NL8603230A - Toilet voor openbaar gebruik. - Google Patents

Description

NO 34074 1 t.

Korte aanduiding: Toilet voor openbaar gebruik.

De uitvinding heeft betrekking op een toilet voor openbaar gebruik omvattende een cabine die door een tussenwand is verdeeld in een gebruiksruimte met een van binnen te vergrendelen deur en een installatieruimte, waarbij in de gebruiksruimte een toiletpot 5 is geplaatst die van een spoelinrichting is voorzien, welke op een vloeistofleiding is aangesloten.

Dergelijke voor dames en heren geschikte openbare toiletcabines staan in een aantal grote Europese steden opgesteld. Zij zijn uit beton vervaardigd. Een belangrijk nadeel van de bekende 10 openbare toiletconstructies is dat het spoelen van de toiletpot plaats vindt doordat deze pot na gebruik in de installatieruimte wordt weggeklapt en aldaar gereinigd en vervolgens in de gebruikstand wordt teruggeklapt. Het hiervoor noodzakelijke scharnier- en bedienings-mechanisme is kwetsbaar.

15 Met de uitvinding wordt beoogd een in de aanhef aangeduid openbaar toilet te verschaffen dat niet of nauwelijks vatbaar is voor vandalisme en vervuiling.

Volgens de uitvinding is het toilet hiertoe gekenmerkt doordat in de vloeistofleiding naar de spoelinrichting een 20 regelklep is gemonteerd en in de installatieruimte stuurmiddelen voor die regelklep aanwezig zijn welke genoemde klep openen indien detectiemiddelen de aanwezigheid van een hand, voet of dergelijke nabij een aangegeven deel van de wand of vloer en/of het openen en/of sluiten van de deur van de gebruiksruimte hebben vastgesteld.

25 Wezenlijk voor de uitvindingsgedachte is dat de toiletpot na gebruik wordt gespoeld en de bedieningsmiddelen daarvoor zodanig buiten bereik van de gebruiker in de installatieruimte zijn aangebracht dat zij niet aan vandalisme bloot kunnen staan. De toiletpot kan daarom vast en nagenoeg onkwetsbaar zijn geplaatst.

30 Indien iemand van het toilet gebruik heeft gemaakt en de cabine heeft verlaten dient ten minste de bovenrand van de toiletpot doch liefst ook de vloer van de gebruiksruimte te worden gereinigd.

Daarom verdient het de voorkeur dat de tussenwand is voorzien van in de gebruiksruimte uitmondende mondstukken voor het reinigen van de 35 toiletpotrand en/of de vloer van de gebruiksruimte, welke mondstukken zijn aangesloten op vloeistofleidingen met kleppen, waarbij in de e e r ...~ c ? 2 *4 installatieruimte detectiemiddelen zijn aangebracht om de aan- en afwezigheid van een persoon in de gebruiksruimte te detecteren, en stuurmiddelen aanwezig zijn om de kleppen in de vloeistofleidingen naar de mondstukken te openen indien is vastgesteld dat iemand in de 5 gebruiksruimte is geweest en deze heeft verlaten.

Niet uitgesloten is dat in de bediening van de kleppen in de vloeistofleidingen naar de mondstukken voor het reinigen van de toiletpot en van de kleppen in de vloeistofleidingen naar de mondstukken voor het reinigen van de vloer enige vertraging optreedt 10 een en ander zodanig dat bijvoorbeeld eerst de toiletpotrand en vervolgens de vloer wordt gereinigd.

Tijdens het spoelen moet het uitgesloten zijn dat iemand de gebruiksruimte binnentreedt. Daarom staan genoemde tweede stuurmiddelen tevens in electrische verbinding met een deurvergrende-15 lingsschakelaar waarbij de kleppen in de vloeistofleidingen naar de mondstukken slechts kunnen worden geopend indien de deur is vergrendeld.

Om te verhinderen dat de cabine gaat stinken als gevolg van het feit dat de poriën verzadigd raken met zouten die door 20 hun hygroscopisch karakter vochtig blijven en stank verspreiden, dienen de cabinewanden en de tussenwand uit een niet-poreus corrosiebestendig materiaal te bestaan. Bij voorkeur bestaan de cabinewanden en de tussenwand uit een sandwich gevormd door een kern van kunststofschuim aan beide zijden bedekt met een harde gladde laag uit polyester en/of 25 polyurethaan.

Wanneer de toiletpot één geheel vormt met de tussenwand en geen bewegende delen heeft, zal het beschadigen van de pot door kwaadwillende personen uiterst moeilijk worden.

De vloer van de gebruiksruimte en de toiletpotrand 30 zullen na reiniging gedroogd moeten worden. Hiertoe zal het toilet zijn voorzien van middelen voor het naar de toiletpotrand c.q. vloer van de gebruiksruimte toevoeren van warme lucht waarbij stuurmiddelen aanwezig zijn om de toevoermiddelen van warme lucht te activeren als het reinigen van de toiletpotrand c.q. gebruiksruimtevloer is beëindigd.

35 Om de handen te kunnen wassen is het toilet voorzien van een wasbak, een watertoevoermondstuk nabij de wasbak, in de installatieruimte aangebrachte middelen voor het toevoer van water naar dat mondstuk, detectiemiddelen voor het vaststellen van een hand nabij

'5" ' ‘ A

- ·.' Vs *· 3 t* dat mondstuk en het activeren van genoemde watertoevoer indien de aanwezigheid van een hand is vastgesteld.

Liefst is een zeepdispenser in de buurt van de wasbak geplaatst.

5 Beschadiging van de toiletpapierhouder kan worden vermeden door deze in de installatieruimte te plaatsen waarbij in de tussenwand een doorvoeropening voor het papier is uitgespaard.

Om bij koud weer de temperatuur in de toiletruimte dragelijk te maken kan in de installatieruimte een luchtverwarmings-10 eenheid zijn aangebracht en kunnen in de tussenwand luchtdoorvoer- openingen zijn uitgespaard waarbij een ventilator aanwezig is om lucht vanaf de verwarmingseenheid via de luchtdoorvoeropeningen in de gebruiksruimte te blazen, en gebruik wordt gemaakt van een thermostaat-besturing voor het vanaf een bepaalde luchttemperatuur inschakelen van 15 de luchtverwarmingseenheid.

Ook kan een door een thermostaat gestuurde vloerverwarming zijn toegevoegd.

Om degene die van het toilet gebruik wil maken te laten weten of het toilet vrij of bezet is of dat hij even moeten 20 wachten omdat de toiletpotrand en/of de vloer wordt gereinigd zijn nabij de deur van de gebruiksruimte te verlichten aanwijselementen geplaatst.

De uitvinding zal nu aan de hand van de figuren, waarin een uitvoeringsvoorbeeld is weergegeven, nader worden 25 toegelicht.

Figuur 1 toont een horizontale doorsnede van de toiletcabine.

Figuur 2 toont een doorsnede volgens de lijn II-II in figuur 1.

30 Figuur 3 toont een aanzicht volgens de lijn III-III

in figuur 1.

Het weergegeven openbaar toilet omvat een zeshoekige cabine 1 waarvan de wanden, de vloer en het dak uit corrosie bestendig sterk materiaal zijn vervaardigd. Vooral een sandwich van een laag 35 kunststofschuim (bijvoorbeeld 6 cm dik polyurethaanschuim) aan twee zijden bedekt met een gladde harde laag uit polyester en/of poly-urethaan komt in aanmerking. De cabine is door een tussenwand 2 uit hetzelfde materiaal in twee ruimtes verdeeld: een gebruiksruimte 3 en r " · 30 * 4 een installatieruimte 4. Beide ruimtes hebben een toegangsdeur 5 respectievelijk 6. De deur 5 van de gebruiksruimte is een van binnen uit vergrendelbare schuifdeur, terwijl de deur 6 van de installatieruimte een van buiten uit nauwelijks herkenbare scharnierdeur is die 5 slechts door een bevoegd monteur of dergelijke geopend kan worden.

In de gebruiksruimte zijn de volgende voorwerpen opgesteld: een één geheel met de tussenwand 2 vormende toiletpot 7 die geen bewegende delen heeft, een zelfsluitende afvalbak 8, een wasbak 9 met koudwatertap 10, een zeepdispenser 12, een handdroger 13 en een 10 kledinghaak 14. Voor gehandicapten kan nabij de toiletpot een handsteun aan de wand zijn gevormd. Voorts is in de wand 2 een gleuf 15 aangebracht waardoorheen toiletpapier kan worden afgegeven door een op het achteroppervlak van de wand 2 geplaatste houder 16.

Nabij de toiletpot 7 bevindt zich een spoelinrichting 15 11 die op een vloeistofleiding is aangesloten waarin een magneetklep 20a is opgenomen.

Boven de toiletpot 7 zijn drie stellen mondstukken aangebracht, waarbij elk stel een mondstuk 18 voor het versproeien van water en een mondstuk 19 voor het versproeien van reinigingsmiddel 20 omvat. Deze mondstukken zijn aangesloten op leidingen waarin de stroming wordt beheerst door een magneetklep 20b.

Boven de mondstukken 18, 19 bevindt zich in de wand 2 een gleuf 21 die op een op het achteroppervlak van de wand bevestigde kast 22 voor hete lucht aansluit.

25 Nabij de vloer is een aantal stellen mondstukken aangebracht waarbij elk stel een mondstuk 25 voor het versproeien van water en een mondstuk 26 voor het versproeien van chemisch reinigingsmiddel omvat. Deze mondstukken zijn aangesloten op niet weergegeven leidingen waarin de stroming wordt beheerst door een magneetklep 20c.

30 Boven de mondstukken 25, 26 zijn in de wand 2 gleuven 27 uitgespaard die aansluiten op kasten 28 voor hete lucht welke op het achteroppervlak van de wand 2 zijn bevestigd.

De magneetkleppen kunnen worden gestuurd door in een kast 23 aangebrachte electrische stuurmiddelen, namelijk stuurmiddelen 35 voor het regelen van de magneetklep 20a, stuurmiddelen voor het regelen van de magneetklep 20b en stuurmiddelen voor het regelen van de magneetklep 20c.

Op het achteroppervlak van de wand 2 is een op radar berustend detecteerapparaat 24 bevestigd dat de aanwezigheid van een ?'·, ' f\ y n 5 hand bij het voorvlak van de wand 2 in de nabijheid van het apparaat 24 kan vaststellen. Bij dit gedeelte is het voorvlak voorzien van een pictogram dat een hand voorstelt. Na gebruik van het toilet kan de pot gespoeld worden door een hand nabij dit pictogram te brengen. Het 5 apparaat 24 geeft een signaal aan stuurmiddelen in de kast 23 die de magneetklep 20a openen en na zekere tijd sluiten. Indien de gebruiker van het toilet niet de noodzakelijke handelingen verricht om de pot te spoelen zijn voorzieningen aangebracht om de pot toch te spoelen. Bij openen en sluiten van de schuifdeur 5 wordt door een deurvergrende-10 lingsschakelaar 41 een signaal gegeven naar de stuurmiddelen in de kast 23. Zodra deze middelen een signaal van openen en/of van sluiten van de deur hebben gekregen wordt de magneetklep 2Öa in de leiding naar de spoelinrichting 11 geopend en wordt de pot gespoeld. Niet uitgesloten is dat deze stuurmiddelen zodanig zijn geprogrammeerd dat het spoelen 15 op grond van het openen en/of sluiten van de schuifdeur 5 slechts plaats vindt indien niet is gespoeld door met een hand nabij het genoemde pictrogram te komen. Ook behoort het tot de mogelijkheden dat steeds wanneer de deur geopend wordt de toiletpot wordt gespoeld onafhankelijk van het feit of de pot al is gespoeld door een hand bij 20 het pictogram te brengen.

In de installatieruimte bevindt zich een radar-detectiesysteem 29 om vast te stellen of in de gebruiksruimte een persoon aanwezig is. Dit systeem omvat bijvoorbeeld vier microgolven uitzendende en gereflecteerde golven ontvangende radarinstallaties. De 25 stuurmiddelen voor de stuurkleppen 20b en 20c in de toevoerleidingen naar de mondstukken 18, 19, 25, 26 openen deze kleppen indien is vastgesteld dat een persoon de cabine heeft verlaten. Eventueel kan tussen het reinigen van de toiletpotrand en het reinigen van de vloer een tijdsverschil bestaan. Een en ander kan worden verfijnd door de 30 schuifdeur 5 tijdens het reinigen van de vloer electrisch te vergrendelen met behulp van de schakelaar 41, waarbij het reinigen pas begint indien de schakelaar 41 inderdaad vergrendeld is.

Na het spoelen van de toiletpot en het reinigen van de rand van de pot en van de vloer wordt via de sleuven 20 respectieve-35 lijk 27 warme lucht toegevoerd. De toevoer van de warme lucht naar de kasten 22, 28 wordt daartoe geactiveerd door stuurmiddelen die eveneens in de kast 23 zijn aangebracht. In de kast 23 aanwezige tijdschakelaars kunnen er voor zorgen dat het reinigen van de toiletpotrand, het reinigen van de vloer en het drogen achtereenvolgens plaats vinden.

8 0 0 3 2 3 0 6

Voor de totale behandeling staat bijvoorbeeld minuut ter beschikking.

Nabij de watertap 10 bevindt zich in de installatie-ruimte een bedieningsradar 30 voor het vaststellen van de aanwezigheid 5 van een hand of dergelijke. Zodra zich een hand bij de radar bevindt gaat het water lopen en bij verwijderen van de hand stopt de watertoevoer.

Het verwarmingsapparaat voor de handdroger 13 is met 31 aangeduid en bevindt zich in de installatieruimte. Door bedienings-10 radar 32 kan de aanwezigheid respectievelijk afwezigheid van een hand nabij de droger 13 geconstateerd worden en de droger al of niet ingeschakeld worden.

In de installatieruimte bevindt zich een electrisch luchtverwarmingsapparaat 33 dat door een thermostaat 34 wordt geregeld 15 en vanaf een bepaalde luchttemperatuur warme lucht via de sleuven of het rooster 35 in de gebruiksruimte kan blazen. Het apparaat kan uit een afzonderlijke verwarming en een afzonderlijke ventilator bestaan.

In de vloer zijn electrische verwarmingselementen 36 aangebracht welke door een vloerthermostaat 37 worden geregeld.

20 Boven de toegangsdeur bevinden zich elementen 38, 39, 40 die - indien verlicht - kunnen aangeven of het toilet door een persoon bezet is, het toilet vrij is en/of de vloer van het toilet wordt gespoeld.

Een noodverlichtingselement 42 bevindt zich op een 25 moeilijk bereikbare plaats achter een stevig rooster. Dit element wordt bij uitvallen van de electrische stroom door een noodverlichtings-aggregaat gevoed.

Binnen het kader van de uitvinding zijn verschillende wijzigingen mogelijk. Wezenlijk voor de uitvindingsgedachte is dat in 30 de gebruiksruimte geen kwetsbare beweegbare delen zijn aangebracht en dat de voorzieningen die zijn getroffen om de toiletpot te spoelen en de rand van de pot en de vloer te reinigen, in hoofdzaak niet vanuit de gebruiksruimte bereikbaar zijn. Voorts wordt het spoelen en reinigen zodanig geavanceerd geregeld dat vervuiling onmogelijk is en personen 35 door reinigingsvloeistof geen schade aan kleding kunnen oplopen. Noodzakelijk is voorts dat de cabine en de tussenwand bestaan uit een corrosiebestendig niet-poreus materiaal. Uiteraard kunnen in de gebruiksruimte nog verschillende andere voorzieningen zijn aangebracht zoals een zitbankje voor kinderen, een afvoergootje voor reinigings- i' f’; '· r- i\ ,· · · ’ 7 vloeistof. De toegangsdeur van de gebruiksruimte kan middels een contragewicht steeds automatisch in de sluitstand worden gebracht. De toegangsdeur van de installatieruimte zou door middel van een zender-ontvangersysteem ontgrendeld en vergrendeld kunnen worden.

Claims (13)

1. Toilet voor openbaar gebruik omvattende een cabine die door een tussenwand is verdeeld in een gebruiksruimte met een van binnen te vergrendelen deur en een installatieruimte, waarbij in de gebruiksruimte een toiletpot is geplaatst die van een spoelinrichting 5 is voorzien welke op een vloeistofleiding is aangesloten, met het kenmerk, dat in de vloeistofleiding naar de spoelinrichting (11) een regelklep (20a) is gemonteerd en in de installatieruimte stuurmiddelen voor die regelklep aanwezig zijn welke genoemde klep openen indien detectiemiddelen (24 respectievelijk 41) de aanwezigheid 10 van een hand, voet of dergelijke nabij een aangegeven deel van de wand of vloer en/of het openen en/of sluiten van de deur van de gebruiksruimte hebben vastgesteld.

2. Toilet volgens conclusie l,met het kenmerk, dat de tussenwand (2) is voorzien van in de gebruiksruimte 15 uitmondende mondstukken (18, 19; 25, 26) voor het reinigen van de toiletpotrand en/of de vloer van de gebruiksruimte, welke mondstukken zijn aangesloten op vloeistofleidingen met kleppen (20b, 20c), dat in de installatieruimte detectiemiddelen (29) zijn aangebracht om de aan-en afwezigheid van een persoon in de gebruiksruimte te detecteren, en 20 dat stuurmiddelen aanwezig zijn om de kleppen (20b; 20c) in de vloeistofleiding naar de mondstukken (18, 19; 25, 26) te openen indien is vastgesteld dat iemand in de gebruiksruimte is geweest en deze heeft verlaten.

3. Toilet volgens conclusie 2,met het ken-25 merk, dat genoemde stuurmiddelen voor de kleppen (20b, 20c) in de vloeistofleiding naar de mondstukken (18, 19; 25, 26) tevens in electrische verbinding staan met een deurvergrendelingsschakelaar (41) en de kleppen (18, 19; 25, 26) in de vloeistofleidingen naar de mondstukken slechts kunnen worden geopend indien de deur is 30 vergrendeld.

4. Toilet volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de cabinewanden met tussenwand bestaan uit een niet-poreus corrosiebestendig materiaal.

5. Toilet volgens conclusie 4,met het ken-35 merk, dat de cabinewanden en de tussenwand bestaan uit een sandwich gevormd door een kern van kunststofschuim aan beide zijden bedekt met een harde gladde laag uit polyester en/of polyurethaan. s

6. Toilet volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de toiletpot (7) één geheel vormt met de tussenwand (2) en geen bewegende delen heeft.

7. Toilet volgens één van de voorgaande conclusies, 5 gekenmerkt door middelen (21, 22; 27, 28) voor het naar de toiletpotrand en/of vloer toevoeren van warme lucht en stuurmiddelen om de toevoermiddelen van warme lucht te activeren als het reinigen van de toiletpotrand en/of toiletvloer is beëindigd.

8. Toilet volgens één van de voorgaande conclusies, 10 gekenmerkt door een wasbak (9), een watertoevoermondstuk (10) nabij de wasbak, in de installatieruimte aangebrachte middelen voor het toevoeren van water naar dat mondstuk, derde detectiemiddelen (29) voor het vaststellen van een hand nabij het mondstuk (10) en het activeren van genoemde watertoevoer indien de aanwezigheid van een hand 15 is vastgesteld.

9. Toilet volgens één van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door een zeepdispenser (12).

10. Toilet volgens één van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door een in de installatieruimte aangebrachte 20 toiletpapierhouder (16) met doorvoeropening (15) voor papier in de tussenwand (2).

11. Toilet volgens één van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door een in de installatieruimte aangebrachte luchtverwarmingseenheid (33), luchtdoorvoeropeningen (35) in de 25 tussenwand (2), een ventilator om lucht vanaf de verwarmingseenheid via de luchtdoorvoeropeningen in de gebruiksruimte te blazen, en een thermostaatbesturing (34) voor het vanaf een bepaalde luchttemperatuur inschakelen van de luchtverwarmingseenheid.

12. Toilet volgens één van de voorgaande conclusies, 30 gekenmerkt door een door een thermostaat (37) gestuurde vloerverwarming (36).

13. Toilet volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat nabij de deur van de gebruiksruimte te verlichten aanwijselementen (38, 39, 40) zijn geplaatst die aangeven of 35 het toilet vrij of bezet is of dat reiniging van het toilet plaats vindt. £ f 0 > 7 3 0