NL8900291A - Afscheidingsinrichting voor vetten. - Google Patents

Description

" * ν'' NO 35589 1 * ft

Afscheidingsinrichting voor vetten.

Beschrijving

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afscheiden van plantaardige of dierlijke vetten, die aanpasbaar is aan het grondniveau door middel van telescoperende optil inrichtingen en bestemd 5 om water af te voeren afkomstig van een hoeveelheid zware en lichte stoffen, ten einde aan het riool water af te geven dat voldoet aan de geldende sanitaire voorschriften.

De sanitaire voorschriften bevatten voorschriften van algemene aard waaraan alle inrichtingen moeten voldoen die afvalwater af voeren.

10 Het is bekend vetafscheiders toe te passen die bestaan uit twee compartimenten respectievelijk voor afscheiding of klaren, die het bezinken van zware stoffen toelaat en een afscheider, die toelaat dat het water wordt ontdaan van de vetten en van de lichte deeltjes.

Het afvalwater dat bijvoorbeeld afkomstig is van een restaurant of 15 van een gemeenschappelijke keuken komt in de klaarafdeling via een inlaat! ei ding waar het wordt afgebogen met behulp van een afbuiginrich-ting ten einde de vloeistofstroom te verdelen. In een eerste tijdsperiode dalen de zware stoffen naar de bodem van de klaarinrichting. De vloeistof, die is ontdaan van de zware stoffen, gaat vervolgens naar de 20 afscheldingsafdeling door overstroming over een schot dat de twee afdelingen scheidt, wordt vervolgens naar beneden afgeleid door een tweede afleidinrichting. Deze afdeling is vrijwel in rust waardoor de lichte stoffen en de vetten naar het oppervlak stijgen en drijven op een gedeeltelijk gereinigd water. De afvoer van dit water naar het riool 25 vindt plaats op een lager gelegen punt van de afscheidingsafdeling door middel van een leiding die in deze afdeling dompelt.

De ervaring leert dat in veel gevallen het naar het riool afgevoerde water nog een zeker aantal vetdeeltjes bevat en dit komt door het feit dat een bepaalde hoeveelheid van de toegevoerde vloeistof, die 30 in de afscheidingsafdeling komt, direkt naar de afvoerleiding wordt weggezogen alvorens naar het oppervlak op te stijgen.

Het ledigen van dergelijke afscheidingsinrichtingen, wanneer deze verzadigd zijn, vindt plaats door pompen door de leiding van een af-voerwagen te steken in de afdelingen van de bak van de afscheidingsin-35 richting.

Het ongemak van deze wijze van ledigen is gelegen in de noodzaak de afscheidingsinrichting te openen hetgeen het vrijkomen van onwelriekende gassen met zich meebrengt.

89 0029 ί 2

Sommige afscheidingsinrichtingen zijn aanpasbaar aan het grondniveau door middel van vaste verhogingen.

Het ongemak van deze werkwijze is gelegen in het feit dat de ophogingen rusten op de wanden van de afscheidingsinrichting en daaraan βίε le trillingen meedelen en de krachten afkomstig van het deksel ter hoogte van de grond, waardoor de genoemde wanden beschadigd worden.

Een ander ongemak doet zich voor wanneer het gaat om het instellen van het deksel van de afscheidingsinrichting aan het niveau van de grond. Een dergelijke handeling maakt nodig het afsnijden van een ver-10 hoging op het werk en dat wordt niet altijd op de juiste wijze verwezenlijkt.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afscheiden van plantaardige of dierlijke vetten bestaande uit een bak met twee afdelingen voor het klaren respectievelijk afscheiden, 15 waarvan de bodems flauw hellend in tegenovergestelde richting afdalen naar een laag gelegen punt gelegen nabij een schot dat de verbinding tussen de twee afdelingen verzorgt, twee afleidingsinrichtingen respectievelijk geplaatst in de klaarafdeling tegenover een toevoerleiding van vuile vloeistof en in de afscheidingsafdeling ten opzichte van de 20 bovenrand van het schot, en een afvoerleiding die naar beneden gaat langs de wand van de afscheidingsafdeling, een ventilatiebuis en een verwisselbare afvoerleiding alsmede een inrichting voor aanpassing aan het grondniveau door middel van telescoperende verhogingen.

De kenmerken en voordelen zullen nu duidelijk worden aan de hand 25 van de volgende beschrijving die slechts dient als voorbeeld en wordt gegeven aan de hand van de bijgevoegde tekeningen waarin: figuur 1 een perspectief is gedeeltelijk opengewerkt van een afscheidingsinrichting volgens de uitvinding; figuur 2 een doorsnede is van een afscheidingsinrichting voorzien 30 van een telescoperende ophoging.

Volgens het voorbeeld getoond in figuur 1 bestaat de vetafschei der volgens de uitvinding uit een rechthoekige bak 1 met een lengte L en een breedte I, omvattende twee verticale dwarswanden 2 en 3 voorzien van een voet 4 en twee verticale langswanden 5 en 6.

35 De dwarswand 2 heeft een opening 7 die in het getoonde voorbeeld cirkel vormig is en een horizontale as X-X heeft gelegen in het midden langsvlak P van de bak 1 op een hoogte hl van de bovenrand van de bak in hoofdzaak gelijk aan een kwart van de totale hoogte van de genoemde bak.

40 In de volgende beschrijving zijn alle afstanden of hoogtes gemeten 89 00291 .' Λ- 3 vanaf de bovenrand van de bak X.

De dwarswand 3 is eveneens voorzien van een opening 8, identiek aan de opening 7, waarvan de horizontale as Y-Y is gelegen in het langsmiddenvlak P van de bak 1 op een hoogte h5, die geringer is dan de 5 hoogte hl van de opening 7.

Een schot 9, evenwijdig aan de verticale dwarswanden 2 en 3, verdeelt de afscheidingsinrichting in twee afdelingen: een klaarinrichting 10 met een lengte LI vanaf de kant van de opening 8 gelegen op een hoogte h5 en een afscheidingsafdeling 11 met een lengte L2 vanaf de 10 kant met de opening gelegen op de hoogte hl. De lengte LI van de reini-gingsafdeling 10 is geringer dan de lengte L2 van de afscheidingsafdeling 11. In het voorbeeld getoond in figuur 1 zijn: L2 = 2 x LI en LI = L/3.

De bovenrand 12 van het schot 9 bevindt zich op een hoogte h2 die 15 groter is dan hl.

De onderrand 14 van genoemd schot 9 bevindt zich op een hoogte die geringer is dan de bodem van de bak op enkele centimeters daarvan en laat zo een verbinding tussen de twee afdelingen 10 en 11 toe.

Een afleidinrichting 15 is in de klaarafdeling 10 bevestigd tegen-20 over de opening 8 van de dwarswand 3.

Een afleidplaat 16 is in de afscheidingsafdeling 11 bevestigd tegenover en nabij de bovenrand 12 van het schot 9.

De bovenrand 17 van de afleidplaat 16 bevindt zich boven het niveau van de vloeistof, nabij de bovenrand van de bak.

25 De onderrand 18 van de afleidinrichting 16 bevindt zich op een hoogte h3 die groter is dan h2, en in wezen gelijk is aan de helft van de totale hoogte van de bak 1 bij het verwezenlijkte voorbeeld.

Een leiding 19, voor de toevoer van vuile vloeistof, net horizontale as Y-Y is op het buitenvlak van de dwarswand 3 van de klaarafdeling 30 10 van de bak 1 van de afscheidingsinrichting bevestigd, in lijn met de opening 8.

Een leiding 20, met horizontale as X-X, is bevestigd op het buitenvlak van de dwarswand 2 van de afscheidingsafdeling 11 in lijn met de opening 7. Het vrije afvoereinde daarvan is aangesloten op het 35 riool.

Een gebogen leiding 21, voor afvoer van gereinigde vloeistof is binnenin de afscheidingsafdeling 10 bevestigd in het verlengde van de leiding 20, met behulp van een flens 41. Het gedeelte 22, met verticale hartlijn K-K gelegen in het vlak P van het middenlangsvlak P, steekt in 40 de afscheidingsafdeling 10. Het vrije uiteinde 23 daarvan, dat tegenge- 8900291; r f : 4 steld aan de stroming is afgeschuind, is gelegen op een hoogte h4 op enkele centimeters van de bodem van genoemde afdeling.

Teneinde te vermijden dat een zeker aantal vetdeeltjes niet direkt door de afvoerleiding 21 wordt afgezogen is de hoogte h4 van het vrije 5 einde 23 van de leiding 21 groter dan de hoogte h3 van de onderrand 18 van de afleidplaat 16.

Een opening 24, met een horizontale as Z-Z loodrecht op het midden-langsvlak P, is aangebracht in de klaarafdeling 10 nabij de bovenrand van elke verticale langswand 5, 6.

10 Een gebogen afvoerleiding 25 is aan een van de langswanden 5, 6 van de bak 1 van de afscheidingsinrichting bevestigd in de klaarafdeling met behulp van een flens 26. Het horizontale deel 27 (niet getoond) van de leiding 25, met as Z-Z, gaat door de opening 24 en het verticale gedeelte 28 met verticale as J-J, steekt in de klaarafdeling 15 tot op een laag gelegen punt op enkele centimeters van de bodem van de bak.

De zijdelingse positie van de opening 24 is zodanig dat wanneer men de afvoerleiding 25 daaraan bevestigt, deze zich naast het schot 9 bevindt.

20 Een ventilatiemondstuk 29 is op de andere langswand van de bak 1 bevestigd met behulp van een flens 30 identiek aan de flens 26 en verschaft toegang naar het uitwendige van de bak. Dit ventilatiemondstuk 29 laat een vrije verbinding van de bak 1 van de afscheidingsinrichting met de lucht toe.

25 In het getoonde voorbeeld is de afvoerleiding 25 bevestigd op de langswand 5 en het ventilatiemondstuk 29 is bevestigd op de langswand 6 van de bak van de afscheidingsinrichting.

Het afvoereinde van de afvoerleiding 25 dat voert buiten de bak 1, kan bijvoorbeeld zijn voorzien van een uiteinde van het type droge ko-30 lom (niet getoond), dat het bevestigen toelaat van een buigzame slang van een afzuigwagen.

De afvoerleiding 25 en het ventilatiemondstuk 29 zijn uitwisselbaar.

Dus, na het plaatsen van de afscheidingsinrichting volgens de uit-35 vinding in de stand waarin deze is geïnstalleerd, een stand die wordt bepaald door de doorstroomrichting van de vloeistof, wordt de afvoerleiding 25 aan de meest toegankelijke langswand bevestigd. Het ventilatiemondstuk 29 wordt op de andere wand bevestigd.

De bodem van elke afdeling 10 en 11 van de bak 1 van de afschei-40 dingsinrichting volgens de uitvinding helt volgens een flauwe helling, 8900291.

5 ' de een tegengesteld ten opzichte van de ander, welke bodemdelen zich verenigen in de vorm van een V onder de langsas van de afvoerleiding 25.

Een naad 13, loodrecht op het vlak P, onderin de V die wordt ge-5 vormd door de bodems van de afdelingen 10 en 11, vormt dus een laagste punt onder de hartlijn van de genoemde afvoerleiding 25.

Een centrale poot 42 is onder de bak 1 bevestigd ter plaats van de naad 13.

De bovenrand van elke wand 2, 3, 5 en 6 van de bak 1 van de af-10 scheidingsinrichting is op zijn binnenvlak voorzien van een profiel 31 in de vorm van een U, dat op deze wijze een continue rechthoekige goot 32 vormt met een lengte L' en een breedte I', over de gehele omtrek van de bak 1 van de afscheidingsinrichting.

Dubbele profielen 33 evenwijdig aan de dwarswanden 2 en 3 zijn 15 tussen de langswanden 5 en 6 van de bak 1 van de afscheidingsinrichting gelast.

In het getoonde voorbeeld zijn twee dubbele profielen 33 gelast tussen de langswanden 5 en 6 van de afscheidingsinrichting. Elk profiel bevindt zich op een afstand van het nabijgelegen profiel D = L/3, 20 De goot 32 is verbonden met de goten die worden gevormd door de dubbele profielen 33 en vormt op deze wijze drie ononderbroken ramen 34.

Een hydraulische verbinding (niet getoond) is geplaatst in de ramen 34.

25 De afscheidingsinrichting is gesloten met behulp van deksels 35 van het type riooldeksel, die steunen op de ramen 34.

De telescoperende verhogingsinrichting wordt gevormd door twee verschuifbare ramen 36 en 37.

Het raam 36 is een rechthoekig raam met een lengte L' en breedte 30 identiek aan lengte en breedte van de goot 32 van de bak 1 van de afscheidingsinrichting.

Een hoekijzer 38 is aan de onderrand van elke wand van het raam 36 gelast en vormt zodoende een ononderbroken goot 39 in de vorm van een omgekeerde U over de gehele buitenomtrek van genoemd raam. De ononder- 35 broken goot 39 is rechthoekig met een lengte L, een breedte I en met een doorsnede die groter is dan de dikte van de wanden van de bak 1.

Het raam 37 is een rechthoekig raam met afmetingen die gelijk zijn aan die van de bak 1 van de afscheidingsinrichting. De bovenranden van deze wanden zijn voorzien van dezelfde profielen 31 en van dezelfde 40 dubbele profielen 33 als waarmee de wanden van de bak 1 zijn voorzien.

89 00291 .

t 6

Op het buitenvlak van de wanden van het raam 37 nabij zijn bovenrand Is een horizontale kraag 40 gelast, die op deze wijze een raam vormt voor het verdelen van de belasting op de buitenomtrek van het raam 37.

5 De montage van de telescoperende verhoging Is eenvoudig.

Het hoekprofiel 38 van het raam 36 rust op de bovenranden van de verticale wanden 2, 3, 5 en 6 van de bak 1 van de afscheidingsinrich-ting en verhindert zodoende het binnendringen van grond in de afschei-dingsinrichting.

10 Het raam 37 glijdt over de buitenkant van het raam 36 en laat op deze wijze Instelling toe van de hoogte van de afsluitplaten 35 die het geheel afdekken.

Het raam 37, dat over de buitenkant van het raam 36 verschuifbaar is, belet eveneens elk binnentreden van grond in de afscheidingsinrich- 15 ting.

Wanneer de instelling teweeg is gebracht wordt het belastingverde-lingsraam opgenomen in een betonrand.

De voordelen van de uitvinding zijn als volgt: - de afvoerleiding en het ventilatiemondstuk zijn uitwisselbaar en 20 brengen zodoende een grote flexibiliteit met zich mee wat betreft het installeren en een vermindering van de opslagkosten; - elk gevaar voor vergissing ten opzichte van de opstel- en leve-ringsvoorschriften is vermeden als gevolg van de uitwisselbaarheid van de afvoerleiding en het ventilatiemondstuk; 25 - de hantering van het deksel is vergemakkelijkt want deze bestaat uit een reeks platen van het type riooldeksel die veel lichter zijn dan een enkel deksel; - het is mogelijk een enkele afdeling van de afscheidingsinrich-ting te openen; 30 - het ledigen van de afscheldingsinrichting kan teweeg worden gebracht zonder deze te openen; - de verhogingen om de afscheidingsinrichting vorstvrij aan te brengen zijn regelbaar in hoogte; - de trillingen die aan de grond worden meegedeeld worden niet op 35 de wanden van de afscheidingsinrichting overgebracht; - de verbinding tussen bak en deksel of verhoging en deksel is op dichte wijze teweeggebracht; - de aanwezigheid van een ventilatiemondstuk, dat in verbinding staat met de atmosfeer, vermijdt elke verbreiding van onwelriekende 40 gassen; 69 00291.

> 7 - tijdens het transport van de afscheidingsinrichting kan de in te nemen plaats worden beperkt tot de grootte van de bak door het wegnemen van de afvoerleiding en het ventilatiemondstuk; - de vorm van de bodem van de afscheidingsinrichting laat het han-5 teren van de bak toe met behulp van een hijswagen zonder speciaal vastzetten; - de mogelijk alle delen weg te nemen, die met behulp van flenzen zijn bevestigd, vergemakkelijkt elke ingreep in de bak; - de aanwezigheid van een raam voor het verdelen van de belasting 10 op de ophoging laat het gebruik toe van lichte of zware afsluitingen.

89 00*91.'

Claims (10)

1. Inrichting voor het afscheiden van plantaardige of dierlijke vetten bestaande uit een bak met twee afdelingen voor respectievelijk 5 het klaren en afscheiden, waarvan de in tegenover gestelde richtingen flauw naar elkaar toe hellende bodems op een laaggelegen punt nabij een schot de verbinding vormen tussen twee afdelingen, twee afleidinrich-tingen geplaatst in de klaarinrichting tegenover een toevoer!ei ding van vuile vloeistof, respectievelijk in de afscheidingsinrichting tegenover 10 een bovenrand van het schot, en een afvoerleiding die langs de wand van de afscheidingsafdeling naar beneden loopt met het kenmerk dat de hoogte (h4) van het vrije uiteinde (23) van de leiding (21) tot de bovenrand van de bak (1) groter is dan de hoogte (h3) van de onderrand (18) van de afleidinrichting (16).

2. Afscheidingsinrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat een opening 24 met een horizontale as Z-Z, die loodrecht staat op het langsmiddenvlak (P), in elke verticale langswand 5, 6 van de bak 1 is aangebracht, nabij diens bovenrand en in de klaarafdeling (10).

3. Afscheidingsinrichting volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk 20 dat een gebogen afvoerleiding (25) op een van de langswanden (5, 6) van de bak (1) van de afscheidingsinrichting in de klaarafdeling is bevestigd met behulp van een flens (26).

4. Afscheidingsinrichting volgens een der conclusies 1 of 2 met het kenmerk dat een ventilatiemondstuk (29) op de andere langswand van 25 de bak (1) is bevestigd met behulp van een flens (30) gelijk aan de flens (26).

5 U-vormige goot (39) vormen, die rust op de bovenranden van de wanden van de afscheidingsinrichting.

5. Afscheidingsinrichting volgens de conclusies 1 tot 4 met het kenmerk dat de afvoerleiding (25) en het ventilatiemondstuk (29) uitwisselbaar zijn.

6. Afscheidingsinrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat elke verticale wand van de bak 1 van de afscheidingsinrichting op zijn binnenvlak is voorzien van een profiel (31) in de vorm van een U, dat op deze wijze aan de omtrek van genoemde bak een rechthoekige goot vormt.

7. Afscheidingsinrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat dubbele profielen 33 tussen de langswanden (5, 6) van de afscheidingsinrichting zijn gelast.

8. Afscheidingsinrichting volgens conclusies 1, 6 en 7 met het kenmerk dat de afscheidingsinrichting is gesloten met behulp van dek- 40 seis (35) van het type riool deksel, die steunen op de ramen, die worden M 002,91.' gevormd door de profielen (31 en 33).

9. Afscheidingsinrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de ophooginrichting is gevormd door een rechthoekig raam (36) waarvan de onderrand is voorzien van hoekprofielen (38), die een omgekeerd

10. Afscheid!ngsinrichting volgens conclusies 1, 8 en 9 met het kenmerk dat het raam (36) verschuifbaar is geplaatst op een rechthoekig raam (37) waarvan de afmetingen gelijk zijn aan die van de bak (1) van 10 de afscheidingsinrichting en voorzien van dezelfde profielen (31 en 33) als die waarmee de wanden van de bak (1) van de afscheidingsinrichting zijn voorzien alsmede aan zijn omtrek van een 1astverdelingsraam. ***** 8900291.