NL1036925C - Inrichting voor het oefenen van evenwicht, in het bijzonder voor het paardrijden. - Google Patents

Description

Inrichting voor het oefenen van evenwicht, in het bijzonder voor het paardrijden

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het oefenen van 5 evenwicht, in het bijzonder voor het paardrijden, omvattende een lichaam, een grondvlak en een statief, waarbij het statief zich tussen het grondvlak en het lichaam bevindt en waarbij het lichaam zodanig aan een kogelgewricht is bevestigd, dat het lichaam voorwaarts, achterwaarts of zijwaarts zowel kantelbaar als draaibaar is, en waarbij op het lichaam in een gebruikstoestand een persoon kan zitten, welke persoon ‘ 10 door het verplaatsen van zijn gewicht het lichaam kan doen bewegen.

Een dergelijke inrichting wordt dikwijls toegepast onder andere voor het nabootsen van de beweging van een paard ten behoeve van rijtechnieken, valtechnieken, revalidatie, evenwichtsoefeningen en dergelijke. Op die manier kan men bijvoorbeeld de zithouding 15 en het bewaren van het evenwicht oefenen op een veilige en verantwoorde manier zonder gebruik van een echt paard te hoeven maken. Hierbij is het dikwijls gewenst dat de inrichting, hierna oefentoestel genoemd, in verschillende richtingen bewogen kan worden, zodat het oefentoestel de beweging van een echt paard, zo realistisch mogelijk kan nabootsen.

20

Een bezwaar van de reeds bestaande oefentoestellen van deze soort is dat deze betrekkelijk complex zijn opgebouwd, doordat deze een grote hoeveelheid componenten zoals veren, dempers, scharnieren en dergelijke bevatten. Deze componenten dienen dan ten opzichte van elkaar in evenwicht en in een stabiele 25 houding te zijn en gezien de grote hoeveelheid van deze componenten zal de stabiliteit hiervan ook moeilijker te realiseren zijn. Voorts kunnen deze betrekkelijk complexe oefentoestellen hierdoor relatief vaker en meer onderhoud vergen.

Tevens zijn de bestaande oefentoestellen voorzien van een aandrijforgaan, bijvoorbeeld 30 een motor, welk orgaan de beweging van het oefentoestel initieert. Hierbij is niet de op het oefentoestel zittende persoon, hierna ruiter genoemd, degene die de beweging teweeg brengt, maar de motor zodat de ruiter geen invloed op de beweging heeft. Dit 1036925 2 kan een bezwaar vormen in omstandigheden waarbij het gewenst is dat de ruiter zelf controle op de bewegingen van het oefentoestel kan uitoefenen zodat deze zelf de intensiteit, richting alsook de snelheid van de beweging kan bepalen.

5 Een dergelijke inrichting voor het oefenen van evenwicht is bekend uit octrooischrift GB 190914900, waarin een inrichting is beschreven voor onder andere oefenen van iemands evenwicht waarbij de inrichting een lichaam, een grondvlak en daartussen een drager omvat. De drager bevindt zich boven een kogel waarmee de inrichting in staat wordt gesteld om in meerdere richtingen te kunnen bewegen. Bij deze inrichting is het 10 echter noodzakelijk om in veren te voorzien die de inrichting na elke kanteling weer terugbrengen naar de stabiele uitgangspositie.

Een verder bekend nadeel van het bovengenoemde inrichting is dat de veren zowel kunnen verouderen als gevolg waarvan deze telkens moeten worden onderhouden, als 15 kunnen breken waardoor de ruiter in gevaar kan komen.

Tevens kunnen deze veren uit evenwicht raken waardoor de inrichting niet helemaal naar de uitgangspositie terugkeert en daarmee scheef gaat staan.

De inrichting volgens de onderhavige uitvinding komt aan hierboven genoemde 20 bezwaren tegemoet en heeft als kenmerk dat een middelpunt van het kogelgewricht zich boven het zwaartepunt van het lichaam bevindt. De inrichting stelt de ruiter in staat om zelf, met een kleine inspanning een voorwaartse, achterwaartse, zijwaartse alsook roterende beweging te initiëren. Daarenboven kan de ruiter hiermee zelf de intensiteit, richting alsook de snelheid van de beweging bepalen. Het plaatsen van het middelpunt 25 van het kogelgewricht boven het zwaartepunt van het lichaam zorgt ervoor dat het lichaam naar de uitgangspositie terugkeert zonder het gebruik van veren met alle daarbij behorende nadelen. Bij voorkeur omvat het kogelgewricht een zich aan een bovenste uiteinde van het statief bevindende lagerschaal en een door de lagerschaal omvatte kogel.

30

Een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting wordt volgens de onderhavige uitvinding gekenmerkt doordat het lichaam zich initieel in evenwicht bevindt. Bij voorkeur is het 3 lichaam voorzien van verplaatsbare gewichten, voor het initieel horizontaal stellen van het lichaam. Door deze verplaatsbare gewichten is het oefentoestel gemakkelijk in evenwicht te brengen en kan de eventuele onevenwichtigheid heel eenvoudig worden gecompenseerd. Zo begint de ruiter, aanvankelijk vanuit een evenwichtspositie, de 5 bewegingen te initiëren en kan de ruiter verder zeer gemakkelijk in de evenwichtstoestand terugkeren. Het boven het zwaartepunt plaatsen van het kogelgewricht kan enigszins eenvoudiger worden gemaakt door het toepassen van een betrekkelijk grote kogel. Een belangrijk bijkomend voordeel van het gebruik van een betrekkelijk grote kogel is dat hiermee ook de belastbaarheid van de inrichting op een 10 vrij eenvoudige wijze kan worden vergroot.

Teneinde de voorwaartse, achterwaartse alsook zijwaartse kantelingen van het lichaam tot een bepaalde kantelhoek te kunnen begrenzen, wordt de inrichting in een gunstige uitvoeringsvorm gekenmerkt doordat de inrichting additionele middelen omvat, welke 15 middelen in samenwerking met het statief in de gebruikstoestand als een kantelaanslag voor het lichaam dienen. Bij voorkeur omvatten de additionele middelen tenminste twee ten opzichte van het lichaam longitudinaal aangebrachte buizen en tenminste twee ten opzichte van het lichaam transversaal aangebrachte buizen, waarbij in samenwerking met het statief in de gebruikstoestand, de longitudinaal aangebrachte buizen dienen als 20 de kantelaanslag voor de zijwaartse kanteling en de transversaal aangebrachte buizen dienen als de kantelaanslag voor de voorwaartse alsook achterwaartse kanteling. Deze buizen in samenwerking met het statief vormen een aanslag voor de kantelingen zodat elke kanteling tot een bepaalde kantelhoek wordt begrenst. Deze kantelhoek kan door middel van het verplaatsen van deze buizen worden gevarieerd. Zo is het mogelijk om 25 de longitudinaal aangebrachte buizen enigszins hoger te plaatsen zodat de maximale zijwaartse kantelhoek groter wordt en om de transversaal aangebrachte buizen enigszins dichter bij elkaar te plaatsen zodat de maximale voorwaartse alsook achterwaartse kantelhoek kleiner wordt. De in verband met de oefendoeleinden vrij gebruikelijke waarden voor de kantelhoeken zijn een hoek van 5 tot 10 graden, bij voorkeur 7 graden 30 voor elke zijwaartse kanteling, en een hoek van 40 tot 60 graden, bij voorkeur 45 graden voor de achterwaartse en voorwaartse kantelingen. Bij voorkeur omvatten de additionele middelen tevens dempingsmiddelen. Door het toepassen van 4 dempingsmiddelen, bijvoorbeeld rubbers, krijgt de ruiter bij een te grote kantelhoek geen onaangename schokken, waardoor het uitvoeren van de evenwichtsoefeningen prettiger wordt.

5 Teneinde het lichaam op een echt paard doen lijken zodat de ruiter een betrekkelijk realistisch gevoel van paardrijden kan krijgen, heeft de inrichting in een gunstige uitvoering als kenmerk dat het lichaam een frame en een omhulsel omvat, waarbij het omhulsel het frame omgeeft, waarbij het frame een buizenframe is en waarbij de longitudinaal en transversaal aangebrachte buizen deel uitmaken van het buizenframe.

10

In een zeer gunstige uitvoering wordt de inrichting volgens de onderhavige uitvinding gekenmerkt doordat het frame een U- vormig gebogen achterste deel, een U- vormig gebogen voorste deel en een J- vormig verbindingsdeel omvat, alsmede althans nagenoeg parallel aan het rechte deel van het J- vormige verbindingsdeel verlopende 15 verstevigingsmiddelen en twee de uiteinden van U- vormig gebogen delen verbindende, longitudinaal verlopende buizen, waarbij het U- vormig gebogen achterste deel en het U- vormig gebogen voorste deel respectievelijk een heupgordel en een schoudergordel van een paardenlichaam nabootsen en waarbij een recht deel van het J- vormige verbindingsdeel een ruggengraat van een paardenlichaam nabootst. Bij voorkeur omvat 20 het frame tevens additionele verstevigingsmiddelen, aangebracht tussen het U- vormig gebogen voorste deel en het gebogen deel van het J- vormig verbindingsdeel, zodanig dat de additionele verstevigingsmiddelen samen met een gebogen deel van het J-vormige verbindingsdeel de vorm van een borst van een paardenlichaam nabootsen.

25 Teneinde het oefenen van evenwicht op een gezadeld paard voorzien van stijgbeugels en een teugel te kunnen uitvoeren, wordt de inrichting in een zeer gunstige uitvoering volgens de onderhavige uitvinding gekenmerkt doordat het buizenframe tevens bevestigingspunten voor een zadel en voor een teugel omvat. Hierbij kan het buizenframe verder aan de onderste weerszijden, bij voorkeur aan de longitudinaal 30 aangebrachte buizen van beugels worden voorzien, welke beugels ter bevestiging van de zadel kunnen dienen. Een teugel kan worden bevestigd aan de voorkant van het 5 buizenframe door middel van bevestigingsmiddelen, bijvoorbeeld een ring. Deze zal het paardrijden gevoel nog realistischer maken.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van het in de tekeningen 5 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de onderhavige uitvinding, waarbij: FIG.l een schematische zijaanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting voor het oefenen van evenwicht met daarop een zittende persoon, in 10 evenwichtspositie weergeeft.

FIG. 2 een schematische zijaanzicht van de voorkeursuitvoeringsvorm van FIG. 1, met daarop een zittende persoon, in achterwaarts gekantelde positie weergeeft.

15 FIG. 3 een schematische zijaanzicht van de voorkeursuitvoeringsvorm van FIG. 1, met daarop een zittende persoon, in voorwaarts gekantelde positie weergeeft.

FIG. 4 een schematische zijaanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting in evenwicht, zonder het omhulsul weergeeft.

20

In figuren 1-3 is een schematische zijaanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting (1) voor het oefenen van evenwicht, in het bijzonder voor het paardrijden, in de gebruikstoestand getoond, waarbij het lichaam (2) van de inrichting (1) zich in figuur 1 in de evenwichtstoestand, in figuur 2 in de achterwaarts gekantelde toestand en in 25 figuur 3 in de voorwaarts gekantelde toestand bevindt.

De inrichting (1) omvat een lichaam (2), een grondvlak (3) en een statief (4), waarbij het grondvlak (3) zich, althans in de gebruikstoestand op de grond en het statief (4) zich tussen het grondvlak (3) en het lichaam (2) bevindt. Het grondvlak (3) dient daartoe 30 voldoende groot te zijn dat het omvallen voorkomen wordt zodat de inrichting (1) in de gebruikstoestand stabiel blijft staan. Het statief (4) kan op een in de techniek bekende wijze aan het grondvlak (3) worden bevestigd en kan evenals het lichaam (2) in diverse 6 lengtes en maten worden uitgevoerd opdat de inrichting (1), wat de lengte, breedte en/of rondingen betreft, een klein, gemiddeld of groot paard kan nabootsen. Zo is in deze uitvoeringsvorm gekozen voor de lengte en maten als die bij een gemiddeld paard.

5 Op het lichaam (2) is een zadel (9) geplaatst en deze is bevestigd aan de beugels (15a,b) die zich aan de weerszijden van het lichaam (2) bevinden. Het lichaam (2) is aan de voorkant voorzien van een ring (7) waardoorheen een teugel (8), hier in de vorm van een touwtje, kan worden gevoerd. Het zadel (9) is tevens voorzien van stijgbeugels (10a,b) waarin de ruiter (5) de voeten kan plaatsen en vervolgens met de teugel (8) in de 10 hand de evenwichtsoefeningen kan uitvoeren.

Doordat de inrichting (1) en in het bijzonder het lichaam (2) door de juiste vorm en constructie, de adequaat gekozen maten, het geschikte materiaal en de optimale uitvoering volkomen in evenwicht kan worden gebracht, is het voor de ruiter (5) mogelijk op een eerlijke manier een terugkoppeling te ontvangen over het evenwicht of 15 onevenwicht in zijn of haar lichaam en/of lichaamshouding. Tevens laat deze zien wat het effect van een goed of slecht zadel is. Zo is er bij een slecht zadel teveel gewicht naar de voorzijde, waardoor de ruiter, zelfs in de evenwichtstoestand, alsnog de voorhand teveel belast.

20 Tevens omvat het lichaam (2) een frame (13) en een omhulsel (19), waarbij het omhulsel (19) het frame (13) omgeeft en waarbij het frame (13) een buizenframe is. In figuur 4 is een schematische zijaanzicht van een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting (1) in de evenwichtstoestand zonder het omhulsul (19) weergegeven. Het frame (13) omvat twee U- vormig gebogen delen, namelijk een achterste deel (14a) en 25 een voorste deel (14b) en een J- vormig verbindingsdeel (6) met een recht deel (17) en een gebogen deel (18). Deze delen bootsen het paardenlichaam althans voor een deel na, zodat de ruiter een realistisch gevoel van paardrijden krijgt. Daartoe bootsen het achterste deel (14a) de heupgordel, het voorste deel (14b) de schoudergordel en het rechte deel (17) van het J- vormig deel (6) de ruggengraat van een paardenlichaam na.

30

Het frame (13) omvat verder verstevigingsmiddelen (16) die althans nagenoeg parallel aan het rechte deel (17) van het J- vormig verbindingsdeel (6) verlopen alsook 7 additionele verstevigingsmiddelen (21) aangebracht tussen het U- vormig gebogen voorste deel (14b) en het gebogen deel (18) van het J- vormig deel (6). Deze middelen zijn aangebracht om het frame (13) stevigheid te verschaffen, zodat de ruiter op een veilige manier de evenwichtsoefeningen kan uitvoeren. Tevens bootsen de additionele 5 verstevigingsmiddelen (21) samen met het gebogen deel (18) van het J- vormig verbindingsdeel (6) de borst van een paardenlichaam na.

Het rechte deel (17) van het J- vormig verbindingsdeel (6), zoals te zien in figuren 1-3, kan bovendien door een begeleidend persoon, niet getoond, worden gebruikt teneinde 10 de ruiter (5) bij de evenwichtsoefeningen te begeleiden. De begeleider kan in dat geval, met gebruikmaking van een uiteinde van het rechte deel (17) voelen hoeveel gewicht de ruiter (5) gebruikt om de oefening uit te voeren aan de hand waarvan deze de ruiter (5) verder kan adviseren.

15 Voorts toont figuur 4 een kogelgewricht (11) omvattende een lagerschaal en een in het lagerschaal rustende kogel. De lagerschaal kan aan het bovenste uiteinde van het statief (4) en althans nagenoeg in het midden van het lichaam (2) worden bevestigd en de kogel kan door middel van niet verder getoonde lagerschalen en een veerring worden geborgd. De grootte en plaats van het kogelgewricht (11) zijn, naast andere factoren, 20 bepalend voor de gevoeligheid en belastbaarheid van de inrichting (1). Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om door het boven het zwaartepunt van het lichaam (2) te plaatsen van het kogelgewricht (11), een volkomen evenwicht te bewerkstelligen. Ingeval het volledige evenwicht, door bijvoorbeeld een kleine afwijking van de plaats van het kogelgewricht (11), niet te bereiken is, kan dit worden gecompenseerd door 25 middel van een verplaatsbaar contragewicht (22) dat aan het uiteinde van het rechte deel (17) kan worden gepositioneerd.

Het frame (13) is verder voorzien van tenminste twee ten opzichte van het lichaam (2) longitudinaal aangebrachte buizen (12a,b) en tenminste twee ten opzichte van het 30 lichaam (2) transversaal aangebrachte buizen (20a,b), welke buizen in samenwerking met het statief (4) de kantelhoek begrenzen. Hierbij zijn de longitudinaal aangebrachte buizen (12a,b) voor de zijwaartse kanteling en de transversaal aangebrachte buizen voor 8 de voor- en achterwaartse kanteling bepalend. Bij een te grote kantelhoek dienen deze buizen als aanslag tegen het statief (4).

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, 5 dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in deze tekeningen getoonde uitvoeringsvorm is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvorm afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader.

1036925

Claims (9)

1. Inrichting (1) voor het oefenen van evenwicht, in het bijzonder voor het paardrijden, omvattende een lichaam (2), een grondvlak (3) en een statief (4), 5 waarbij het statief (4) zich tussen het grondvlak (3) en het lichaam (2) bevindt en waarbij het lichaam (2) zodanig aan een kogelgewricht (11) is bevestigd, dat het lichaam (2) voorwaarts, achterwaarts of zijwaarts zowel kantelbaar als draaibaar is, en waarbij op het lichaam (2) in een gebruikstoestand een persoon (5) kan zitten welke persoon (5) door het verplaatsen van zijn gewicht het lichaam (2) kan doen bewegen, 10 met het kenmerk, dat een middelpunt van het kogelgewricht (11) zich boven het zwaartepunt van het lichaam (2) bevindt.

2. Inrichting (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het kogelgewricht (11) een zich aan een bovenste uiteinde van het statief (4) bevindende 15 lagerschaal en een door de lagerschaal omvatte kogel omvat.

3. Inrichting (1) volgens conclusies 1 of 2, met het kenmerk, dat het lichaam (2) zich initieel in evenwicht bevindt.

4. Inrichting (1) volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het lichaam (2) is voorzien van verplaatsbare gewichten (22), voor het initieel horizontaal stellen van het lichaam (2).

5. Inrichting (1) volgens een der voorgaande conclusies, met het 25 kenmerk, dat de inrichting (1) additionele middelen omvat, welke middelen in samenwerking met het statief (4) in de gebruikstoestand als een kantelaanslag voor het lichaam (2) dienen.

6. Inrichting (1) volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de 30 additionele middelen tenminste twee ten opzichte van het lichaam (2) longitudinaal aangebrachte buizen (12a,b) en tenminste twee ten opzichte van het lichaam (2) transversaal aangebrachte buizen (20a,b) omvatten, waarbij in samenwerking met het 1036925 statief (4) in de gebruikstoestand, de longitudinaal aangebrachte buizen (12a,b) dienen als de kantelaanslag voor de zijwaartse kanteling en de transversaal aangebrachte buizen (20a,b) dienen als de kantelaanslag voor de voorwaartse alsook achterwaartse kanteling.

7. Inrichting (1) volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de additionele middelen tevens dempingsmiddelen omvatten.

8. Inrichting (1) volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het lichaam (2) een frame (13) en een omhulsel (19) omvat, waarbij het omhulsel (19) het frame (13) 10 omgeeft, waarbij het frame (13) een buizenframe is en waarbij de longitudinaal en transversaal aangebrachte buizen deel uitmaken van het buizenframe.

9. Inrichting (1) volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het buizenframe (13) tevens bevestigingspunten voor een zadel en voor een teugel omvat. 1036925