NL8303242A - Werkwijze en inrichting voor het richten van platte vissen. - Google Patents

Description

i ^ « # .. .n

Werkwijze en inrichting voor het richten van platte vissen.

De uitvinding heft betrekking op een werkwijze voor het onafhankelijk van de grootte richten van platte vissen alsmede voor het overnemen en verder leiden daarvan onder handhaving van hun richting, en een inrichting voor het uit-5 voeren van de werkwijze met een toevoerstation, een oplegvlak voor de platte vissen en aangedreven organen voor het transport daarvan.

Uit het Britse octrooischrift 928 733 kan een werkwijze worden ontleend voor het richten van platte vissen, 10 bij de uitvoering waarvan de platte vis onder oriëntering aan zijn buitenomtrek wordt gericht. Voor dit doel heeft de inrichting een centreermechanisme, dat bestaat uit vier gecoördineerd ten opzichte van elkaar bestuurbare centreer-pennen alsmede een kopleiding. De besturing vindt daarbij 15 zodanig plaats, dat binnen het bepaalde verwerkingsgebied van de inrichting een van de grootte van de telkens te bewerken vis onafhankelijke ligging van de genoemde tastele-menten tegen zijn omtrek wordt verkregen mits de vissen soortgelijk zijn. In de door het aanleggen van de tastelementen 20 bereikte ligging van de vis wordt het afscheiden van de kop alsmede van de buikholte uitgevoerd.

Platte vissen komen algemeen enook in territoriaal betrekkelijk beperkte gebieden , in het bijzonder het noordelijk halfrond in zeer veel verschillende soorten voort. In 25 verbinding met het hoge doorvoervermogen van moderne visbe-werkingsmachines bestaat met het oog op de economie van de bewerking de eis naar universele machines, diejin staat zijn deze veelsoortigheid te beheersen. Met de centreerwerkwijze uit de weergegeven stand van de techniek is een dergelijke 30 universalisering niet respektievelijk slechts onder kostbare ombouw te bereiken, omdat de gecoördineerde besturing van de centreerelementen door een drijfwerk plaats vindt, dat aangepast moet zijn aan de specifieke gegevens van de omtrek van een platte vissoort.

35 Aan de uitvinding ligt daarom het probleem ten grond slag een werkwijze aan te geven, door de toepassing waarvan een van de soort en de grootte vergaand onafhankelijk richten en verder leiden van platte vissen mogelijk wordt gemaakt.

^ - - ·- ~ V* *' -Ί ' , - -2-.

Dit probleem wordt volgens de uitvinding opgelost, doordat iedere platte vis onder bepaalde richting met betrekking tot zijn langsas achter de kant van ten minste één van zijn kieldeksels, respektievelijk van zijn schcudergordelbogen 5 wordt gevangen en aansluitend door dwarsverschuiving naar zijn bewerkingsstand wordt overgebracht.

Voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding is een inrichting voorgesteld, die is gekenmerkt door een tot in de bewerkingsstand van de platte vis reikende grijp-10 rail voor het grijpen achter de kant van ten minste één van zijn kieuwdeksels respektievelijk van zijn schouderboog-gordels, een boven het oplegvlak in het gebied van het toe-voerstation aangebrachte, tegen veerkracht verdringbare neerhouder met aan de dwarsdoorsnedeomtrek van het kopge-15 bied van de platte vis van middelbare grootte, die wordt verwerkt, aangepaste neerhoudkant, die dwars op de langsas daarvan loopt, en doordat de organen voor het transporteren van de platte vis een dwars óp de langsas daarvan beweegbare mee-nemer met een in hoofdzaak volgens de neerhoudkant van de 20 neerhouder uitgevoerde meeneemkant hebben, die direct daar naast op de platte vis kan worden gezet.

De daarmee verkrijgbare voordelen bestaan in het bijzonder daarin dat op grond van het gebruik van de aan alle soorten platte vis gemeenschappelijke anatomische kenmerken 25 een nauwkeurig richten en plaatsen wordt bereikt zonder dat een omzetting van een of andere soort noodzakelijk is. Daar-• bij heeft deze hantering het verdere voordeel, dat het richten aan kenmerken plaats vindt, die zich onmiddellijk bij het werkveld van werktuigen bevinden, die voor het met betrek-30 king tot de plaats nauwkeurige bewerken van de buikholte, bij voorbeeld het ontweien en het openen van de nieren voor het verwijderen van het bloed, worden gebruikt

Volgens een de toevoer bijzonder begunstigende uitvoeringsvorm is de grijprail in het oplegvlak aangebracht en 35 voorzien van een grijpkant, die boven het oplegvlak uitsteekt.

Aan dezelfde doelstelling wordt voldoen wanneer de neerhoudkant van de neerhouder als grijpkant voor het grijpen achter het kieuwdeksel respektievelijk schoudergordel-40 boog van de platte vis is uitgevoerd. In dit geval is een λ-*· - -v . : . - _, ·- - - 3 - * met de grijpkant van de neerhouder in êên vlak liggende, van de platte vis tegen de kracht van een veer verdringbare gelei-dingsrail aangebracht, die reikt tot in de bewerkingsstand daarvan.

5 Om het gevaar van een verdraaien van de platte vis tij dens het door aangrijping buiten zijn zwaartepunt plaats vindende transport dwars op zijn langsas te vermijden, kan de meenemer een steunplaat hebben, die bij het transport van de platte vis op de nalopende flank daarvan steunt. Daarmede vindt 10 naast de lijnaanraking langs de kieuwdekselkant respektievelijk de kant van de schoudergordelboog door de neerhoudkant van de neerhouder eenverder steunen van de romp van de platte vis plaats, zodat een eventueel bij het transport optredend draaimoment wordt opgevangen.

15 Volgens een verdere uitvoering, :kan de meenemer voor het stabiliseren van de ligging van de platte vis bij zijn dwarstransport bestaan uit twee tegen de kracht van telkens een veer gelijktijdig op de platte vis plaatsbare meeneembeu-gels met aan de dwarsdoorsnedeomtrek van een platte vis van 20 middelbare grootte, die wordt verwerkt, aangepaste neerhoud-kanten, die dwars op de iangsas daarvan lopen.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening nader toegelicht. Daarin tonen: f if. 1 schematisch een aanzicht van het aanvoersta-25 tion van een bewerkingsinrichting voor platte vissen axono-misch weergegeven; fig. 2 een corresponderende variant met neerhouder, die is voorzien van een grijpkant, als zijaanzicht; fig. 3 een zijaanzicht van de inrichting van fig. 1 30 met ingelegde vis.

In een niet nader weergegeven bewerkingsmachine voor platte vissen is een toevoerstation 1 aangebracht. Hij omvat een oplegvlak 2 voor de platte vissen 3 met een daarin aangebrachte grijprail 5, die zich uitstrekt in de richting van de 35 machinelangsas tot in de nabijheid van het niet weergegeven bewerkingsstation. Deze grijprail is voorzien van een grijpkant 6, die boven het oplegvlak 2 uitsteekt en door enigszins omhoogbuigen van een deel van het oplegvlak 2 wordt gevormd. Boven het oplegvlak 2 is een neerhouder 7 aangebracht, 40 die zwenkbaar is om een vast met het frame verbonden as 8 en ι - 4 - wordt omlaag gehouden door de kracht van een veer 9. Deze neer-houder heeft een met de platte vis 3 in contactltredende omlaag-houdkant 10, die zich evenwijdig aan de grijprail 5 uitstrekt en in een vlak beweegbaar is, die loodrecht of nagenoeg lood-5 recht staat op het oplegvlak 2 en dit direct achter de grijp-kant 6 treft. De neerhoudkant 10 is in aanpassing aan de dwarsdoorsnedekant van een platte vis van middelbare te verwerken grootte uitgevoerd.

De inrichting heeft verder organen 11 voor het trans-10 porteren van de platte vissen 3. Deze organen 11 bestaan uit een meenemer 12 met een met de platte vis 3 in contact tredende meeneemkant 13, die eveneens evenwijdig aan de grijprail 5 loopt en in hoofdzaak corresponderend met de neerhoudkant 10 van de neerhouder 7 is uitgevoerd. De meenemer 12 wordt 15 door een passend drijfwerk in een bewegingsbaan 14 geleid, die een rechthoek omschrijft, die loodrecht of nagenoeg loodrecht staat op het oplegvlak 2, en wel in een vlak, dat direct voor dat van de neerhoudkant 10 van de neerhouder 7 loopt. Daarbij geeft de bovenzijde van de rechthoekige bewegingsbaan 20 14 de bewegingsvector van de teruglopende meenemer 12 in opgelichte stand weer, de aansluitende zijde die van de neer-zetbeweging van de meenemer 12 op de platte vis 3 en de aansluitende onderzijde die van de transportbeweging van de meenemer 12, die in de niet weergegeven eindstand in het bewer-25 kingsstation in die van de vrijgeefbeweging van de meenmer 12 overgaat. Aan het nalopende deel van de meenemerkant 13 is een steunplaat 15 aangebracht, die zich evenwijdig of nagenoeg evenwijdig aan het oplegvlak 2 uitstrekt.

Volgens fig. 2 is de grijpkant 6 uit het oplegvlak 2 30 in de neerhoudkant 10 van de neerhouder 7 gelegd en hier met de stand 16 aangeduid. Bij deze uitvoering van de inrichting sluit een niet weergegeven geleidingsrail aan, die met de grijpkant 16 in ëên vlak ligt, door de platte vis 3 tegen de kracht van een veer verdringbaar is en reikt tot 35 in het bewerkingsstation.

De werkingswijze van de inrichting is als volgt:

Een te bewerken platte vis 3 wordt op passende wijze, bij voorbeeld met de hand op het oplegvlak 2 voor de grijpkant 6 gebracht en volgens de in fig. 1 weergegeven vector-40 ketting 17 bewogen, zodat eerst de grijpkant 6 van de grijp- ··* '·, v i ^ ·. · ·. i. .4 - 5 - 5 rail 5 achter de kant van het kieuwdeksel 4 respektievelijk van de schoudergordelboog grijpt en de platte vis 3 aansluitend onder de neerhouder 7 terecht komt. Door de uitvoering van de neerhoudkant 10 en door het steunen van de kant van 5 de schoudergordelboog tegen de grijpkant 6 van de grijprail 5 wordt de platte vis 3 in een ten opzichte van de ligging en de richting van zijn langsas bepaalde stand vastgehouden. In deze stand wordt de platte vis 3 door de daarop neerdalende meenemer 12 overgenomen en uit het gebied van de neer-10 houder 7 getransporteerd. Daarbij wordt een stabilisatie van de ligging van de platte vis 3 en nauwkeurig aansluitende meeneming door een aan de meenemer 12 aangebrachte steunplaat 15 verkregen, die de platte vis 3 tegen de nalopende flank ervan steunt. Het vrijgeven van de platte vis 3 vindt in het 15 bewerkingsstation plaats doordat de meenemer dooi^joplichting buiten contact met de vis wordt gestuurd.

Voor toevoer naar een inrichtingsvariant volgens fig.

2 wordt de platte vis 3 in de richting van zijn langsas met de bek naar voren onder de neerhouder 7 geschoven, die daar-20 door tegen de kracht van een niet weergegeveflreer in wordt opgelicht. Deze handeling wordt voortgezet tot het bovenliggende kieuwdeksel respektievelijk schoudergordelboog de grijpkant 16 is gepasseerd. Door aansluitend terugtrekken grijpt de vangkant 16 achter deze lichaamskanten en plaatst daardoor 25 de vis 3 met betrekking tot de ligging van deze lichaamskanten alsmede op grond van de vangkant 16, die is aangepast aan de dwarsdoorsnedevorm van de platte vis 3, ook met betrekking tot de ligging van zijn langsas. Het transport vindt dan op dezelfde wijze plaats als is beschreven met betrekking 30 tot fig. 1.

De meenemer 12 kan verschillend zijn uitgevoerd. Zo kan een tweede, met de beschreven en weergegeven meenemer 12 in werkzame verbinding staande meeneembeugel zijn aangebracht, die de platte vis 3 ongeveer op de plaats van de grootste 35 breedte of ook in het staartgebied centrerend grijpt. Ook kan de menemerkant 13 zijn voorzien van stekels.

-Conclusies-

Claims (7)

1. Werkwijze voor het van de grootte afhankelijke richten van platte vissen alsmede voor het overnemen en verder leiden daarvan onder handhaving van hun richting, met het kenmerk , dat iedere platte vis onder bepaalde richting 5 met betrekking tot zijn langsas achter de kant van ten minste êën van zijn kieuwdeksels respektievelijk van zijn schouder-gordelbogen wordt gegrepen en aansluitend door dwarsverschui-ving naar zijn bewerkingsstand wordt overgebracht.

2. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze vol-10 gens conclusie 1, met een toevoerstation, een oplegvlak voor de platte vissen en aangedreven organen voor het transporteren daarvan, gekenmerkt door een grijprail (5), die reikt tot in de bewerkingsstand van de plattê vis, voor het grijpen achter de kant van ten minste êên van zijn kieuwdeksels 15 respektievelijk van zijn schoudergordelbogen, een boven het oplegvlak (2) in het gebied van het toevoerstation aangebrachte, tegen veerkracht verdringbare neerhouder (7) met aan de dwarsdoorsnedeomtrek van het kopgebied van de ter verwerking komende platte vis van middelbare grootte aange-20 paste, dwars op de langsas daarvan lopende neerhoudkant (10), en doordat de organen (11) voor het transporteren van de platte vis een dwars op de langsas daarvan beweegbare meenemer (12) met een in hoofdzaak overeenkomstig de neerhoudkant (10) van de neerhouder (7) uitgevoerde en direct daar naast 25 op de platte vis plaatsbare meeneemkant (13) hebben.

3. Inrichting volgens conclusie 2,met het kenmerk, datde grijprail (5) in het oplegvlak (2) is aangebracht en voorzien van een grijpkant (6), die boven het oplegvlak (2) uitsteekt.

4. Inrichting volgens conclusie 2,met het ken merk, dat de n.eerhoudkant (10) van de neerhouder (7) als grijpkant (16) voor het grijpen achter het kieuwdeksel respektievelijk de schoudergordelboog van de platte vis is uitgevoerd.

5. Inrichting de conclusies 2 en 4,met het kenmerk, dat een met de grijpkant (16) van de neerhouder o \ .. _. .· !*> / - 7 - * ; (7) in êên vlak liggende geleidingsrail is aangebracht, die van de platte vis tegen de kracht van een veer verdringbaar is en tot in de bewerkingsstand daarvan reikt.

6. Inrichting volgens conclusie 2, m e t het ken-5 m e r k, dat de meenemer (12) een steunplaat (15) heeft, die bij het transporteren van de platte vis op de nalopende flank daarvan steunt.

7. Inrichting volgens een van de conclusies 2, 3 en 6, met het kenmerk, dat de meenemer (12) bestaat 10 uit twee tegen de kracht van telkens een veer gelijktijdig op de platte vis plaatsbare meeneembeugels met aan de dwars-doorsnedeomtrek van een ter verwerking komende platte vis van middelbare grootte aangepaste neerhoudkanten, die dwars op de langsas daarvan lopen. . * * r