NL8400342A - Helm met kantelbaar vizier. - Google Patents

Description

f'r,V ^ N.0. 32280 1

Helm met kantelbaar vizier

De uitvinding heeft betrekking op een helm met kantelbaar vizier, in het bijzonder geschikt voor gebruik bij sport.

Sporthelmen die aan de gebruiker een betrekkelijk bevredigende mate van bescherming verschaffen zijn bekend; echter zijn niet alle hel-5 men in staat te voldoen aan alle eisen van het uiteindelijk gebruik, in het bijzonder wat betreft de inwendige ventilatie bij ongunstige atmosferische omstandigheden. Bovendien is het bedienen van het vizier, in het bijzonder als het gesloten is, niet gemakkelijk.

De uitvinding stelt een helm voor die een rationele en bevredigen-10 de bediening van het vizier in die zin verschaft dat hij door de gebruiker met een enkele eenvoudige betrouwbare handeling kan worden verplaatst, waarbij slechts éê hand wordt gebruikt, en in de onderste stand of in elke stand liggende tussen genoemde onderste stand en een maximaal geheven stand kan worden gebracht; in het bijzonder is het 15 doel van de uitvinding een helm te verschaffen waarbij het vizier kan worden geheven waardoor in samenwerking met, de bodemrand van de helm-opening een sleuf wordt begrensd, welke sleuf naar wens instelbaar is door de drager, om de gewenste inwendige ventilatie van de helm te bepalen, terwijl elk indringen van vocht en water door het bovenste deel 20 van het vizier wordt verhinderd als dit gedeeltelijk of geheel is geheven vanaf de helm.

Een verder doel van de uitvinding is het verschaffen van een helm waarvan het inwendige wordt geventileerd zelfs als het vizier volledig omlaag is gebracht, met als doel het vermijden van het beslaan van het 25 vizier.

De helm volgens de uitvinding met het vizier scharnierend bevestigd op de zijwanden ervan en de verzonken rand heeft het kenmerk, dat elk van de scharnierorganen van het vizier is voorzien van een gebogen geleidingsbaan voor een glijorgaan, waarvan het midden van de krom-30 mingshartlijn in hoofdzaak samenvalt met de werkelijke scharnierhart-lijn van het vizier; het glijorgaan houdt het einde van het vizier vast en glijdt in genoemde gebogen geleiding tussen stoppen die de grens van de beweging van het vizier bepalen.

Volgens de uitvinding bestaat de gebogen geleidingsbaan uit een 35 middenbaan, waarvan het midden van de kromtestraal in hoofdzaak samenvalt met het werkelijke midden van de scharnierhartlijn van het vizier, terwijl het achtereinde van de geleidingsbaanm is georiënteerd naar het bovenste achterdeel van de helm om aldus de rand van het vizier naar de 8400342 2 • V /F» «·. r'** onderste stand te brengen tegen en in samenwerking met de vooropening van de helm.

Bovendien is de voorzijde van de helm voorzien van een reeks sleuven die via een demper, bediend door de gebruiker, in samenwerking kan 5 worden gebracht met een inwendige kamer, die ten minste gedeeltelijk is gevormd door de binnenwand van de helm om naar het vizier door een langwerpige sleuf, een luchtstroom, die het mogelijk beslaan kan elimineren, te richten, en ook om de ventilatie te verbeteren.

Om het vervangen van de lucht in de helm te verzekeren zelfs als 10 het vizier omlaag is gebracht, is het vizier naar zijn einden voorzien van flappen die zijdelings uitmonden en zijn gericht naar het achterste deel van de helm, om de in het inwendige aanwezige lucht af te voeren welke die dus wordt vervangen.

Aan de hand van een.tekening, waarin als voorbeeld een voorkeurs-15 uitvoering en een aantal varianten is weergegeven, wordt de uitvinding hierna nader beschreven.

Fig. 1 toont een vooraanzicht van een volledige helm volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont een zijaanzicht op groter schaal met dwarsdoorsneden 20 van delen van de helm volgens fig. 1.

Fig. 3 toont een detailaanzicht van een deel van de middelen om het vizier scharnierend op de helm aan te brengen.

Fig. 5. overeenkomstig fig. 3, toont geometrische eigenschappen van de middelen waarmee het vizier scharnierend is bevestigd op de 25 helm.

Fig. 6 toont een detail, waarbij delen zijn weggelaten, van een variant van de uitvoering van de middelen die het vizier scharnierend bevestigen op de helm.

Fig. 7 toont een uiteengenomen langsdoorsnede van fig. 6.

30 Fig. 8 toont een verticale doorsnede van een variant van de schar- nierorganen volgens de fig. 6 en 7.

In de verschillende figuren is het lichaam van de helm of het huis aangegeven met A; het is op de bekende wijze voorzien van een vooropening, waarvan de rand Al omlaag is gebracht voor het opnemen van de 35 rand van het vizier B, bevestigd op de helm A door scharnieren C, die het doel van de uitvinding vormen.

In het geval weergegeven in de fig. 1 en 2 is het lichaam A van de helm aan zijn voorste onderzijde voorzien van beluchtingsmiddelen D die het inwendige van de helm kunnen beluchten, om beslaan van het vizier B 40 te vermijden. Aan de hand van de fig. 1 en 5 wordt hierna één van de 8400342 » ^ » 3 twee organen C beschreven gebruikt voor het scharnierend bevestigen van het vizier B op de helm A.

Het scharnierorgaan bestaat uit een glijorgaan 10 dat glijdend loopt in een gebogen geleiding 12 in de zijwanden van de helm A en ge-5 schikte eigenschappen bezitten als hierna beschreven.

Bovendien kan de gebogen geleiding in de praktijk worden verkregen door het direkt vormen in de zijwanden van de helm A of door het aanbrengen ervan op genoemde wanden door middel van betreffende gevormde blokken 14 (zie fig. 3 en 4) die elk zijn ondergebracht in een uitspa-10 ring 16 in genoemde zijwand en zijn voorzien van pennen 18 met elastische koppennen die door snappen in openingen 20 in de bodem van de uitsparing kunnen worden aangebracht.

Het glijorgaan 10 is in zijn middendeel voorzien van een poly-gonaal uitstekend deel 22 met een opening 24, hetzij geschroefd of 15 vastgeklemd, om het vizier B door middel van een van schroefdraad voorziene knop 25 vast te houden, welk vizier B aldus door het glijorgaan wordt vastgehouden.

Echter, indien uiteindelijk vereist, kan het bevestigen van het vizier op het glijorgaan 10 worden verkregen door de tussenplaatsing 20 tussen de samenwerkende oppervlakken van deze delen van elastische verende organen zodat een fractionele beweging over een hoek mogelijk is met genoemde delen.

Het glijorgaan 10 is nabij zijn achtereinde voorzien van een radiale tand 26 (fig. 3), die samenwerkt met één van een aantal uitspa-25 ringen of groeven 28 in één van de vleugels 30 van de gebogen geleiding 12.

De radiale tand 26 is op geschikte wijze verend; bijvoorbeeld kan hij zijn vervaardigd uit elastisch materiaal om aldus een geschikte afstand vanaf de bodemrand van het vizier B tot de rand A te handhaven 30 die de vooropening van de helm begrenst.

De sleuf gevormd door de twee randen, hierboven genoemd, vormt terwijl het voertuig rijdt een luchtstroom die het binnenoppervlak van het vizier B raakt, waardoor beslaan van laatstgenoemde wordt vermeden en ook een rationele ventilatie van het inwendige van de helm wordt ge-35 vormd.

Het zal duidelijk zijn dat de plaatsing van het vizier B in zijn uiteindelijke standen wordt bereikt door middel van geschikte stoppen geplaatst tussen het glijorgaan 10 en de gebogen geleiding 12 in het geval het vizier B in de geheven stand is geplaatst, waarbij het glij-40 orgaan 10 aan zijn vooreinde is voorzien van een tand overeenkomstig de 8400342 4 tand 28, die kan worden gevormd door de voorrand van het glijorgaan 10 en die samenwerkt met een stop 32 in een gebogen geleiding 12.

Aan de andere kant wordt het vizier B vastgehouden in zijn lage stand buiten mogelijke stoppen tussen het glijorgaan 10 en de gebogen 5 geleiding 12 en pok en in hoofdzaak door de geometrische eigenschappen van genoemde gebogen geleidingen 12 voor het verkrijgen van een hechting van de rand van het vizier B op de bodem van de lijst op de verzonken rand Al van de opening van de helm.

Volgens de uitvinding is de rand van het vizier B in het bijzonder 10 zijn bovenrand, voorzien van een elastisch orgaan 34; als het vizier is geheven rust genoemd orgaan met het buitenbovenoppervlak A2 op de helm A waardoor binnendringen van water binnen de helm en op het bin-nenoppervlak van het vizier B wordt vermeden. Als weergegeven in de fig. 1 en 2 is de onderrand van het vizier B in zijn middendeel voor-15 zien van een gevormd uitstekend deel 36, waarvan de achterzijde een sa-menwerkingsoppervlak vormt voor de vinger van de gebruiker om het vizier te grijpen en te heffen en het te verplaatsen en blokkeren in de gewenste hoekstand. Deze beweging kan ook worden veroorzaakt door flexibele op afstand liggende regelorganen verbonden met een geperforeerde 20 tap 38 op de achterzijde van het glijorgaan 10.

Als reeds aangegeven glijdt, als het vizier B is geheven, zijn bovenrand, in het bijzonder het elastische orgaan 34 en hecht op het bovenoppervlak A2 van de helm; dit verzekert het vasthouden en het plaatsen van het vizier in de gewenste stand, waarbij tegelijkertijd 25 wordt vermeden dat water binnentreedt in het inwendige van de helm.

De plaatsing en het vasthouden van het vizier B in zijn onderste stand (waarin de omtreksrand van het vizier wordt gedwongen elastisch te hechten op de bodem van de rand A) op de rand van de opening van de helm, worden bereikt door aan de geleiding 12 hetzij een geschikte 30 kromming te geven hetzij door het plaatsen van genoemde geleiding in een geschikte stand ten opzichte van de kromming in de voorbovenzone Αχ van de helm A, dat wil zeggen de zone A2 die meedoet aan de beweging van het vizier B.

Deze en andere omstandigheden worden hierna aan de hand van fig. 5 35 besproken.

In deze figuur zijn de delen van de scharnierinrichting C besproken aan de hand van de fig. 1 t/m 4, met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.

In het bijzonder is 12 de gebogen geleiding voor het glijorgaan 10 40 en de middens van de gaten 24 zijn aangegeven met de getallen 24 tot 8400342 £r- » 5 24* als het glijorgaan in zijn eindstanden is, (vizier B omlaag of omhoog) .

Als weergegeven in fig· 5 is met R de kromtestraal van de gebogen geleiding 12 aangegeven, waarvan het midden 0 samenvalt met het midden 5 van de ideale scharnierhartlijn van het vizier B. Genoemd midden 0 is ook het middelpunt van de kromtestraal R van de gekromde zone van de helm A, reeds aangegeven in fig. 5, de straal R1 is gereduceerd weergegeven ten opzichte van de werkelijkheid (actueel), om het zicht te vergemakkelijken. Bovendien, zoals ook aangegeven in de fig. , ligt het 10 midden 01 van genoemde straal Rl op een omtrekstraal R2 waarop verschillende middens 0 liggen van verschillende stralen die het werkelijke profiel van de beschouwde zone van de helm A bepalen terwijl in dit geval de straal R2 overeenkomt met de gemiddelde straal van de verschillende kromtestralen van de helm A.

15 In de praktijk varieert de straal R betrekking hebbend op de krom ming van de geleiding 12 van 1/2 tot 1/10 van de gemiddelde straal Rl van de kromtestralen van zone A£ van de bovenste voorwand van de helm A.

Het midden 0 van de straal R kan samenvallen met het midden 01 van 20 de gemiddelde straal Rl als de straal horizontaal is; anders gezegd ligt het midden 0 van de straal R op een afstand gelijk een straal R2 van de omtrek waarop ten minste drie van de elementaire middens van de kromtestraal betrekking hebbend op de kromming van het oppervlak begrensd door het verticale mediaanvlak van de helm A liggen. Daardoor 25 kan de waarde van de straal R2 liggen tussen 0 en een ½ van de genoemde gemidelde straal Rl.

In de praktijk ligt de Straal R van de gebogen geleiding 12 tussen 15 en 60 mm, bij voorkeur tussen 20 en 40 mm; het midden 0 ligt op afstand van het oppervlak A2 liggende tussen 90 en 130 mm.

30 Tenslotte is de hoekamplitude al+a2 van de gebogen geleiding 12, gemeten vanaf de verticaal gaande door het midden 0 al = 50ο-15-Ηχ2=30ο15°β80ο1200; • · · * in de praktijk echter al - 25°735°; 35 a2 « 15°725°=al+a2= 60^40°.

In het bijzonder moet de hoek a2 zodanig zijn dat hij aan het einddeel van de gebogen geleiding 12 een oriëntatie verschaft zodanig dat hij zich naar boven terugtrekt om op de rand van het vizier B in het bijzonder op zijn onderrand een trekeffect uit te oefenen cm te 40 verzekeren dat genoemde rand Αχ van de opening van de helm A constant 8400342 -Γ ' 6 hecht.

Dit resultaat kan natuurlijk ook worden bereikt door geschikte vorming van het einddeel van de gebogen geleiding 12 om hechting te verzekeren van de rand van het vizier B op de bodem van de rand in hoek 5 Αχ.

De hechting van het elastische orgaan 34 op het oppervlak A2 van de helm gedurende het verplaatsen van het vizier wordt ook verzekerd door de inherente elasticiteit van de lagen waaruit het vizier B is vervaardigd.

10 Figuren 6 en 7 tonen een voordelige variant van de uitvoering van het scharnier C van het vizier B dat voldoet aan de bovenbeschreven uitvinding. Bij deze variant is het vizier B aan elk van zijn einden voorzien van gebogen vleugels 40 met de geometrische eigenschappen die reeds zijn beschreven in verband met het scharniersamenstel C in de 15 fig. 2 en 4.

De enkele gebogen vleugels 40 bewegen geleidend in gebogen gelei-dingsbanen 12a in een plaat 14a vastgehouden door de helm A op een wijze als hierna beschreven.

De gebogen vleugel 40 is in zijn middendeel voorzien van een gebo- 20 gen sleuf 42 die samenwerkt met een gebogen uitstekend deel 10a dat wordt vastgehouden door een tegenplaat 44, die een delsel vormt, samen met de beschouwde delen, bevestigd op de helm A met schroeven of klinknagels 46 die aldus een glijdende samenwerking handhaaft tussen de gebogen vleugel 42 en het vizier B.

25 Ook wordt bij deze variant het vizier B vastgehouden in de standen die van tijd tot tijd vereist zijn, beide door uitsteeksels 10a en door de geometrische uitvoering van de verschillende delen die het schar-niersamenstel C, dat boven is beschreven, vormen.

De variant weergegeven in fig. 8 komt in hoofdzaak overeen met die 30 betrekking hebbend op het scharniersamenstel C dat hierboven is beschreven. Het vizier B bezit een blok 10b vervaardigd uit geschikt elastisch materiaal, dat door wrijving glijdt in een gebogen groef 12b in de zijwand van de helm A en waarvan de vorm overeenkomt met die volgens fig. 5.

35 Genoemd vizier, samen met het elastische blok 10b zijn bevestigd op de wand van de helm A met het deksel 44b, dat op genoemde wand is aangebracht met schroeven of overeenkomstige middelen. Bij deze variant wordt de hoekplaatsing van het vizier B bereikt door wrijving van het elastische blok 10b tegen de wanden van de groef 12b.

40 Het zal duidelijk zijn en indien vereist kan laatstgenoemde zijn 8 4 0 0 è4 2 7 voorzien van paren uitsteeksels en insnijdingen, waarvan de elementen zijn geplaatst in hoekstanden in de wanden van de gebogen groef 12b en in het verende blok 10b.

Het zal duidelijk zijn dat de kenmerken van de uitvinding, dat is 5 blok 10 en gebogen groef 12 op overeenkomstige wijze beide kunnen zijn geplaatst tussen het deksel 44b en het vizier B en tussen laatstgenoemde en genoemd deksel 44b, dat ligt tussen een vast deel van de helm A en een beweegbaar deel behorend bij vizier B.

Als reeds aangegeven, is de weergegeven helmgrootte A voorzien van 10 beluchtingsmiddelen D gecombineerd met middelen gevormd door de randen van het vizier B en de vooropening A van de helm om de inwendige ventilatie van de helm A te voltooien.

Het verschaffen van een dubbel ventilatiesysteem is vereist in verband met de bijzondere structuur van de helm als de onderste opening 15 van laatstgenoemde in hoofdzaak volledig is gesloten, bijvoorbeeld door kragen of overeenkomstige inrichtingen gevormd door één of meer segmenten, die scharnierend zijn verbonden met de basis van de helm en die de nek van de gebruiker omgeven.

Zoals blijkt uit de fig. 1 en 2 is de helm A op zijn vooronderwand 20 A3 voorzien van een kamer 50 die in verbinding staat met het inwendige via sleuven 52. Genoemde sleuven zijn geplaatst in de wand A3 en kunnen min of meer verborgen worden door een demper 44, die door een knop 55 kan worden bediend die glijdend wordt vastgehouden door het achtervlak van de wand A3 van de helm A.

25 Be kamer 50 is binnen de helm begrensd door een bekleding 56 die op geschikte wijze is gevormd om op het bodemdeel van de rand A van de opening van de helm een sleuf 58 te vormen die zich uitstrekt over de breedte van genoemde opening.

De kamer 50 is onderverdeeld in verticale kanalen door middel van 30 een kamvormige plaat 59 die in genoemde kamer is geplaatst en is bevestigd op de voorwand A3. De sleuf 58 neemt in hoofdzaak het gehele inwendige oppervlak van het vizier B op; als het vizier omlaag is gebracht wordt een luchtstroom gericht zodat deze stroomt vanaf de bodem naar de bovenzijde, het inwendige oppervlak van het vizier, waarbij de 35 lucht dan wordt afgegeven door openingen in de achterste opening, die in hoofdzaak is gevormd door panelen 60 op het einde van vizier B.

Het zal duidelijk zijn dat de ventilatiesleuf gevormd door het regelbaar heffen van het vizier B de ventilatie verbetert van de onderste en achterste delen van de helm in het bijzonder als laatstgenoemde, als 40 boven aangegeven, is gesloten op zijn bodemdeel door een kraag of bij- 3400342 \ a -c δ voorbeeld een plaat, die verborgen kan zijn.

In fig. 2 bestaat genoemde plaat uit een gevormde vleugel 62 die zich naar beneden uitstrekt vanaf de bodemrand van de opening van de helm.

5 De gevormde vleugel 62 wordt op de rand van de onderste opening van de helm vastgehouden door een flexibele band of strook 64 die zo is uitgevoerd dat het hellen van genoemde flap tot ongeveer 180° mogelijk is.

Op deze wijze kan de wigvormig toelopende flap 62 twee stabiele 10 standen innemen, in de eerste waarvan hij kan worden gekanteld en hechten op het oppervlak van de bekleding 56 als weergegeven in fig. 2.

Dit maakt het mogelijk voor de gebruiker om de helm van zijn hoofd af te nemen of op zijn hoofd te plaatsen.

Anderzijds als de flap 62 wordt gebracht naar de andere van zijn 15 openingen 62', d.w.z. wanneer hij naar beneden is gericht, is de vrije rand van de flap dichtbij of gehecht op de nek van de gebruiker voor het verschaffen van een belangrijke sluiting van de onderste opening van de helm. Bovendien buigt de flap in benedenwaartse richting de luchtstroom om die de gebruiker raakt als het voertuig loopt.

20 De eigenschappen van de vorm en de afmetingen van de flap 62 kun nen afhankelijk van de uiteindelijke eisen worden gevarieerd; bijvoor-. beeld kan de flap bestaan uit twee of meer segmenten die afzonderlijk kunnen worden gekanteld zodat zij zich ook uitstrekken naar het achterdeel van de onderste opening van de helm.

25 Genoemde flap 62 kan beweegbaar worden vastgehouden door de rand van de helmbekleding 56 bijvoorbeeld door middel van drukknoppen, haken, glijdende scharnieren enz., dat de vervanging zonder moeilijkheden mogelijk is.

Wijzigingen kunnen worden aangebracht in het scharnierelement V 30 volgens de uitvinding afhankelijk van de bijzondere kenmerken van de beschouwde helmen; bijvoorbeeld kunnen dus de glijdende oppervlakken tussen het glijorgaan en de gebogen geleiding 12 ruw of geruwd zijn om een verschuivingsbeweging van het vizier tegen te gaan.

8400342

Claims (23)

1. Helm in het bijzonder voor toepassing bij sport, waarvan het vizier, dat scharnierend is bevestigd op de zijwand van de helm met 5 zijn rand op één lijn ligt, met het kenmerk, dat elk van de middelen (C), die het vizier (B) met de helm scharnierend verbinden een gebogen geleiding (12) bezit voor een glijorgaan (10) en ten minste een deel van het midden van zijn lichaam met het middelpunt van de kromtestraal (R) in hoofdzaak samenvalt met de werkelijke scharnierhartlijn (0), van 10 genoemd vizier, terwijl het glijorgaan het einde van het vizier vasthoudt en loopt in genoemde gebogen geleiding tussen stoppen die de grensstanden bepalen van het vizier.

2. Helm volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat ten minste de stop (26-28), die het vizier (B) vasthoudt in zijn gesloten of omlaag- 15 gebrachte stand, Is gecombineerd met meegevende middelen, waarvan het effect het vizier trekt tegen de rand (Al) van de helm; ten minste een deel van genoemde meegevende middelen is gevormd door gevormde einden van het vizier vastgehouden door glijorganen (10), met de betreffende gebogen geleidingen (12) in de helm, voor het verschaffen daardoor van 20 een elastisch knookverbindingssysteem dat op het vizier elastische trekeffecten uitoefent die samenwerkend met de rand van het vizier binnen de rand van de helm.

3. Helm volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat de gebogen geleiding (12) een hoekbreedte liggende tussen 40 en 100° bezit en dat 25 ten minste een deel van de kromtestraal (R) in hoofdzaak overeenkomt met de waarde van 1/10 tot een helft van de straal of van de gemiddelde kromtestralen (Rl) betrekking hebbend op het middelste bovenste voorste deel (A2) van de helm meedoend aan de beweging van het vizier.

4. Helm volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de breedte van 30 de hoek (al+a2) begrensd door de gebogen geleiding (12) is onderverdeeld door de verticale lijn gaande door het midden (0) van de kromtestraal (R) van de gebogen geleiding, in twee complementaire hoeken (al en a2) zodanig dat de einden van genoemde geleiding divergeren en naar boven zijn gericht om het beweegbare glijorgaan (10) in een stand vast 35 te houden die beweging verzekert van de rand (34) van het vizier (B) binnen de rand (Al) van de helm.

5. Helm volgens conclusies 1 t/m 4, met het kenmerk, dat de vorm van de gebogen geleidingsbaan (12) bestaat uit een middendeel, waarvan het midden (0) van de kromtestraal (R) in hoofdzaak samenvalt met het 40 werkelijke en actuele midden (01) van de scharnierhartlijn van het vi- 8400342 « ' zier (B) welk werkelijke midden ook in hoofdzaak samenvalt met het midden van de kromtestraal (Rl) van het middelste voordeel (A2) van de helm.

6. Helm volgens de conclusies 1 t/m 5, met.het kenmerk, dat het 5 glijorgaan (10) is voorzien van vasthoudmiddelen (22, 25) om het betreffende einde van het vizier (B) stevig vast te houden gedurende de verplaatsingsbewegingen van genoemd vizier.

7. Vizier volgens conclusies 1 t/m 5, gekenmerkt door wrijvings-middelen geplaatst tussen de gebogen geleiding (12) en/of glijorgaan 10 (10) om het vizier in elke tussenstand te brengen tussen de grensstan- den die daardoor zijn aangenomen.

8. Helm volgens de conclusies 1 t/m 7, met het kenmerk, dat de gebogen geleiding (12) langs ten minste een deel van zijn geleidingsvleu-gels is voorzien van een stel uitsparingen of dergelijke (28, 32) waar- 15 van de delen achtereenvolgens samenwerken met elastische of verende tanden (28) in genoemd glijorgaan (10) om het vizier niet alleen vast te houden in zijn uiterste standen maar ook in gedeeltelijk omhooggebrachte standen voor het vormen van een sleuf voor ventilatie.

9. Helm volgens de conclusies 1 t/m 8, met het kenmerk, dat het 20 glijorgaan (10b) ten minste gedeeltelijk is gevormd uit elastisch materiaal voor samenwerking met de gebogen geleiding (12) onder wrijving om het vizier in een gedeeltelijk geheven instelbare stand te houden.

10. Helm volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het elastische glijorgaan (10b) is bevestigd op het vizier of op de wand van de helm 25 (A) terwijl de gebogen geleiding (12) is bevestigd op het vizier of op de wand van de helm (A) terwijl de gebogen geleiding (12) is bevestigd op de zijwand van de helm of op het vizier.

11. Helm volgens conclusies 1 t/m 10, met het kenmerk, dat de gebogen geleiding (12) is voorzien van complementaire vleugels (30) om 30 het glijorgaan (10) en het vizier gedurende zijn beweging vast te houden.

12. Helm volgens conclusies 1 t/m 10, gekenmerkt door een deksel (44) bevestigd op de zijwand van de helm en in staat het geleide einde (40) van het vizier vast te houden gedurende zijn verplaatsingsbewe- 35 gingen.

13. Helm volgens conclusie 12, gekenmerkt door een gebogen eind (49) bevestigd op het einde van het vizier (B) en dat geleid blijft in de gebogen geleiding (12) in de zijwand van de helm.

14. Helm volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het gebogen 40 deel (40) bevestigd op het vizier (B) is voorzien van een groef (42), 8400342 -5* > * % bij voorkeur omgebogen, waarbij een uitstekend deel (10a) is bevestigd op de wand van de helm voor het vormen van stoppen voor de beweging van het vizier.

15. Helm volgens één of meer van de conclusies 1 t/m 4, met het 5 kenmerk, dat ten minste één van de twee glijorganen (10) lopend in de betreffende gebogen geleidingsbanen (12) is voorzien van een clip of overeenkomstige inrichting (38) om de regelmiddelen voor het vizier vast te houden, bij voorkeur van het flexibele type.

16. Helm volgens één of meer van de conclusies 1 t/m 5, gekenmerkt 10 door ten minste één kamer (50) in het achterste deel van de voorwand (A3) die in verbinding is met het uitwendige via sleuven (52) in genoemde voorwand en die in zijn bovenste deel eindigt op de onderrand (Al) van de zijopening van de helm voor het vormen met laatstgenoemde van een sleuf (58) met uitlaten in het inwendige van het ondervlak van 15 het vizier (B) van de helm, voor het vormen daardoor van een luchtstroom in de helm zelf om beslaan van het vizier te vermijden.

17. Helm volgens conclusie 16, gekenmerkt door een plaat (59) die de achterwand van de kamer (50) begrenst en die op zijn voorzijde is voorzien van verticale ribben die genoemde kamer kunnen verdelen in 20 verticale kanalen, waarvan de ondereinden uitmonden in de atmosfeer via sleuven (52) van de voorwand (A3) van de helm en het boveneinde eindigt bij sleuf (58) gevormd door de randen van de voorwand (A3) en door genoemde plaat (59), verbonden met de bekleding van de helm (56).

18. Helm volgens de conclusies 16 en 17, met het kenmerk, dat de 25 sleuven (52) van de voorrand van de helm zijn gecombineerd met een demper (54), die de verbinding van genoemde kamer met het uitwendige kan beperken of onderbreken.

19. Helm volgens de conclusies 16 t/m 18, gekenmerkt door ten minste één opening gevormd door één van de einden van een deel (60) aange- 30 bracht nabij het scharnierende einde van het vizier, om de zuiging van de lucht vanuit het inwendige van de helm te verbeteren.

20. Helm volgens één of meer van de conclusies 1 t/m 19, met het kenmerk, dat de rand (64) van zijn onderopening is voorzien van een neerlaatbare ring (62) die kan worden aangepast aan de nek van de ge- 35 bruiker en de helm kan borgen op het hoofd van de drager.

21. Helm volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de samenklapbare kraag bestaat uit ten minste één gebogen vleugel (62) die op de rand (65) van de opening van de helm wordt vastgehouden door middel van een flexibele pen (64), welke vleugel op geschikte wijze veerkrachtig 40 is om elastische invloeden uit te oefenen die de neiging hebben genoem- 8400342 * de pen in zijn twee uiterste standen te brengen; waarbij in de eerste van genoemde standen de vleugel wordt vastgehouden tegen de nek van de gebruiker terwijl in de tweede genoemde stand de vleugel hellend wordt gehouden tegen de inwendige wand van de helm.

22. Helm volgens de conclusies 20 en 21, gekenmerkt door stoporga- nen voor de gebogen vleugel (62) geplaatst tussen de rand (65) van de opening van de helm en de bovenkant van genoemde vleugel om laatstgenoemde in zijn uitgezette stand te houden.

23. Helm volgens de conclusies 20 t/m 22, met het kenmerk, dat de 10 elasticiteit van de gebogen vleugel (62) ook als gevolg van, indien noodzakelijk, de verende organen, wordt uitgeoefend op de vleugel om hem veerkrachtig in samenwerking te houden met de kin van de gebruiker, waardoor de helm op veilige wijze op het hoofd van de drager wordt gehouden. 8400342