WEES GEGROET, ELISABETH
EEN ONDERZOEK NAAR DE HERKOMST VAN LUKAS 1
Kandidaatsscriptie
Ad Thijs
september 1990
1
2
INHOUDSOPGAVE
1: INLEIDING
1.1. HYPOTHESE EN WIJZE VAN ONDERZOEK
1.2. OPBOUW VAN DIT ONDERZOEK
5
5
6
2: ZACHARIAS
2.1. ZIJN POSITIE EN NAAM
2.2. ZIJN DOOD ALS BEWIJS VOOR ZIJN LEVEN
2.2.1. Inleiding
2.2.2. Compositiefout of bewust gewild effect?
2.2.3. Het tijdperk van de profetenmoorden
2.2.4. De dood van Johannes
2.2.5. De Zacharias uit II Kronieken
2.2.6. Nog een Zacharias
2.2.7. Het Protevangelie van Jakobus
2.2.8. Het Mattheüscommentaar van Origenes
2.2.9. Voorzichtige conclusies
8
8
9
9
9
10
11
12
13
13
14
15
3: HET GESPREK MET DE ENGEL (LUK 1:5-25)
3.1. INLEIDING
3.2. DE PERIKOOP ALS WONDERVERHAAL
3.3. EEN VEELZEGGEND ZWIJGEN
3.4. DE BLINDHEID VAN SAULUS
3.5. EEN ANDERE MOGELIJKE FAKTOR
3.6. EN ZIE, GIJ ZULT DOOF ZIJN...
3.7. VOORLOPIGE KONKLUSIES
17
17
17
18
19
19
20
22
4: DE AANKONDIGING AAN MARIA
4.1. EEN MARIAVERHAAL IN EEN DOPERBRON
4.2. ANNUNCIATIES IN HET OUDE TESTAMENT
4.3. ARGUMENTEN VOOR DE THEORIE VAN WINTER
23
23
23
24
5: DE VISITATIO (LUK 1:39-56)
5.1. EEN LUKAANSE TOEVOEGING?
5.2. DE SUGGESTIE VAN WINTER OVER LUK 1:39-56
5.2.1. Inleiding
5.2.2. Het tijdsaspect
5.2.3. Het huis van Zacharias
5.2.4. Alles een vertaalfout?
5.3. DE VISIE VAN VÖLTER OP LUK 1:39-56
27
27
28
28
28
29
30
30
6: HET MAGNIFICAT
6.1. INLEIDING
6.2. EN ELISABETH ZEI?
6.2.1. Elisabeth als spreekster
6.2.2. Maria als spreekster
6.2.3. Lezersinterpretaties
6.3. WOORDSPEL ALS MOGELIJKE SLEUTEL
32
32
32
33
34
34
34
3
6.4. CONCLUSIES
35
7: GEBOORTE EN BESNIJDENIS VAN JOHANNES
(LUK 1:57-80)
7.1. INLEIDING
7.2. HIJ MOET JOHANNES GENOEMD WORDEN
7.3. CONCLUSIES
37
37
37
38
8: LUKAS 2
8.1. INLEIDING
8.2. DE RELATIE TUSSEN DE BEIDE HOOFDSTUKKEN
8.3. DE OPDRACHT IN DE TEMPEL (LUK 2:22-39)
39
39
39
40
9: HET PROTEVANGELIE VAN JAKOBUS
9.1. INLEIDING
9.2. MARIA OF ELISABETH
9.3. HYPOTHESE
42
42
42
43
10: TOT BESLUIT
10.1. SAMENVATTING EN CONCLUSIES
10.2. SLOTWOORD
45
45
46
4
1: INLEIDING
1.1. HYPOTHESE EN WIJZE VAN ONDERZOEK
Dit onderzoek handelt over de ontstaansgeschiedenis van Lukas 1. Het Lukasevangelie
is het enige dat ingaat op de aankondiging, geboorte en besnijdenis van Johannes de
Doper en het doet dit erg uitgebreid. Veel auteurs gaan er tegenwoordig van uit dat
Lukas voor zijn beschrijving gebruik heeft gemaakt van bestaand tekstmateriaal. Het zou
hierbij gaan om een Hebreeuwse 1 of Aramese 2 bron, afkomstig uit de kringen van de
volgelingen van de Doper. Ik wil de mogelijke aanwijzingen voor een dergelijke bron
onderzoeken. Deze hypothetische tekst zal in dit onderzoek steeds kortweg worden
aangeduid als "Doperdocument" of "Doperbron".
De hypothese van een "Doperdocument" valt in een aantal belangrijke punten uiteen:
-Lukas heeft een geschreven bron voor zich gehad.
-Deze bron was geschreven in Aramees of Hebreeuws. 3
-In deze bron stond Johannes de Doper centraal. De verwoorde visie was die van
volgelingen van Johannes, niet die van volgelingen van Jezus.
Uit deze kenmerken zijn een drietal gebieden af te leiden waarop onderzoek mogelijk is:
A: TAALGEBRUIK
Een belangrijke factor bij het onderzoek naar een literaire bron voor het Dopermateriaal
bij Lukas is het taalgebruik. Op dit gebied is veel werk verzet door Paul Winter. De stijl
van Lukas bevat veel semitismen, ook in de geboorteverhalen. Sommige auteurs zien
hierin een bewuste imitatie door Lukas van de stijl van de Septuagint. 4 Winter wijst dit af,
omdat het Evangelie van Lukas met name gericht was tot een Grieks publiek. In zijn
visie is de stilistische "terugval" van Lukas na een goed-Griekse inleiding (Luk 1:1-4)
alleen te verklaren als eerbied voor zijn bron. Deze bron zou dan een gebrekkige
Griekse vertaling zijn van een in oorsprong Hebreeuws origineel. 5 Winter onderzocht
semitismen in Luk 1 die afweken van de semitismen zoals die gevonden worden in de
Septuagint en schreef deze toe aan deze "Doperbron". Kritiek op Winter kwam met
name van de kant van Nigel Turner. 6 Ik wil in dit onderzoek echter verder aan deze zeer
technische discussie voorbij gaan en het aspect van taalgebruik buiten beschouwing
laten.
B: VERTAALASPEKTEN
Moeilijk te begrijpen passages in de Griekse tekst kunnen het gevolg zijn van foutieve
vertaling. Dit proces kan men op het spoor komen door terug te vertalen naar een
1
Aanhangers van een Hebreeuwse bron zijn onder andere: Laurentin, Gunkel en Streeter. R.E. Brown,
The Birth of the Messiah, A Commentary on the Infancy Narratives in Matthew and Luke, New York z.j.
(1977), 245 (in het vervolg aangeduid als B.M.).
2
Aanhangers van een Aramese bron zijn onder andere: Dibelius, Plummer, Spitta en B. Weiss. Brown,
B.M., ibid.
3
Binnen dit onderzoek zal op dit onderscheid niet inhoudelijk worden ingegaan.
4
Onder andere: Dalman, Moulton, Von Harnack, Burkitt en Cadbury. P. Winter, Some Observations on
the Language in the Birth and Infancy Stories of the Third Gospel, in: N.T.S. I (1954-55), 111.
5
Winter ziet het verhaal van de geboorte van Samson zoals verteld in het Liber Antiquitatum Biblicarum
als deze bron. P. Winter, The Proto-source of Luke I, in: Novum Testamentum I (1956) 184-199, 186-199.
6
N. Turner, The Relation of Luke I and II to Hebraic Sources and to the Rest of Luke-Acts, in: N.T.S. 2
(1955-56), 100, 109.
5
Hebreeuws of Aramees woord en vervolgens te onderzoeken of er vanuit dit vertrekpunt
alternatieve vertalingen zijn die een 'logischer' geheel opleveren.
C: BEWERKINGSASPEKTEN
Lukas' gebruik van het Doperdocument als proloog bij een evangelie over Jezus maakt
het zeer waarschijnlijk dat hij ook inhoudelijk in heeft moeten grijpen om de beide
tekstgehelen en de achterliggende visies bij elkaar te brengen. Waar hij dat deed, heeft
hij mogelijk de structuur van zijn voorbeeld 'beschadigd'. Wie namelijk ingrijpt in een
evenwichtig en goed geconstrueerd werk verstoort de structuur. "Losse draden" en
oneffenheden in het plot zijn daarom indicaties voor een bewerkingsproces. De
achterliggende hypothese is dat een "vrij scheppend auteur" (hier afgezet tegen een
"bewerker") geacht mag worden een coherent verhaal af te leveren. 7
1.2. OPBOUW VAN DIT ONDERZOEK
Bij mijn onderzoek volg ik in grote lijnen de opbouw in perikopen van Lukas 1:
In hoofdstuk 2 wil ik onderzoeken of het mogelijk is aan te tonen dat Zacharias niet
slechts een literaire schepping van Lukas is geweest maar een historisch persoon. Dat
is alleen mogelijk door te kijken naar uitspraken over Zacharias die niet verwijzen naar
(en dus mogelijk terug gaan op) materiaal uit Luk 1. Concreet gaat het hier om verhalen
over diens dood in het Protevangelie van Jakobus en bij Origenes en een
problematische uitspraak van Jezus in Luk 11.51 / Math 23:35.
Hoofdstuk 3 behandelt de ontmoeting van Zacharias met Gabriël (Luk 1:5-25). Via een
Formgeschichtliche aanpak wordt de bestraffing van Zacharias er uitgelicht als een
bijzonder kenmerk van dit verhaal. Ik tracht vervolgens aan te tonen dat het
interpreteren van het zwijgen van Zacharias als straf voor ongeloof niet in de context
past en het werk is van een bewerker. Naar aanleiding van de verwarring in Lukas 1
over de precieze toestand van Zacharias (doof of doofstom) wordt bekeken in hoeverre
dit als bewijs kan gelden voor een foutieve Griekse vertaling van een originele
Hebreeuwse of Aramese tekst.
In hoofdstuk 4 wordt de theorie van Paul Winter uitgewerkt waarin hij stelt dat het
bezoek van Gabriël aan Maria in Luk 1:26-38 de bewerking is van een tekst waarin de
engel op bezoek kwam bij Elisabeth.
Hoofdstuk 5 handelt over de Visitatio (Luk 1:39-56). Ik werk twee theorieën uit. De
eerste is van Winter, die deze perikoop ziet als de plaatsvervanger van een
oorspronkelijke tekst over het zich verbergen van Elisabeth voor Zacharias. Hierbij ga ik
in op de problemen die in de Lukastekst bestaan rond de tijdsaanduidingen en rond het
gegeven van het zich verbergen. De tweede is van Völter, hij reconstrueert deze
perikoop (en niet Luk 1:26-38) als een bezoek van Gabriël aan Elisabeth.
7
Zelf heb ik ondervonden dat ook bij het "vrij scheppen" van langere tekstgehelen gemakkelijk "losse
draden" en oneffenheden in het plot kunnen ontstaan. Iedere auteur wordt namelijk tevens bewerker en
herschrijver van zijn eigen werk. Het is dus zeer wel mogelijk dat de "bron" die gepostuleerd wordt om
oneffenheden in een tekst te verklaren een vroegere versie van diezelfde tekst is. Lukas I als Vorlage van
Lukas I,…
Eventuele fouten en oneffenheden in de eindtekst van dit onderzoek zijn zeer waarschijnlijk terug te
voeren op de voorafgaande versies. (Gelukkig had Lukas nog geen tekstverwerker…).
6
In hoofdstuk 6 houd ik me bezig met het Magnificat en de vraag wie in de visie van
Lukas oorspronkelijk de zangeres was. Verder wordt kort onderzocht of uit terugvertaling
van bepaalde woorden binnen de lofzangen hun herkomst kan worden afgeleid.
Hoofdstuk 7 handelt over de geboorte en besnijdenis van Johannes (Luk 1:57-80). Het
centrale punt hierbij is de overeenstemming van de ouders over de naam van het kind
terwijl communicatie tussen beide niet mogelijk was. Aangetoond wordt dat in de
Lukaanse tekst dit gegeven niet helder wordt uitwerkt.
In hoofdstuk 8 ga ik kort in op de tekst van Lukas 2. Aan de hand van Luk 2:21 wordt
aangetoond dat Lukas als compilator van bestaande teksten soms dingen verbindt die
elkaar tegenspreken. Verder onderzoek ik het verhaal van de opdracht in de tempel (Luk
2:22-39) op een mogelijke herkomst uit Doperkringen.
Hoofdstuk 9 behandelt het Protevangelie van Jakobus.
7
2: ZACHARIAS
2.1. ZIJN POSITIE EN NAAM
Het eerste echte personage dat we tegenkomen in het evangelie van Lukas is
Zacharias. We maken met hem kennis nog vóór de namen van Jezus of Johannes zelfs
maar worden genoemd. We lezen dat hij priester is uit de afdeling van Abia. Het
Protevangelie van Jakobus vermeldt hem als hogepriester, 1 maar het Grieks in Luk 1:5
(ἱερεύς τις) maakt het onwaarschijnlijk dat Lukas hem in die rol heeft willen presenteren. 2
De naam Zacharias komt ook niet voor in de lijst met hogepriesters. 3
Hij is getrouwd met Elisabeth, een vrouw van priesterlijke afkomst. 4 Beiden zijn al oud
en worden getekend als rechtvaardig en onberispelijk. Hun huwelijk is echter kinderloos
gebleven, omdat Elisabeth onvruchtbaar is. Zacharias wordt geïntroduceerd op een
belangrijk moment in zijn leven: hij is namelijk aangewezen om het reukoffer te brengen.
De auteur geeft er blijk van goed op de hoogte te zijn van de praktijken rond de
tempeldienst en het priesterschap. Zo vermeldt hij de verdeling in afdelingen, 5 het
loten, 6 de aanwezigheid van mensen ten tijde van het wierookoffer 7 en het feit dat een
priester buiten de stad kon wonen. 8 Hij maakt echter geen melding van een
assisterende priester, 9 maar deze kan om verhaaltechnische redenen zijn weggelaten.
Er is een omslachtige manier uitgedacht om de naam Zacharias "literair" te verklaren als
afgeleid van het gelijknamige profetenboek. De redenatie is als volgt:
1 -In relatie tot Johannes speelde Mal 3:1 een belangrijke rol (Luk 7:27).
2 -De boodschap van het boek Maleachi was voor een groot deel gericht aan priesters
(Mal 1:6; 2:1).
3 -Dit gegeven was sterk genoeg om een priesterlijke afstamming voor Johannes te
creëren.
4 -De naam van zijn priestervader werd vervolgens afgeleid van het direct aan Maleachi
voorafgaande boek.
5 -De naam Elisabeth zou dan gekozen zijn omdat dat de naam was van de vrouw van
Aäron, zoals Maria (Miriam) de naam was van de zuster van Aäron. 10
Een dergelijke "literaire" uitleg verklaart echter niet waarom een dan overbodig detail als
de afdeling Abia genoemd wordt. De naam Abia komt niet voor in de lijsten van de
teruggekeerden uit de ballingschap (Ezra 2:36-39, Neh 7:39-42). Het is een van de
1
ProtJak 8:3 "En de hogepriester trok het gewaad met de twaalf belletjes aan, ging het Allerheiligste
binnen en bad over haar. En zie, er verscheen een engel van de Heer die tot hem zei: 'Zacharias,
Zacharias (…)' ". Ik heb gebruik gemaakt van de vertaling van A.F.J. Klijn in: A.F.J. Klijn, Apokriefen van
het Nieuwe Testament, deel I, Kampen 1984.
2
R.E. Brown, B.M., 258.
3
D. Buzy, The Life of S. John the Baptist, The Forerunner of our Lord. freely adapted with much additional
matter by the Rev. John M.T. Barton, D.D., London 1933, 6.
4
Een priester hoefde niet met een vrouw van priesterlijke huize te trouwen, maar rabbijnse bronnen
spreken negatief over vrouwen uit een priesterlijke familie die niet met een priester huwden. Brown, B.M.,
258. Johannes wordt zo dubbel verankerd in de priesterlijke lijn.
5
Hierover o.a. Buzy, o.c., 7.
6
Over dit loten o.a. Brown, B.M., 259; Buzy, o.c., 11-12.
7
Luk 1:21. De aanwezigheid van de massa maakt het aannemelijk dat we moeten denken aan het
avondoffer (15.00 uur) (vgl. Hand 3:1). Dat is het tijdstip waarop Gabriël verschijnt aan Daniël in Dan 9:21.
Brown, B.M., 260.
8
Luk 1:23, 39-40; Brown, B.M., 265.
9
De priester gaat binnen met twee assistenten, waarvan er één de gehele tijd bij hem blijft. Brown, B.M.,
263; Buzy, o.c., 13.
10
Brown, B.M., 265. Brown zelf gelooft dat de namen overgeleverd zijn.
8
afdelingen die kunstmatig is "heropgericht" door het opsplitsen van de vier wel
teruggekeerde. De naam Abia is daarom niet echt geschikt om symbolisch een rijk
verleden op te roepen. Aannemelijker is dat de namen Zacharias, Elisabeth en Abia uit
de traditie afkomstig zijn. 11
2.2. ZIJN DOOD ALS BEWIJS VOOR ZIJN LEVEN?
2.2.1. Inleiding
De naam Zacharias komt ook nog voor in Luk 11:50-51:
"(…) zodat dit geslacht verantwoordelijk gesteld zal worden voor het bloed van
alle profeten, dat vergoten is vanaf de grondvesting der wereld, vanaf het bloed
van Abel tot het bloed van Zacharias, die gedood werd tussen het altaar en het
tempelgebouw."
De vraag of we hier te maken hebben met de vader van Johannes is een oude. Het is
echter ook een vraag waar vaak erg snel weer aan wordt voorbijgegaan. In een
zoektocht naar "Dopertradities" in het Lukasevangelie is het goed om er nog eens wat
uitgebreider bij stil te staan. 12 Wanneer namelijk aangetoond zou kunnen worden dat
Luk 11:51 over de vader van Johannes gaat, is daarmee het bewijs geleverd dat
Zacharias meer was dan een literaire schepping van Lukas of van diens bron. De
historiciteit van Zacharias is aan de hand van Luk 1 niet te bewijzen. Hier hebben we
echter een uitspraak die (A) niet op de eerste plaats verhalend is, en (B) ook buiten het
Lukasevangelie te vinden is.
2.2.2. Compositiefout of bewust gewild effect?
Mattheüs spreekt in de paralleltekst (Math 23:35) over: "(...) Zacharias, de zoon van
Barachias, die gij vermoord hebt tussen de tempel en het altaar". Volgens veel
commentatoren brengt Mattheüs hier een identificatie tot stand tussen enerzijds
Zacharias, de zoon van Berechiah, de zesde-eeuwse profeet wiens naam gekoppeld
was aan het boek (Zach 1:1) en anderzijds Zacharias, de zoon van Jehoiada, die in de
negende eeuw werd gestenigd in de tempel (II Kron 24:20-22). 13
Lukas geeft geen nadere omschrijving en opent zo, bewust of onbewust, de
mogelijkheid tot een andere identificatie, namelijk met de Zacharias van het
geboorteverhaal. Deze identificatie dringt zich zelfs zeer sterk op aan iedereen die het
Lukasevangelie als een literaire eenheid leest. De overeenkomsten zijn opvallend:
1 -dezelfde naam (Luk 1:12 e.a. -- Luk 11:51)
11
Dat van een profetische figuur de vader bekend is, is niet ongewoon. Bekende voorbeelden zijn Jes 1:1,
Jer 1:1, Hos 1:1, Joël 1:1, Sef 1:1, Zach 1:1, en II Kron 24:6,20. De vader van Zacharias uit II Kron is zelfs
hogepriester en er wordt meer over hem verteld dan over zijn profeterende zoon. Ook in het geval van
Jeremia wordt vermeld dat zijn vader priester was.
12
Buzy gaat aan deze kwestie wel wat erg gemakkelijk voorbij: "We need not discuss the legend, entirely
unreliable and found mainly in apocryphical and heretical writings, which attempted to identify Zachary
father of S. John with 'Zacharias the son of Barachias who was slain between the temple and the altar'.",
o.c., 24.
13
Zo bijv. Brown, B.M., 258. Dat deze identificatie vrij breed leefde, is bekend (D.R.A. Hare, The Lives of
the Prophets, in: J.H. Charlesworth, The Old Testament Pseudepigrapha Vol 2, London 1985, 394 (noot
15c). Algemeen geaccepteerd kan hij echter niet zijn, daar II Kron 24:20-22 uitdrukkelijk Jehoiada als
naam voor de vader geeft en Jehoiada ook als personage optreedt. Het is daarom onwaarschijnlijk dat
Jezus –die thuis was in de Schriften- deze identificatie heeft gemaakt. Ook in de meeste manuscripten
van de "Vitae Prophetarum" (1e eeuw) worden beiden keurig onderscheiden, zonder zinspelingen op
identificatie: Hare, ibid.
9
2 -dezelfde plaats: in beide gevallen de tempel (ναός in Luk 1:9,21,22 – οἲκος in Luk 11:51)
3 -θυσιαστήριον (altaar) (Luk 1:11 -- 11:51//Math 23:35), een woord dat verder bij Lukas
niet voorkomt.
Daar komt nog bij dat er een sterk literair effect wordt opgeroepen: Zacharias wordt
gedood op de plaats waar hij zijn ontmoeting met de engel had. Het einde raakt het
begin.
In een roman zou een dergelijke identificatie dwingend zijn. Het Lukasevangelie is
natuurlijk geen roman en is ook op een andere wijze tot stand gekomen. Maar deze
overeenkomsten moeten Lukas zeker zijn opgevallen als hij bij het bewerken van het Qmateriaal het geboorteverhaal al had geschreven of gekend. Het ligt meer voor de hand
aan te nemen dat deze mogelijkheid tot verwarring door Lukas over het hoofd gezien is
omdat hij pas later een geboorteverhaal met een zekere Zacharias aan zijn evangelie
heeft toegevoegd. Bij het samenvoegen van grotere tekstgehelen ontstaan er altijd wel
onbedoelde verbindingslijnen. Θυσιαστήριον zou zelfs ongemerkt via Luk 11:52 het
geboorteverhaal-in-wording ingeslopen kunnen zijn. Alleen is dit onwaarschijnlijk omdat
het reukoffer in het verhaal zo'n centrale plaats inneemt.
Er is echter ook de mogelijkheid dat deze identificatie een bewust nagestreefd effect is.
Lukas geeft bij de introductie van een nieuw personage graag veel informatie: beroep,
familie, afkomst, etc. 14 Dat hij dat hier (in tegenstelling tot Mattheüs) niet doet, kan
aangeven dat de lezer geacht wordt terug te denken aan de al bekende Zacharias: de
vader van Johannes. 15 Als de Zacharias uit de dagen van Herodes slechts een literaire
schepping van Lukas is geweest die niet buiten diens evangelie heeft bestaan, is het
moeilijk in te denken wat het nut van een dergelijke identificatie geweest kan zijn, maar
als het hier om een historische persoon gaat, ligt de zaak anders. 16
2.2.3. Het tijdperk van de profetenmoorden
Lukas 11:51 staat in de context van een weespreuk tegen de wetgeleerden (Luk 11:45,
52). Er wordt gezegd dat hun vaders profeten hebben gedood en dat zij daarmee
instemmen door graftekens te bouwen. 17 Strikt genomen zijn er geen aanwijzingen dat
Jezus beschuldigingen uit aangaande recente moorden. De moord op Zacharias wordt
beschreven in passieve en daardoor "neutrale" termen. Mattheüs daarentegen gebruikt
14
G. Mussies, The use of Hebrew and Aramaic in the Greek New Testament, in: N.T.S. 30 (1984), 419.
De toevoeging "de zoon van …" is (afgezien van het probleem dat Luk 1 oplevert) geen noodzakelijke
toevoeging:
A: Wie de twee Zachariassen onderscheidt, weet dat het vergoten bloed dat van de zoon van Jehoiada is;
B: Wie de Zacharias uit Kronieken en de auteur van het profetenboek als één persoon ziet, beschouwt
nadere informatie niet als verduidelijking, maar als extra informatie –die dus weggelaten kan worden.
Mattheüs lijkt een vertegenwoordiger van de tweede groep, die voor zijn extra informatie Zach 1:1 nog
eens heeft opgeslagen. Een noodzakelijk reden voor deze toevoeging is er echter niet. Lukas introduceert
een derde Zacharias en daarmee (zeker met het oog op niet-Joodse lezers) de noodzaak tot een nadere
aanduiding.
16
Zelfs als Zacharias een door Lukas gecreëerd personage is, zou Luk 11:51 nog een zinvolle identificatie
kunnen zijn: dat zou het geval zijn wanneer Lukas –in een ons onbekend geschrift- de dood van zijn
verhaalfiguur beschreven heeft. Deze mogelijkheid kunnen we echter als louter theoretisch buiten
beschouwing laten.
17
Onder de grafmonumenten in de Kedronvallei bevindt zich een graf dat 'in de volksmond' "de tombe van
Zacharias" genoemd wordt. De nabijheid van enerzijds het "monument van Absalom" en anderzijds het
"graf van Jakobus, de broeder des Heren" plaatst ook deze Zachariastombe op de lijn tussen twee
Testamenten… Theodosius lijkt Zacharias te zien als een tijdgenoot van Jakobus (J. Wilkinson, Jerusalem
Pilgrims, Warminster z.j., 66).
15
10
een tweede persoon meervoud: ἕως τοῦ αἵματος Ζαχαριου υἱοῦ Βαραχίου ὃν ἐφονεύσατε ... (Math
23:35). Dit haalt de daad van het doden naar de tijd van de gesprekspartners.
In de uitspraak van Jezus wordt het tijdperk van profetenmoorden omsloten door twee
namen: Abel en Zacharias. Zacharias is voor Jezus de terminus ad quem. Nu is het
moeilijk voor te stellen dat in de ogen van Jezus de tijd van gedode en vervolgde
profeten op zou houden met een Zacharias uit de zesde of de negende eeuw. Er kleven
een aantal bezwaren aan een zo vroege terminus ad quem:
1- Jezus spreekt in vers 49 naast "profeten" en "moorden" ook nog van "apostelen" en
"vervolgen", twee elementen die in 50 niet meer terugkeren. Maar de termen ἀπόστολος
en προφήτης functioneren nog in Jezus' eigen tijd (Luk 1:76, 2:36, 6:13, 7:16, 7:26, 13:33
e.a.).
2- Ook het "vermoorden" en "vervolgen" van vertegenwoordigers van deze groepen kan
bezwaarlijk worden beschouwd als afgesloten in de zesde of negende eeuw. In dit kader
valt bijvoorbeeld te denken aan de "Leraar der Gerechtigheid". 18
3- Mattheüs plaatst het zenden en doden van de profeten nadrukkelijk in de tijd van
Jezus (Math 23:34-35). Zijn versie lijkt op bepaalde punten geactualiseerd te zijn, maar
kan wel de intentie van Jezus weergeven.
4- De andere beschuldigingen tegen de Farizeeën en wetgeleerden hebben alle
betrekking op hun daden in de tijd van Jezus.
De passage wekt de indruk niet geheel ongeschonden te zijn overgeleverd. Zo houdt het
bouwen van een tombe niet in dat iemand instemt met de moord. 19 Creed 20 ziet als de
grondgedachte dat de Farizeeën ervan beschuldigd worden alleen die profeten te eren
die al dood zijn. De profeten van hun eigen tijd zouden ze hetzelfde behandelen als
eens hun voorvaderen dat deden. Deze uitleg lijkt mij goed te verdedigen.
2.2.4. De dood van Johannes
Er zijn minstens twee "eigentijdse profeten" te noemen: Jezus en Johannes. Deze
laatste speelt een belangrijke rol in de polemiek tussen Jezus en de Farizeeën (o.a. Luk
20:1-8), maar Jezus verwijst noch bij Mattheüs noch bij Lukas naar diens dood. Het lijkt
daarom bijna noodzakelijk de woorden van Math 23:35 en Luk 11:51 te plaatsen in de
periode dat Johannes nog in leven was (In onderstaand schema is dat model A ). Door
Lukas is de uitspraak geplaatst nà de dood van Johannes (Luk 9:7-9), maar dat hoeft
niet de oorspronkelijke setting geweest te zijn.
De lezer die het Lukasevangelie van begin tot einde doorleest, krijgt de volgende lastig
combineerbare gegevens in volgorde voorgezet:
1- Johannes is een profeet, zelfs méér dan een profeet (Luk 7:27).
2- Johannes is onthoofd door Herodes (Luk 9:9).
3- Het bloed van àlle gedode profeten wordt van dit geslacht afgeëist (Luk 11:50).
4- De laatste profetenmoord vond eeuwen geleden plaats! (Luk 11:51).
18
Deze vervolging wordt wel gedateerd in de tijd van Jonathan (161-142 v.Chr.) (G. Vermes, The Dead
Sea Scrolls in English, London 19873) of Jannaeus (103-76 v.Chr.) (J.M. Allegro, The people of the dead
sea scrolls, New York, 1985).
19
J.M. Creed, The Gospel according to St. Luke, London 1957 (1e editie 1930), 167.
20
ibid.
11
Toch is het strikt logisch gezien mogelijk dat Jezus na de dood van Johannes naar diens
dood verwijst zonder hem te hoeven noemen: als de "terminus ad quem" ligt nà de dood
van de Doper. In onderstaand schema is dat model B.
Het tijdperk van de profetenmoorden: twee modellen
x = De uitspraak in de mond van Jezus
De namen geven de dood van de betrokkenen aan
In model B vallen de oudtestamentische Zachariassen af, en moet men voor Zacharias
wel de vader van Johannes invullen. Model A is mogelijk bij àlle tot nu toe genoemde
Zachariassen. Het is daarom het onderzoeken waard of Jezus verwezen kan hebben
naar een moord op "de priester uit de afdeling van Abia". In dat geval zou het "tijdperk
van profetenmoorden" in een nabijer verleden komen te liggen dan via het Oude
Testament mogelijk is. Zacharias voldoet aan de noodzakelijke kenmerken: hij wordt in
het geboorteverhaal geschilderd als een persoon met profetische trekken. Niet alleen
ziet hij een Engel des Heren (Luk 1:11-21), maar hij profeteert ook: καὶ ἐπροφήτευθσεν λέγων
(Luk 1:67). 21
2.2.5. De Zacharias uit II Kronieken
Er is ook een belangrijk argument vóór identificatie met de Zacharias uit II Kronieken. De
namencombinatie "Abel - Zacharias" kan namelijk worden gezien als omsluiting van de
Hebreeuwse canon: de moord op Abel staat aan het begin van de canon, en II
Kronieken is het laatste boek van Tenach. 22 Ik vraag me echter af of dat niet een "anaChronistische" visie is. Had Jezus een dergelijk gesloten beeld van de canon? 23
Een ander groot probleem wordt duidelijk aan de hand van het Mattheüscommentaar
van Origenes. Hij wijst daarin identificatie met de oudtestamentische Zacharias, zoon
van Barachias, af (MPG 13, 1631). Zijn argument is dat Jezus zijn gesprekspartners van
de moord op Zacharias beschuldigt in de tweede persoon. Ook de Zoon van Jehoiada
21
Verg. J.M. Ford, Zealotism and the Lukan Infancy Narratives, in: Novum Testamentum 18 (1976), 280292. 281.
22
J.T. Nielsen, Het evangelie naar Lukas I, Nijkerk 1979, 349, in: De prediking van het Nieuwe
Testament, red. A.F.J. Klijn
23
De canonisatie is pas afgerond in het begin van de tweede eeuw, op grond van behoeften die
ontstonden na en door de val van de Tempel. In de boeken die pas na Jezus hun definitieve plaats in de
canon gekregen hebben (o.a. het Hooglied), komen weliswaar geen profetenmoorden voor, maar het is de
vraag of op het punt van de geschriften in de tijd van Jezus de behoefte aan canonieke afbakening zo
sterk leefde. Als Kronieken in Jezus' tijd (slechts) functioneerde als een gezaghebbend geschrift naast
Torah en Profeten (en wellicht enkele toen al canonieke Chetubiem), vervalt het argument vanuit de
canon-omsluiting.
12
valt daarmee automatisch af, maar daar is Origenes zich niet van bewust. Hij kan de
verbinding met II Kronieken namelijk niet leggen omdat de Septuagint in II Kronieken de
lezing "Azarja" kent (MPG 13, 1505-1506). Voor hem bestaat er dus geen "Zacharias,
de zoon van Jehoiada" !
Ook Lukas heeft -als Septuagintlezer- de woorden van Jezus over een Zacharias zonder
nadere aanduiding waarschijnlijk niet eens kùnnen interpreteren als verwijzing naar II
Kronieken. Zelfs als hij daar wel toe in staat was, kon hij die kennis niet bij zijn
(Septuagintlezende) lezers bekend veronderstellen. Hij had dan iets moeten schrijven
als "Zacharias, die ook Azarja genoemd werd".
Luk 11:51 laat in dit licht drie mogelijkheden open:
1- Lukas vermeldt geen nadere aanduiding omdat hij als Septuagintlezer geen verband
kan leggen met oudtestamentische Zachariassen. Van een moord op de vader van
Johannes is hem niets bekend. Hij grijpt niet in in zijn bron omdat hij niet weet over wie
Jezus spreekt. Dat de lezer zo gestimuleerd wordt tot identificatie met een persoon uit
zijn geboorteverhaal ontgaat hem.
2- Lukas vermeldt geen nadere aanduiding omdat hij als Septuagintlezer geen verband
kan leggen met oudtestamentische Zachariassen. Van een moord op de vader van
Johannes is hem niets bekend. Hij brengt echter op louter literaire gronden een
identificatie tot stand met de persoon uit zijn geboorteverhaal.
3- Lukas heeft gehoord van een moord op de vader van Johannes (historische
gebeurtenis of pré-Lukaanse literaire constructie). Hij interpreteert de uitspraak van
Jezus als gaande over die moord. Dat Tenachlezers een andere identificatie tot stand
kunnen brengen is hem onbekend.
2.2.6. Nog een Zacharias
De toevoeging "zoon van Barachias" in Mattheüs wordt soms verklaard aan de hand van
Josephus' verslag van de Zelotenmoord op "Zacharias, zoon van Baris". Deze wordt in
de tempel vermoord en vanaf de tempel in de (Kedron)vallei gegooid. (BJ IV. 335344). 24 Overtuigend is deze oplossing echter niet:
- De moord op deze Zacharias speelt zich af rond 70 na Christus. Dat is een wel erg laat
tijdstip voor een zo concrete (en dus gemakkelijk te ontmaskeren) actualisering: elke
lezer moet geweten hebben dat dit zich jaren na de dood van Jezus afspeelde.
- De overeenkomst in naam is vrij oppervlakkig.
- De moordenaars zijn Zeloten, geen Farizeeërs. Van de zeventig andere aanwezigen waaronder eventueel Farizeeërs- wordt juist gezegd dat ze weigerden Zacharias te
veroordelen.
2.2.7. Het Protevangelie van Jakobus
Er zijn twee teksten bekend waarin ondubbelzinnig gesproken wordt over de moord op
de vader van Johannes. Het gaat hier om het Protevangelie van Jakobus (ProtJak 2324) en het Mattheüscommentaar van Origenes (MPG 13: 1631-1632).
Het Protevangelie verhaalt hoe Herodes dienaren naar Zacharias zendt om uit te vinden
waar de pasgeboren Johannes zich bevindt. Zacharias zegt dat hij niet weet waar zijn
zoon is.
24
Deze suggestie is met name onder de aandacht gebracht door Julius Wellhausen.
13
"Toen werd Herodes toornig en dacht: 'Zijn zoon zal zeker koning over Israël
worden.' (…) Toen antwoordde Zacharias: 'Ik ben een martelaar van God als gij
mijn bloed vergiet, want de Heer zal mijn geest tot Zich nemen, omdat gij
onschuldig bloed vergiet in de voorhof van de tempel van de Heer.' En tegen de
morgenschemering werd Zacharias vermoord. En de kinderen van Israël wisten
niet dat hij vermoord was. Maar toen de priesters op het uur der begroeting
binnenkwamen kwam de zegen van Zacharias hen niet tegemoet zoals
gewoonlijk. (…) Tenslotte waagde een van hen het om naar binnen te gaan. En
bij het altaar zag hij geronnen bloed en hoorde hij een stem zeggen: 'Zacharias is
vermoord en zijn bloed zal niet uitgewist worden tot zijn wreker komt.' (...) Zijn
lichaam vonden zij niet, maar wel vonden zij zijn bloed, dat tot steen geworden
was. (…). 25
Dit fragment van het Protevangelie tekent Zacharias en Johannes "voluit", zonder ze te
willen verkleinen ten opzichte van Jezus. 26 Dit zou op een herkomst uit Johanneskringen
kunnen wijzen. De huidige tekst bevat echter veel elementen die allusies lijken op
nieuwtestamentische teksten. 27 De schildering als hogepriester is in strijd met wat we
over Zacharias weten uit Lukas I en is hoogstwaarschijnlijk een laat element. Als dit
verhaal teruggaat op een Doperbron, dan is er flink aan gesleuteld.
De opmerking "Zijn lichaam vonden zij niet" maakt het onwaarschijnlijk dat bij het tot
stand komen van dit verhaal de "tombe van Zacharias" in het Kedrondal een
constituerende rol gespeeld heeft.
In vroeg-Christelijke bronnen wordt melding gemaakt van bloedsporen die te zien
zouden zijn in de tempel. 28 Die bloedsporen kunnen aangebracht zijn op grond van dit
verhaal. Het is echter ook mogelijk dat het verhaal over de moord op Zacharias door
Herodes is ontstaan naar aanleiding van vlekken die verwezen naar de Zacharias uit II
Kronieken. 29
2.2.8. Het Mattheüscommentaar van Origenes
Origenes vertelt bij het behandelen van Mattheüs 23:35 (MPG 13, 1631):
Non autem possunt qui exprobrantur a Christo, dicere Zachariam filium Barachiae
unum fuisse ex prophetis duodecim, quorum scripta habemus in manibus: sed
Zachariam dicit patrem Joannis de quo per Scripturas quidem canonicas
ostendere non possumus, nec quoniam filius fuit Barachiae, nec quia Scribae et
Pharisaei interfecerunt eum inter templum et altare. Sed venit ad nos quaedam
traditio talis,.....,
waarna hij verhaalt hoe Maria, nadat Jezus geboren was, in de tempel was gaan staan
op een plaats waar alleen maagden mochten komen. Er volgde protest van aanwezigen
die wisten dat Maria moeder geworden was. Zacharias nam het voor haar op. Hij wist
25
Vertaling van A.F.J. Klijn, Apokriefen van het Nieuwe Testament, deel I, Kampen 1984, 54.
Zacharias is hogepriester; Johannes krijgt de koningsmantel toegewezen; er klinkt een stem uit de
hemel; de panelen van de Tempel weeklaagden. Vergelijk ook ProtJak 22:2-3: het verbergen van
Johannes is een spectaculairder verhaal dan het verbergen van Jezus.
27
-"Zijn lichaam vonden zij niet" (vergelijk Luk 24:3)
-Er is sprake van een wonder met bloed dat tot steen wordt (vergelijk Luk 22:44). Vergelijk tranen die
tot bloed worden en het stromen van water en bloed uit de wond in de zij (vergelijk Joh 19:34).
28
J. Wilkinson, Jerusalem Pilgrims, Warminster z.j., 173.
29
Vergelijk D.R.A. Hare, The lives of the Prophets, in: J.H. Charlesworth, The Old Testament
Pseudepigrapha, Vol 2, London 1985, 398.
26
14
immers dat ze desondanks nog altijd maagd was. Voor deze daad werd hij gedood door
(niet nader gespecificeerde) tempelautoriteiten.
Dit verhaal is geheel gebouwd rond de maagdelijke geboorte en is om die reden te
beschouwen als een late legende. De redenen voor de dood van Zacharias wijken
compleet af van wat in het Protevangelie van Jakobus verteld wordt. Ook de daders zijn
verschillend. De overeenkomsten zijn alle verklaarbaar als afgeleiden van evangeliemateriaal:
-de plaats: tempel en altaar
-de tijd: niet erg lang na de geboorte van Jezus en Johannes (Zacharias was immers al
oud)
-de reden: een (afwezig) pasgeboren kind
Origenes en het Protevangelie vertegenwoordigen twee verschillende tradities die elkaar
niet versterken. Beide verhalen kunnen zijn ontstaan uit de behoefte van de lezer de
zich opdringende relatie tussen Luk 1 en Luk 11:51 in te vullen. Van de twee verhalen
zou alleen het Protevangelie op Dopermateriaal terug kunnen gaan (tenzij je aanneemt
dat het element maagdelijke geboorte terug gaat op Dopertradities over Elisabeth...).
2.2.9. Voorzichtige conclusies
Het probleem van de relatie tussen Luk 1 en Luk 11:51 blijkt erg complex te zijn en
ingewikkelder dan ik dacht toen ik er aan begon. Ik zal de argumenten die voor mij het
zwaarst wegen op een rij zetten en mijn eigen (voorlopige) standpunt aangeven.
De sterkste argumenten voor een identificatie vind ik:
1- De overeenkomsten tussen Luk 1 en Luk 11:51 dwingen de lezer tot identificatie.
2- Een vroege terminus ad quem voor het tijdperk van de profetenmoorden roept veel
problemen op.
De voornaamste tegenargumenten vind ik:
1- Het zwijgen van Josephus en andere historische bronnen. Een moord in de tempel is
belangrijk genoeg om vermeld te worden. Zeker als het de vader betreft van Johannes
de Doper (vgl. Jos. A XVIII 116-119). 30
2- Het aantal moorden in de tempel. Tijdens mijn onderzoek ben ik er vier tegengekomen:
-Zacharias, de zoon van Jehoiada (II Kron 24:20-22)
-Jezus, de broer van de hogepriester Johanan,
door deze vermoord (Jos. A XI 298-300) 31
-Zacharias, de zoon van Baris (Jos. BJ IV 335)
-Jakobus de Rechtvaardige, de broer van Jezus
(Hegesippus, bij Euseb. H.E. II 23,4-18) 32
30
Het zwijgen van Josephus is "absoluut" te noemen, want ook de Slavische versie bevat geen
verwijzingen naar een moord op Zacharias. Integendeel, er spreekt een onbekendheid uit met betrekking
tot de herkomst van Johannes. (Ik heb gebruik gemaakt van de vertaling van G.R.S. Mead, The Gnostic
John the Baptizer, London 1924, 103-106). Ook in de geschriften van de Mandeeërs heb ik geen "moordtraditie" gevonden.
31
Grappig om juist deze twee namen in deze context tegen te komen.
32
Er zijn parallellen aan te wijzen tussen de beschrijving bij Hegesippus van Jacobus en het beeld van
Zacharias bij Lukas en het Protevangelie: (ProtJak 25 vermeldt als auteursnaam overigens een Jacobus):
-beiden heten "rechtvaardig"
-beiden gaan (regelmatig) alleen de Tempel binnen
15
Aan dit rijtje zou dan nog de vader van Johannes toegevoegd moeten worden. Drie in de
tempel vermoorde Zachariassen lijkt wat erg veel. Bovendien is het wel zeer
onwaarschijnlijk dat bij de verslaggeving over de derde Zachariasmoord dit opvallende
gegeven niet vermeld zou worden.
Het is op grond van deze laatste argumenten dat ik er voorlopig toch toe neig de vader
van Johannes een dood in de tempel te ontzeggen.
Als Zacharias niet in de tempel vermoord is, zijn er twee mogelijkheden:
1- De traditie over de moord in de tempel is ontstaan op grond van de combinatie van
Lukas 1 met Luk 11:51.
2- De Doperbeweging heeft in een bepaalde fase van haar bestaan een traditie over het
vermoorden van de vader van hun leider ontwikkeld.
Voor deze scriptie kan ik echter volstaan met de conclusie dat vooralsnog Luk 11:51 niet
gebruikt kan worden om de historiciteit van Zacharias, de priester uit de afdeling van
Abia te bewijzen.
-beiden bidden voor het volk (een interpretatie van Luk 1:13, waarover later)
16
3: HET GESPREK MET DE ENGEL (LUK 1:5-25)
3.1. INLEIDING
Nu een onderzoek naar de historische Zacharias is vastgelopen, wordt het tijd om terug
te keren naar het personage uit het geboorteverhaal van Lukas. In Luk 1 wordt
beschreven hoe Zacharias bij het reukofferaltaar een verschijning van een engel ziet. De
ontmoeting van Zacharias met de engel verloopt volgens een traditioneel stramien. Er
zijn verschillende oudtestamentische verhalen aan te wijzen die er sterk op lijken. Dit
heeft belangrijke consequenties voor het onderzoek van deze episode: elementen die
onderdeel uitmaken van een al in het Oude Testament bekende vorm kunnen niet
zonder meer gebruikt worden om Lukas' literaire afhankelijkheid van een Dopertraditie
aan te tonen. Elementen die afwijken van de algemeen geldende verhaaltradities
kunnen echter een middel zijn om de bedoelingen van Lukas of sporen van zijn bron
aan te tonen.
3.2. DE PERIKOOP ALS WONDERVERHAAL
Een auteur die heeft geschreven over de literaire vorm van deze perikoop, is Fearghus ó
Fearghail. 1 Hij duidt Lukas 1:5-25 als een wonderverhaal ("miracle story"). Luk 1:26-38
interpreteert hij als roepingsverhaal ("call narrative"). 2 Binnen de literaire vorm
"wonderverhaal" onderscheidt ó Fearghail de volgende elementen: 3
A: presentatie van "person(s) in need": 4 situatie
B: aard van de "need"
C: gebed
D: ontmoeting God/boodschapper met "person in need"
E: plaats van ontmoeting
F: aankondiging van gebedsverhoring / goddelijk ingrijpen / wonder
G: gebrek aan geloof / objectie / scepsis / probleem
H: onthulling van de identiteit van de spreker
I: reprimande voor gebrek aan geloof / objectie / scepsis
J: goddelijk ingrijpen/wonder
K: herkenning
Hij maakt een vergelijking tussen de volgende wonderverhalen:
-Gen 11-21
:
de geboorte van Izaäk
-Gen 25:21
:
de geboorte van Esau en Jakob
-Gen 29-30
:
de geboorte van de kinderen van Rachel en Lea
-Richt 13
:
de geboorte van Samson
-I Sam 1
:
de geboorte van Samuel
-Luk 1
:
de geboorte van Johannes
Deze verhalen zet hij naast elkaar en hij vergelijkt ze in een schema). 5 Zijn schema
bevat zowel wonderverhalen van vele hoofdstukken (Gen 11-21) en van één zin (Gen
1
F. ó Fearghail, The Literary Forms of Lk 1,5-25 and 1,26-38, in: Marianum 43 (1981), 321-344.
Deze laatste interpretative is omstreden, maar dat is voor ons doel niet echt van belang. Verg. R.E.
Brown, Gospel Infancy Narrative Research from 1976 to 1986: Part II (Luke), in: C.B.Q. 48 (1986), 600680.
3
o.c., 324.
4
Een moeilijk te vertalen term, vandaar het behoud van het Engels. "Nood" is een foutieve vertaling.
5
o.c., 324.
2
17
25:21). Verder wijst hij op parallellen met andere typen wonderverhalen, bijvoorbeeld de
genezing van Naäman de Syriër (II KON 5) en de opwekking van de zoon van de
weduwe (II KON 4). Bestudering van het schema maakt al meteen duidelijk dat van de
teksten die ó Fearghail behandelt, er maar één is die alle elementen bevat: Lukas 1.
Niet ieder element is even breed verankerd in de traditie. Ik wil hier niet dit hele schema
onderzoeken, maar me beperken tot punt I: de bestraffing of reprimande die het gevolg
is van het onder punt G. geuite gebrek aan geloof of de daar ingebrachte tegenwerpingen.
GEN
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
K
11,27-30
11,30; 15,2; -(15, 2-3)
12,1; 17,1ff -18,1
15,4; 17,16; -17,17; 18,11
17,1; (18,14)
17,19.21; 18,14
21,1
21,6
GEN
25,21a
25,21a
25,21a
GEN
29,31
29,31
30,6.22
RICHT
13,2
13,2
13,3.9
13,9
13,3
25,21ab
25,21b
29,31f -29,32; --
13,24
I SAM
1,1-2
1,2.5-7
1,9-14
1,9-17
1,9
1,17 *
1,19
1,20
LUK
1,5-6
1,7
1,13
1,11
1,11
1,13
1,18
1,19
1,20
1,24
1,25
Uit het schema 6 blijkt dat dit element in nogal wat wonderverhalen ontbreekt. Lezing van
Gen 17 levert ook geen overtuigend voorbeeld op. Integendeel zelfs: God verhoort ook
Abrahams verzoek met betrekking tot Ismaël. Het enige voorbeeld dat dan overblijft, is
Gen 18:14. Er is daar iets van een verwijt te lezen in de woorden van God, maar dit
verwijt wordt niet in straf omgezet. II Kon 4 en 5 bevatten ook geen overtuigende
reprimandes. Het lijkt er op dat ó Fearghail punt I voornamelijk heeft ingevoegd op grond
van Lukas 1:20. Misschien zijn er oudtestamentische wonderverhalen met een
bestraffing erin, maar in ieder geval is "bestraffing" niet een zodanig vast onderdeel, dat
het geen rol kan spelen in een onderzoek naar een Doperdocument.
3.3. EEN VEELZEGGEND ZWIJGEN
Er zijn indicaties dat er met de bestraffing uit Luk 1:20 iets aan de hand is. Neirynck 7
wijst erop dat de stomheid van Zacharias bezwaarlijk te zien is als straf: Zacharias is
even daarvoor nog geschetst als een wetsgetrouwe priester en zijn vraag naar een
teken is een vast onderdeel van het roepingsschema. 8 Hij wijst op het apocalyptische
motief van de sprakeloosheid van de ziener en oppert dat Luk 1:20 een redactionele
aanpassing is, "temeer daar ἀνθʼ ὧν οὐκ ἐπisteusaς goed-lukaanse terminologie is". 9
6
Mijn weergave is enigszins beknopter dan die van ó Fearghail. De liggende streepjes (--) geven aan
waar in het oorspronkelijke schema meer verwijzingen staan.
7
F. Neirynck, Visitatio BMV. Bijdrage tot de Quellenkritik van Lc. 1-2. in: Collationes Brugenses et
Gandavenses 6 (1960), 387-404, 397.
8
ibid. Neirynck behandelt de perikoop als roepingsschema, maar zijn tegenwerping geldt ook voor het
wonderverhaal: element G uit het schema.
9
ibid.
18
Het motief van sprakeloosheid zonder dat er sprake is van straf vinden we in het Oude
Testament in Daniël 10:15-18. Deze associatie lijkt voorbereid door de aanduiding van
tijd en de naam van de engel. 10
In de exegese van de geboorteverhalen wordt de bestraffing van Zacharias doorgaans
uitgespeeld tegen het grotere geloof van Maria. 11 In die context krijgt dit element ook
inderdaad zin. In een document dat slechts handelde over Johannes lijkt het minder op
zijn plaats.
Als we het straf-karakter beschouwen als een Lukaanse toevoeging, houden we een
tekst over waarin het zwijgen functioneert als een teken van Goddelijk ingrijpen. Het volk
buiten de tempel interpreteert het zwijgen niet als straf, maar leidt er uit af dat Zacharias
een verschijning gezien heeft (Luk 1:22). Als Zacharias zijn spraakvermogen terugkrijgt,
is er evenmin enige verwijzing naar straf. Wel brengt dit vrees 12 en gaat het gepaard
met de constatering dat er iets bijzonders met het kind is (Luk 1:66). Nergens blijkt dat
de omstanders al eerder (bijvoorbeeld op grond van de ouderdom van de beide ouders
en de onvruchtbaarheid van de moeder) tot die conclusie waren gekomen, tenzij we de
opvallende stelligheid waarmee men het kind naar zijn vader wil noemen, zouden
moeten interpreteren als een aanwijzing dat men iets speciaals voorheeft met de
pasgeborene. 13 Heeft Lukas dit tekenkarakter niet begrepen en de uitspraak van de
engel interpreterend bewerkt tot een vorm van straf, of vond hij het nodig de grootheid
van Zacharias te verkleinen ten bate van die van Maria?
3.4. DE BLINDHEID VAN SAULUS
Het Lukaanse dubbelwerk bevat nog een beroemd geval van het tijdelijk verliezen van
een vermogen tot contact met de omgeving. Hand 9:1-19a vertelt hoe Saulus na het
horen van een stem tijdelijk het gezichtsvermogen verliest. Dit is geen wonderverhaal in
de zin zoals ó Fearghail dat opvat, maar de overeenkomst is sterk genoeg om er even
bij stil te staan. Over Saulus' tijdelijke blindheid wordt niet gesproken als straf. Eventueel
kan uit Hand 9:16 worden afgeleid dat de blindheid moest fungeren als een teken. Maar
ook dit wordt niet uitgewerkt. Uit Gal 6:11 zou men af kunnen leiden dat Paulus een
oogkwaal heeft gehad of een andere aandoening die zijn gezichtsvermogen negatief
beïnvloedde (vergelijk ook Gal 4:13-15; 6:17 en II Kor 12:7). 14
Over de onderlinge afhankelijkheid van de teksten over Zacharias en Saulus is weinig
met zekerheid te zeggen. Het is niet ondenkbaar dat het thema "tijdelijk verlies van
spraakvermogen" is geïnspireerd op een verslag over de bekering van Saulus, maar
anderzijds is het zwijgen zelf goed verankerd in de structuur van Luk 1. Hand 9 kan in
elk geval niet gebruikt worden om de straf in Luk 1:20 als 'typisch Lukaans' te
bestempelen. Een negatief resultaat, maar een resultaat.
3.5. EEN ANDERE MOGELIJKE FACTOR
Douglas Jones heeft gewezen op de overeenkomst tussen het Benedictus en de
"Hymne van de Terugkeer" uit Qumran (I QM. xiv 4): 15 beide hebben nagenoeg dezelfde
openingsformule. Deze hymne bevat (kort na de openingsformule) ook de zinsnede:
10
De aanwezigheid van de mensen doet vermoeden dat het om het avondoffer gaat. Dit tijdstip wordt in
Dan 9:21 genoemd als de tijd waarop Gabriël voor de tweede keer aan Daniël verschijnt (Brown, BM 259).
Dit is echter de verschijning voorafgaand aan die waarbij Daniël tijdelijk stom wordt.
11
F. ó Fearghail, o.c., 327.
12
Een geliefd Lukaans thema (Brown, BM 370). Vergelijk Luk 1:12; 1:30; 1:65.
13
Een goede verklaring voor deze passage ben ik tot nu toe niet tegengekomen.
14
W.J. Barnard, P. van 't Riet, Lukas, de Jood. Kampen 1984, 32.
15
J.M. Ford, Zealotism and the Lukan Infancy Narratives, in: Novum Testamentum 18 (1976), 200-292,
282.
19
Hij (God) heeft geopend de mond van de stomme(n),
opdat zij mogen prijzen (de machtige) werken (van God). 16
Beide elementen zijn terug te vinden in Luk 1. Mogelijk heeft ook dit vers een rolletje
gespeeld in de voorgeschiedenis van het huidige Zachariasverhaal.
3.6. EN ZIE, GIJ ZULT DOOF ZIJN... (tot de dag dat ge vertaald wordt)
Luk 1:20 is ook in andere opzichten een belangrijk vers. Meerdere auteurs 17
concluderen dat Zacharias ook doof geweest moet zijn. Dit is af te leiden uit het gedrag
van de aanwezigen bij de naamgeving (Luk 1:62): als Zacharias alleen stom was
geweest, hadden ze gewoon tegen hem kunnen spreken. Anderson 18 wijst er op dat ook
in Luk 1:22 Zacharias met de massa had kunnen communiceren "by simply nodding
'yes' and 'no' ". Het is de vraag of dit laatste argument gebruikt mag worden, maar het
eerste is zeer sterk.
De vraag is daarom nu: was Zacharias stom of doofstom? De engel zegt het in Luk 1:20
als volgt: καὶ ἰδοὺ ἔσῃ σιωπῶν καὶ μὴ δυνάμενος λαλῆσαι (...). Het Grieks σιωπάω betekent
volgens de woordenboeken "stil zijn, zwijgen, stom worden". De engel zegt in feite twee
keer hetzelfde en van doofheid is geen sprake. In de Griekse tekst zoals we die hebben,
is het element doofheid niet aanwezig op tekstniveau, maar wel op plotniveau! Dat is bij
uitstek een fout die optreedt bij vertalen van een gegeven tekst, en niet bij het
"componeren" van een eigen tekst.
Luk 1:20 blijkt zo een beslissende zin te zijn in de discussie over een Doperdocument.
Het probleem rond de doofheid van Zacharias is opgelost als je aanneemt dat er in een
oorspronkelijke Hebreeuwse of Aramese tekst een woord gestaan heeft dat zowel 'stom'
als 'doofstom' kan betekenen. Een vertaler kiest de mogelijkheid die het beste past bij
de perikoop waaraan hij werkt, en ziet over het hoofd dat enkele perikopen verder blijkt
dat hij het alternatief had moeten kiezen. Er is een Hebreeuwse term die beide dingen
kan betekenen, maar ook hier blijkt de zaak niet zo eenvoudig te zijn.
Anderson onderzocht het werkwoord σιωπάω in de Septuagint, waar het gebruikt wordt
voor acht Hebreeuwse werkwoorden, waaronder חָ ַרשׁ. Hij komt daarbij tot de volgende
conclusies: 19
1- Al deze werkwoorden hebben als basisbetekenis "stom zijn", maar חָ ַרשׁheeft als
tweede betekenis "doof zijn". Hij geeft als bewijsplaatsen I Sam 7:8, Ps 28:1 en Micha
7:16.
2- Het bijvoeglijk naamwoord חֵ ֵרשׁkan zowel "doof" als "stom" betekenen. Hetzelfde geldt
voor κωφός, de vaste vertaling ervan.
3- De beide betekenissen van חָ ַרשׁzijn afgeleid van een oorspronkelijke betekenis "tot
stilte gebracht zijn".
4- Ook σιωπάω heeft oorspronkelijk een soortgelijke causatieve betekenis gehad. Dat is
nog te zien aan de uitgang -αω.
5- Σιωπάω kan zowel naar stomheid als naar doofheid verwijzen.
6- Luk 1:20 moet vertaald worden als: "Je zult doof zijn en niet in staat om te praten"
57F
16
Vertaling uit: G. Vermes, The Dead Sea Scrolls in English, London 19873, 199.
Onder andere W.E. Bundy, Jesus and the first three Gospels, Cambridge, Massachusetts 1955, 9; J.M.
Creed, The Gospel according to St. Luke, London 1957, 25; J. Weiss, (geciteerd door Creed).
18
J.G. Anderson, A New Translation of Luke 1:20, in: The Bible Translator 20 (1969), 21-24, 23.
19
ibid, 22.
17
20
Dat חָ ַרשׁbeide betekenissen kan hebben, valt -vooral op grond van Micha 7:16- moeilijk
te bestrijden. De volgende stap die Anderson zet, is echter moeilijker te volgen: hij
concludeert vrij plotseling dat ook σιωπάω 'dus' beide betekenissen kan hebben. Het
harde bewijs daarvoor zou mijns inziens moeten komen uit passages waar:
A : het Hebreeuws verwijst naar doofheid (niet noodzakelijk middels )חָ ַרשׁ,
B : de vertaling σιωπάω gebruikt,
C : een vertaling met "stom" aanwijsbaar niet voldoet.
Van de drie voorbeelden die aan A voldoen, vallen er dan meteen twee af:
- Micha 7:16 handelt ondubbelzinnig over doofheid, maar in de LXX komt het woord
σιωπάω er niet voor. Het duidelijkste geval van חָ ַרשׁin de betekenis 'doof zijn' (Micha 7:16)
wordt in de LXX dus juist niet vertaald met σιωπάω, maar met ἀποκωφωθησομαι. (Maar dit is
een argument "ex silentio": toepasselijk, maar niet geoorloofd...)
- Ps 28:1 heeft zowel חָ ַרשׁals σιωπάω, maar laat zich ook met "zwijgen" vertalen.
- I Sam 7:8 is het moeilijkste geval. Ik laat het graag aan anderen over om uit te maken
of deze passage verwijst naar stom zijn of doof zijn. Het is echter belangrijk om op te
merken dat het hier gaat om een "vrijwillige" stomheid, respectievelijk doofheid. Dit is
een andere situatie dan die waarin Zacharias zich bevindt. Alle voorbeelden van חָ ַרשׁ
hebben betrekking op de "vrijwillige" soort. Voor 'onvrijwillige stilte' wordt אָלַםgebruikt. 20
Naar mijn mening kunnen de argumenten van Anderson niet gebruikt worden om aan
σιωπάω in Luk 1:20 de betekenis "doof" te geven. Ik beschouw daarom dit vers als een
duidelijk bewijs voor het vertaald zijn van tenminste een deel van Luk 1.
Dat κωφός wèl "doof" kan betekenen, helpt ons niet verder. Het woord wordt slechts
eenmaal gebruikt om de situatie van Zacharias aan te geven (Luk 1:22). Daar kan het
beide betekenissen hebben. Ook als het daar naar doofheid verwijst, blijft het probleem
dat die doofheid in de Griekse versie van de uitspraak van de engel niet voorkomt.
58F
In het verhaal over de geboorte van Samson uit Pseudo-Philo (Ps-Philo 42) speelt het
thema "zwijgen" ook een rol: 21 de beide ouders hebben onenigheid over wie van de
twee onvruchtbaar is. De vrouw, die hier Eluma heet, verneemt van de engel dat zij
degene is die geen kinderen kan krijgen. Hierna gaat ze naar haar man en zegt: "Ecce
ego (ap)pono manum meam super os meum, et ore tacens (variant: ero tacens) ante te
omnes dies". Het motief is hier schaamte over haar grootspraak en het niet geloven van
haar echtgenoot.
Winter, die ervan uit gaat dat Pseudo-Philo 42 model heeft gestaan voor Lukas'
geboorteverhaal, beschouwt "ore tacens" als de oudste lezing (lectio difficilior). 22 Hij
reconstrueert het Hebreeuws van Luk 1:20 met gebruikmaking van het werkwoord חָ ַרשׁ
en פִּ י. 23
Hoewel niet uitgesloten kan worden dat Pseudo-Philo een rol heeft gespeeld in het tot
stand komen van een Doperdocument, moet naar mijn mening deze suggestie van
Winter worden afgewezen:
- de nadruk op zwijgen, die nog groter wordt als er een פִּ יwordt verondersteld, is niet te
verenigen met de situatie van Zacharias.
59F
60F
61F
20
W. Gesenius, Hebrew and Chaldee Lexicon, vertaald door S.P. Tregelles, Grand Rapids 1949, 309,
rechterkolom, onder (4).
21
P. Winter, The Proto-source of Luke I, in: Novum Testamentum I (1956) 184-199, 190-192.
22
ibid, 190.
23
ibid, 188, noot 4.
21
- het betreft hier een vrijwillig aangegaan zwijgen. Dit zwijgen is overigens enkele verzen
later weer vergeten,...
3.7. VOORLOPIGE CONCLUSIES
De voornaamste resultaten van dit hoofdstuk laten zich als volgt puntsgewijze
samenvatten:
1- Er zijn aanwijzingen dat het zwijgen van Zacharias oorspronkelijk niet als straf
bedoeld was maar (slechts) diende als een teken.
2- Er zijn goede redenen om aan te nemen dat de verhaalfiguur Zacharias in Luk 1
zowel doof als stom geweest is.
3- Het aspect doofheid is in Luk 1:20 op tekstniveau verloren gegaan door een "te
beperkte" vertaling van een Hebreeuws (of Aramees) origineel.
4- De stelling van Anderson dat σιωπάω in Luk 1 op doofheid betrekking heeft, is
vooralsnog niet bewezen.
5- Winters suggestie dat het zwijgen van Zacharias is terug te voeren op Pseudo-Philo
42 is onhoudbaar.
22
4: DE AANKONDIGING AAN MARIA (LUK 1:26-38)
4.1. EEN MARIAVERHAAL IN EEN DOPERBRON?
De aanhangers van een "Doperdocument" zijn verdeeld in hun visies op de Mariasectie
binnen Lukas 1. Volgens sommigen is het een invoeging, volgens anderen een
bewerking. Neirynck 1 merkt op dat het verhaal niet geschaad wordt, maar zelfs in
coherentie toeneemt als we dit stuk (en de Visitatio) weglaten. Het overblijvende verhaal
laat zich dan lezen als een afgerond verhaal zonder verdere verwijzingen naar Jezus. In
die visie zou een Doperdocument bestaan hebben uit de stof van Luk 1:1-25 en 1:57-80.
Winter 2 ziet Luk 1:26-38 als de bewerking van een angelofanie aan Elisabeth. Die
theorie heeft twee belangrijke consequenties:
1- Het onderzoeksobject wordt aanmerkelijk groter: de teksten over Maria en Jezus
binnen Lukas 1 mogen niet zonder meer opzij gelegd worden. De mogelijkheid bestaat
dat het daarbij gaat om bewerkte teksten uit Doperkringen.
2- Lukas 1 wordt van een één-ouder- tot een twee-ouder-annunciatie.
Voor dit hoofdstuk is alleen de tweede consequentie van belang. Ik wil daarom beginnen
met een kort onderzoek naar geboorte-aankondigingen in het Oude Testament.
4.2. ANNUNCIATIES IN HET OUDE TESTAMENT
-Richteren 13 is een voorbeeld van het twee-ouder-model: de (naamloze) vrouw krijgt
een angelofanie, meldt dit aan haar man, waarna de engel nogmaals verschijnt en ook
met de man praat.
-Paul Winter poneert dat het geboorteverhaal van de Doper literair afhankelijk is van het
geboorteverhaal van Samson uit het het Liber Antiquitatum Biblicarum van PseudoPhilo. 3 Die tekst kwam al ter sprake bij het zwijgen van Zacharias. Voor een mogelijke
annunciatie aan Elisabeth voegt het L.A.B. echter weinig toe ten opzichte van het
Samsonverhaal uit Richteren. 4
-I Samuel 1 bevat geen annunciatie: Gods ingrijpen blijkt slechts uit het zwanger worden
zelf.
-De aankondiging van de geboorte van Izaäk is weliswaar gericht tot Abraham (Gen
17:15-22, 18:9-14), maar Sarah luistert mee en deelt zo in de voorkennis (Gen 18:1015). Er is ook een dialoog tussen God en Sarah.
-Rebekka speelt in Gen 25:21 wel geen actieve rol, maar als ze zwanger is, gaat ook zij
een gesprek aan met God waaruit zij voorkennis verwerft. 5 Het gebed van Izaäk wordt
slechts terloops vermeld, maar van haar gesprek met God wordt een gedeeltelijke
weergave gepresenteerd (Gen 25:22-23). In strikte zin bevat Gen 25 echter geen
geboorte-aankondiging.
1
F. Neirynck, Visitatio BMV. Bijdrage tot de Quellenkritik van Lc. 1-2. in: Collationes Brugenses et
Gandavenses 6 (1960), 396.
2
P. Winter, The Proto-source of Luke I, in: Novum Testamentum I (1956) 186.
3
ibid. 186-199.
4
Winters keuze voor het L.A.B. als oerbron voor Lukas is voor een belangrijk deel gebaseerd op het in
beide verhalen voorkomen van het thema "zwijgen". Zijn theorie over een bewerkte annunciatie aan
Elisabeth is slechts een afgeleide van zijn visie op de totale ontstaansgeschiedenis van Lukas I.
5
De relatie tussen Gen 25:21-26 en de Visitatio is opvallend:
-twee ongeboren kinderen
-prenatale bewegingen met vooruitwijzende waarde
-de prioriteit van het jongste kind
23
Het onderzochte materiaal blijkt niet geheel eenduidig. Wanneer we annunciatie ruim
opvatten, namelijk als iedere door God gegeven informatie, voorafgaand aan de
geboorte, blijkt steeds sprake van een twee-ouder-annunciatie. In geen van de
onderzochte voorbeelden is het zo dat alleen de man over voorkennis beschikt. Dit is
een interessant gegeven in verband met Luk 1. Een dubbele geboorte-aankondiging-instrikte-zin, gescheiden gegeven aan telkens één ouder (zoals mogelijk in een
Doperdocument gestaan heeft), komt echter in het Oude Testament niet voor.
4.3. ARGUMENTEN VOOR DE THEORIE VAN WINTER
Re(?)-constructie van Luk 1:26-38 als oorspronkelijke annunciatie aan Elisabeth is
natuurlijk onmogelijk. Elke poging tot woordelijke weergave verzandt in puur giswerk. Je
kunt echter wel onderzoeken of er aanwijzingen zijn dat er ooit een dergelijke Elisabethperikoop heeft bestaan. Wanneer een goed in het plot verweven scène wordt geschrapt
of bewerkt, laat dit bijna per definitie sporen ('wonden') achter in de tekst. 6 Zo kan
worden onderzocht of een aankondiging aan Elisabeth de coherentie tussen
verschillende tekstonderdelen vergroot. Ik wil hier puntsgewijs enkele elementen
behandelen die naar mijn mening de theorie van Winter zouden kunnen ondersteunen. 7
1- Luk 1:24-25 zou in Winters visie een redactionele inkorting zijn van een grotere tekst.
Deze -algemeen als 'moeilijk' bestempelde- passage wekt ook inderdaad de indruk een
samenvatting te zijn: noch het zich vijf maanden verbergen, noch de reden die Elisabeth
daarvoor geeft (ὅτι) laten zich eenvoudig verklaren. In samenvattingen kunnen
gemakkelijk onbegrijpelijke elementen insluipen wanneer de samenvatter zich niet
voldoende realiseert dat zijn lezers het moeten doen zonder de informatie die hij besluit
weg te laten.
2- Het zwijgen van Zacharias is ingegaan in vers 20, het zal pas worden opgeheven in
vers 64. Het is mijns inziens strijdig met de bedoeling van de tekst om slinkse omwegen
te postuleren waarlangs Elisabeth informatie van Zacharias losgekregen zou hebben. 8
Elisabeth mag in staat worden geacht haar zwangerschap zelfstandig vast te kunnen
stellen, 9 maar van het Goddelijk ingrijpen dat daaraan ten grondslag ligt, mogen we
geen kennis veronderstellen. Haar uitspraak in Luk 1:25 vereist deze kennis. Het is
weliswaar mogelijk dit vers te zien als de uiting van een zelfstandig door Elisabeth
getrokken conclusie ("Ik ben niet langer onvruchtbaar: God moet op mij hebben
neergezien!"), maar hiertegen zijn enkele zwaarwegende bezwaren:
-dit vervlakt het openbaringskarakter van de voorafgaande angelofanie. Gods grote
plannen worden eerst met veel effect via een bode bekend gemaakt en daarna
simpelweg uit de gang der natuur afgeleid: er ontstaat een anticlimax: van "openbaring"
naar "baring"...
6
Het zou mijns inziens voor exegeten een interessante oefening zijn om dit proces ook eens "actief" te
onderzoeken. Ik denk hierbij aan opdrachten als:
-Herschrijf I Samuel door er element uit Richteren 13 aan toe te voegen en onderzoek de consequenties
en de overwegingen die je als bewerker maakt.
-Herschrijf Matth 1 als geboorteverhaal van Johannes de Doper maar handhaaf Jezus als centrale
persoon in Matth 2.
7
Het is mij niet bekend of Winter zelf zijn suggestie verder heeft uitgewerkt en onderbouwd.
8
Argumenten hiervoor zal ik nog behandelen in het hoofdstuk over de geboorte en naamgeving van
Johannes.
9
Op de problemen die rijzen rond het moment waarop Elisabeth vaststelt dat ze zwanger is en de periode
van haar zich verbergen, zal ik ingaan in het hoofdstuk over de Visitatio.
24
-deze gang van zaken maakt het zwanger worden tot teken (vergelijk I Samuel 1). Dit
teken is dan echter van een geheel andere aard en heeft een heel andere functie dan
het (doof)stom worden van Zacharias. Er ontstaat een asymmetrische situatie: het teken
van Zacharias' stomheid verschaft informatie aan anderen: "er is iets met dit kind aan de
hand..." (zelf was hij al door de engel hiervan op de hoogte gebracht). Het teken van
Elisabeths zwangerschap functioneert primair als informatie voor haar zelf: "de Heer
heeft op mij neergezien..."
-de inzichten van Elisabeth beperken zich dan tot het feit van het zwanger worden op
zich. De bijzondere aard van het kind (en diens toekomstige naam!) laten zich niet
verklaren als conclusies.
3- De begroeting door de engel in vers 28 wordt wel gezien als Messiaanse
vreugdegroet. 10 Een Messiaanse vreugdegroet gericht aan Elisabeth verleent steun aan
de eerder behandelde these dat het gebed van Zacharias een gebed om de komst van
de Messias was.
4- Een tegenwerping (vers 34) is uit de mond van Elisabeth begrijpelijk: ze is oud en
onvruchtbaar. De tegenwerping van Maria is een crux interpretum. Het gegeven dat ἐπεὶ
verder in Lukas niet voorkomt, 11 kan worden gezien als aanwijzing dat Lukas ook bij dit
vers een bron volgde.
5- De dienstmaagd uit vers 38 en het "neerzien op" uit vers 25 komen samen in vers 48.
Verderop hoop ik aannemelijk te maken dat Lukas bij het Magnificat Elisabeth als
zangeres voor ogen gehad heeft.
6- Één zin verdient nog speciale aandacht: de engel zegt in vers 31: καὶ καλέσεις τὸ ὄνομα
αὐτοῦ Ἰησοῦν. In Luk 2:21 wordt voor de naamgeving een passieve vorm gebruikt. Wie de
aandrager van deze naam is, wordt niet expliciet vermeld. De naamgeving van
Johannes wordt breder uitgewerkt. De besnijders (of andere omstanders) (vers 59)
willen het kind Zacharias noemen. Elisabeth grijpt in. De besnijders nemen hier geen
genoegen mee en raadplegen Zacharias. De visie van de besnijders lijkt hier in eerste
instantie meer rechtsgeldigheid te hebben dan die van de moeder. Was dit een situatie
die ontstond door de aanvankelijk veronderstelde handelingsonbekwaamheid van de
vader? 12 In deze context functioneert de nadruk in Luk 1:31 "JIJ zult noemen" in ieder
geval als een zinvol element. 13
7- Als de aankondiging aan Maria ontstaan is door bewerking van een aankondiging aan
Elisabeth, laat zich de zeer geringe rol van Jozef goed verklaren: de rol die hem toe zou
komen is al vergeven' aan Zacharias.
10
J.H. van Halsema, De Groet van de Engel en van Maria in Lukas, in: Nederlands Theologisch Tijdschrift
25 (1971), 186-187.
11
R. Leany, The Birth Narrative in St. Luke and St. Matthew, in: N.T.S. 8 (1961-62), 159.
12
In de tijd van de aartsvaders konden namen gegeven worden door de vader en door de moeder, maar
men neemt aan dat in de tijd van het Nieuwe Testament dit het recht van de vader was. De traditionele
uitleg brengt deze afwijking van de gangbare gewoonte bij de naamgeving van Jezus in verband met de
maagdgeboorte. Brown, B.M., 369.
13
Vers 31 is overigens een allusie op Jes 7:14.
25
8- Walter Bundy 14 ziet Luk 1:26-38 als een literaire imitatie van Luk 1:5-25. Als argument
draagt hij aan dat Gabriël, die eerst alle religieuze hoop voor Israel in verband brengt
met Johannes, dit hier nog eens herhaalt, maar dan met betrekking tot Jezus: "-A very
strange angel!". Ook deze oneffenheid in de tekst vervalt echter voor wie de theorie van
Winter aanhangt. 15
14
Walter Bundy, Jesus and the first three Gospels, Cambridge/Massachusets 1955, 9.
Bundy kent voor zover ik kan nagaan de theorie van Winter niet. Hij gaat weliswaar ook uit van een
bewerkte annunciatie aan Elisabeth, maar plaatst die (in navolging van Völter) in wat nu de Visitatio is:
o.c., 13. Ik ga hier in het desbetreffende hoofdstuk nog nader op in.
15
26
5: DE VISITATIO (LUK 1:39-56)
5.1. EEN LUKAANSE TOEVOEGING?
De Visitatie is de plaats waar het Johannesverhaal en het Jezusverhaal samenkomen.
In de huidige vorm spelen Elisabeth en Johannes een ondergeschikte rol ten opzichte
van Maria en Jezus (Zacharias is buiten het blikveld, hij wordt alleen genoemd in v. 40;
naar Jozef wordt niet verwezen). De eindredactie is onmiskenbaar Christelijk. De
perikoop vooronderstelt kennis van beide verhalen en is niet als afzonderlijke tekst te
begrijpen. Deze vervlechting van Johannesmateriaal met Jezusmateriaal maakt het op
het eerste gezicht zeer onaannemelijk dat de Visitatio deel uitmaakte van een
Doperdocument. Wie Luk 1:26-38 ziet als een latere toevoeging, moet ook de Visitatie
als een toevoeging zien. We hebben echter in het vorige hoofdstuk al gezien dat Luk
1:26-38 ook een bewerking kan zijn. Dan wordt de zaak minder eenvoudig. Wie de
annunciatie ziet als een bewerking, moet deze mogelijkheid ook open houden voor de
visitatie.
Brown 1 wijst er op dat de Visitatio nauwelijks nog als aparte perikoop te zien is wanneer
het Magnificat wordt weggelaten. Dit loflied is volgens de meeste commentatoren in de
tekst ingelast. Ontdoen we de Visitatio van het Magnificat en van de tendens om Jezus
boven Johannes te stellen, dan valt nadrukkelijker op hoe de perikoop werkt als epiloog
bij de annunciatie. De annunciatie in zijn huidige vorm heeft zo'n epiloog ook nodig: vers
34 bevat een tegenwerping die vraagt om een teken. Vers 35 is bezwaarlijk als dit teken
te zien. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat de tegenwerpingen van Elisabeth (haar
leeftijd en onvruchtbaarheid) een "steviger" teken vragen dan de situatie van Maria.
Wanneer de oorspronkelijke annunciatie een vraag naar een teken bevat heeft, moeten
we dus rekening houden met de mogelijkheid dat de Visitatio een bewerking is van dit
teken. Een invulling van dat teken is niet meer te geven, maar dat hoeft ook niet: het
gaat er hier niet om een Doperdocument te reconstrueren, maar om de aanwijzingen te
verzamelen die zo'n document aannemelijk maken.
Er zijn nog andere redenen om de Visitatie niet direct als een Lukaanse toevoeging
buiten beschouwing te laten:
1- De vage plaatsaanduiding in vers 39. Winter oppert dat εἰς τὴν ὀρεινὴν zonder nadere
aanduiding alleen gebruikt kan zijn als auteur en lezer beide op de hoogte waren van de
aangeduide plaats. 2 . Kan een dergelijke band met de traditie verondersteld worden bij
Lukas en zijn lezers?
2- Εἰς πόλιν Ἰούδα is wat vreemd geformuleerd. Een genitivus-constructie ligt meer voor de
hand (vergelijk Luk 1:26). Dit kan een aanwijzing zijn dat Lukas hier het woordgebruik
van een bron overneemt. 3
3- Πόλις in hetzelfde vers wordt soms geïnterpreteerd als foutieve vertaling van ְמ ִדינָה
(landstreek) 4
80F
1
Brown, B.M., 339.
P. Winter, On the Margin of Luke I, II., in: Studia Theologica 12 (1958),103-107, 104.
3
Brown, B.M., 332.
4
F. Neirynck, Visitatio BMV. Bijdrage tot de Quellenkritik van Lc. 1-2. in: Collationes Brugenses et
Gandavenses 6 (1960), 387-404, 395-6; W. Wink, John the Baptist in the Gospel Tradition, Cambridge
1968, 13.
2
27
5.2. DE SUGGESTIE VAN WINTER OVER LUK 1:39-56
5.2.1. Inleiding
Speculeren over een oorspronkelijke versie van deze perikoop is een hachelijke zaak. Ik
wil me op dit gladde ijs wagen aan de hand van twee auteurs die hierover gedachten
ontwikkeld hebben. Hun invullingen zijn zeer verschillend (een veeg teken...), maar de
moeite van het bekijken zeker waard.
De tweede auteur, Völter, beschouwt de Visitatio als bewerking van een annunciatie aan
Elisabeth. 5 Zijn visie behandel ik in paragraaf 5.3. De eerste auteur is wederom Paul
Winter. Hij veronderstelt dat ergens in het wordingsproces een scène waarin Elisabeth
zich verborgen hield voor Zacharias, is vervangen door een ontmoeting tussen Maria en
Elisabeth. 6 Deze veronderstelling wordt in het artikel dat ik gelezen heb niet verder
uitgewerkt en lijkt alleen opgeworpen op grond van het -"in de lucht hangen" van vers
24-25. Of Winter zijn suggestie elders nog onderbouwd heeft, weet ik niet. Ik heb
daarom geprobeerd zijn suggestie zelf wat verder te doordenken.
Er zijn enkele elementen in de tekst die zijn theorie zouden kunnen ondersteunen. Zo
wordt vers 39 erg interessant als we Maria vervangen door Elisabeth. De beschreven
haast laat zich goed verklaren in een context van verbergen. Ook de vage
plaatsaanduiding past daarbij uitstekend. En wanneer deze perikoop oorspronkelijk
handelde over het zich verbergen van Elisabeth voor Zacharias, wordt de afwezigheid
van Zacharias in de huidige versie verklaard. Deze afwezigheid is vreemd, want
Zacharias' zwijgen zou voor Maria evenzeer een teken zijn als Elisabeths zwangerschap
dat is!
In de volgende paragrafen wil ik onderzoeken of het omwerkingsproces dat Winter
voorstelt aantoonbare sporen in de tekst heeft achtergelaten. Ik kijk daarbij vooral naar
de problemen die verband houden met de relatie tussen het zich vijf maanden
verbergen van Elisabeth en het bezoek van Maria.
5.2.2. Het tijdsaspect
De fase van het zich verbergen wordt nadrukkelijk afgebakend: een periode van vijf
maanden (vers 24). Dit levert een probleem op: wordt hier gedoeld op de eerste of
laatste vijf maanden van haar zwangerschap of een periode ergens daartussen?
Wanneer het hier gaat om de eerste vijf maanden, valt het bezoek van Maria niet meer
in deze fase. Dit bezoek wordt namelijk via vers 36 en de spoed uit vers 39 geplaatst in
de zesde maand. In het schema is dit model A. Dit model dringt zich bij eerste lezing
aan de lezer op. Het veronderstelt echter een onmiddellijke waarneming van het
zwanger worden en dus een goddelijk ingrijpen. Het probleem is dat zwangerschap wel
met terugwerkende kracht geconstateerd kan worden, maar dat niemand zich met
terugwerkende kracht kan verbergen. Zodra we Elisabeth tijd geven om haar zwanger
zijn te ontdekken, valt het bezoek van Maria binnen de mogelijke verbergingsperioden.
In het schema weergegeven onder B en C en alle mogelijke gradaties daartussen. Strikt
genomen kan het arriveren van Maria nà de zesde maand vallen, maar dat lijkt in strijd
met de geest van de tekst.
5
Al mijn informatie over Völter heb ik ontleend aan W.E. Bundy, Jesus and the first three Gospels,
Cambridge, Massachusetts 1955, 13.
6
P. Winter, The Proto-source of Luke I, in: Novum Testamentum I (1956) 184-199, 186.
28
1
2
3
4
5
A
B
C
6
X
X
X
7
8
9
De periode waarin Elisabeth zich verbergt
De kruisjes geven geeft het moment aan waarop Maria bij Elisabeth arriveert 7
Uit vers 24 is af te leiden dat het tellen van de vijf maanden niet begint op het moment
dat Elisabeth een eventuele (weggewerkte) angelofanie heeft, maar op het moment dat
zij merkt dat zij zwanger is. Dit is belangrijk, want daarvoor is enige tijd nodig, zodat uit
het bovenstaande schema model A af zou vallen. Maria's bezoek valt dan in de periode
van Elisabeths verborgenheid. Voor het tekenkarakter is dit verbergen echter niet nodig:
de engel brengt ouderdom en onvruchtbaarheid in als de beslissende elementen (vers
36).
Een andere vraag is of het gegoochel met maanden deel uitgemaakt heeft van een
Doperdocument. Ik vermoed dat in ieder geval de vijf maanden zich verbergen (en een
eventueel "in de zesde maand...") hieruit afkomstig zijn:
-deze periode wordt vermeld in een vers dat de indruk wekt een samenvatting van een
groter geheel te zijn.
-de andere tijdsaanduidingen lijken niet geheel geslaagde pogingen van Lukas om de
gegevens uit Luk 1:24 te koppelen aan een bezoek van Maria.
Naar een zinvolle invulling van deze vijf maanden in een Doperdocument kunnen we
alleen maar raden. Ook als Winter gelijk heeft met zijn stelling dat Luk 1:26-38 ooit een
annunciatie aan Elisabeth is geweest, kan de tijdsaanduiding in vers 26 nauwelijks aan
het begin daarvan gestaan hebben. Het enige effect daarvan zou zijn dat Zacharias zes
maanden vrij zinloos zwijgend doorbrengt en de twee annunciaties wel erg ver uit elkaar
komen te liggen. Het is overigens interessant dat een moeder doorgaans rond de vijfde
maand de bewegingen van haar kind begint te voelen.
5.2.3. Het huis van Zacharias
Terwijl Elisabeth zich verborgen houdt, gaat Maria op weg. Ze hoeft niet ver te zoeken:
Elisabeth heeft zich namelijk niet erg goed verstopt. Ze bevindt zich in het huis van
Zacharias (vers 40), met andere woorden: ze is gewoon thuis. Is "binnen blijven"
voldoende om van (effectief) verbergen te kunnen spreken? Dit zich thuis verbergen laat
zich ook moeilijk rijmen met de situatie van Zacharias:
-Deze moeten we ons thuis voorstellen: zijn diensttijd in Jeruzalem bedroeg slechts een
week, 8 daarna keerde hij terug (Luk 1:23). Zijn terugkeer is ook -laten we dat tenminste
aannemen- een sine qua non voor de zwangerschap van Elisabeth...
7
8
Dit schema verandert niet wezenlijk wanneer met 10 maanmaanden gerekend wordt.
Brown, B.M., 259.
29
-Hij is hulpeloos, want niet in staat tot communicatie. Elisabeth wordt zo onmisbaar voor
contacten met de buitenwereld.
De combinatie van vers 24 met vers 26 en 39-40 en het effect dat Lukas in eerste
instantie oproept bij de lezer doen vermoeden dat in de voorstelling van Lukas de
periode van Elisabeths zich verbergen wel degelijk voorbij was. Deze veronderstelling
lost het probleem op dat Maria Elisabeth thuis aantreft. Het maakt echter duidelijk dat
Lukas werkte met materiaal dat hij niet volledig onder controle had: Lukas lijkt "de zesde
maand" (vers 26) te verstaan in relatie tot vijf maanden zich verbergen. Maar uit vers 36
blijkt dat de relatie gelegd moet worden met het begin van de zwangerschap. We
hebben gezien dat het beginpunt van zwangerschap en het zich verbergen niet konden
samenvallen. Dit is een aanwijzing dat deze perikoop een bewerking is van een geheel
waarin het verbergen een andere functie had die beter in de context paste.
Het thema van de zwangere vrouw die zich verbergt, doet denken aan Exodus 2:2-3 en
Pseudo-Philo 9. 9 In Exodus gaat het over het verbergen van Mozes nà diens geboorte.
Bij Pseudo-Philo wordt verteld hoe Tamar en Jokebed de vruchten van hun schoot tot
de derde maand verborgen hielden, dus vóór de geboorte. De derde maand was het
uiterste tijdstip waarop dat nog mogelijk was. 10 In deze gevallen is het motief gevaar
van buitenaf. Wellicht heeft dit thema ook in een Doperdocument een rol gespeeld. Dat
dit niet vergezocht is, blijkt uit het geboorteverhaal van Mattheüs.
5.2.4. Alles een vertaalfout?
Frank Zimmermann werkt het probleem van het zich verbergen op een heel andere -en
zeer radicale- manier weg: in zijn visie verbergt Elisabeth zich eenvoudigweg niet. Hij
beschouwt περιέκρυβεν ἑαυθτὴν als een vertaalfout. Hij leidt het probleem terug op het
Aramese אתכסית, hetgeen onder andere betekent "ze bekleedde zich" ("she adorned
herself"). 11 Een originele oplossing, maar er is in de tekst geen verdere steun voor te
vinden. Het lijkt me op grond van Exodus 2:2-3 en Pseudo-Philo 9 ook niet nodig het
zich verbergen weg te redeneren. De "haast" uit vers 39 verdwijnt bij Zimmermann
eveneens via het Aramees. De stam בהלbetekent zowel "zich haasten" als "stil zijn".
Maria zou zich dan op rustige, bescheiden manier op weg begeven. 12
87F
8F
5.3. DE VISIE VAN VÖLTER OP LUK 1:39-56
De tweede auteur die een theorie opwerpt over de Visitatio gaat een heel andere weg
dan Paul Winter. Winter opperde dat wat nu een annunciatie aan Maria is (Luk 1:26-38)
eens een annunciatie aan Elisabeth was. Völter 13 ziet juist in de Visitatie resten van een
aankondiging aan Elisabeth. Hij heeft zelfs een poging gedaan de tekst van de
annunciatie aan Elisabeth min of meer te reconstrueren. Grappig daarbij is dat er niet 89F
9
Op dit spoor ben ik gezet door Neirynck, o.c., 397.
Pseudo-Philo 9:5, 12. In het kader van Luk 1 is het interessant dat de moeder het kind voor het eerst
begint te voelen in de vijfde maand. De standaardperiode van drie maanden voldoet niet om de
gebeurtenissen tijdens de Visitatio mogelijk te maken.
11
F. Zimmerman, The Aramaic Origin of the Four Gospels, New York 1979, 99.
12
ibid., 101.
13
Al mijn informatie over Völter heb ik ontleend aan W.E. Bundy, Jesus and the first three Gospels,
Cambridge, Massachusetts 1955, 13.
10
30
zoals je zou verwachten- een substitutie Maria-Elisabeth plaatsvindt: de persoonswisseling vindt plaats tussen Maria en Gabriël:
26
39
40
41
42
In de zesde maand nu werd de engel Gabriël van God gezonden...
... naar een stad van Juda.
En ging het huis van Zacharias binnen en groette Elisabeth. 14
En toen Elisabeth de groet .... hoorde, geschiedde het, dat het kind opsprong in
haar schoot, en Elisabeth werd vervuld van de Heilige Geest.
En zij riep uit met luider stem en sprak: Gezegend ben ik onder de vrouwen en
gezegend is de vrucht van mijn schoot... etc. 15
Ik vind deze reconstructie erg interessant omdat er zo plots heel nieuwe perspectieven
geopend worden op 'bekende' zinnen en oude problemen. Premisse bij deze werkwijze
is dat Lukas geprobeerd heeft zoveel mogelijk van het bestaande materiaal te
handhaven. Interessant vergelijkingsmateriaal voor de geldigheid van deze premisse is
de discussie over het Geheime Markusevangelie. 16
Luk 1:43 is (met Luk 2:11) binnen de Lukaanse geboorteverhalen de enige plaats waar
κύριος niet betrekking heeft op God, maar op Jezus. Dit wordt gezien als argument om de
Visitatio als een latere redactielaag te zien. 17 Wanneer we echter de door Völter
voorgestelde substitutie doortrekken, verandert ἡ μήτηρ τοῦ κυρίου μου in ὁ ἄγγελος τοῦ
κυρίου!
Een vraag die opgeroepen wordt, is of het opspringen van het kind zou kunnen
verwijzen naar een wonderbaarlijk moment van conceptie: door de performatieve kracht
van het woord van de engel wordt de schoot geopend en Elisabeth bemerkt deze
verandering. In dat geval zou "in die dagen" (vers 39) als tijdsaanduiding beter zijn dan
"in de zesde maand". Verhaaltechnisch is het dan namelijk goed denkbaar dat een
dergelijke annunciatie annex conceptie zich afspeelt terwijl Zacharias nog in Jeruzalem
is. Zijn rol gaat dan lijken op die van Jozef. Het verbergen zou in dat model een zich
verbergen voor Zacharias kunnen zijn. Wanneer deze uitleg van het opspringen niet
houdbaar blijkt, moet misschien gedacht worden aan een engelenbezoek tijdens de
zwangerschap waarbij aan Elisabeth geopenbaard wordt dat het op haar neerzien van
God nog méér inhoudt dan het louter opheffen van haar onvruchtbaarheid: dat God
grote plannen heeft met haar zoon.
14
In het Grieks is niet te zien of het onderwerp van de zin mannelijk of vrouwelijk is.
Bundy geeft het model van Völter maar tot vers 42, met als opmerking "and so on through the
Magnificat". o.c., 13.
16
M. Smith, The Secret Gospel, Clearlake z.j. Maar voor deze premisse beter: J.D. Crossan, Four Other
Gospels, Minneapolis 1985, 107-121.
17
Neirynck, o.c., 402.
15
31
6: HET MAGNIFICAT
6.1. INLEIDING
Het Magnificat mag zich sinds het einde van de vorige eeuw in een grote
wetenschappelijke belangstelling verheugen. Niet alleen de plaats binnen de
verhaalstructuur en de herkomst (al of niet van Lukas) hebben daarbij de gemoederen
bezig gehouden, maar ook de vraag door wie het Magnificat nu eigenlijk gezongen
wordt. Een hoeveelheid vragen die tot voorzichtigheid stemt...
De meeste auteurs gaan er tegenwoordig van uit dat het Magnificat een bestaand lied
was dat in de Visitatio is ingelast. Daarvoor zijn een aantal argumenten:
1- Het Magnificat verwijst niet expliciet naar de directe verhaalcontext waarin het wordt
gezongen. Als Lukas het lied gecomponeerd zou hebben, zou je een grotere
betrokkenheid op de situatie mogen verwachten. 1
2- Σὺν αὐτῇ in vers 56 verwijst -over tien verzen waarin Maria de spreekster is héénterug naar de in vers 41 voor het laatst genoemde Elisabeth. Deze afstand is voor een
dergelijke verwijzing wel erg groot. 2 Dit doet vermoeden dat oorspronkelijk vers 56 direct
volgde op 45. 3
3- Winter voert aan dat de triomfalistische toon van het lied historisch alleen te plaatsen
is in de Makkabeeëntijd. Hij ziet het Magnificat en Benedictus dan ook als Makkabese
psalmen die later zijn geïncorporeerd in een Doperdocument, nog voor dit Lukas
bereikte. 4
4- Het Magnificat maakt van de Visitatio een vrij omvangrijke scène. Dit is een
oneffenheid in de parallelle opbouw 5-23 / 24-25 // 26-38 / 39-56. De Visitatie is nu veel
langer dan zijn tegenhanger: vers 24-25. 5
6.2. EN ELISABETH ZEI?
In de Griekse tekst zoals wij die hebben en in de meeste oude manuscripten, wordt het
Magnificat gezongen door Maria (Luk 1:46), maar in enkele Latijnse handschriften, 6 bij
Irenaeus 7 en in een preek van Nicetas van Remisiana, 8 wordt Elisabeth opgevoerd als
de spreekster, terwijl ook Origenes deze variant gekend lijkt te hebben. Hij schrijft: "Non
enim ignoramus, quod secundum alios codices et haec verba Elisabeth vaticinetur". 9
1
Brown, B.M., 348-349.
S. Benko, The Magnificat, a history of the controversy, in: J.B.L. 86 (1967), 265. Dit argument is
oorspronkelijk naar voren gebracht door Loisy. Hij –en niet Von Harnack- was degene die de discussie
over de toeschrijving van het Magnificat aanzwengelde.
3
Dit zou dan een mooi voorbeeld zijn van een type fout dat kan ontstaan wanneer iemand (de auteur zelf
of een ander) een bestaande tekst gaat bewerken: een grammaticaal juiste verbinding wordt doorbroken
door een insertie.
4
Benko, o.c., 272.
5
Brown, B.M., 252.
6
Codex Vercellensis, 4e-5e eeuw; Codex Veronensis, 5e eeuw; Codex Rhedigerianus, 8e eeuw (alleen
de eerste hand). Benko, o.c., 263.
7
Twee handschriften van Adv. Haer. 4,7,1. Benko, ibid.
8
De Psalmodiae Bono. De toeschrijving in deze preek kan niet worden afgedaan als verschrijving, daar
de auteur melding maakt van de onvruchtbaarheid van de persoon die het Magnificat uitspreekt. Benko,
o.c., 264.
9
In Luc. Hom. 7 (MPL 26, 247). Tischendorf, Bardenhewer en Zahn beschouwen deze zin als een
toevoeging van Hieronymus, in wiens vertaling dit werk van Origenes is overgeleverd. Benko, o.c., 263,
266, 270.
2
32
De overweldigende meerderheid van manuscripten heeft de lezing "Maria". Toch kan de
lezing "Elisabeth" niet zomaar opzij geschoven worden. Het is namelijk erg
onwaarschijnlijk dat in een later stadium Maria nog bewust uit de tekst verwijderd zou
zijn ten bate van Elisabeth. 10 Een verschrijving ligt ook niet voor de hand. De oplossing,
aangedragen door Von Harnack, lijkt te zijn dat de oorspronkelijke tekst bij Lukas geluid
heeft καὶ εἶπεν, en dat deze later door kopiisten werd "verduidelijkt" door het invoegen van
een van beide namen. 11 Er zijn echter geen manuscripten gevonden die deze lezing
geven. En met deze oplossing is ook nog geen uitspraak gedaan over de bedoeling van
Lukas.
6.2.1. Elisabeth als spreekster
Er zijn een aantal redenen om aan te nemen dat Lukas Elisabeth als spreekster gezien
heeft:
1- De "lage staat" uit vers 48a past beter bij Elisabeths onvruchtbaarheid dan bij de
situatie van Maria. 12
2- Een lied van Maria zou beter passen na de annunciatie of de geboorte van Jezus. 13
3- Elisabeth vertoont overeenkomsten met Hanna uit I Samuel. In de LXX wordt Hanna's
gesprek met Eli gevolgd door Hanna's lied, met enkel καὶ εἶπεν daartussen. 14 F.C. Burkitt
heeft aangetoond dat deze formule ook bij Lukas niet hoeft te duiden op een wisseling
van spreker. 15
4- Als Elisabeth het Magnificat uitspreekt, is het geen probleem dat er in vers 56 naar
haar verwezen wordt met σὺν αὐτῇ. 16
5- Bij de huidige toeschrijving wordt de naam Maria tweemaal achter elkaar als onderwerp genoemd (vers 46 en 56). Dit is stilistisch niet erg fraai. 17 Brown voert aan dat een
toeschrijving aan Elisabeth hetzelfde probleem op zou leveren (vers 41 en 46). Dit hoeft
echter niet, wanneer Von Harnacks lezing voor vers 46 ("καὶ εἶπεν") gevolgd wordt. 18
6- Μεγαλύνω (vers 46) komt in het evangelie nog één keer voor, en daar (vers 58) in
relatie tot Elisabeth. Vers 49a sluit eveneens aan bij vers 58. 19
7- Ook ἔλεος (vers 50, 54) beperkt zich in de geboorteverhalen tot Elisabeth en
Zacharias. (vers 58, 72, 78).
8- Van Elisabeth wordt vermeld dat zij op dat moment vervuld is van de Heilige Geest
(vers 41). 20
9- Elisabeth wordt zo tot tegenhangster van Zacharias, die ook een loflied zingt. 21
10- Er ontstaat een parallel met de Simeon-scène: in beide gevallen zwijgt Maria en
spreekt de ander, vervuld van de Geest. 22
10
Een argument aangedragen door F.C. Burkitt. Benko, o.c., 269.
Benko, o.c., 265.
12
Brown, B.M., 335.
13
ibid.
14
Benko, o.c., 270.
15
ibid. 269.
16
ibid. 265.
17
Brown, B.M., 335.
18
ibid. Een merkwaardige tegenwerping, daar Brown op pagina 334 deze oplossing van Von Harnack nog
heeft behandeld.
19
ibid. 335.
20
Benko, o.c., 265. (vergelijk ibid. 266)
21
ibid. 267.
11
33
6.2.2. Maria als spreekster
Lange tijd is de toeschrijving aan Maria een vanzelfsprekendheid geweest. De
argumenten hiervoor zijn dan ook grotendeels ontstaan als reactie op de hiervoor
gegeven argumenten.
1- De verwijzingen naar "dienstmaagd" in 48a en 38 wijzen op Maria als zangeres. 23
2- Dit geldt eveneens voor het "zaligspreken" uit vers 48b en 45a. 24
3- Wanneer Elisabeth het Magnificat zingt, zou dat een niet erg fraaie opeenvolging van
twee door haar gezongen lofprijzingen opleveren. 25
4- Maria als zangeres heeft als literair effect dat het Magnificat een antwoord vormt op
Elisabeths loflied. 26
5- Als Lukas aan Elisabeth dacht bij het componeren van het Magnificat zou hij de
passage in I Sam 2:5 over de onvruchtbare die kinderen krijgt niet weggelaten hebben. 27
6.2.3. Lezersinterpretaties
Er zijn ook gegevens die de toeschrijving aan Elisabeth door lezers bevestigen:
1- H.A. Köstlin wijst erop dat in de Grieks orthodoxe liturgie het Magnificat gezongen
wordt ter ere van Maria, wat alleen kan als de zanger zichzelf verplaatst in de persoon
van Elisabeth. 28
2- Het bovengenoemde handschriftmateriaal. Het betreft hier manuscripten uit de 4e tot
8e eeuw. Dit is een erg late tijd om aan te nemen dat de variante lezingen toen zijn
ontstaan.
De suggestie van Von Harnack lijkt mij zeer goed te verdedigen. De tekstverandering
naar "Maria" moet echter erg oud zijn, omdat we geen versies hebben met καὶ εἶπεν of
een soortgelijke 'neutrale' lezing. Gemeenten waarin Lukas werd gelezen, hadden
blijkbaar al vroeg de behoefte de rol van Maria te vergroten ten koste van die van
Elisabeth, òf interpreteerden de tekst gewoon als gaande over Maria: de tekst is in de
"καὶ εἶπεν-vorm" ambigu. De allusies op het lied van Hanna kunnen ook een identificatie
van Maria als zangeres in de hand werken: in het Magnificat wordt de ik-persoon
aangeduid als "dienstmaagd" (Luk :1:48 / I Sam 1:11 LXX). Dit woord komt ook voor in
Luk 1:38, waar het gebruikt wordt door Maria. De Hanna-typologie kan via dit
signaalwoord (zoals we gezien hebben mogelijk tègen de intenties van Lukas) zijn
betrokken op Maria. Opzet hoeft hierbij niet in het spel te zijn geweest.
6.3. WOORDSPEL ALS MOGELIJKE SLEUTEL
Ik heb nog één belangrijk argument in het Magnificatdebat niet behandeld. Tot nu toe
was de bewijsvoering beperkt tot elementen buiten het Magnificat. René Laurentin 29
22
W. Wink, John the Baptist in the Gospel Tradition, Cambridge 1968, 63. Dit argument is afkomstig van
F.C. Burkitt. Er kan aan toegevoegd worden dat Simeon en Elisabeth beiden spreken in twee
"tekstblokken": Luk 1:42-45, 46-55 // Luk 2:28-32, 34-35.
23
Brown, B.M., 335.
24
ibid.
25
ibid.
26
ibid.
27
ibid. Dit bezwaar vervalt voor wie het Magnificat ziet als een bestaand lied dat is ingevoegd.
28
Benko, o.c., 268-269.
29
Benko, o.c., 273; W. Wink, John the Baptist in the Gospel Tradition, Cambridge 1968, 63-67.
34
beweert dat het lied zelf aangeeft wie de zangeres is. Hij ziet in het eerste vers van het
Magnificat een woordspeling op Maria. Laurentin vertaalt de tekst terug naar Hebreeuws
en komt tot: מֵ ִרים( נַפְ ִשׁי יהוהof) וַתֹּ אמֶ ר ִמ ְריָם ְמ ִרימָ ה. Deze woordspeling zou dan werken als een
soort signatuur, en duiden op een Christelijke oorsprong. Er zijn echter ook andere
vertalingen mogelijk. 30 Verder zou ik op willen merken dat de vorm רםהrechtstreeks uit
de lofzang van Hana komt (I Sam 2:1b). In de volgende regel ziet Laurentin een
woordspeling op Jezus ()ישוע, 31 maar ook die stam is terug te vinden in het begin van de
lofzang van Hana: (I Samuel 2:1c). In totaal zouden de drie lofzangen nog de volgende
woorspelingen bevatten: 32
123F
124F
125F
Persoon
Elisabeth
Zacharias
Johannes
Jezus
Maria
Magnificat
Benedictus
1:55
1:73
1:54
1:50 1:54
1:47
1:46
Nunc
Dimittis
1:72
1:72
1:69
1:69
1:78
1:77
2:30
Ook voor de beide vermeldingen van Maria en Jezus in het Benedictus geldt, dat ze
voorkomen in een aan het loflied van Hana ontleende zin: I Sam 2:1b of I Sam 2:10. Het
Nunc Dimittis onderscheidt zich van de andere twee lofzangen doordat het korter is,
naadloos in de context staat en een hellenistisch taalgebruik heeft. De mogelijke
verwijzing in 2:30 kan voor een onderzoek naar een Doperdocument buiten
beschouwing blijven.
In het algemeen kan nog opgemerkt worden dat de stammen waarlangs de
woordspelingen lopen erg algemeen zijn:
Zacharias
Johannes
Elisabeth
Maria
Jezus
= gedenken
= genade
= spreken, zweren
= verheffen
= redding, heil
Als in 1:77 Johannes geschilderd wordt als een prediker van heil, dan kan het bijna niet
anders of daar klinkt een verwijzing naar Jezus in door. Daarmee is nog niet gezegd dat
dit de bedoeling van de auteur is geweest. Het eventuele spel met namen kan naar mijn
mening niet gebruikt worden om het Magnificat en het Benedictus toe te schrijven aan
een Christelijke bron dan wel een Doperdocument.
30
Benko, o.c., 273.
Wink, o.c., 64-65.
32
Dit schema heb ik samengesteld uit de bronnen genoemd in noot 29. Niet al deze woordspelingen
worden gesignaleerd door Laurentin.
31
35
6.4. CONCLUSIES
De door Von Harnack voorgestelde conjectuur maakt het mogelijk het Magnificat al bij
Lukas zelf als een Elisabethtekst te zien. Voor het onderzoek naar een Doperdocument
is dit echter niet noodzakelijk: ook als Lukas het Magnificat in de mond van Maria
plaatste, blijft het mogelijk dat hij hiermee inging tegen een Vorlage waarin Elisabeth de
zangeres was. Belangrijk voor dit onderzoek is dat de verwarring over het Magnificat
aangeeft dat er onduidelijkheden in de tekst zitten. Een aantal van die onduidelijkheden
kan worden ondervangen door de personen van Maria en Elisabeth deels in elkaar te
schuiven (het probleem van de "dienstmaagd"). De samenhang van de tekst neemt dan
duidelijk toe.
36
7: GEBOORTE EN BESNIJDENIS VAN JOHANNES (LUK 1:57-80)
7.1. INLEIDING
Deze perikoop bestaat eigenlijk uit twee stukken: een beschrijving van de
gebeurtenissen rond de geboorte en besnijdenis van Johannes en het Benedictus. Er is
veel gediscussieerd over de herkomst van het Benedictus. Dit lied bevat enkele
verwijzingen naar het huis van David die moeilijk zijn toe te passen op Johannes, die
immers dubbel verankerd is in de priesterlijke lijn. Op deze kwestie wil ik binnen dit
onderzoek echter niet verder ingaan. In dit hoofdstuk beperk ik me tot het verhalende
deel en dan met name tot de naamgeving.
7.2. HIJ MOET JOHANNES GENOEMD WORDEN
In het Oude Testament werden namen doorgaans gegeven bij de geboorte. De Lukasteksten over Johannes en Jezus zijn de belangrijkste aanwijzingen voor naamgeving bij
de besnijdenis. 1 Het ontstaan van deze gewoonte kan wellicht worden verklaard uit de
tekst van Gen. 17, waar het geven van een (nieuwe) naam gekoppeld werd aan de
instelling van de besnijdenis. 2 De mensen die komen om te besnijden, willen het kind
naar zijn vader noemen. Onduidelijk is of zij dit voorstellen vanwege het niet kunnen
spreken van Zacharias. Misschien bestond er een regel dat het kind naar de vader
genoemd werd wanneer deze overleden was of niet in staat een naam te geven?
Er zijn enkele gevallen bekend van het vernoemen van de zoon naar de vader: Buzy
noemt Tobias 1:9, Josephus, A XIV,i,3; BJ V,xiii, 2. 3 Paul Winter noemt nog een
"Eleazar, zoon van Eleazar", en "Judah, zoon van Judah". 4 Misschien is Mk 10:46 een
verhaspeld overgeleverd voorbeeld van hetzelfde principe. Maar het noemen van een
kind naar de grootvader (papponymy) schijnt in priesterlijke kringen indertijd
gebruikelijker te zijn geweest. 5
De stelligheid waarmee Elisabeth zich verzet, doet vermoeden dat zij ook een
angelofanie heeft gehad met de opdracht het kind Johannes te noemen. Veel
commentatoren komen met noodoplossingen om deze passage te verklaren. Zo wordt
er wel een moment van Goddelijke informatie geplaatst tijdens de Visitatio, toen
Elisabeth immers onder invloed van de Heilige Geest was. 6 In de tekst zijn daar echter
geen aanwijzingen voor te vinden. Anderen veronderstellen schriftelijke informatie van
de kant van Zacharias. 7 Psychologisch gezien een zeer voor de hand liggende
mogelijkheid, maar we hebben hier niet te maken met de logica van het dagelijks leven,
maar met de logica van een auteur en zijn tekst. En vanuit die optiek zijn er zwaarwegende bezwaren tegen deze oplossing:
1
D. Buzy, The Life of S. John the Baptist, The Forerunner of our Lord, freely adapted with much additional
matter by the rev. John M.T. Barton, D.D., London 1933, 41.
2
ibid., 41, voetnoot 1. Deze suggestie werd geopperd in: Lagrange, St. Luc, 55.
3
ibid.
4
P. Winter, On the Margin of Luke I, II., in: Studia Theologica 12 (1958), 103-107, 104. Vgl. Brown, B.M.,
369.
5
Brown, B.M., 369.
6
Zo o.a. Ambrosius en Loisy. Buzy, o.c., 42.
7
Zo bijvoorbeeld Buzy zelf: o.c., 42-43.
37
1- Het is niet aan te nemen dat de auteur zijn 'rechtvaardige en onberispelijke'
personage (vgl. Luk 1:6) sluwe trucs laat bedenken om de consequenties van zijn straf
te ontlopen of het door de engel opgelegde goddelijke teken te ontkrachten.
2- De perikelen rond de naamgeving ontstaan juist 'bij de gratie van' het onvermogen
van Zacharias tot communiceren. Aan een actieve briefjesschrijver had men ook in
eerste instantie kunnen vragen hoe het kind moest heten. Lukas voert het idee om bij
Zacharias te informeren in als een laatste uitweg uit het probleem. Het wordt als het
ware ter plekke bedacht...
3- De verwondering van de omstanders in vers 63 geldt niet het weer kunnen spreken
van Zacharias -dat is nog niet aan de orde-, maar het overeenstemmen van de voorkeur
van de beide ouders. Als de auteur gedacht had aan herhaalde communicatie tussen
Elisabeth en Zacharias was daar weinig wonderbaarlijks meer aan geweest. 8
7.3. CONCLUSIES
De perikoop over de naamgeving van Johannes wint duidelijk aan kracht wanneer we
twee afzonderlijke angelofanieën veronderstellen, gevolgd door een onafgebroken
onmogelijkheid tot communicatie tussen de beide ouders. Dat dit laatste praktisch
moeilijk voor te stellen is, is niet relevant: het gaat om het beeld dat de auteur wil
schetsen. Wie zich aan de uiteindelijke Lukaanse redactie wil houden, vindt geen
bevredigende oplossing voor het probleem van het overeenstemmen van de namen die
de beide ouders voorstellen, of hij moet de tekst op een geforceerde manier 'uitbreiden'.
8
Brown, B.M., 370.
38
8: LUKAS 2
8.1. INLEIDING
In paragraaf 4.1. heb ik gesteld dat ook teksten over Jezus onderzocht moeten worden
op een eventuele herkomst uit een Doperdocument. Binnen Luk 1 bleek dit een
vruchtbare onderneming. Ik wil hier kort ingaan op enkele aspecten van Luk 2. Het is
namelijk niet a priori uit te sluiten dat ook in dit hoofdstuk Johannesmateriaal is verwerkt.
8.2. DE RELATIE TUSSEN DE BEIDE HOOFDSTUKKEN
De band tussen de beide hoofdstukken is niet erg sterk. Hoofdstuk 2 laat zich
probleemloos lezen zonder voorkennis van de gegevens uit Lukas 1:
1- Het heeft een eigen openingsformule en introductie van personen. 1
2- De vermelding dat Jozef uit het huis van David was (Luk 1:27) wordt hier nog eens
herhaald (Luk 2:4). 2
3- Niets in hoofdstuk 2 wijst op een maagdelijke geboorte. 3 Er wordt geen melding
gemaakt van voorkennis van de ouders. De uitzondering is vers 21, waar verwezen
wordt naar het bezoek van de engel aan Maria.
Het is geen gewaagde conclusie te stellen dat het hier om twee afzonderlijke tradities
gaat die door de eindredacteur naast elkaar gezet zijn. Lukas 2 laat zich lezen zonder
kennis van Lukas 1. Lukas 1 laat zich evenwel niet afzonderlijk lezen, omdat Jezus nog
geboren moet worden. Maar wanneer we aannemen dat in een oorspronkelijke versie
binnen hoofdstuk 1 alleen sprake was van Johannes en zijn ouders, vormt ook dit een
afgerond geheel. Er is, zoals boven aangegeven, één uitzondering: de verwijzing in Luk
2:21 naar Luk 1:31.
Vers 21 is duidelijk een latere toevoeging, bedoeld om Luk 1 en 2 samen te smeden.
Het is echter tevens een mooi voorbeeld van de gevolgen die een dergelijke operatie
met zich mee brengt: de logica van hoofdstuk 2 wordt er compleet door verstoord. De
geboorte wordt aanvankelijk beschreven als een normale geboorte. Niets wijst erop dat
Jozef of Maria weten welke rol hun kind in de geschiedenis zal gaan spelen. De herders
worden door een engel op de hoogte gebracht van het wonderlijke van de gebeurtenis
en zij maken dit op hun beurt bekend aan de ouders (Luk 2:16-19). De ouders reageren
verbaasd op wat tegen hen gezegd wordt (Luk 2:18-19). Dezelfde verbazing vinden we
in Luk 2:33 en Luk 2:50. De mededeling dat Maria al lang daarvoor door een engel
geheel is ingelicht, is hiermee niet in overeenstemming te brengen. Zeker niet omdat de
reactie van Maria op de angelofanie en het daarbij gegeven teken (Luk 1:38, 45)
verbazing in een latere fase uitsluiten.
Dit vers geeft ons een kijkje in de keuken van de eindredacteur en hoewel het slechts in
een indirect verband staat tot een verondersteld Doperdocument (namelijk via een
redactioneel bewerkte perikoop: Luk 1:26-38) is het een belangrijke steun voor deze
hypothese.
1
Brown, B.M., 244.
ibid.
3
ibid.
2
39
8.3. DE OPDRACHT IN DE TEMPEL (LUK 2:22-39)
De gegevens uit Luk 2:1-21 kunnen verder buiten beschouwing blijven omdat ze voor
een onderzoek naar een Doperbron niet relevant zijn: tijdsbepaling, plaatsbepaling,
geboorte, besnijdenis, reacties van ouders en omstanders laten zich niet combineren
met het Dopermateriaal uit Lukas 1. Met Luk 2:22 begint een nieuw stuk: de opdracht
van het kind in de tempel. De achtergrond voor deze scène wordt gevormd door de
Mozaïsche wetgeving (met name Lev 12:2-4, 6-8; Num 18:15; Ex 13:2,12), en de
presentatie van Samuel (I Sam 1:24-2:11). Dit laatste is een interessant gegeven omdat
tot nu toe de meeste Samuelreferenties betrekking hadden op Johannes en zijn ouders.
Ik wil proberen alle mogelijke aanwijzingen voor een herkomst uit de Doperkring op een
rijtje te zetten. De tekst lijkt daar in eerste instantie weinig aanleiding toe te geven, en
daarom is het bij mijn weten ook nog niet gebeurd.
1- Elisabeths leeftijd en onvruchtbaarheid, haar loflied, het thema van stemverlies, het
bidden om een kind schetsen Zacharias en Elisabeth met trekken van de ouders van
Samuël. Ook een opdracht in de tempel past in dat perspectief. 4 In hoofdstuk 2 is
daarentegen geen sprake van Samueltypologie.
2- "Hun reiniging" in Luk 2:22 kan niet betrekking hebben op de beide ouders omdat de
reiniging alleen de moeder gold. Dit wordt soms gezien als een fout van Lukas. 5 Maar,
Samuel was een Nazireër (I Sam 1:11) en het offer voor een Nazireër is hetzelfde als
dat voor de reiniging van een moeder (vgl. Num 6 met Lev 12): twee jonge duiven. Het
meervoud zou dan verwijzen naar moeder en kind. 6 Nu wordt van Jezus nergens
vermeld dat hij het Nazireaat op zich zou moeten nemen. Gabriël draagt dit uitdrukkelijk
op aan Zacharias (Luk 1:15). 7
3- Het zwaard in vers 35 kan worden opgevat als een verwijzing naar de executie met
het zwaard van Johannes (vgl. Math 14:10-11, Mark 6:27-28, Luk 9:9).
4- De expliciete vermelding van de duiven roept associaties op met de naam en persoon
van Johannes. Cullman 8 heeft er op gewezen (via vergelijking van Math 16:17 met Joh
1:42 en 21:15) dat de naam Jona (=duif) gebruikt kan worden als verkorte vorm van
Johanan/Johannes. Het "teken van Jona" (Luk 11:29) zou dan -in de mond van Jezusverwijzen naar de prediking van Johannes. 9 Naar mijn mening wordt deze associatie
nog versterkt door de aanwezigheid van een duif bij Jezus' doop door Johannes. Bij de
Mandeeërs bestond een klasse van rechtvaardigen die "Duiven" genoemd werd. 10 Het
zou zeer de moeite waard zijn de relatie Johannes de Doper-duiven eens nader te
bekijken.
4
De Samuel-achtergrond heeft misschien zelfs de naam 'geleverd' van de profetes Anna: vgl. Luk 2:36-37
met I Sam 1:26, 2:1-10.
5
R.E. Brown, Gospel Infancy Narrative Research from 1976 to 1986: Part II (Luke), in: C.B.Q. 48 (1986),
600-680, 674.
6
ibid.
7
Hier wijkt het geboorteverhaal van Luk 1 duidelijk af van I Samuel. Daar was het Hanna die spontaan
haar zoon aan God belooft, hier is het de engel die dit als opdracht inbrengt. Ook in Richteren wordt dit
element door de engel ingebracht.
8
W. Wink, John the Baptist in the Gospel Tradition, Cambridge 1968, 22-23.
9
ibid.
10
G.R.S. Mead, The Gnostic John the Baptizer, London 1924, 18-19. Mead citeert ook een zekere
Physiologus (xli): "The Dove … which is John the Baptist".
40
De argumenten zijn niet doorslaggevend, maar het betreft hier ook slechts een formeel
onderzoekje op grond van het uitgangspunt uit paragraaf 4.1. Een soortgelijk
onderzoekje zou nog gedaan kunnen worden naar Luk 2:40-52, maar in deze scriptie zie
ik daar van af.
41
9: HET PROTEVANGELIE VAN JAKOBUS
9.1. INLEIDING
Het Protevangelie van Jakobus is een merkwaardig document. De auteur moet bekend
geweest zijn met de Septuagint en de geboorteverhalen van Mattheüs en Lukas.
Daarnaast is hij op de hoogte geweest van details die hij uit andere bronnen gehaald
moet hebben, zoals het feit dat het voorhangsel van de tempel door meisjes vervaardigd
was. 1 Het verhaal is moeilijk te dateren, maar er wordt wel gedacht aan het midden van
de tweede eeuw. 2 Malcolm Lowe heeft aan de hand van het gebruik van de term
"Ἰουδαῖοι" aangetoond dat de auteur van een deel van het materiaal een Palestijnse Jood
geweest moet zijn. 3
Het voert te ver om hier alle overeenkomsten en verschillen met de tekst van Lukas te
behandelen. Interessant in het kader van dit onderzoek is dat er in het Protevangelie
een persoonsverwisseling voorkomt die een tegenhanger lijkt van de verwarring rond de
zangeres van het Magnificat.
9.2. MARIA OF ELISABETH
De auteur van het Protevangelie geeft een eigen versie van de boodschap van de engel
aan Maria en het bezoek van Maria aan Elisabeth. Als de engel op bezoek komt, is
Maria aan het spinnen. Toen de priesters namelijk besloten dat er een voorhangsel voor
de tempel gemaakt moest worden, lootte Maria "het echte purper en scharlaken"
(ProtJak 10:2).
"En Maria nam het scharlaken en begon te spinnen." (ProtJak 10:2).
"Daarna nam zij het purper, ging op haar stoel zitten en begon te spinnen. En zie,
plotseling stond er een engel van de Heer voor haar ...." (ProtJak 11:1-2).
Hoofdstuk 12 begint dan echter als volgt:
12:1: En zij bewerkte het purper en het scharlaken en bracht het naar de priester. En de
priester zegende haar en zei: "Maria, de Heer God heeft uw naam groot gemaakt en gij
zult gezegend zijn onder alle geslachten der aarde." 2 En Maria was erg verheugd en
ging naar Elisabeth, haar bloedverwante. Zij klopte op de deur en toen Elisabeth het
hoorde wierp zij het scharlaken weg, liep vlug naar de deur en deed hem open."
Plotseling blijkt Elisabeth het scharlaken geloot te hebben! Hier is sprake van een
verhaalfout 4 en wel binnen een zeer kort stuk tekst. Het lijkt onwaarschijnlijk dat een
1
A.F.J. Klijn, Apokriefen van het Nieuwe Testament, deel I, Kampen 1984, 39.
ibid., 37.
3
M. Lowe, IOUDAIOI of the Apocrypha, a fresh Approach to the Gospels of Jamers, Pseudo-Thomas,
Peter and Nicodemus, in: Novum Testamentum XXIII, 1 (1981), 56-90; 59-62.
4
De combinaties vrouw-stof zijn achtereenvolgens:
Maria
purper en
scharlaken
Maria
scharlaken
Maria
purper
Maria
purper en
scharlaken
Elisabeth
scharlaken
Het is dus onmogelijk om het probleem op te lossen door een eenmalige verschrijving aan te nemen.
2
42
dergelijke fout gemaakt wordt door een "vrij scheppend auteur". De fout kan echter ook
niet ontstaan zijn door het bewerken van Lukasmateriaal. De stelling dat de auteur het
element "spinnen" heeft overgenomen en bewerkt uit een bron wordt verder
ondersteund door het verhaaltechnisch niet fraaie gegeven dat Maria twee stoffen loot
en het feit dat het purper en scharlaken ook gescheiden genoemd worden (ProtJak 10:2,
11:1).
Heeft er een versie bestaan waarin (de) twee vrouwen iedere een kleur kregen
toegewezen? In ieder geval kan gesteld worden dat de auteur van het Protevangelie op
dit punt de rollen van Elisabeth en Maria "door elkaar gooit" op een wijze die doet
denken aan de kwesties van de "dienstmaagd" en het Magnificat in Lukas.
Er zijn ook enkele punten waarop de rolverwisseling tussen de twee vrouwen zich niet
afspeelt binnen het Protevangelie, maar tussen die tekst en het Lukasverhaal:
"En zij bleef drie maanden bij Elisabet. Van dag tot dag nam haar schoot in omvang toe
en omdat Maria bang werd ging zij terug naar haar huis en verborg zich voor de
kinderen van Israël." (ProtJak 12:3).
Het is hier Maria en niet Elisabeth die zich verbergt. In ProtJak 13:1 wordt gesproken
over de zesde maand voor Maria, waar in het Lukasevangelie sprake is van de zesde
maand van Elisabeth.
9.3. HYPOTHESE
De auteur van het Protevangelie heeft tenminste één bronnengroep gebruikt:
nieuwtestamentische teksten, en daarbinnen met name Lukas en Mattheüs. Deze
laatste twee worden door hem samengevlochten. Er zijn redenen om nog tenminste één
bron aan te wijzen, want de eindtekst van het Protevangelie bevat enkele merkwaardige
kronkels die niet verklaard kunnen worden uit de pogingen de teksten van Lukas en
Mattheüs te harmoniseren.
Het voert te ver om in dit onderzoek uitgebreid in te gaan op het Protevangelie. Ik wil me
hier beperken tot het opperen van een (gewaagde) hypothese, in de hoop me daar later
nog eens uitgebreider mee bezig te kunnen houden.
Op grond van de persoonsverwisselingen binnen het Protevangelie en tussen die tekst
en het Lukasverhaal, lijkt het mij verdedigbaar dat de auteur van het Protevangelie de
beschikking gehad heeft over dezelfde bron die Lukas gebruikt heeft, namelijk het
"Doperdocument" (eventueel in een andere versie). Geïnspireerd door de
persoonsverwisselingen die hij zo kan vaststellen bij Lukas, zet hij zich aan het werk om
een soortgelijke methode toe te passen op materiaal dat Lukas niet gebruikt of niet
gekend heeft. Hij past de scène(s) met het purper en scharlaken in in zijn verhaal, maar
raakt verstrikt in zijn eigen bewerking en veroorzaakt een plotfout die later zijn werkwijze
zal 'verraden'.
Deze hypothese is wellicht erg gewaagd en wat mager onderbouwd, maar ze is ook niet
zonder meer opzij te schuiven: als er een Doperdocument ten grondslag heeft gelegen
aan Lukas 1, is het niet uit te sluiten dat dit document ook een rol heeft gespeeld bij het
tot stand komen van een ander (later) document. De verhouding tussen de besproken
teksten zou er dan als volgt kunnen uitzien:
43
Het centrale punt in deze theorie is de kwestie rond het purper en scharlaken. In de
literatuur die ik voor dit onderzoek heb bestudeerd, heb ik niets gevonden over deze
toch zeer opvallende persoonsverwisseling. Het Protevangelie wordt doorgaans niet erg
serieus genomen door nieuwtestamentici. De late datering van de eindtekst speelt
hierbij een belangrijke rol. Het is echter zeer wel mogelijk dat bepaalde fragmenten
aanzienlijk ouder zijn dan de omringende tekst.
44
10: TOT BESLUIT
10.1. SAMENVATTING EN CONCLUSIES
Tot slot van dit onderzoek wil ik nog even kort de ondernomen stappen en mijn
voorlopige conclusies op een rijtje zetten.
Ik ben begonnen met een onderzoek naar de persoon van Zacharias. De argumenten
om zijn naam en achtergrond (en die van Elisabeth) als literaire fictie op te vatten, zijn
niet overtuigend.
Ik heb me erg lang bezig gehouden met de vraag of in Luk 11:51 / Math 23:35 verwezen
wordt naar de vader van Johannes. De belangrijkste argumenten vóór deze stelling zijn
de literaire middelen die een dergelijke lezersidentificatie lijken te ondersteunen en de
terminus ad quem voor het tijdperk van de profetenmoorden. Als belangrijkste
tegenargumenten zie ik het zwijgen van de historische bronnen en het 'te hoge' aantal
moorden dat dan in de tempel plaatsgevonden zou moeten hebben. Op grond van de
tegenargumenten lijkt identificatie mij op dit moment onwaarschijnlijk. De beschrijvingen
van de moord op Zacharias bij Origenes en in het Protevangelie kunnen niet gebruikt
worden om deze als historisch feit aan te merken.
Het 'strafkarakter' van het zwijgen dat de engel aan Zacharias oplegt, past niet goed in
de context en is derhalve een mogelijke aanwijzing voor een bewerkingsproces.
In de Griekse tekst is op tekstniveau geen sprake van doofheid van Zacharias, terwijl op
het niveau van het plot Zacharias zowel doof als stom lijkt te zijn. Dit is een sterke
aanwijzing voor een vertaalproces. De pogingen van Anderson om aan te tonen dat de
engel sprak over doofstomheid zijn vooralsnog niet overtuigend.
Er zijn twee opvattingen omtrent een reconstructie van een annunciatie aan Elisabeth.
Winter zag de resten hiervan in Luk 1:26-38; Völter lokaliseerde deze verloren gegane
aankondiging in de huidige Visitatio. Beide visies zijn verdedigbaar. Ik heb me beperkt
tot het weergeven van beide visies en het aandragen van argumenten.
Winter ziet de Visitatio als de bewerking van een perikoop waarin verteld werd hoe
Elisabeth zich verborgen hield. Onderzoek van de relatie tussen de tijdsaanduidingen
met betrekking tot Elisabeths zich verbergen en het bezoek van Maria maakt duidelijk
dat beide elementen niet naadloos op elkaar aansluiten. Dit is wederom een aanwijzing
voor een bewerkingsproces.
De vraag of Lukas oorspronkelijk Elisabeth als de zangeres van het Magnificat bedoeld
heeft, is voor onderzoek naar een Doperdocument niet relevant. Wel relevant is dat de
huidige tekst verschillende problemen oproept die voor een deel ondervangen kunnen
worden door de personages Maria en Elisabeth "in elkaar te schuiven".
Woordspel met namen binnen de lofliederen kan niet gebruikt worden om deze toe te
schrijven aan een Christelijke òf Doperbron.
De perikoop over de naamgeving van Johannes veronderstelt twee afzonderlijke
angelofanieën, gevolgd door een onafgebroken onmogelijkheid tot communicatie tussen
Zacharias en Elisabeth. De huidige tekst voldoet niet om de overeenstemming van de
beide ouders ten volle als teken te laten functioneren.
Luk 2:21 is een mooi voorbeeld van Lukas' werkwijze als redacteur. Dit vers toont aan
hoe "harmonisatiepogingen" tot oneffenheden in de tekst kunnen leiden.
45
Het Protevangelie vertoont een plotfout die zeer verwant lijkt aan de oneffenheden uit
Luk 1. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de auteur van dit geschrift zowel
Lukas kende als een (versie van het) doperdocument en besloot om door Lukas niet
benut materiaal op een soortgelijke wijze te gaan bewerken.
10.2. SLOTWOORD
Dit onderzoek is heel anders geworden dan ik dacht toen ik er aan begon. Toen ik
materiaal begon te verzamelen, dacht ik dat het Protevangelie de voornaamste
argumenten voor het bestaan van een Doperbron zou leveren, maar deze tekst heeft bij
mijn onderzoek niet meer dan een bijrol gespeeld.
Ik heb ook lang gedacht dat de identificatie van de vader van Johannes met de
Zacharias uit Luk 11:51 het centrale punt zou zijn in de opbouw van de argumentatie.
Pas tijdens het herschrijven van het betreffende hoofdstuk kwam ik tot de conclusie dat
die identificatie voor mij voorlopig onacceptabel is.
Ik ben aan dit onderzoek begonnen in de overtuiging dat er een Doperbron heeft
bestaan, maar met de bedoeling het probleem zo neutraal mogelijk te onderzoeken. Ik
ben me er van bewust dat mijn woordkeuze en argumentatieve opbouw op verschillende
plaatsen duidelijk door laten schemeren dat ik niet geheel neutraal ben in deze kwestie.
Ik heb echter getracht zoveel mogelijk te voorkomen dat mijn impliciete uitgangspunt me
het zicht zou ontnemen op tegenargumenten. De plaatsen waar me dat niet gelukt is,
onttrekken zich uit de aard van de zaak aan mijn waarneming, maar het feit dat mijn
uiteindelijke argumenten 'pro' niet samenvallen met degene die ik vooraf had, stelt me
enigszins gerust.
Dit onderzoek heeft mij erg veel geleerd, zowel over Luk 1 als over mogelijke
benaderingswijzen van een probleem. Er zijn zonder twijfel nog veel meer argumenten
pro en contra aan te voeren, er zijn andere hypothesen te bedenken en andere
gezichtspunten in te nemen. De discussie over Lukas en Doperbronnen zal me bezig
blijven houden en ik zal zeker -voor zo ver dat in mijn bereik ligt- nieuwe ontwikkelingen
blijven volgen.
Nijmegen, 24 november 1990.
46