, dat zich na plaatsen van de kap bevindt vóór het draagdeel van de lamphoudermodule, af te dekken, waarbij middelen zijn voorzien om het afdekplaatje, het kapvormige deel en de bodemplaat aan elkaar te bevestigen.

Bij het lamphouderstelsel volgens de uitvinding bevatten aldus alleen de bodemplaat en de daarop te monteren lamphoudermodule en voorschakelapparaat elektrische componenten en leidingen, zodat in beginsel alleen die onderdelen onder de hogergenoemde veiligheidseisen vallen. De verdere op de bodemplaat te bevestigen onderdelen van het geheel kunnen naar keuze zijn uitgevoerd en behoeven gewoonlijk niet aan enige eis, anders dan de eisen van de gebruiker, te voldoen. De bodemplaat van het stelsel volgens de uitvinding is bij voorkeur van metaal, teneinde een geschikte warmte-afvoer te waarborgen.

Bij een uitvoeringsvorm van het lamphouderstelsel volgens de uitvinding, die geschikt is voor opbouw, is de bodemplaat in hoofdzaak vlak en is het kapvormige deel min of meer doosvormig uitgevoerd. Bij een uitvoeringsvorm, geschikt voor inbouw, omvat de bodemplaat een verdiept middendeel, in welk verdiept gedeelte de lamphoudermodule en het voorschakelapparaat kunnen worden bevestigd, terwijl het kapvormige deel in hoofdzaak vlak is uitgevoerd.

Het lamphouderstelsel volgens de uitvinding kan zijn ingericht voor een enkele lamphoudermodule en voorschakelapparaat, doch kan ook zijn uitgevoerd met twee of meer lamphoudermoduleen met bijbehorende voorschakelapparaten. Aan het principe van de constructie, te weten een bodemplaat met een kap met opening in het bovenvlak, waarboven het lampdeel van de lamphoudermodule(en) uitsteekt, doet dit niet af.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm van het lamphouderstelsel volgens de uitvinding is het kapvormige deel voorzien van een sierkap of van bevestigingsmiddelen om een sierkap of dergelijke boven het kapvormige deel te kunnen bevestigen. Dit geeft de mogelijkheid een willekeurige sierkap toe te passen. Een dergelijke sierkap zal gewoonlijk het lampdeel van de lamphoudermodule en de daarin te bevestigen lamp afdekken. Het behoeft geen betoog, dat vele varianten van een dergelijke sierkap mogelijk zijn. Hetzelfde geldt overigens voor het kapvormige deel zelf, dat naar believen in willekeurige vorm en kleur kan zijn uitgevoerd, alsmede voor het afdekplaatje, dat het kapvormige deel op de bodemplaat bevestigd houdt. Dit afdekplaatje kan bijvoorbeeld geschikt als spiegel zijn uitgevoerd.

Bij een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is de bodemplaat voorzien van bevestigingsmiddelen om additionele elektrische componenten op die bodemplaat te bevestigen. Hierbij kan men denken aan een elektrische schakelaar en dergelijke.

De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening, waarin: figuur 1 een weergave met gedeeltelijk uiteengenomen delen is van een uitvoeringsvorm van het lamphouderstelsel volgens de uitvinding, figuur 2 een soortgelijke weergave is van een andere uitvoeringsvorm, en figuur 3 een dergelijke weergave is van nog een andere uitvoeringsvorm van het lamphouderstelsel volgens de uitvinding.

In de figuren zijn onderling gelijke onderdelen met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid.

De uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, die is weergegeven in figuur 1 omvat de min of meer vlakke bodemplaat 1, waarop met moer 2 en bout 3 het plaatje 4 is bevestigd, op welk plaatje 4 het voorschakel-apparaat 5 en de lamphoudermodule 6 zijn aangebracht. Lamphoudermodule 6 en voorschakelapparaat 5 zijn in elkaar geplugd, op de wijze, zoals beschreven in het eerder genoemde Europese octrooi 0.151.598. De lamphoudermodule 6 omvat het eigenlijke voetdeel, waarin het voorschakelapparaat 5 met de daaraan bevestigde, niet weergegeven stekers steekt, het draagdeel 7 en het lampdeel 8, waarin een lamp van het PL-type kan worden aangebracht.

Zoals uit de figuur blijkt is de bodemplaat 1 bij de weergegeven uitvoeringsvorm niet geheel vlak, maar enigszins doorgezet, zodat het middendeel verhoogd is ten opzichte van de zijden.

De bodemplaat 1 is voorts voorzien van twee doorboringen 9 en 10, die dienen voor het doorlaten van schroeven 11 en 12 om de bodemplaat 1 op een wand of dergelijke vast te schroeven, via een opening 13 kunnen voedingsdraden uit een aansluitdoos in de wand of op het plafond, waarop de bodemplaat 1 wordt bevestigd, van onder het verhoogde middendeel van de plaat 1 worden geleid naar aansluitpunten op voorschakelapparaat 5 en/of lamphoudermodule 6. Op de bodemplaat 1 zijn voorts aan weerszijden van het plaatje 4 een tweetal klemmen 14 en 15 bevestigd voor een hierna nog te omschrijven doel.

Het geheel van bodemplaat 1 en daarop bevestigde voorschakelapparaat 5 en lamphoudermodule 6 omvat alle elektrische componenten en bedrading van het lamphouder-stelsel, zodat primair dat geheel valt onder de veiligheidsvoorschriften terzake. De verdere opbouw van het stelsel kan naar eigen inzicht en wensen van de constructeur zijn uitgevoerd.

De verdere opbouw van de in figuur 1 weergegeven uitvoeringsvorm omvat een min of meer doosvormige kap 16, die na over de bodemplaat 1 met toebehoren te zijn geplaatst, rust tegen de ondergrond, waarop de bodemplaat 1 is bevestigd. In de figuur is de kap 16 op afstand boven de bodemplaat 1 afgebeeld. De desbetreffende onderbroken lijnen geven de beweging van het plaatsen aan. In het bovenvlak van de kap 16 is een opening voorzien, die bestaat uit een rechthoekig breder deel 17 en een aangrenzend, rechthoekig, smaller deel 18. De afmetingen van het smalle deel 18 van de opening in het bovenvlak van de kap 16 zijn zodanig, dat het draagdeel 7 van de lamphoudermodule 6 passend daardoor kan worden omvat. Bij het plaatsen van de kap 16 wordt deze in de richting van de bodemplaat 1 bewogen, zodat het lampdeel 8 van de lamphoudermodule 6 door het brede deel 17 van de opening steekt tot boven het bovenvlak van de kap 16. Vervolgens wordt de kap 16 in langsrichting verschoven tot het draagdeel 7 van de lamphoudermodule 6 precies door het smallere deel 18 van de opening wordt omgeven.

In het inwendige van de kap 16 zijn steunorganen of pootjes 19 voorzien, die zijn bevestigd aan de binnenzijde van het bovenvlak. De pootjes 19 reiken tot bijna de onderzijde van de zijwand van de kap 16, zodat bij het hanteren van het nog niet op een ondergrond bevestigde lamphouderstelsel de bodemplaat -1 niet in de kap 16 zakt, maar de pootjes de kap 16 doen steunen op de niet doorgezette zijden van de bodemplaat 1.

De lange zijden van het bredere deel 17 van de opening in het bovenvlak van de kap 16 zijn uitgevoerd als steunrand 20, voor het ondersteunen van een overigens precies in dat bredere deel 17 passend afdekplaatje 21, dat aan de onderzijde is voorzien van twee haken 22 en 23, die resp. kunnen sameriwerken met de klemmen 14 en 15 op de bodemplaat 1. De wijze van aanbrengen van het afdekplaatje 21 is in de figuur schematisch door onderbroken lijnen aangeduid. Het plaatje wordt, nadat de kap 16 is geplaatst, zodanig in het bredere deel 17 van de opening gelegd, dat de haken 22 en 23 zich vlak voor de klemmen 14, resp. 15 bevinden. Vervolgens wordt het plaatje 21 in de richting van het draagdeel 7 in het smallere deel 18 van de opening geschoven, tot het plaatje 21 het bredere deel 17 geheel vult en de haken 22 en 23 precies grijpen in de klemmen 14, resp. 15. Aldus is het afdekplaatje 21 min of meer vast bevestigd aan de bodemplaat 1 en houdt het daardoor de kap 16 op de juiste plaats. Voor het losnemen van het afdekplaatje 21 kan in de korte zijde van het bredere deel 17 van de opening tegenover de zijde, waaraan het smalle deel 18 grenst een uitsparing 24 zijn voorzien, waarin men een stuk gereedschap, bijvoorbeeld schroevedraaier of mes kan brengen om het afdekplaatje 21 op te wippen en vervolgens terug te schuiven om de haken 22 en 23 van de klemmen 14, resp. 15 los te maken.

Na montage van het lamphouderstelsel resteert als het ware een vrijwel vlakke en gladde doos, die vast op de ondergrond is bevestigd en waarboven slechts het lampdeel 8 van de lamphoudermodule 6 uitsteekt. Voor of na aanbrengen van de lamp in het lampdeel 8 kan vervolgens een sier-kap naar keus over of op het geheel worden geplaatst. Een dergelijke sierkap, die elk gewenst ontwerp kan hebben, is in figuur 1 niet weergegeven. Evenmin zijn de voor een dergelijke sierkap benodigde bevestigingsmiddelen afge- beeld. Een deskundige kan dergelijke bevestigingsmiddelen zelf bedenken. Een dergelijke sierkap kan ook geheel of gedeeltelijk deel uitmaken van de kap 16 of het afdekplaatje 21.

In figuur 2 is een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding weergegeven, die geschikt is voor inbouw en die twee lamphoudermoduleen met bijbehorende voorschakelapparaten omvat.

De inrichting volgens figuur 2 omvat een bodemplaat 1, die zodanig is doorgezet, dat het middendeel een verdiepte bak vormt. In dit verdiepte middendeel van de bodemplaat 1 zijn de plaatjes 4a en 4b bevestigd met behulp van moer 2a en bout 3a, resp. moer 2b en bout 3b.

De plaatjes 4a en 4b dragen op hun beurt de voorschakelapparaten 5a, resp. 5b en de daaraan gekoppelde lamphoudermoduleen 6a, resp. 6b. De lamphoudermoduleen 6a en 6b omvatten boven het eigenlijke voetdeel het draagdeel 7a, resp. 7b en het lampdeel 8a, resp. 8b. In de lange zijden van de bodemplaat 1 zijn de openingen 9 en 10 voorzien.

Met behulp van schroeven 11 en 12, die steken door die openingen 9, resp. 10 kan de bodemplaat 1 worden vastgezet op de ondergrond. Bij de beoogde inbouw zal het verdiepte deel van de bodemplaat 1 in die ondergrond zijn verzonken, zodat slechts de lange zijden op de ondergrond rusten en van het geheel eigenlijk slechts de draagdelen 7a en 7b en de lampdelen 8a en 8b van de lamphoudermoduleen 6a, resp. 6b boven de ondergrond uitsteken.

Het geheel van bodemplaat 1 met de opgebouwde lamphoudermoduleen 6a en 6b en voorschakelapparaten 5a en 5b, wordt grotendeels afgedekt door de kap 16, die bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 2 de vorm heeft van een vrijwel vlakke plaat. In de kap of plaat 16 is een opening voorzien, bestaande uit een rechthoekig, breed deel 17 en daaraan grenzende, zich op enige afstand van elkaar bevindende, smallere rechthoekige delen 18a en 18b. Bij plaatsen van de kap of plaat 16 wordt deze in de richting van de bodemplaat 1 bewogen, zodat de lampdelen 8a en 8b van de lamphoudermoduleen 6a, resp, 6b steken door het bredere deel 17 van de opening. Vervolgens wordt de plaat 16 in langsrichting verplaatst/ zodat de draggdelen 7a en 7 b van de lamphoudermoduleen 6a, resp. 6b, precies worden omsloten door de smallere delen 18a, resp. 18b van de opening in de plaat 16. De beweging van de plaat 16 is in figuur 2 door onderbroken lijnen aangegeven.

Na plaatsen van de kap of plaat 16 wordt het bredere deel 17 van de opening afgedekt met het afdekplaatje 21, dat in de opening rust op de steunranden 20 langs de lange zijden van het bredere deel 17 van de opening. Het afdekplaatje 21 wordt vast bevestigd aan de bodemplaat 1 met behulp van een schroef 25, die door een gat 26 in het plaatje 21 wordt geschroefd in een van inwendig schroefdraad voorziene cylinder 27, die vast is bevestigd in het verdiepte gedeelte van de bodemplaat 1 tussen de voorscha-kelapparaten 5a en 5b.

Na montage op de beschreven wijze is de ondergrond afgedekt met de kap of plaat 16 en steken boven die ondergrond en die plaat 16 nog slechts uit de lampdelen 8a en 8b van de lamphoudermoduleen 6a en 6b. Op dit geheel kunnen weer de gewenste sierkappen of afdekkingen worden aangebracht. Ook kunnnen dergelijke sier-afdekkingen reeds deel uitmaken van de plaat 16 of het afdekplaatje 21. Van een dergelijke willekeurige sierkap is in figuur 2 een klein deel van de opstaande rand 27' en van het bovenvlak 28 weergegeven. Iedere geschikte wijze van bevestigen van een dergelijke sierkap is mogelijk.

In figuur 2 is een ronde kap of plaat 16 weergegeven. Het zal duidelijk zijn, dat bij de inbouwvariant net zo goed andere vormen kunnen worden toegepast. Evenzo kunnen bij de variant volgens figuur 1 ook andere kappen dan rechthoekige, bijvoorbeeld driehoekige of ronde worden toegepast.

In figuur 3 is nog een andere uitvoeringsvorm van het lamphouderstelsel volgens de uitvinding weergegeven. Deze uitvoeringsvorm omvat de bodemplaat 1, die in dit geval geheel vlak is en niet van enige doorzetting voorzien. De bodemplaat 1 is weer voorzien van openingen om de plaat met schroeven op een ondergrond te bevestigen. In figuur 3 zijn de opening 9 en de schroef 11 weergegeven. Op de bodemplaat 1 is het plaatje 4 gemonteerd, waarop het voor-schakelapparaat 5 is bevestigd. Voorts is op het plaatje 4 een beugel 29 bevestigd, waarop op afstand van het plaatje 4 de eigenlijke lamphouder 30 is bevestigd. Na montage van de kap 16 over bodemplaat 1 en de daarop bevestigde onderdelen kan de boven de kap 16 uitstekende eigenlijke lamphouder 30 worden omhuld met het kapje 31. Op het plaatje 4 is voorts nog een kroonsteentje 32 gemonteerd, waarin op geschikte wijze doorverbinding kan plaatsvinden van de elektrische bedrading van voeding naar resp. lamphouder 30 en voorschakelapparaat 5.

Aan de voorrand van de bodemplaat 1 zijn twee opstaande lippen 33 en 34 voorzien, waarop een drukscha-kelaar 35 (lip 33), resp. een trekontlasting 36 (lip 34), zijn bevestigd.

Op een geschikte plaats aan weerszijden van het plaatje 4 zijn uit de bodemplaat 1 twee opstaande beugels 37 en 38 uitgedrukt, bedoeld voor bevestiging van de hierna te bespreken kapconstructie.

De reeds genoemde kap 16 is bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 3 min of meer doosvormig. In de voorrand van de doosvormige kap 16 is een opening 39 voorzien, waardoorheen de bedieningsknop van schakelaar 35 in bedrijf kan steken. Voorts is in die rand een uitsparing 40 voorzien, die in bedrijf tegenover de trekontlasting 36 is geplaatst, zodat een snoer daardoorheen naar de bodemplaat 1 kan worden toegevoerd. In het bovenvlak van de kap 16 is weer een opening voorzien met een breder deel 17 en een aangrenzend smaller deel 18. Langs de lange zijden van het bredere deel 17 van de opening is een steunrand 20 aangebracht, terwijl langs een deel van de steunrand 20 een naar beneden gericht plaatstukje 41, resp. 42 is bevestigd. Aan de onderzijde van de plaatstukjes 41 en 42 zijn bevestigingsorganen aangebracht, die ieder bestaan uit een vast blokje 43, resp. 44 en een aan het vaste blokje bevestigd verend deel 45, resp. 46. De bevestigingsorganen werken bij plaatsing van de kap 16 samen met de beugels 37 en 38 op de bodemplaat 1. Zoals door de onderbroken lijnen wordt aangegeven wordt de kap 16 geplaatst door deze benedenwaarts in de richting van de bodemplaat 1 te bewegen en vervolgens in langsrichting te verschuiven, zodat de schakelaar 35 door de opening 39 steekt en de bevestigingsorganen 43,45, resp. 44,46 onder de beugels 38, resp. 37 klemmen.

Nadat de kap is geplaatst steekt nog slechts de lamp-houder 30 zelf met het bovenste deel van de beugel 29 boven het bovenvlak van de kap 16 uit. De opening in het bovenvlak van de kap 16 wordt gesloten door daarin het afdekplaatje 21 te bevestigen, dat wordt gedragen door de steunrand 20 en vastgeklemd gehouden door de vaste klemmen 47 en 48 op de rand van het aan de opening nabij het smallere deel 18 daarvan grenzende deel van de kap 16, alsmede de verende klem 49 langs de tegenovergestelde rand van de opening.

Op het aldus geconstrueerde doosvormige stelsel kunnen weer naar believen sier-afdekkappen worden of zijn bevestigd. Van een dergelijke sierkap zijn in de figuur een deel van de rand 27' en een deel van het bovenvlak 28 schematisch weergegeven.

Het zal duidelijk zijn dat binnen het kader van de uitvinding nog vele varianten mogelijk zijn.

Claims (5)

1. Lamphouderstelsel voor één of meer fluorescentie-lampen met enkele lampvoet, omvattende tenminste een lamphoudermodule, welke lamphoudermodule een de lamp ontvangend deel (het lampdeel) en een smaller, het lampdeel dragend deel (het draagdeel) omvat, alsmede tenminste een voorscha-kelapparaat, met het kenmerk, dat het stelsel een bodemplaat omvat, op welke bodemplaat de lamphoudermodule en het voor-schakelapparaat monteerbaar zijn, alsmede een kapvormig deel met een bovenvlak, dat zich na aanbrengen van het kapvormige deel bevindt in een vlak onder het lampdeel van de lamphoudermodule, welk bovenvlak is voorzien van een opening, die zodanig is gevormd met een breed deel en een aangrenzend smaller deel, dat tenminste het lampdeel van de lamphoudermodule bij het aanbrengen van het kapvormige deel door die opening kan steken, waarbij die opening zich voorts op een zodanige plaats bevindt, dat na het aanbrengen van de kap het draagdeel van de lamphoudermodule zich bevindt in het smallere deel van de opening, welk smallere deel op zichzelf smaller is dan het lampdeel van de lamphoudermodule, en een afdekplaatje met afmetingen geschikt om het bredere deel van genoemde opening, dat zich na plaatsen van de kap bevindt vöör het draagdeel van de lamphoudermodule, af te dekken, waarbij middelen zijn voorzien om het afdekplaatje, het kapvormige deel en de bodemplaat aan elkaar te bevestigen.

2. Lamphouderstelsel volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de bodemplaat in hoofdzaak vlak is en het kapvormige deel min of meer doosvormig is uitgevoerd.

3. Lamphouderstelsel volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de bodemplaat een verdiept middendeel omvat, in welk verdiept gedeelte de lamphoudermodule en het voorscha-kelapparaat kunnen worden bevestigd, terwijl het kapvormige deel in hoofdzaak vlak is uitgevoerd.

4. Lamphouderstelsel volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het kapvormige deel is voorzien van een sierkap of van bevestigingsmiddelen om een sierkap of dergelijke boven het kapvormige deel te kunnen bevestigen.

5. Lamphouderstelsel volgens één der conclusies 1 -4, met het kenmerk, dat de bodemplaat is voorzien van bevestigingsmiddelen om additionele elektrische componenten op die bodemplaat te bevestigen.