zwemen
Uiterlijk
- zwe·men
- In de betekenis van ‘enige gelijkenis hebben’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1615 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwemen |
zweemde |
gezweemd |
zwak -d | volledig |
zwemen
- ~ naar: min of meer lijken op
- Zwemen naar fraude.
de zwemen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zweem
- Het woord zwemen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwemen" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "zwemen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 6
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 53 %
- Prevalentie Vlaanderen 48 %