gange

Deens

Woordafbreking

• gan·ge

Zelfstandig naamwoord

gange, mv

1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van gang

Noors

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: / ˈgɑŋə /

Woordafbreking

• gan·ge

Naar frequentie	1774

vervoeging
onbepaalde wijs	gange
tegenwoordige tijd	ganger
verleden tijd	ganga ganget
voltooid deelwoord	ganga ganget
onvoltooid deelwoord	gangende
lijdende vorm	ganges
gebiedende wijs	gang
vervoegingsklasse	Klasse 1 zwak
opmerking

Werkwoord

gange

1. onovergankelijk, overgankelijk (wiskunde) vermenigvuldigen

Synoniemen

• multiplisere

Verwante begrippen

• Nynorsk: gonge

	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	gange	m: gangen v: ganga	ganger	gangene
genitief	ganges	m: gangens v: gangas	gangers	gangenes

Zelfstandig naamwoord

gange, m / v

1. (het) gaan
2. manier van lopen

Synoniemen

• [1]: gang
• [2]: ganglag

Typische woordcombinaties

• [1]: etter to timers gang

na twee uur lopen

Verwante begrippen

• Nynorsk: gonge

Pennsylvania-Duits

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Woordafbreking

• gan·ge

Werkwoord

gange

1. voltooid (verleden) deelwoord van geh

Opmerkingen

• Duits: gegangen
• Engels: gone
• Nederlands: gegaan

Werkwoord

(ich) bin gange

1. eerste persoon enkelvoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van geh

(sie) sin gange

1. derde persoon meervoud voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van geh

   «Noch em aerschde Welt Grieg, Soldaate vun Australia sin heemkumme un sin zerick zu ihre alde Tschopps as Bauern gange.»

   Na de Eerste Wereldoorlog kwamen de soldaten uit Australië thuis en gingen terug naar hun oude baan als boeren.