zweem
Uiterlijk
- zweem
- In de betekenis van ‘vleugje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1773 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zweem | zwemen |
verkleinwoord | zweempje | zweempjes |
de zweem m
- spoor
- Er was geen zweem van berouw te herkennen.
- ▸ Hoewel boeren in beide regelingen geld ontvangen om met hun bedrijf te stoppen, verschillen de doelen, middelen en de uitvoerder van de regeling. Wel is er één belangrijke overeenkomst: uitkopen gaat altijd vrijwillig. "Er zal nooit een zweem van verplichting aan zitten", verduidelijkt een woordvoerder van het Interprovinciaal Overleg (IPO).[2]
vervoeging van |
---|
zwemen |
zweem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwemen
- Ik zweem.
- gebiedende wijs van zwemen
- Zweem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwemen
- Zweem je?
- Het woord zweem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zweem" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "zweem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Deze opties hebben boeren om minder stikstof uit te stoten” (25 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be