NL7908981A - Konische menginrichting. - Google Patents

Description

* . / V' · »r

Konische menginrichting

De uitvinding betreft een Iconische schroeftoenginrichting.

Bij een dergelijke bekende konische schroefmenginrichting is het boveneind van de schuin opgestelde schroef draaibaar gelegerd op de arm van een kruk, die op zijn beurt draaibaar is gelegerd in 5 het midden van het deksel. Bij het in bedrijf zijn van deze menginrich-ting wordt de kruk door het midden van het deksel heen gedraaid, zodat de schroef beweegt langs de konische wand van de houder. Om de schroef on zijn as te draaien wordt alnaargelang de dichtheid van het te mengen materiaal één van twee verschillende aandrijfinrichtingen 10 gebruikt. Voor het mengen van stoffen, waarvan de dichtheid betrekkelijk klein is en bijvoorbeeld minder is dan 0,7 kg per liter, wordt de schroef aangedreven via een kruiskoppeling, die is aangebracht bij het dunne benedeneind van de konische houder. Bij menginrichtingen voor het mengen van stoffen, waarvan de dichtheid groter is dan 0,7 15 kg per liter vindt de aandrijving van de schroef van bovenaf door het inwendige van de kruk plaats.

Beide typen bekende menginrichtingen hebben verschillende nadelen. Een nadeel, dat voor beide typen gemeenschappelijk is, bestaat hierin, dat de kruk, het leger dat voor de legering van de kruk 20 dient, en het voor de aandrijving hiervan noodzakelijke drijfwerk betrekkelijk duur zijn en de fabrikagekosten aanzienlijk vergroten.

Om de schroef langs de houderwand door het te mengen materiaal te bewegen zijn namelijk alnaargelang de aard hiervan onder bepaalde omstandigheden zeer grote krachten nodig. De kruk en het voor de legering 25 hiervan dienend leger moeten daarom zeer robuust worden uitgevoerd.

Omdat de kruk in het midden van het deksel via een as wordt aangedreven en de schroef aan het vrije eind van de krukarm, die een lange hefboomarm vormt, is gelegerd, moeten grote draaimomenten via de as van de kruk worden overgedragen. Het drijfwerk, dat de aandrijfmotor 30 met de as van de kruk verbindt, moet dienovereenkomstig een zeer grote 7 3 0 8 9 8 1 < ·«* ik- *· 2 onderbrenging geven en is daarom zeer kostbaar.

Bij menginrichtingen, waarbij de aandrijving vaa de schroef plaatsvindt via een kruiskoppeling, die zich bevindt bij het benedeneind van de houder, moet de kruiskoppeling noodgedwongen worden aan-5 gebracht op de as van de houder. Hierdoor wordt het afnemen van het materiaal bemoeilijkt, welk af nemen eveneens bij het benedeneind van de houder plaatsvindt. Het te-mengen materiaal kan dan namelijk niet in het midden van het benedeneind van de houder vertikaal naar beneden uit de houder worden afgevoerd, maar moet opzij om de kruiskoppeling 10 heen geleid worden. Een ander nadeel bestaat hierin dat de kruiskoppeling betrekkelijk duur èn bovendien gevoelig voor storingen is, omdat deze delen bezit,, die in contact komen met het te mengen materiaal. Voorts is natuurlijk bij een kruiskoppeling een asdoorvoering vereist, die de binnenruimte van de houder afdichtend afsluit.

15 Bij menginrichtingen, waarbij de aandrijving voor de rotatie van de schroef om zijn as plaatsvindt door de kruk heen, moeten zowel in de holle as van de kruk alsook in de arm van de kruk een as aanwezig zijn. Deze beide assen moeten via een haakse overbrenging met elkaar zijn verbonden. Voorts is echter ook bij het vrije eind van de krukarm 20 een haakse overbrenging vereist, die de as, die zich in de krukarm bevindt, verbindt met de schroef. De aandrijving door de kruk heen is dus zeer ingewikkeld en omslachtig. Er bestaat nog een ander belangrijk nadeel.

Het leger van de schroef aan het vrije eind van de krukarm, de legers van de door de krukas en de krukarm lopende assen alsook de haakse 25 overbrenging moeten in het algemeen gesmeerd worden. De smeerplaatsen moeten evenwel tegen de vrije binnenruimte van de houder worden afgedicht, omdat de konische schroefmenginrichting in de chemie vaak gebruikt wordt voor het mengen van stoffen, die niet door een smeermiddel verontreinigd mogen worden. Om de smeerplaatsen van de kruk af 30 te dichten zijn verschillende afdichtingen vereist, die de opbouw van de kruk nog extra ingewikkeld maken. Bovendien is het onderhoud, waarbij de kruk gereinigd en bij gelegenheid vervangen moet worden, zeer tijdrovend. Een ander nadeel van de bekende inrichtingen bestaat hierin, dat ofschoon de schroef door de kruk heen wordt aangedreven, 35 het in vele gevallen nodig is de schroef aan zijn benedeneind nog te 7908981 * 3 legeren in een scharnierleger. De kruk kan dan namelijk in vele gevallen niet zo statiel en robuust uitgevoerd en gelegerd worden, dat het voldoende is de schroef alleen aan een eind te legeren op de krukarm.

Uit het Duitse gebruiksmodel 7-^20.361 is een konische 5 schroefmenginrichting bekend, waarbij het centrale deel van de bovenste opening van de konische houder is afgedekt door een draaibaar deksel. Dit wordt tijdens het in bedrijf zijn gedraaid door een motor met een tandwieldrijfwerk. Het benedeneind van de schroef is aan het benedeneind van de houder gelegerd met behulp van een zwenkbare kogel. Het IQ boveneind van de schroef is in het inwendige van de konische houder via een scharnierende verbinding verbonden met een vertikale draaibare as. De as behoort op zijn beurt tot een aandrijfeenheid met een tandwieldrijfwerk, die zelf in zijn geheel draaibaar is uitgevoerd en beneden het deksel uit het midden in het inwendige van de houder is 15 aangebracht. De aandrijfeenheid is door een door het draaibare deksel heengevoerde holle as en een hierin aangebrachte binnenas verbonden met een op de buitenzijde van het deksel aangebracht drijfwerk, dat bij het in bedrijf zijn door de draaiende beweging van het deksel wordt aangedreven en de schroef aandrijft, zodat deze om zijn eigen — . ,en 2o as wordt gedraaid,/bovendien om de genoemde holle as en de binnenas zich volgens een cirkel beweegt.

Bij-deze bekende konische schroefmenginrichtingen kan het te mengen materiaal praktisch alleen in de benedenhelft van de konische houder of in het gunstigste geval tot dicht bij het eind van de 25 schroef terecht komen. De zich hierboven bevindende ruimte moet daarentegen voor de aandrijfeenheid vrijblijven. Zo krijgt deze bekende menginrichtingèen aanzienlijke bouwhoogte. Dit wederom heeft een ongunstige invloed op de fabrikagekosten. Voorts kan een dergelijke menginrichting in vele gevallen, waarbij het aankomt op een grote mate 30 van reinheid, niet gebruikt worden. Zo is bijvoorbeeld in de chemische, farmaceutische of levensmiddelenindustrie een aanraking van de te verwerken stoffen met drijfwerkdelen of dergelijke, die gesmeerd moeten worden, ontoelaatbaar. Voorts betekent het schoonmaken van de houder en van de zich erin bevindende aandrijfeenheid grote arbeids-35 kosten. Bovendien is het bij deze menginrichting alleen met zeer grote 79 0 898 f 4» k kosten mogelijk de konische houder gasdicht; tegen buiten af te dichten zoals voor bepaalde toepassingen noodzakelijk of doelmatig kan zijn. Andere nadelen zijn voorts hierin gelegen, dat de schroef aan het benedeneind is gelegerd en gelegerd moet zijn. Deze legering kan name-cj lijk eveneens verontreinigingen van het te mengen materiaal teweeg brengen waardoor het schoonmaken van de menginrichting nog kostbaarder wordt en het bij het leegmaken van de houder vrijgegeven dwarsdoorsnede-oppervlak van de afvoer wordt verkleind. Voorts zij vermeld dat de ingewikkelde drijfwerken de fabrikage- en onderhoudskosten aanzien-TQ lijk vergroten.

Het doel van de uitvinding is daarom een konische schroef-menginrichting, waardoor de nadelen van de bekende menginrichting kunnen worden opgeheven. De schroefmenginrichting moet in het bijzonder op economische wijze het mogelijk maken het te mengen materiaal te mengen, waarbij aan de reinheid hiervan hoge eisen worden gesteld.

Eveneens beoogt de uitvinding een verbeterde konische schroefmenginrichting met een houder, die een konische wand vertoont, voorts een deksel dat de houder afsluit, voorts aandrijfmiddelen om het deksel en de houder ten opzichte van elkaar te draaien, alsook een in de 20 houder aangebrachte schroef, die buiten het midden op het deksel is gelegerd en voorzien is van aandrijfmiddelen voor een draaiende beweging om zijn eigen as.

Om deze verbetering te verwezenlijken wordt daarom overeenkomstig de uitvinding een konische schroefmenginrichting voorgesteld, r 25 waarbij de schroef of een sta/ hiermee verbonden deel door het deksel heen naar buiten is geleid en waarbij de aandrijfmiddelen voor de draaiende beweging van de schroef om zijn as buiten de houder aangrij- r pen op de schroef of op het sta1 hiermee verbonden deel.

Een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding zal vervolgens 2q nader worden toegelicht aan de hand van de beschrijving en bijgevoegde tekening, waarbij: figuur 1 een vertikale doorsnede is over de menginrichting, waarbij het juk., de drijfwerken en de motoren niet in doorsnede worden weergegeven; 25 figuur 2 een bovenaanzicht is van de in figuur 1 weergegeven 79 0 8 9 8 f . * 5 menginrichting; figuur 3 een zijaanzicht is van de menginrichting; figuur U op grote schaal een gedeelte van figuur 1 weergeeft ; 5 figuur 5 een vertikale doorsnede is over de elektrische sleepring-verbinding.

De in de figuren 1, 2 en 3 weergegeven konische schroef- menginrichting "bezit een freem 1 met kolommen 3. Op de boveneinden van de kolommen 3 is een menghouder 5 bevestigd, waarvan de wand ten 10 opzichte van een vertikale as 7 rotatiesymmetrisch is en naar beneden konisch toeloopt. De houder 5 is aan zijn benedeneind voorzien van een afvoeropening, die afgesloten is met behulp van een wegklapbare bodem 9· Aan het benedeneind van de houder is voorts een kap 11 aangebracht.

r.

Bij de bovenrand van de houder 5 is een sta/hiermee en met 1^ de kolommen 3 verbonden legerring 13 coaxiaal ten opzichte van de as 7 aangebracht, zoals duidelijk te zien is in figuur 4. Op de buitenzijde van de legerring 13 is door middel van kogels 15 een ring 17 draaibaar gelegerd, die op zijn omtreksvlak is voorzien van een tand-krans 17a. Boven de houder 5 is een deksel 19 aangebracht, dat een 20 metalen kap 21 en een ring 23, die de rand hiervan vormt, bezit. Het buitenste deel van de kap 21 vormt een naar boven kleiner wordende kegel, waarvan de halve kegelhoek gelijk is aan het verschil tussen e een rechthoek en de halve kegelhoek van de konische wand van de houder 5. Aldus vormen de in hetzelfde vertikale vlak lopende lijnen van de 25 houderwand en van de kap 21 onderling een rechte hoek. De ring 23 is door middel van bouten 26 losneembaar bevestigd op de draaibaar gelégerde ring 17· Het deksel 19 is.dus om de as 7 draaibaar en is draaiingsvast verbonden met de tandkrans 17a. De ring 23 is aan de onderzijde voorzien van een zwaluwstaartvormige groef, waarin een 20 rubberelastische afdichtring 25 is geplaatst, die een lip bezit, die aanligt tegen het bovenste radiaal ten opzichte van de as 7 lopend randvlak van de houder 5· Het deksel 19 is voorzien van twee openingen, die op hun beurt door een losneembaar bevestigd deksel 27 zijn afge-sl-oten en dienen als kijkgaten alsook voor het vullen van het te 25 mengen materiaal. Tussen de beide deksels 27 is een juk 29 aanwezig, 7908981 6 dat twee benen bezit, die een zelfde helling bezitten als de mantellijnen van het konisch gedeelte van de kap 21. Op het juk 29 is in de buurt van de rand van het deksel 19 een drijfwerk 31 met een huis 31a en een voetstuk 31b bevestigd. Zoals uit figuur H blijkt, waarin ^ van het drijfwerk 31 alleen het voetstuk 31b hiervan, de aangedreven as 37 alsook een schematisch leger 38 zijn getekend, is het drijfwerk door middel van bouten 33 vastgeschroefd op het juk 29. De aangedreven as 37, die door middel van het schematisch weergegeven leger 38 en andere legers draaibaar en axiaal onverschuifbaar is gelegerd in het huis 31a van het drijfwerk, loopt onder een rechte hoek ten opzichte van het been van het juk, dat hierdoorheen gaat, en evenwijdig aan de dichtstbij zijnde mantellijn van de konische wand van de houder 5.

Het drijfwerk 31 is uitgevoerd als een hoekdrijfwerk en de aandrijfas hiervan loopt onder een rechte hoek ten opzichte van de aangedreven ^ as 37 volgens een vertikaal vlak, dat gaat door de as 7· Op het huis 31a van het drijfwerk is voorts het huis van een elektromotor 35 star bevestigd, waarvan de as verbonden is met de aandrijfas van het drijfwerk 31. Opgemerkt zij dat het drijfwerk 31 en de motor 35 in figuur 3 ziPweggelaten om aldus een beter overzicht te verkrijgen.

2Q De in de houder 5 aangebrachte schroef M is ten opzichte van de symmetrie-as 7 van de houder uit het midden en schuin opgesteld, zodat de draaiingsas k2 hiervan evenwijdig loopt aan de zich het dichtst hierbij bevindende mantellijn van de konische houderwand. De schroef M is aan zijn boveneind voorzien van een flens Ma. Deze is draaiingsvast verbonden met de flens Ma van een koppelingsdeel M, dat gaat door een opening van de kap 21 en van het juk 29 en eveneens draaivast en axiaal onverschuifbaar is bevestigd op de aangedreven as 37 van het drijfwerk 31. De in de kap 21 en het juk 29 aanwezige opening heeft een diameter, die groter is dan de buitendiameter van het hierdoorgaand cilindrische deel van het koppelingsdeel M. In de opening is een bus geplaatst, die bestaat uit een op het juk vastge-laste huls M en een flens Vf» die op de binnenzijde van de kap 21 is vastgeschroefd. Tussen de flens hj en de kap 21 is een afdichtring k9 aangebracht. De flens M is voorzien van een ringvormig in de huls 25 ^5 instekend gedeelte en de huls vertoont aan het van de flens afge- 79 0 8 9 8 1 -* 7 keerde eind een vernauwing. Tussen deze vernauwing en'flens 1+7 zijn de afdichtringen 81 aangebracht, waarvan de binnenvlakken aanliggen tegen het koppelingsdeel 1+3.

Het deksel 19 wordt dus langs zijn rand afgedicht door de cj afdichtring 25. Voorts sluiten de huls 1+5, de flens bj en de afdichtringen 1+9, 81 de binnenruimte van de houder 5 bij het doorvoeren van het koppelingsdeel 1+3 door het deksel 19 afdichtend tegen buiten af.

Zoals reeds is vermeld, is de aangedreven as 37 van het drijfwerk 31 door middel van tenminste één leger 38 in het huis 31a IQ draaibaar en axiaal onverschuifbaar gelegerd. Dit leger, respectievelijk deze legers bevinden zich dus op de buitenzijde van het deksel 19 en van de afgedichte doorvoering van de schroef 1+1, respectievelijk van het koppelingsdeel 1+3 en hebben dusdanige afmetingen, dat deze tijdens het in bedrijf zijn alle krachten kunnen opnemen, die inwerken .jcj op de schroef 1+1, zodat ook voor de legering van de schroef geen andere legers meer noodzakelijk zijn. Zoals uit figuur 1 blijkt, is in het bijzonder het benedeneind van de schroef volledig vrij, dat wil zeggen is nergens gelegerd. Overigens is het huis 31a van het drijfwerk 31 eveneens afgedicht, zodat geen smeermiddel uit het huis naar buiten 2Q kan komen.

Op één van de kolommen 3 is een drijfwerk 51 bevestigd, waarop een elektromotor 53 is bevestigd, waarvan de as verbonden is met de aandrijfas van het drijfwerk. Op de vertikaal lopende aangedreven as van het drijfwerk zit draaings vast een rondsel 55, dat in ingrijping 2^ is net de tandkrans 17a.

Op het juk 29 is in het midden, dat wil zeggen in een lijn met de as J een elektrische sleepring-verbinding 61 aangebracht, die afzonderlijk in figuur 5 is weergegeven. De sleepring-verbinding bezit aan zijn benedeneind een cilindrisch huis 63. Dit wordt door 2q niet weergegeven vasthoudmiddelen onverdraaibaar door het juk 29 vastgehouden. Het huis 63 is door middel van kogellegers 65 draaibaar op het vertikale, ten opzichte van de as 7 coaxiale eindgedeelte 67a van een stang 6j gelegerd, die boven de sleepring-verbinding 61 is weggebogen en verbonden is met een op freem 1 bevestigde schakelkast 69.

35 Op de stang 67 is een deksel 71 bevestigd, waarvan de rand de rand van 7908981 Λ 8 het huis 63 met enige speling omsluit. In het inwendige van het huis 63 is een collector 73 met een draagring van isolatiemateriaal en vier sleepringen, die de elektrische stroom geleiden, draaiingsvast aangebracht op het vertikale gedeelte van de stang 6J. Op het huis 5 63 is een stroomafnemer 75 bevestigd, die isolerende delen en hierdoor verend gesteunde sleepcontacten bezit, waarvan elk in contact staat met een van de sleepringen. De collector 73 bezit aansluitingen, die via een kabel 77 zijn verbonden met de schakelkast 69. De sleepcontacten van de stroomafnemer 75 zijn door een kabel 79 verbonden met de motor 35.

Wanneer het materiaal, bijvoorbeeld stortmateriaal, met behulp van de konische schroefmenginrichting gemengd moet worden, wordt dit materiaal bij een van de deksels 27 ingebracht in de houder 5 en deze wordt wederom afgesloten. Voor het mengen wordt het deksel 19 door middel van de motor 53 via het drijfwerk 51 en het met de tandkrans ^ 17a in ingrijping zijnd rondsel 55 gedraaid om de as 7, zodat de schroef bewogen wordt langs de wand van de houder 5 · Voorts wordt ook naar de motor 35 via de sleepring-verbinding 61 de stroom toegevoerd en wordt de schroef Ui gedraaid om zijn as U2.

Het toerental van de schroef ligt in de ordegrootte van 20 ongeveer 50 tot 150 omwentelingen per minuut. Het toerental van het deksel 19 is kleiner en bedraagt bijvoorbeeld 1 tot 5 omwentelingen per minuut. Omdat de tandkrans 17a een diameter bezit, die bijvoorbeeld 10 tot 20 keer groter is dan die van het rondsel 55» geven het rondsel 55 en de tandkrans 17a een grote overbrenging. Het drijfwerk 51 moet 2^ dan alleen nog een naar verhouding kleine overbrenging teweeg brengen.

Wanneer het mengen is beëindigd, worden de motoren 35 en 53 uitgeschakeld. Vervolgens wordt de bodem 9 geopend en wordt het gemengde materiaal aan de onderzijde uit de houder 5 naar buiten gelaten en wordt bijvoorbeeld gebracht in een transporthouder.

30 Omdat alle legers en de drijfwerken zich buiten de binnen ruimte van de houder, die begrensd wordt door de houder 5 en het deksel 19, bevinden, kan zonder meer vermeden worden dat smeermiddelen terecht komen in de houder 5. Voorts kunnen de houder 5 en de zich hierin bevindende delen goed toegankelijk gemaakt en zonder moeite schoongemaakt 2^ worden. De menginrichting kan aldus gebruikt worden voor het mengen 7908981 9 van stoffen,aan welks reinheid zeer hoge eisen gesteld worden.

Overigens kunnen zowel korrelig materiaal alsook viskeus materiaal gemengd worden. Toorts kan in de houder 5 tijdens het mengen zonder meer een overdruk alsook een onderdruk aanwezig zijn.

5 De afdichtring 25 bezit dan een lip, die vanaf de ring 23 omlaag tegen het inwendige van de houder 5 schuin loopt. Wanneer in de binnenruimte van de houder een overdruk heerst, wordt de afdichtlip aldus extra aangedrukt tegen de houder-rand. De afdichtring 25 is dus bijzonder geschikt voor menghandelingen, waarbij in de binnenruimte van de houder IQ een overdruk of een omgevingsdruk heerst. Wanneer de konische schroef-menginrichting daarentegen gebruikt moet worden voor menghandelingen waarbij in de binnenruimte van de houder een onderdruk aanwezig is, kan in plaats van de afdichtring 25 een afdichtring gebruikt worden, die een naar omlaag naar buiten schuinlopende lip bezit.

JU De konische schroefmenginrichting kan nog in een ander op zicht gewijzigd worden. Men kan bijvoorbeeld het niet roterend deel van de elektrische sleepring-verbinding in plaats van via de stang 67 met het freem 1 ook vast verbinden met de vloerconstructie van de ruimte, waarin de konische schroefmenginrichting wordt opgesteld.

2q Voorts kan men de bus voor het afdichten van het koppelingsdeel ^3 omgekeerd aanbrengen, zodat de bouten hiervan vanaf de buitenzijde van het deksel toegankelijk zijn.

Voorts kan men de aan het deksel bevestigde, voor de aandrijving van de schroef dienende bij het in bedrijf zijn met het 25 deksel mee roterende motor vervangen door een motor, die op het freem is bevestigd. Deze motor en de schroef kunnen dan via een drijfwerk met elkaar verbonden zijn, welk drijfwerk een vast in het freem gelegerd kettingwiel en een hiermee door een ketting verbonden, in de draaiingsas van het deksel hierop gelegerd kettingwiel vertoont.

2Q Voorts is het mogelijk het deksel onverdraagbaar op het freem van de me-nginrichting te bevestigen en hiertoe de konische houder draaibaar te legeren en ten opzichte van het deksel te draaien om een gemeenschappelijke symmetrie-as.

Voorts is het mogelijk de diameter van de sleepring-verbinding 25 te vergroten en in het midden van het deksel een door de sleepring- 79 0 8 9 8 t 10 er e* verbinding gaande doorgang voor het inbrengen van het te mengen materiaal aan te brengen. Dit heeft het voordeel dat de entree-opening voor het te mengen materiaal bij elke gedraaide stand van het deksel zich op dezelfde plaats bevindt.

7 9 0 8 9 8 t

Claims (8)

1. Konische schroefmenginrichting met een houder, die een konische wand "bezit, een deksel dat deze houder afsluit, aandrijf-middelen om het deksel en de houder ten opzichte van elkaar te draaien, 5 alsook een in de houder aangebrachte schroef, die uit het midden op het deksel is gelegerd en voorzien is van aandrij fmiddelen voor een draaiende beweging om zijn eigen as, met het kenmerk, dat de schroef (1*1) of een star hiermee verbonden deel (1*3) door het deksel (19) heen naar buiten wordt geleid en dat de aandrijfmiddelen (31, 35) 10 voor de draaiende beweging van de schroef (1*1) om zijn as (1*2) buiten de houder (5) aangrijpen op de schroef (1*1) of op het star hiermee verbonden deel (1*3).

2. Menginrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat elk leger (38), dat dient voor het legeren van de schroef (1*1) 15 of van het star hiermee verbonden deel (1*3), ten opzichte van de as (7), waarom het deksel (19) en de houder (5) ten opzichte van elkaar draaibaar zijn, onverdraaibaar is verbonden met het deksel (19).

3. Menginrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de aandrij fmiddelen voor de schroef (1*1) een afzonderlijke motor 20 (35) met een huis bezitten, dat ten opzichte van de as (7), waarom het deksel (19) en de houder (5) ten opzichte van elkaar draai^-baar zijn, onverdraaibaar is bevestigd aan de buitenzijde van het deksel (19). 1*. Menginrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de motor (35) via een overbrengingsdrijfwerk (31) is verbonden 25 met de schroef (1*1). 5» Menginrichting volgens één van de conclusies 3 of 1*, met het kenmerk, dat de motor (35) een elektromotor is en dat de stroomtoevoer hiervan een in het midden van het deksel (19) aangebrachte sleepring-verbinding (61) bezit.

6. Menginrichting volgens één der conclusies 1 tot 5, met het kenmerk, dat de door het deksel (19) gaande doorvoer van de schroef (1*1) of van het star hiermee verbonden deel (1*3) is af gedicht met tenminste een afdichting (81) en dat de schroef (1;1) op het star hiermee verbonden deel (1*3) is gelegerd op de buitenzijde van de as 35 (81).

7. Menginrichting volgens conclusies 1 tot 6, 79 0 8 9 8 1 a' · met het kenmerk, dat de houder (5) en het deksel (19) gasdicht ten opzichte van elkaar zijn afgedicht.

8. Menginrichting volgens êên der conclusies 1 tot 7» met het kenmerk, dat de schroef (Ui) uitsluitend aan het aan de kant van het deksel gelegen eind is gelegerd.

9. Menginrichting volgens êén van de conclusies 1 tot 8, met het kenmerk, dat het deksel (19) draaiingsvast is verbonden met een tandkrans (17a), waarmee een rondsel (55) in ingrijping is, dat op een ten opzichte van de houder (5) vaste draaiingsas draai-baar is en verbonden is met een motor (53).

10. Menginrichting in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekeningen. 79 0 8 9 8 1