NL2000037C2 - Inrichting voor het doseren van veevoer. - Google Patents

Description

NL8279-dV/jdh

Inrichting voor het doseren van veevoer

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het doseren van veevoer, voorzien van een laadbak met een met een transporteur uitgeruste bodem en één of meer doseerwalsen die aan een einde van de transporteur is/zijn gelegen, waarbij 5 aan de van de laadbak afgekeerde zijde van de doseerwals(en) een afvoeropening is aangebracht, waarbij de doseerwals(en) in een doseerrichting aandrijfbaar zijn voor het toevoeren van veevoer uit de laadbak aan de afvoeropening.

Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld bekend uit 10 DE-A-33 07 928 en NL-A-7901217. Bij de bekende inrichting wordt het veevoer vanaf de achterzijde in de laadbak gevoerd, waarna de transporteur het in de laadbak gebrachte veevoer in de richting van de doseerwals óf doseerwalsen transporteert. Het veevoer kan in de vorm van uit een kuilvoervoorraad gesne-15 den balen of door een balenpers gevormde balen in de laadbak worden gebracht. De doseerwalsen dienen vervolgens het veevoer te verkleinen en op een afvoertransporteur te brengen, die op de afvoeropening aansluit. De afvoertransporteur stort het verkleinde veevoer vervolgens links of rechts van de inrich-20 ting in een voergang voor het vee.. De gebruiksmogelijkheden van de bekende inrichting zijn hierdoor beperkt. Hoewel de bekende inrichting door het storten van verschillende voersoor-ten in de laadbak ook wel als mengwagen wordt gebruikt, wordt met de bekende inrichting nauwelijks enige menging bereikt. De 25 bekende inrichting is dan ook niet geschikt om als mengwagen te worden gebruikt.

De uitvinding beoogt een inrichting van de bovengenoemde soort te verschaffen, waarbij de gebruiksmogelijkheden zijn vergroot.

30 Hiertoe heeft volgens de uitvinding de inrichting het kenmerk dat aan de van de laadbak afgekeerde zijde van de doseerwals (en) boven de afvoeropening een invoerruimte voor veevoer aanwezig is, waarbij de doseerwals(en) als toevoer- en verkleinwals(en) in een aan de doseerrichting tegengestelde 2 richting aandrijfbaar zijn voor het toevoeren van in de in-voerruimte aanwezig veevoer aan de laadbak.

Op deze wijze wordt een inrichting verkregen, waarbij de doseerwals(en) tevens als toevoer- en verkleinwals(en) kun-5 nen worden gebruikt, waarbij veevoer in de vorm van balen in de invoerruimte kan worden gebracht en de wals(en) de balen verklein(t)en en in de laadbak breng(t)en. Hierna kunnen andere voerbestanddelen in de laadbak worden gebracht, waarbij deze voerbestanddelen door het in werking stellen van de transit) porteur kunnen worden gemengd. Vervolgens kan het gemengde veevoer door de doseerwals(en) weer uit de laadbak worden afgevoerd en via een afvoertransporteur op gebruikelijke wijze aan het vee worden afgegeven.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm is aan het tegen-15 over de doseerwals(en) liggende einde van de transporteur een eindwand met een mengorgaan aangebracht, welk mengorgaan is ingericht om door de transporteur aangevoerd veevoer omhoog en in de richting van de doseerwals(en) te transporteren.

Hierdoor wordt een inrichting verkregen, waarmee in de 20 laadbak aanwezig veevoer intensief kan worden gemengd. Voor het mengen is een relatief laag vermogen nodig.

Bij voorkeur is de eindwand aan de bovenzijde draaibaar verbonden met de laadbak. Op deze wijze kan de inrichting tevens worden gebruikt voor het gelijkmatig vullen van een 25. rij kuil met gewas.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin twee uitvoeringsvoorbeelden van de inrichting volgens de uitvinding schematisch zijn weergegeven .

30 Fig. 1 is een schematisch weergegeven zijaanzicht van een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 is een bovenaanzicht van de inrichting uit

Fig. 1.

35 Fig. 3 is een schematisch weergegeven zijaanzicht van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding.

In de tekening is een inrichting voor het doseren van veevoer weergegeven, die is voorzien van een laadbak 1 die is 3 ondersteund op een chassis 2 met wielen 3. Het chassis omvat een trekboom 4, waarmee de inrichting achter een trekker kan worden gekoppeld.

De laadbak 1 is voorzien van een bodem 5 met een 5 transporteur 6, die in twee tegengestelde richtingen aandrijf-baar is. Aan het nabij de trekboom 4 gelegen einde van de transporteur 6 zijn twee boven elkaar gelegen doseerwalsen 7 aangebracht, die op op zichzelf bekende wijze kunnen zijn uitgevoerd. Desgewenst kunnen ook meer doseerwalsen of slechts 10 één doseerwals worden toegepast. Aan de van de laadbak 1 afgekeerde zijde van de doseerwalsen 7 is een afvoertransporteur 8 aangebracht, die eveneens in twee tegengestelde richtingen aandrijfbaar is, zodat veevoer links of rechts van de inrichting kan worden afgegeven.

15 Wanneer in de laadbak 1 een hoeveelheid veevoer aanwe zig is, kan dit veevoer via de afvoertransporteur 8 gedoseerd worden afgegeven, door de transporteur 6 het veevoer in de richting van de doseerwalsen 7 te laten transporteren. De doseerwalsen 7 zijn aandrijfbaar in een doseerrichting, waarbij 20 het veevoer uit de laadbak 1 wordt toegevoerd aan de afvoertransporteur 8. De afvoertransporteur 8 geeft het toegevoerde veevoer links of rechts van de inrichting af.

Aan de van de laadbak 1 afgekeerde zijde van de doseerwalsen 7 is bij de beschreven inrichting boven de afvoer-25 transporteur 8 een invoerruimte 9 aanwezig, waarin en schematisch weergegeven voerbaal 10 is geplaatst. De invoerruimte 9 is van de afvoertransporteur 8 gescheiden door een klep 11, die bij 12 draaibaar is verbonden met de inrichting. Hierdoor is de klep 11 verzwenkbaar tussen de getekende toevoerstand en 30 een door een streeplijn aangeduide doseerstand, waarin de afvoertransporteur 8 toegankelijk is voor veevoer afkomstig van de doseerwalsen 7. Zoals in de tekening is weergegeven, is de invoerruimte 9 voorts uitgevoerd met een laadklep 13 die eveneens bij 12 draaibaar is verbonden met de inrichting. Hierdoor 35 is de laadklep 13 verzwenkbaar tussen de getekende laadstand, waarin veevoer in de invoerruimte 9 kan worden gebracht, en een door een onderbroken lijn aangegeven doseerstand, waarin de laadklep 11 een geleidingswand vormt, die loopt in de richting van de afvoertransporteur 8.

4

Wanneer de klep 11 en de laadklep 13 zich in de getekende stand bevinden, kan een voerbaal 10 op de aangegeven wijze in de invoerruirate 9 worden gebracht. De laadklep 13 geleidt de voerbaal 10 in de richting van de doseerwalsen 7.

5 Teneinde overbelasting of vastlopen van de doseerwalsen 7 te voorkomen, is een rooster 14 aangebracht, dat verzwenkbaar is tussen een door een onderbroken lijn aangeduide ruststand en een werkstand, waarin het rooster 14 is gelegen tussen de doseerwalsen 7 en de invoerruimte 9. In deze werkstand rust het 10 rooster 14 bijvoorbeeld met kunststof blokken op de doseerwalsen 7 tussen de niet getekende snij- of losmaakelementen daarvan. De doseerwalsen 7 zijn in een aan de doseerrichting tegengestelde richting aandrijfbaar, zodat de voerbaal 10 geleidelijk wordt verkleind en het verkleinde veevoer in de laadbak 15 1 op de transporteur 6 wordt gestort. De transporteur 6 is aandrijfbaar voor het geleidelijk naar de eindwand 15 transporteren van het verkleinde veevoer.

Wanneer een gewenste hoeveelheid veevoer via de doseerwalsen 7 in de laadbak is gebracht, kunnen de klep 11 en 20 de laadklep 13 in de door de onderbroken lijn aangeduide do-seerstand worden gebracht. Vervolgens kunnen vanaf de bovenzijde in de laadbak andere voersoorten worden gestort, zoals maïs, aardappelen, bierbostel, meel, enzovoort. De verschillende voersoorten kunnen bij de beschreven inrichting op bij-25 zonder efficiënte wijze worden gemengd, doordat de eindwand 15 met een mengorgaan 16 is uitgevoerd. Dit mengorgaan is bij de beschreven uitvoeringsvorm als eindloze transporteur uitgevoerd, die aan de binnenzijde bijvoorbeeld door een kunststof geleiding in de getekende baan wordt geleid. Het mengorgaan 16 30 transporteert het door de transporteur 6 aangevoerde voermeng-sel omhoog en in de richting van doseerwalsen 7, zoals schematisch door pijlen 17 is aangeduid. Het mengorgaan 16 kan als alternatief met een aantal opeenvolgende aandrijfbare rollen zijn uitgevoerd. Hierbij worden de rollen zodanig aangedreven 35 dat het voermengsel in de richting van de pijlen 17 wordt getransporteerd.

Door de rollende beweging van de verschillende voersoorten wordt een goede intensieve menging verkregen, waarvoor weinig vermogen nodig is. Wanneer de verschillende voersoorten 5 voldoende zijn vermengd, kan het voermengsel uit de laadbak worden gelost via de doseerwalsen 7. Hiertoe wordt de draairichting van de transporteur 6 omgekeerd. Eventueel kan ook de transportrichting van het mengorgaan 16 worden omgekeerd. De 5 doseerwalsen worden nu in de doseerrichting aangedreven, waardoor het voermengsel door de doseerwalsen 7 op de afvoertrans-porteur 8 wordt gestort.

De beschreven inrichting kan ook worden gebruikt als doseerwagen voor het vullen van een rij kuil. Hiertoe wordt 10 bijvoorbeeld gehakseld maïs of gras van het land opgehaald met de beschreven inrichting. Wanneer de laadbak is gevuld, wordt het gewas geleidelijk uit de laadbak gevoerd door de eindwand 15 te openen. Hiertoe is de eindwand 15 bij 18 draaibaar met de laadbak 1 verbonden, zodat de eindwand 15 naar de door een 15 onderbroken lijn getekende stand kan worden gezwenkt. Door de transporteur 6 langzaam te laten transporteren, kan het gewas geleidelijk over de rij kuil worden verdeeld. De eindwand 15 kan ook slechts gedeeltelijk worden geopend om de grootte van de gewasstroom te regelen.

20 In Fig. 3 is een tweede uitvoeringsvoorbeeld van de beschreven inrichting weergegeven, waarbij overeenkomstige onderdelen met dezelfde verwijzingscijfers zijn aangegeven. Bij deze uitvoeringsvorm is één doseerwals 7 toegepast, die zich aan de van de trekboom 4 afgekeerde zijde van het chassis 2 25 bevindt. Uiteraard kunnen ook bij deze uitvoeringsvorm twee of meer doseerwalsen 7 worden toegepast. In dit geval is de eindwand 15 niet draaibaar met de laadbak 1 verbonden. De eindwand 15 is wel uitgevoerd met het mengorgaan 16, zodat in de laadbak 1 gebrachte voersoorten op de beschreven wijze kunnen 30 worden gemengd.

Bij de uitvoeringsvorm volgens Fig. 3 is de afvoer-transporteur 8 verschuifbaar in het chassis 2 ondersteund tussen een getekende ruststand, waarin de afvoertransporteur 8 zich onder de transporteur 6 bevindt en een door een onderbro-35 ken lijn aangeduide werkstand, waarin de afvoertransporteur 8 zich ongeveer recht onder de invoerruimte 9 bevindt. Bij deze uitvoeringsvorm is de laadbak 1 voorzien van een laadklep 19 die bij 20 draaibaar met de laadbak is verbonden en verzwenk-baar is tussen de getekende laadstand, een met een onderbroken 6 lijn 21 aangeduide doseerstand en een door een onderbroken lijn 22 aangeduide losstand. In de doseerstand 21 vormt de laadklep 19 weer een geleidingswand, die in de richting van de afvoertransporteur 8 loopt. In deze stand wordt het veevoer of 5 voermengsel dat door de samenwerking tussen de transporteur 6 en de doseerwals 7 uit de laadbak 1 wordt afgevoerd, opgevangen door de afvoertransporteur 8, die het voer links of rechts afgeeft. In de losstand 22 kan de beschreven inrichting bij ingetrokken afvoertransporteur 8 op de beschreven worden ge-10 bruikt om een rij kuil te maken. Bij ingetrokken afvoertransporteur is aan de van de laadbak afgekeerde zijde van de doseerwals alleen een afvoeropening aanwezig. In deze stand van de afvoertransporteur kan de inrichting ook worden gebruikt om een biogasinstallatie met organisch materiaal te vullen, dat 15 in de laadbak 1 met de beschreven inrichting is gemengd. Het begrip veevoer omvat in het algemeen elk organisch materiaal dat met de beschreven inrichting kan worden verwerkt voor gebruik in een biogasinstallatie.

Opgemerkt wordt dat de beschreven inrichting eventueel 20 ook zonder afvoertransporteur kan worden uitgevoerd. Voorts wordt opgemerkt dat de eindwand 15 met het mengorgaan 16 ook kan worden toegepast in een inrichting waarbij de doseerwalsen 7 alleen in de doseerrichting aandrijfbaar zijn.

Uit het voorgaande zal duidelijk zijn, dat de uitvin-25 ding een inrichting met uiteenlopende gebruiksmogelijkheden verschaft. Ten opzichte van gebruikelijke doseerwagens heeft de inrichting het voordeel dat gewasbalen door de doseerwalsen kunnen worden verkleind, zodat het mengen met andere voersoor-ten op efficiënte wijze in de laadbak kan plaatsvinden. Voor 30 dit mengen is weinig vermogen nodig.

De uitvinding is dan ook niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoeringsvoorbeelden die binnen het kader der conclusies op verschillende manieren kunnen worden gevarieerd.

Claims (11)

1. Inrichting voor het doseren van veevoer, voorzien van een laadbak met een met een transporteur uitgeruste bodem en één of meer doseerwalsen die aan een einde van de transporteur is/zijn gelegen, waarbij aan de van de laadbak afgekeerde 5 zijde van de doseerwals(en) een afvoeropening is aangebracht, waarbij de doseerwals(en) in een doseerrichting aandrijfbaar zijn voor het toevoeren van veevoer uit de laadbak aan de afvoeropening, met het kenmerk, dat aan de van de laadbak afgekeerde zijde van de doseerwals(en) boven de afvoeropening een 10 invoerruimte voor veevoer aanwezig is, waarbij de doseerwals (en) als toevoer- en verkleinwals(en) in een aan de doseerrichting tegengestelde richting aandrijfbaar zijn voor het toevoeren van in de invoerruimte aanwezig veevoer aan de laadbak.

2. Inrichting volgens conclusie 1 of de aanhef van conclusie 1, waarbij aan het tegenover de doseerwals(en) liggende einde van de transporteur een eindwand met een mengor-gaan is aangebracht, welk mengorgaan is ingericht om door de transporteur aangevoerd veevoer omhoog en in de richting van 20 de doseerwals(en) te transporteren.

3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de eindwand boogvormig is en is voorzien van een eindloze transporteur .

4. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de eind-25 wand boogvormig is en is voorzien van een aantal opeenvolgende aandrijfbare rollen.

5. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, waarbij de eindwand aan de bovenzijde draaibaar is verbonden met de laadbak.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij een rooster is aangebracht, dat verzwenkbaar is tussen een ruststand en een werkstand waarin het raamwerk tussen de doseerwals(en) en de invoerruimte is gelegen.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, 35 waarbij tussen de invoerruimte en de afvoeropening een klep is aangebracht, die verzwenkbaar is tussen een toevoerstand waar- in de invoerruimte van de afvoeropening is gescheiden en een doseerstand waarin de afvoeropening toegankelijk is voor veevoer afkomstig van de doseerwals(en).

8. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, 5 waarbij de invoerruimte is uitgevoerd met een laadklep die verzwenkbaar is tussen een laadstand waarin veevoer in de invoerruimte kan worden gebracht en een doseerstand waarin de laadklep een geleidingswand vormt, die loopt in de richting van de afvoeropening.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij de laad klep voorts verzwenkbaar is naar een losstand, waarin de invoerruimte in de van de doseerwals(en) afgekeerde richting open is.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de afvoer-15 opening beweegbaar is tussen een werkstand en een ruststand.

11. Werkwijze voor het mengen van veevoer en afgeven van gemengd veevoer onder toepassing van een inrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij een voerbaal in de opneemruimte wordt geplaatst en de voerbaal door de doseerwal- 20 sen wordt verkleind en het verkleinde veevoer in de laadbak op de transporteur wordt gestort, waarbij één of meer andere voersoorten in de laadbak aan het verkleinde veevoer worden tóegevoegd, waarbij de verschillende voersoorten worden gemengd door middel van het raengorgaan in de eindwand en de 25 transporteur, waarbij het voermengsel wordt gelost door de transportrichting van de transporteur en eventueel het mengor-gaan om te keren en de doseerwals(en) in de doseerrichting aan te drijven.