NL9500346A - Voederinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Voederinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een voederinrichting voor het toevoeren van voer aan een voederbak, omvattende een toevoerbuis die aan een eerste uiteinde is verbonden met een voerreservoir en aan een tweede uiteinde boven de voederbak is gelegen, welke voederinrichting verder is voorzien van een verplaatsbaar element waarmee in bedrijf door een dier de toevoer van voer naar de voederbak activeerbaar is.

Een dergelijke, uit de internationale octrooiaanvrage WO 93/1365 bekende voederinrichting voor dieren zoals varkens, is voorzien van een vertikale toevoerbuis waarvan het tweede uiteinde in horizontale richting verplaatsbaar is en het verplaatsbare element vormt. Bij het verplaatsen van het tweede uiteinde komt de opening in het tweede uiteinde vrij en kan voer uit de opening stromen. Deze inrichting is geschikt voor het toevoeren van vast voer. Voor het toevoeren van zogenaamde brij die verschillende soort vast voer alsmede vloeibaar voer omvat is de bekende inrichting niet geschikt aangezien het vloeibare gedeelte van de brij nagenoeg onbeperkt uit de opening zal blijven stromen.

Bij een andere bekende voederinrichting wordt met behulp van een computer een voorafbepaalde hoeveelheid voer of voorafbepaalde tijdstippen in voederbak gestort. Hierbij is de vraag naar voer en het aanbod naar voer nooit optimaal op elkaar afgestemd.

Bij een andere bekende voederinrichting wordt met behulp van een sensor gemeten of de voederbak vol genoeg is en wordt de voederbak bijgevuld ongeacht de behoefte aan voer.

De uitvinding beoogt een voederinrichting te verschaffen die onder meer geschikt is voor brijvoer, waarbij afhankelijk van de behoefte aan voer van de dieren de voederbak wordt gevuld maar waarbij ongewenst uitstromen van voer uit de toevoerbuis wordt voorkomen.

Dit doel wordt bij de voederinrichting volgens de uitvinding bereikt doordat met behulp van het verplaatsbare element een elektrische en/of pneumatische schakelaar bedienbaar is, waarmee een elektrische en/of pneumatische klep tussen het voerreservoir en de toevoerbuis schakel baar is van een gesloten naar een geopende stand.

Door middel van de klep wordt de toevoer van voer naar de voederbak volledig afgesloten zodat noch vast noch vloeibaar voedsel ongewenst uit de toevoerbuis kan stromen. De klep wordt elektrisch, pneumatisch of electro-pneumatisch bediend om een voldoende grote afsluitkracht te kunnen garanderen. Het openen van de klep vindt plaats doordat een hongerig dier het verplaatsbare element beweegt, waardoor een schakelaar wordt bediend en vervolgens de klep wordt geopend. De schakelaar kan bijvoorbeeld een elektrische schakelaar zijn waarmee de elektro-pneuma-tische klep wordt bekrachtigd en geopend.

Opgemerkt wordt dat er een watertoevoer!nrichting bekend is waarbij een dier zelf mechanisch een klep opent. Het dier moet hierbij een kracht leveren die ten minste gelijk is aan de afsluitkracht van de klep. Daardoor kan de afsluitkracht slechts relatief gering zijn en is de klep niet geschikt voor brijvoer waarbij vaste bestanddelen van de brij de klep kunnen verhinderen terug te keren naar de gesloten stand.

Bij de voederinrichting volgens de uitvinding is de door het dier te leveren kracht onafhankelijk van de door de klep te leveren afsluitkracht, waardoor de afsluitkracht zo kan worden ingesteld dat de klep altijd zal sluiten ongeacht de aanwezigheid van vaste bestanddelen van de brij. De vaste bestanddelen van de brij worden door de klep weggedrukt of gebroken.

Een uitvoeringsvorm van de voederinrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat het verplaatsbare element een concentrisch om de toevoerbuis gelegen hulpbuis i s die in de 1 engterichting van de toevoerbuis tegen de zwaartekracht in verplaatsbaar is, waarbij de schakelaar in een verlengde van de hulpbuis op de buitenzijde van de toevoerbuis is gelegen.

Een dergelijke hulpbuis is relatief eenvoudig en robuust te fabriceren.

Een andere uitvoeringsvorm van de voederinrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat de klep een pneumatisch activeerbare membraanklep is.

Met behulp van een dergelijk relatief goedkope membraanklep kan de toevoer van voer door de toevoerbuis met een relatief grote kracht worden afgesloten.

Een verdere uitvoeringsvorm van de voederinrichting volgens de uitvinding wordt gekenmerkt doordat een door een dier te verplaatsen deel van het verplaatsbare element tussen randen en bodem van de voederbak is gelegen.

Het is gebleken dat dieren het verplaatsbare element alleen zullen bedienen indien het verplaatsbare element vrij toegankelijk is. Indien het verplaatsbare element in het voer is gelegen zal het niet worden bediend. Hierdoor wordt voorkomen dat de klep kan worden geopend terwijl de voederbak nog gevuld is, zodat verspillen van voer wordt voorkomen.

De uitvinding wordt verder toegelicht aan de hand van de tekening, waarin

Fig. 1 een voederinrichting volgens de uitvinding weergeeft en,

Fig. 2 een membraanklep van de in Fig. 1 weergegeven inrichting toont gezien in de richting II-II.

In de figuren zijn overeenkomende onderdelen voorzien van eenzelfde verwijzingscijfer.

Fig. 1 toont een voederinrichting 1 die is voorzien van een metalen voederbak 2 en een metalen toevoerbuis 3. De toevoerbuis 3 is aan een eerste uiteinde 4 aangesloten op een voerringleiding (niet weergegeven) die is verbonden met een voerreservoir (niet weergegeven). Voer wordt door de ringleiding gepompt en via de toevoerbuis 3 naar de voederbak 2 gevoerd. Alle voederbakken in een stal zijn via de ringleiding verbonden met hetzelfde voerreservoir. Als alternatief kan elke voederbak zijn voorzien van een eigen voerreservoir of zijn aangesloten op verschillende ringleidingen.

De toevoerbuis 3 is vertikaal opgesteld en verbonden met vertikale wanden 5 van de voederbak 2. Om een tweede uiteinde 6 van de toevoerbuis 3 is een hulpbuis 7 concentrisch gelegen. De hulpbuis 7 is voorzien van een evenwijdig aan de toevoerbuis 3 gelegen stang 8 die in twee geleideplaten 9 is gelagerd. De stang 8 is aan een van de hulpbuis 7 afgekeerd uiteinde 8’ voorzien van schroefdraad waarop moeren 10’, 10" zijn bevestigd die aan weerszijden van de bovenste geleideplaat 9 zijn gelegen. Met behulp van de moeren 10’ is de afstand van de hulpbuis 7 tot een bodem 21 van de voederbak 2 instelbaar. Met behulp van de moeren 10" is de afstand instelbaar waarover de hulpbuis 7 tezamen met de stang 8 in de richting van de pijl P verplaatsbaar is. Nabij het van de hulpbuis 7 afgekeerde uiteinde 8’ van de stang 8 is een elektrisch schakelaar 11 gelegen die is voorzien van een in het verlengde van de stang 8 uitstrekkend schakel element 12. De schakelaar 11 is bevestigd op de toevoerbuis 3 en verbonden met een regeleenheid (niet weergegeven).

Nabij het eerste uiteinde 4 van de toevoerbuis 3 is een membraanklep 13 gelegen waarmee de toevoer van voer afkomstig van het voerreservoir kan worden afgesloten. De membraanklep 13 is via elektrische contacten 14 verbonden met de regel eenheid. De membraanklep 13 is aangesloten op een persluchtleiding (niet weergegeven).

In Fig. 2 is de membraanklep 13 gedetailleerder weergegeven. De membraanklep 13 is voorzien van een kunststoffen huis 15 waarin door middel van een profiel 16 een vernauwing van een doorgang door het huis 15 is aangebracht. Tegenover het profiel 16 is een membraan 17 gelegen met behulp waarvan de doorgang door het huis 15 kan worden afgesloten. In de in Fig. 2 weergegeven geopende stand van het membraan 17 kan voer in de door de pijlen 18 weergegeven richting door het huis 15 stromen. Indien er perslucht via een kanaal 19 op het membraan 17 wordt aangebracht, wordt het membraan 17 vervormd en tegen het profiel 16 gedrukt waardoor de doorgang door het huis 15 wordt afgesloten en er geen voer meer naar de voederbak 2 kan stromen. De perslucht kan bijvoorbeeld met een druk van 10 bar worden aangebracht, waardoor er een relatief grote afsluitkracht van het membraan 17 op het profiel 16 wordt verkregen.

De werking van de voederinrichting 1 is als volgt. In de beginsituatie staat er op de membraanklep 13 perslucht zodat de membraanklep 13 is gesloten. Een hongerig dier, bijvoorbeeld een varken, duwt onder tegen de hulpbuis 7 waardoor de hulpbuis 7 in de richting van de pijl P wordt verplaatst. Hierdoor wordt de met de hulpbuis 7 verbonden stang 8 eveneens verplaatst en wordt met behulp van het uiteinde 8’ van de stang 8 het schakel element 12 van de schakelaar 11 ingedrukt. Vervolgens wordt er een elektrisch signaal van de schakelaar 11 naar de regeleenheid gestuurd. Met behulp van de regeleenheid wordt vervolgens een elektrisch signaal naar de gesloten membraanklep 13 gestuurd waardoor in de membraanklep 13 de persluchttoevoer wordt afgesloten. Het kunststoffen membraan 17 zal door de druk van het voer in de ringleiding en de verende werking van het materiaal van het membraan 17 de oorspronkelijke, in Fig. 2 weergegeven vorm aannemen waardoor de membraanklep 13 wordt geopend en voer door de toevoerbuis 3 naar de voederbak 2 stroomt. De tijd gedurende welke de membraanklep 13 open blijft is met behulp van de regeleenheid instelbaar. Na het verstrijken van de vooraf ingestelde tijd wordt de persluchttoevoer naar de membraanklep weer geopend, wordt het membraan 17 wederom tegen het profiel 16 gedrukt en de voertoevoer door de toevoerbuis 3 onderbroken. Telkens als het dier met behulp van de hulpbuis 7 de schakelaar 1 bediend zal er voer naar de voederbak 2 stromen. Om te voorkomen dat er voer naar de voederbak 2 stroomt terwijl de voederbak 2 al is gevuld, is het nabij het uiteinde 6 gelegen uiteinde van de hulpbuis 7 tussen randen 20 en de bodem 21 van de voederbak gelegen. Nadat de klep 13 een enkele keer of een aantal malen is geopend is de voederbak 2 gevuld en bevindt de hulpbuis 7 zich ten minste gedeeltelijk in het voer. Het dier kan de hulpbuis 7 nu alleen verplaatsen door de snuit in het voer te steken. Het is gebleken dat de dieren dit niet doen en eerst het voer opeten alvorens de hulpbuis 7 opnieuw te verplaatsen.

De tijd gedurende welke de klep 13 is geopend wordt zodanig ingesteld dat het voer nooit voorbij de randen 20 van de voederbak 2 komt zodat overstromen van de voederbak wordt voorkomen.

In plaats van een hulpbuis is het ook mogelijk om een ander verplaatsbaar element toe te passen dat separaat van de toevoerbuis wordt opgesteld.

Het is mogelijk om het verplaatsbare element in plaats van een translerende beweging een roterende of kantelende beweging te laten uitvoeren, bijvoorbeeld zoals in de bovengenoemde internationale octrooiaanvrage. Door de beweging van het verplaatsbare element wordt een schakelaar bediend waardoor een klep in een toevoerbuis van een gesloten naar een geopende stand wordt gebracht en voer naar de voederbak kan stromen.

Claims (7)

1. Voederinrichting voor het toevoeren van voer aan een voederbak, omvattende een toevoerbuis die aan een eerste uiteinde is verbonden met een voerreservoir en aan een tweede uiteinde boven de voederbak is gelegen, welke voederinrichting verder is voorzien van een verplaatsbaar element waarmee in bedrijf door een dier de toevoer van voer naar de voederbak activeerbaar is, met het kenmerk, dat met behulp van het verplaatsbare element een elektrische en/of pneumatische schakelaar bedienbaar is, waarmee een elektrische en/of pneumatische klep tussen het voerreservoir en de toevoerbuis schakel baar is van een gesloten naar een geopende stand.

2. Voederinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het verplaatsbare element een concentrisch om de toevoerbuis gelegen hulpbuis is die in de lengterichting van de toevoerbuis tegen de zwaartekracht in verplaatsbaar is, waarbij de schakelaar in een verlengde van de hulpbuis op de buitenzijde van de toevoerbuis is gelegen.

3. Voederinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de hulpbuis is voorzien van een langgerekte stang waarmee de schakelaar bedienbaar is.

4 Voederinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de klep een pneumatisch activeerbare membraanklep is.

5 Voederinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de voederinrichting is voorzien van een regeleenheid waarmee de openingstijd van de klep regelbaar is.

5 Voederinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een door een dier te verplaatsen deel van het verplaatsbare element tussen randen en bodem van de voederbak is gelegen. 7 Voederinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat een nabij het tweede uiteinde van de toevoerbuis gelegen uiteinde van de hulpbuis tussen randen en bodem van de voederbak is gelegen.

8. Voederinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen de toevoerbuis en het voerreservoir een voerringleiding is gelegen.