kracht

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  kracht    (hulp, bestand)
• IPA: / krɑxt / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• kracht

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘sterkte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901.
• erfwoord: Middelnederlands cracht, uit Oudnederlands kraft ‘vermogen, sterkte’, ontwikkeld uit Oergermaans *krafti- ‘kracht; kennis’; verdere herkomst onbekend. Evenals Nederduits Kraft, Kracht, Duits Kraft, Fries krêft en Engels craft ‘vaardigheid’.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	kracht	krachten
verkleinwoord	krachtje	krachtjes

Zelfstandig naamwoord

de kracht v / m

1. (natuurkunde) uitwendige oorzaak die de bewegingstoestand van een lichaam verandert (voor zover er geen andere oorzaak is die dat tegengaat)

   • Volgens Newton is F gelijk aan het product m·a, waarbij F de kracht voorstelt, m de traagheid van het lichaam en a de versnelling van de beweging ervan. 

   ▸ Was hun koning, Willem de Veroveraar, niet tijdens een geweldige storm, dankzij de heilige Nicolaas, veilig van Normandië naar Engeland gevaren? Want Nicolaas was in staat de wind en de onstuimige kracht der golven te doen bedaren!

2. geestelijk, zedelijk en fysiek vermogen, zie levenskracht, geestkracht, veerkracht, lichaamskracht

   ▸ Ik vertelde hem eerlijk dat ik geen kracht meer had om de pas over te steken en dat ik het erg fijn zou vinden om het de volgende ochtend samen met hem te doen.

   ▸ In die tijd zwommen we voornamelijk op kracht, dus je werd automatisch sneller naarmate je groeide.

3. omvang van het vermogen om veranderingen te veroorzaken

   • de kracht van dit instrument om de economie bij te sturen is dus groot 

4. factor die invloed uitoefent

   • Wij stellen vertrouwen in de kracht van de burgers om hun eigen leefomgeving in te vullen. 

5. iemand die werkzaamheden verricht

   • Zij was door haar tact een onmisbare kracht voor het bedrijf. 

Synoniemen

• [1] sterkte
• [3] werking, werkzaamheid
• [4] macht, vermogen
• [5] werknemer,

Verwante begrippen

• macht, moed, pit, sterkte, stevigheid
• [5] mankracht

Uitdrukkingen en gezegden

• op eigen kracht

geheel zelfstandig zonder hulp van anderen

∗ Volgens Weerplaza is een sterke waterhoos vanaf het water het land opgetrokken. Daardoor vlogen onder meer dakpannen in het rond en waaiden bomen om. Ter hoogte van Brouwershaven kwam een schip in de problemen, maar die kon "op eigen kracht" naar de haven varen, aldus de veiligheidsregio.

Hyponiemen

• (intensivering) oerkracht, reuzenkracht, superkracht

   

G-kracht aandrijfkracht aantrekkingskracht aanvalskracht afroepkracht afweerkracht antivredeskracht arbeidskracht armkracht atoomkracht barnsteenkracht basiskracht beroepskracht bestedingskracht bestuurskracht beweegkracht bewijskracht bijtkracht burgerkracht centrifugaalkracht cohesiekracht computerkracht concurrentiekracht corioliskracht daadkracht daadkrachtig denkkracht dommekracht draagkracht drijfkracht drukgradiëntkracht drukkracht duelkracht dwarskracht flexkracht gedachtekracht geesteskracht geestkracht geldingskracht gemoedskracht geneeskracht getijdenkracht gevechtskracht godskracht gradiëntkracht gravitatiekracht groeikracht grondkracht handkracht hechtkracht heelkracht heerkracht heirkracht houdkracht hulpkracht inhuurkracht inkoopkracht inleenkracht innovatiekracht interimkracht invalkracht kapitaalkracht kernkracht kiemkracht kilogramkracht kippenkracht kleefkracht kleurkracht knikkracht koopkracht kopkracht leerkracht levenskracht lichaamskracht lichtkracht liftkracht lorentzkracht mankracht mannenkracht marktkracht mensenkracht menskracht middelpuntskracht natuurkracht normaalkracht oerkracht onderwijskracht oordeelskracht oorlogskracht oproepkracht orkaankracht overblijfkracht overlevingskracht overredingskracht overtuigingskracht paardenkracht perskracht productiekracht reactiekracht rechtskracht rekenkracht remkracht repulsiekracht reuzenkracht richtkracht schaakkracht scheppingskracht schijnkracht schotkracht schuifkracht slagkracht spankracht spatkracht speelkracht spierkracht springkracht sprongkracht stoomkracht stootkracht stopkracht stormkracht strijdkracht stuwkracht tegenkracht thermokracht timmerkracht toverkracht trekkracht tsunamikracht uitdrukkingskracht uitzendkracht vakantiekracht vakkracht vanderwaalskracht veerkracht veranderkracht verbeeldingskracht vernietigingskracht vertelkracht vindingskracht volkskracht vrouwenkracht vuurkracht warmtekracht waskracht waterkracht weerkracht werfkracht werkkracht werpkracht wervingskracht wilskracht windkracht wonderkracht wrijvingskracht zeggingskracht zeurkracht zielekracht zielskracht zonkracht zonnekracht zuigkracht zwaartekracht

Afgeleide begrippen

   

bekrachtigen in je kracht staan krachtbal krachtbron krachtcentrale krachtdadig krachteloos krachtenbundeling krachtencentrum krachtendiagram krachtendriehoek krachtenleer krachtenspel krachtenveld krachtexplosie krachtfiguur krachthonk krachtig krachtinspanning krachtkoppeling krachtlijn krachtloos krachtmelk krachtmens krachtmeter krachtmeting krachtmoment krachtnummer krachtoefening krachtoverbrenging krachtpatser krachtproef krachtsensor krachtsexplosie krachtsinspanning krachtsport krachtstation krachtstroom krachtsverhouding krachtsverlies krachtsvermindering krachtsverschil krachtsvertoon krachttennis krachtterm krachttoer krachttrainen krachttraining krachtveld krachtverhouding krachtverlies krachtvermindering krachtverschil krachtvoeder krachtvoer krachtvol krachtwijk krachtwoord ontkrachten verkrachten warmte-krachtcentrale warmte-krachtinstallatie warmte-krachtkoppeling

Vertalingen

    1. vermogen om iets te verrichten   

Afrikaans: krag (af) Duits: Kraft (de) v Engels: force (en) Frans: force (fr) v Fries: krêft (fy) g Grieks: δύναμη (el) (dínami) v Hindi: बल (hi) (bal) m Indonesisch: gaya (id), forsa (id), kakas (id) Italiaans: forza (it) v Japans: 力 (ja) (ちから, chikara) Koreaans: 힘 (ko) (him)

Nederduits: Kraft (nds) v, Kracht (nds) v Oudnoords: auki m Papiaments: forsa Perzisch: نیرو‎ (fa) (niru) Pools: siła (pl) v Spaans: fuerza (es) v Thai: แรง (th) (rɛɛng) Turks: kuvvet (tr) Waals: foice (wa) v Zweeds: kraft (sv) g

    2. levenskracht   

Spaans: savia (es) v, vigor (es) m, fuerza (es) v, energía (es) v

    3. werkzaamheid   

Spaans: eficacia (es) v, propiedad (es) v

    5. werknemer   

Spaans: empleado (es) m, persona (es) v

Gangbaarheid

• Het woord kracht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kracht" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.