BE1029033B1 - Inrichting voor het reinigen van objecten en werkwijze om een object te reinigen - Google Patents

Abstract

Inrichting (1) voor het reinigen van objecten, waarbij de inrichting (1) een wascabine (2) omvat, waarbij de inrichting (1) een draaginrichting (5) omvat voor het dragen van te reinigen objecten (15), waarbij de inrichting (1) minimaal één sproeibuis (6, 7, 8) omvat, waarbij de sproeibuis (6, 7, 8) voorzien is van één of meer sproeimonden (9), waarbij de draaginrichting (5) en de sproeibuis (6, 7, 8) zich in de wascabine (2) bevinden, waarbij de draaginrichting (5) roteerbaar is en voorzien is van een eerste aandrijving om de draaginrichting (5) te roteren, daardoor gekenmerkt dat de sproeibuis (6, 7, 8) roteerbaar is rond een geometrische rotatie-as (B, C, D), waarbij de inrichting (1) is voorzien van een tweede aandrijving (12, 13) om de sproeibuis (6, 7, 8) afwisselend in onderling tegenovergestelde richtingen te roteren.

Description

Inrichting voor het reinigen van objecten en werkwijze om een object te reinigen. De huidige uitvinding betreft een inrichting voor het reinigen van objecten en een werkwijze om een object te reinigen.

Meer in het bijzonder betreft de inrichting de reiniging op industriële schaal van objecten die tijdens hun vervaardiging of gebruik vervuild zijn geraakt en die gereinigd dienen te worden alvorens zij verder gebruikt worden.

Het is reeds sinds tientallen jaren bekend om dit uit te voeren door middel van wasinrichtingen met een gesloten wascabine waarin zich een roterende draaginrichting, zoals bijvoorbeeld een metalen korf, bevindt voor te reinigen objecten en waarin zich één of meer sproeibuizen bevinden die voorzien zijn van één of meer sproeimonden die een reinigingsvloeistof, meestal water met additieven, in de richting van de draaginrichting en de daarop geplaatste objecten sproeien.

Er is een ontwikkeling om vanwege veiligheids- en gezondheidsredenen af te zien van traditionele additieven zoals natriumhydroxide en om in plaats daarvan oppervlakte- actieve detergenten te gebruiken. Hierbij blijkt echter dat een grondige en uniforme reiniging moeilijker is dan bij traditionele additieven, met name bij objecten met een complexe vorm.

Om deze en andere nadelen te voorkomen of te verminderen, betreft de uitvinding een inrichting voor het reinigen van objecten, waarbij de inrichting een wascabine omvat, waarbij de inrichting een draaginrichting omvat voor het dragen van te reinigen objecten, waarbij de inrichting minimaal één sproeibuis omvat, waarbij de sproeibuis voorzien is van één of meer sproeimonden, waarbij de draaginrichting en de sproeibuis zich in de wascabine bevinden, waarbij de draaginrichting roteerbaar is en voorzien is van een eerste aandrijving om de draaginrichting te roteren, waarbij de sproeibuis roteerbaar is rond een geometrische rotatie-as, waarbij de inrichting is voorzien van een tweede aandrijving om de sproeibuis afwisselend in onderling tegenovergestelde richtingen te roteren rond de genoemde rotatieas.

Dit betekent dus dat de sproeibuis een oscillerende rotatiebeweging rond de genoemde rotatie-as kan maken. Door het feit dat de sproeibuis roteerbaar is, worden de diverse oppervlakken van te reinigen objecten beter en krachtiger geraakt door de reinigingsvloeistof die uit de sproeimonden sproeit, terwijl er bij vaste sproeibuizen een groter risico is dat bepaalde oppervlakken alleen of hoofdzakelijk door weerkaatsing bevochtigd worden. De uitvinding verbetert dus met name het mechanische aspect van reiniging door middel van de snelheid van de reinigingsvloeistof, in het bijzonder doordat een groter deel van het oppervlak van de te reinigen objecten door bewegende reinigingsvloeistof geraakt wordt.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de eerste aandrijving ingericht om de draaginrichting afwisselend in onderling tegenovergestelde draai-richtingen te roteren.

Hierdoor wordt de reiniging van de objecten nog verder verbeterd doordat nog meer oppervlakken direct geraakt kunnen worden door de stralen uit de sproeimonden. Hierbij is bij voorkeur de rotatie-as verticaal.

In een voorkeurdragende uitvinding is de inrichting ingericht om de sproeibuis in beide van de onderling tegenovergestelde richtingen te roteren rond de genoemde rotatie-as over een rotatiehoek van minimaal 10°, en bij voorkeur minimaal 20°.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm is de eerste aandrijving ingericht om de draaginrichting te roteren met een rotatiesnelheid, uitgedrukt in toeren per minuut, waarbij de tweede aandrijving is ingericht om de sproeibuis afwisselend in onderling tegenovergestelde richtingen te roteren met een frequentie, uitgedrukt in volledige heen-en-weer gaande bewegingen per minuut, waarbij de inrichting is ingericht om een wasprogramma uit te voeren.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat hierbij het wasprogramma een eerste deelprogramma met een eerste frequentie die minimaal 3 en maximaal 60 bedraagt en een eerste rotatiesnelheid die minimaal 0.5 en maximaal 20 bedraagt, waarbij het wasprogramma een tweede deelprogramma omvat met een tweede frequentie en een tweede rotatiesnelheid, waarbij het tweede deelprogramma uitgevoerd wordt na het eerste deelprogamma, waarbij de tweede frequentie hoger of lager is dan de eerste frequentie of nul is en/of waarbij de tweede rotatiesnelheid hoger of lager is dan de eerste rotatiesnelheid of nul is.

Door de tweede frequentie of de tweede rotatiesnelheid anders te maken dan de eerste frequentie of de eerste rotatiesnelheid, wordt voorkomen dat een te reinigen object periodiek op dezelfde manier besproeid wordt, en wordt er meer variatie verkregen in de manier waarop de verschillende delen van het oppervlak van te reinigen objecten besproeid worden. Hierdoor wordt de reiniging van de objecten nog verder verbeterd.

Dit is in nog grotere mate het geval in de uitvoeringsvorm waarin het wasprogramma aanvullend een derde deelprogamma omvat met een derde frequentie die minimaal 3 en maximaal 60 bedraagt en een derde rotatiesnelheid die minimaal 0.5 en maximaal bedraagt, waarbij het derde deelprogramma uitgevoerd wordt na het tweede deelprogamma, waarbij de derde rotatiesnelheid anders is dan de tweede rotatiesnelheid en/of de derde frequentie anders is dan de tweede frequentie, en waarbij bij voorkeur de eerste rotatiesnelheid en de derde rotatiesnelheid gelijk zijn en de eerste frequentie en de derde frequentie gelijk zijn.

20 Hierbij is bij voorkeur de tijdsduur van het tweede deelprogramma minder dan 15% van de tijdsduur van andere deelprogramma’s waarin de frequentie minimaal 3 en maximaal 60 bedraagt en de rotatiesnelheid minimaal 0.5 en maximaal 20 bedraagt.

Een gelijkaardig effect, namelijk een zeer gevarieerd contact tussen de sproeivloeistof en het te reinigen object kan verkregen worden indien de inrichting is ingericht om een wasprogramma uit te voeren waarin de verhouding tussen de frequentie en de draaisnelheid ongelijk is aan een natuurlijk getal of de reciproke van een natuurlijk getal, zodat in een toer van de draaginrichting niet precies een geheel aantal periodes van de beweging van de sproeibuis wordt uitgevoerd.

In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvat de inrichting minimaal twee, en bij voorkeur minimaal drie, genoemde sproeibuizen, waarbij de genoemde sproeibuizen elk een afzonderlijke geometrische rotatie-as hebben.

De uitvinding omvat tevens een werkwijze om een object te reinigen, waarin een inrichting volgens de uitvinding gebruikt wordt, waarin het object op de draaginrichting geplaatst wordt en waarin reinigingsvloeistof door middel van de één of meer sproeimonden op het object wordt gespoten. De sproeibuis of sproeibuizen maken hierbij de voornoemde oscillerende rotatiebeweging.

Bij voorkeur is de reinigingsvloeistof hierbij water met een detergent.

Bij voorkeur is het object een onderdeel van een voertuig dat nieuw is en dient ontdaan te worden van spaanders en/of stof en/of dat nieuw is en dient ontdaan te worden van hulpstoffen die gebruikt zijn bij de vervaardiging ervan en/of dat reeds gebruikt is en dient ontdaan te worden van onzuiverheden die zich tijdens gebruik op het onderdeel hebben afgezet.

Om de uitvinding te verduidelijken, wordt hieronder als voorbeeld en zonder de uitvinding zoals gedefinieerd door de conclusies te beperken, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven van een inrichting volgens de uitvinding, met referentie aan de volgende figuren, waarbij: Figuur 1 in perspectief en vereenvoudigd een inrichting volgens de uitvinding weergeeft; Figuur 2 een onderaanzicht volgens F2 van de inrichting van figuur 1 weergeeft.

De inrichting 1 volgens de figuren omvat een gesloten wascabine 2, die bij benadering kubusvormig is. Deze wascabine 2 wordt gevormd door twee zijwanden 3, een achterwand 4, een bovenwand en een onderwand en een deur aan de voorkant.

Hiervan zijn slechts de twee zijwanden 4 en de achterwand 5 weergegeven in de figuren, en bovendien zijn deze twee zijwanden 4 en de achterwand 5 transparant en schematisch weergegeven.

In de wascabine 2 is een korf 5 van metaaldraad aangebracht die roteerbaar is rond een verticale rotatieas A. De korf 5 omvat een vlak draagplatform 5a voor het dragen van te wassen objecten en heeft opstaande randen 5b. De korf 5 is roteerbaar door middel van een elektrische aandrijfmotor die boven de wascabine 2 is aangebracht en die door middel van een door de bovenwand stekende, centraal op de korf 5 5 aangebrachte, aandrijfas de korf 5 aandrijft. De aandrijfmotor is verbonden met een PLC om de snelheid en draairichting van de korf 5 aan te sturen De aandrijfas, de aandrijfmotor en de PLC zijn niet weergegeven in de figuren maar zijn reeds breed bekend in het vakgebied van industriële wasinrichtingen.

In de wascabine 2 zijn drie sproeibuizen aangebracht, te weten een eerste, verticale, sproeibuis 6, een tweede, horizontale, sproeibuis 7 boven de korf 5 en een derde, horizontale, sproeibuis 8 onder de korf 5.

De eerste sproeibuis 6 is voorzien van zeven sproeimonden 9 die, in een neutrale stand van de eerste sproeibuis 6, gericht zijn naar de rotatieas van de korf 5. De tweede sproeibuis 7 is voorzien van acht sproeimonden 9 die, in een neutrale stand van de tweede sproeibuis 7, neerwaarts gericht zijn. De derde sproeibuis 8 is voorzien van acht sproeimonden 9 die, in een neutrale stand van de derde sproeibuis 8, naar boven gericht zijn. De sproeimonden 9 zijn in de figuren alleen zichtbaar in de eerste sproeibuis 6.

De sproeibuizen 6,7,8 zijn roteerbaar verbonden aan een stelsel van aanvoerleidingen 11 en een niet in de figuren weergeven waterpomp om de sproeibuizen 6,7,8 via de aanvoerleidingen 11 van water te voorzien.

De eerste sproeibuis 6 is gekoppeld aan een eerste pneumatische actuator 12 die is ingericht om de eerste sproeibuis 6 rond een verticale rotatieas B te roteren over een rotatiehoek van 45° in elk van beide rotatierichtingen, dus over een totale rotatiehoek van 90°. De eerste pneumatische actuator 12 is verbonden met de genoemde PLC en wordt hierdoor aangestuurd.

De tweede sproeibuis 7 is gekoppeld aan een tweede pneumatische actuator 13 die is ingericht om de tweede sproeibuis 8 rond een eerste horizontale as C te roteren over een rotatiehoek van circa 35° in elk van beide rotatierichtingen, dus over een totale rotatiehoek van 60°. De tweede pneumatische actuator 13 is verbonden met de genoemde PLC en wordt hierdoor aangestuurd.

De derde sproeibuis 8 is tevens, via een koppelstang 14, gekoppeld aan de tweede pneumatische actuator 13. Hierdoor kan de tweede pneumatische actuator 13 ook de derde sproeibuis 8 rond een tweede horizontale as D laten roteren over een rotatiehoek van circa 35° in elk van beide rotatierichtingen, dus over een totale rotatiehoek van 70°. In dit voorbeeld kunnen door de koppelstang 14, de tweede en derde sproeibuizen alleen gezamenlijk roteren. De PLC is geprogrammeerd voor een wasprogramma waarin de korf 5 geroteerd wordt en waarin de sproeibuizen 6,7,8 geroteerd worden, met andere woorden waarin een oscillerende rotatiebeweging wordt opgelegd aan de sproeibuizen 6,7,8.

Dit wasprogramma omvat de volgende stappen, oftewel deelprogramma’s: een eerste stap van 60 seconden waarin de korf 5 roteert in een eerste rotatierichting met een rotatiesnelheid van acht toeren per minuut en waarin de sproeibuizen 6,7,8 heen-en-weer roteren over de bovengenoemde rotatiehoeken met een frequentie van 30 volledige heen-en-weer gaande bewegingen per minuut; een tweede stap van 1 seconde waarin de rotatiesnelheid en rotatierichting van de korf 5 behouden blijven en de beweging van de sproeibuizen 6,7,8 stopgezet wordt; een derde stap die identiek is aan de eerste stap; een vierde, respectievelijk vijfde, respectievelijk zesde stap die identiek zijn aan de eerste, respectievelijk tweede, respectievelijk derde stap, behalve dat de korf 5 in een tweede rotatierichting tegenovergesteld aan de eerste rotatierichting roteert. In het wasprogramma volgens het voorbeeld wordt de bovenstaande stappensequentie drie maal achter elkaar uitgevoerd.

De werking van de inrichting 1 is als volgt: Een te wassen object 15, bijvoorbeeld een onderdeel van een verbrandingsmotor dat nieuw vervaardigd is en dat vervuild is met olie en metaalspaanders, wordt op de korf 5 geplaatst. Vervolgens wordt de waterpomp aangezet om water, voorzien van een oppervlakte-actief detergent, in dit geval maar niet noodzakelijk detergent c3.11 van de firma CTEC. uit een reservoir naar de sproeibuizen 6,7,8 te pompen, waardoor waterstralen uit de sproeimonden 9 spuiten in de richting van de korf 5.

Vervolgens wordt het wasprogramma opgestart. Hierdoor maken de sproeibuizen 6,7,8 een heen-en weer gaande oscillerende roatiebeweging terwijl de korf met daarop het te wassen object 15 ronddraait. Hierdoor worden alle oppervlakken van het object 15 goed en direct geraakt door waterstralen uit de sproeimonden 9. Onderin de wascabine 2 wordt het water opgevangen en teruggevoerd naar het reservoir. Als het wasprogramma is afgelopen wordt ook de waterpomp stopgezet en kan het object uit de wascabine 2 verwijderd worden.

Claims (17)

Conclusies

1.- Inrichting (1) voor het reinigen van objecten, waarbij de inrichting (1) een wascabine (2) omvat, waarbij de inrichting (1) een draaginrichting (5) omvat voor het dragen van te reinigen objecten (15), waarbij de inrichting (1) minimaal één sproeibuis (6, 7, 8) omvat, waarbij de sproeibuis (8, 7, 8) voorzien is van één of meer sproeimonden (9), waarbij de draaginrichting (5) en de sproeibuis (6, 7, 8) zich in de wascabine (2) bevinden, waarbij de draaginrichting (5) roteerbaar is en voorzien is van een eerste aandrijving om de draaginrichting (5) te roteren, daardoor gekenmerkt dat de sproeibuis (8, 7, 8) roteerbaar is rond een geometrische rotatie-as (B, C, D), waarbij de inrichting (1) is voorzien van een tweede aandrijving (12,13) om de sproeibuis (6, 7, 8) afwisselend in onderling tegenovergestelde richtingen te roteren.

2.- Inrichting (1) volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de eerste aandrijving is ingericht om de draaginrichting (5) afwisselend in onderling tegenovergestelde draai- richtingen te roteren.

3.- Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de eerste aandrijving is ingericht om de draaginrichting (5) te roteren met een rotatiesnelheid, uitgedrukt in toeren per minuut, waarbij de tweede aandrijving (12,13) is ingericht om de sproeibuis (6, 7, 8) afwisselend in onderling tegenovergestelde richtingen te roteren met een frequentie, uitgedrukt in volledige heen-en-weer gaande bewegingen per minuut, waarbij de inrichting (1) is ingericht om een wasprogramma uit te voeren, waarbij het wasprogramma een eerste deelprogramma omvat met een eerste frequentie die minimaal 3 en maximaal 60 bedraagt en een eerste rotatiesnelheid die minimaal 0.5 en maximaal 20 bedraagt, waarbij het wasprogramma een tweede deelprogramma omvat met een tweede frequentie en een tweede rotatiesnelheid, waarbij het tweede deelprogramma uitgevoerd wordt na het eerste deelprogamma, waarbij de tweede frequentie hoger of lager is dan de eerste frequentie of nul is en/of waarbij de tweede rotatiesnelheid hoger of lager is dan de eerste rotatiesnelheid of nul is.

4.- Inrichting (1) volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat het wasprogramma een derde deelprogamma omvat met een derde frequentie die minimaal 3 en maximaal 60 bedraagt en een derde rotatiesnelheid die minimaal 0.5 en maximaal 20 bedraagt, waarbij het derde deelprogramma uitgevoerd wordt na het tweede deelprogamma, waarbij de derde rotatiesnelheid anders is dan de tweede rotatiesnelheid en/of de derde frequentie anders is dan de tweede frequentie, en waarbij Bij voorkeur de eerste rotatiesnelheid en de derde rotatiesnelheid gelijk zijn en de eerste frequentie en de derde frequentie gelijk zijn.

5.- Inrichting (1) volgens conclusie 3 of 4, daardoor gekenmerkt dat de tijdsduur van het tweede deelprogramma minder is dan 15% van de de tijdsduur van andere deelprogramma’s waarin de frequentie minimaal 3 en maximaal 60 bedraagt en de rotatiesnelheid minimaal 0.5 en maximaal 20 bedraagt.

6.- Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) is ingericht om een wasprogramma uit te voeren, waarbij het wasprogramma een deelprogramma omvat waarin de draaginrichting (5) in een eerste draai-richting roteert en een deelprogramma omvat waarin de draaginrichting (5) in een omgekeerde draai-richting roteert, waarbij deze laatstgenoemde deelprogramma’s zodanig zijn dat de draaginrichting (5) minimaal twee volledige en aaneengesloten toeren voltooit in elk van beide draai-richtingen.

7.- Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de tweede aandrijving (12,13) is ingericht om de sproeibuis (6, 7, 8) afwisselend in onderling tegenovergestelde richtingen te roteren met een frequentie, uitgedrukt in volledige heen-en-weer gaande bewegingen per minuut, waarbij de tweede aandrijving is ingericht om de sproeibuis (6, 7, 8) afwisselend in onderling tegenovergestelde richtingen te roteren met een frequentie die minimaal 3 en maximaal 60 bedraagt, waarbij eerste aandrijving is ingericht om de draaginrichting (5) te roteren met een rotatiesnelheid, uitgedrukt in toeren per minuut, waarbij de eerste aandrijving is ingericht om de draaginrichting (5) te roteren met een rotatiesnelheid die minimaal 0.5 en maximaal 20 bedraagt.

8.- Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de sproeibuis (6, 7, 8) zich uitstrekt in een richting die parallel is met de rotatie-as (B, C, D) of die minder dan 20° afwijkt van de richting van de rotatie-as (B, C, D).

9.- Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat deze is ingericht om de sproeibuis (6, 7, 8) afwisselend in onderling tegenovergestelde richtingen te roteren rond de genoemde rotatie-as (B,C,D) over een rotatiehoek van 180° of minder.

10.- Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de één of meer sproeimonden (9) individueel een gemiddelde sproeirichting hebben die samenvalt met een geometrische lijn die zich in radiale richting uitstrekt vanuit de rotatie-as (B,C,D) en die door de betreffende sproeimond (9) loopt of die een hoek maakt van minder dan 25° met de genoemde geometrische lijn.

11.- Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de draaginrichting (5) door middel van de eerste aandrijving roteerbaar is rond een verticale rotatie-as (A).

12.- Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) minimaal twee, en Bij voorkeur minimaal drie, genoemde sproeibuizen (6, 7, 8) omvat.

13.- Inrichting (1) volgens conclusie 12, waarbij de geometrische rotatie-as (C,D) van een genoemde sproeibuis (7, 8) horizontaal is of minder dan 20° afwijkt van horizontaal en de geometrische rotatie-as (B) van een andere genoemde sproeibuis (6) verticaal is of minder dan 20° afwijkt van verticaal.

14.- Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) is ingericht om de minimaal één sproeibuis (8, 7, 8) een oscillerende rotatiebeweging te laten maken.

15.- Werkwijze om een object (15) te reinigen, waarin een inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies gebruikt wordt, waarin het object (15) op de draaginrichting (5) geplaatst wordt en waarin een reinigingsvloeistof door middel van de één of meer sproeimonden (9) op het object (15) wordt gespoten.

16. Werkwijze volgens conclusie 15, waarin de minimaal één sproeibuis (6, 7, 8) een oscillerende rotatiebeweging beweging maakt.

17.- Werkwijze volgens één van de conclusies 14 tot 16, waarin de reinigingsvloeistof water met een oppervlakte-actief detergent is en waarin het object (15) een onderdeel van een voertuig is dat nieuw is en dat dient ontdaan te worden van spaanders en/of stof; en/of dat nieuw is en dat dient ontdaan te worden van hulpstoffen die gebruikt zijn Bij de vervaardiging ervan; of dat reeds gebruikt is en dat dient ontdaan te worden van onzuiverheden die zich tijdens gebruik op het onderdeel hebben afgezet.