reen
Uiterlijk
- reen
- van Middelnederlands reen / rein [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reen | renen |
verkleinwoord | - | - |
de reen m
- verhoging, verlaging, berm of iets degelijks die in stand worden gehouden als afbakening tussen twee stukken grond
- In dichterlijk taalgebruik wordt "reen", vaak in de vorm "rêen" of "reên", gebruikt om een uitspraak met weggelaten -d- weer te geven van de woorden rede of reden.
vervoeging van |
---|
renen |
reen
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van renen
- Ik reen.
- gebiedende wijs van renen
- Reen!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van renen
- Reen je?
- Het woord reen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reen" herkend door:
12 % | van de Nederlanders; |
12 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ reen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Jeurissen, A."De oude Bil: Novelle" in: Vlaamsche Arbeid. jrg. 2 nr. 4 (1906) Boek- en Steendrukkerij Jan Boucherij, Antwerpen; p. 103; geraadpleegd 2019-11-23
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 12 %
- Prevalentie Vlaanderen 12 %