NL9400611A - Hefinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Hefinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een hefinrichting · voor het heffen van in hoofdzaak min of meer parallelepipedumvormige bakken en dergelijke, voorzien van een gestel en van door het gestel ondersteunde aankoppel organen met behulp waarvan het gestel nabij de bovenzijde en/of onderzijde van een bak of dergelijke met de bak of dergelijke kan worden gekoppeld, zodanig, dat de desbetreffende bak of dergelijke met behulp van de hefinrichting kan worden opgetild.

Een dergelijke hefinrichting is bekend uit het Amerikaanse octrooi schrift 4.149.647. Dergelijke hefinrichtingen worden veelal gebruikt voor het overslaan van containers, di.e veelal door parallelepipedumvormige bakken worden gevormd. Ook andere vormen van containers, zoals tankcontainers en containers, die indien leeg, samengeklapt kunnen worden en dergelijke zijn echter eveneens denkbaar. Daarnaast worden dergelijke hefinrichtingen ook wel gebruikt voor het al dan niet samen met een container optillen van een voor het tranport van de container gebruikt voertuig, bijvoorbeeld zogenaamde "swap bodies" en/of voor het verplaatsen van zogenaamde wissellaadbakken.

De bekende hefinrichtingen zijn veelal voorzien van aankoppel-organen in de vorm van om zich omhoog uitstrekkende draaiingsassen draaibare pennen, die van bovenaf in nabij de bovenzijde van de bak aangebrachte gaten kunnen worden gestoken en door verdraaiing in deze gaten kunnen worden vergrendeld (zogenaamde "twistlocks").

Verder zijn dergelijke hefinrichtingen ook veelal voorzien van poten, die vanuit een werkzame stand, waarin de poten zich vanaf het de poten ondersteunende gestel naar beneden toe uitstrekken omhoog gezwenkt kunnen worden in een niet werkzame stand. Aan hun vrije einden zijn dergelijke poten veelal voorzien van aankoppelorganen in de vorm van uitstekende sloffen, die onder een op te tillen bak of dergelijke kunnen worden gestoken, zodat bij het optillen de bak of dergelijke op deze aankoppelorganen rust.

Het gebruik van de bovenbeschreven "twist!ocks" vereist, dat nabij de bovenzijde van de bak in de hoekpunten van de bak blokvormige organen zijn aangebracht, waarin de pennen kunnen worden gestoken. In vele gevallen worden dergelijke in het inwendige van de bak uitstekende blokvormige organen als hinderlijk ondervonden, in het bijzonder bij het laden en lossen van een dergelijke bak.

Om aan dit nadeel tegemoet te komen zijn er nu dergelijke bakken voorgesteld, die aan zijkanten zijn voorzien van middelen waarop kan worden aangegrepen voor het heffen van de bak of dergelijke.

Met de uitvinding wordt nu beoogd een hefinrichting van bovengenoemde soort te verschaffen, die ook geschikt is voor het optillen van bakken of dergelijke, die aan zijkanten zijn voorzien van middelen, die een heffen mogelijk maken.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat het gestel is voorzien van verdere aankoppel organen met behulp waarvan het gestel van de hefinrichting aan zijkanten van een bak of dergelijke met de bak of dergelijke kan worden gekoppeld.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding is een universeel toepasbare hefinrichting verkregen, die zowel nabij de bovenzijde en/of nabij de onderzijde als aan de zijkanten van een bak of dergelijke met een bak of dergelijke kan worden gekoppeld voor het heffen en verplaatsen van een bak of dergelijke. Hierdoor kan een en dezelfde hefinrichting worden gebruikt voor het verwerken van verschillend uitgevoerde bakken of dergelijke, zodat een optimale overslag kan worden gerealiseerd.

In een gunstige uitvoeringsvorm zijn de verdere aankoppel organen paarsgewijs opgestelde haakvormige elementen, die ten opzichte van het gestel verstelbaar zijn, zodanig, dat zij in en uit in de zijkanten van een bak aangebrachte uitsparingen kunnen worden gestoken. Hierbij kan een eenvoudige en snelle aankoppeling van aan de langszijden van uitsparingen voorziene bakken aan de hefinrichting worden gerealiseerd.

Een eenvoudige uitvoeringsvorm is daarbij te bereiken, indien de verdere aankoppelorganen ten opzichte van het gestel verschuifbaar zijn in een naar elkaar toe en een van elkaar afgekeerde richting.

Volgens een verder aspect van de uitvinding wordt daarbij een bijzonder doelmatige opbouw van de hefinrichting verkregen, indien de verdere aankoppelorganen verbonden zijn met de aankoppelorganen, die geschikt zijn voor aangrijping op de onderzijde van een bak, daar dergelijke aankoppelorganen voor het aangrijpen op de onderzijde van een bak in het algemeen ook ten opzichte van het gestel in een naar elkaar toe en een van elkaar afgekeerde richting beweegbaar zijn.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven mogelijk uitvoerings- voorbeeld van een hefinrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont in perspectief een hefinrichting volgens de uitvinding voorzien van opklapbare poten, die in een werkzame stand zijn afgebeeld.

Figuur 2 toont de in figuur 1 weergegeven inrichting met de· poten opgeklapt in een niet werkzame stand.

Figuur 3 toont een zijaanzicht op de in figuur 1 weergegeven inrichting.

Figuur 4 toont een zijaanzicht op de in figuur 2 weergegeven inrichting.

Figuur 5 toont een bovenaanzicht op de hefinrichting volgens de uitvinding, waarbij aan de linkerzijde van de figuur een poot in een omhoog geklapte stand en zo veel mogelijk naar het midden van de inrichting teruggetrokken stand is weergegeven, terwijl in het rechter gedeelte van figuur 5 een poot in een uitgeschoven werkzame stand is opgesteld.

Figuur 6 toont de in figuur 2 weergegeven inrichting gedeeltelijk in aanzicht en gedeeltelijk in doorsnede gezien in de richting volgens pijl VI in figuur 2.

De in de figuren weergegeven inrichting omvat een gestel 1, dat op op zichzelf bekende wijze is voorzien- van middelen met behulp waarvan het gestel met een kraan, heftruck of dergelijk hijswerktuig kan worden verbonden.

Het gestel 1 omvat een langgestrekte kokervormige balk 2 waarin een tweetal verdere balken 3 en 4 telescopisch verschuifbaar zijn opgenomen. Deze balken 3 en 4 kunnen bijvoorbeeld met behulp van verstelcylinders 5 resp. 6 in de lengterichting van de balk 2 meer of minder uit de balk 2 worden uitgeschoven resp. in de balk 2 worden ingeschoven.

Aan het buiten de balk 2 uitstekende uiteinde van de balk 3 is een zich loodrecht op de lengterichting van de balk 3 uitstrekkende balk 7 bevestigd. Op soortgelijke wijze is aan het buiten de balk 2 uitstekende uiteinde van de balk 4 een balk 8 bevestigd. Aan de uiteinden van de balken 7 en 8 zijn op op zichzelf bekende wijze om verticale draaiingsassen verdraaibare pennen 9 aangebracht.

Aan de naar elkaar toegekeerde zijden van de balken 7 en 8 zijn zich evenwijdig aan deze balken 7 en 8 uitstrekkende kokervormige balken 10 aangebracht, die met de balken 7 resp. 8 onder meer zijn verbonden door tussen deze balken aangebrachte schoorplaten 11. In ieder van de balken 10 zijn een tweetal kokervormige balken of schuifstukken 12 telescopisch verschuifbaar opgenomen. Ieder van deze schuifstukken 12 is ten opzichte van de kokerbalk 11 verschuifbaar met behulp van een verstel cylinder 13, waarvan het cylinderhuis 14 met een uiteinde is vastgezet aan een in het inwendige van de gestelbalk 10 aangebrachte steun 15. Het vrije uiteinde van de zuigerstang 16 van de verstel cylinder 13 is bevestigd aan een bij een uiteinde van het schuifstuk 12 aangebrachte steun 17.

Aan de van elkaar afgekeerde uiteinden van de schuifstukken 12 zijn bij de bovenzijden van deze schuifstukken steunen 18 aangebracht. Aan deze steunen zijn met behulp van zich in hoofdzaak evenwijdig aan de lengterichting van het gestel 1 uitstrekkende assen 19 koppelstukken 20 zwenkbaar verbonden. Deze koppelstukken zijn ten opzichte van de schuifstukken 12 om de assen 19 verzwenkbaar met behulp van verstel cylinders 21 waarbij een cylinderhuis 22 van de verstelcylinder 21 met behulp van een zich evenwijdig aan de as 19 uitstrekkende pen 23 scharnierend met het desbetreffende schuifstuk 12 is verbonden, terwijl het vrije buiten het cylinderhuis 22 gelegen uiteinde van een zuigerstang 24 van de verstelcylinder 21 met behulp van een zich evenwijdig aan de as 19 uitstrekkende pen 25 met het koppelstuk 20 is verbonden. Aan ieder van de vier koppelstukken 20 is met behulp van een de as 19 ten minste nagenoeg loodrecht kruizende of snijdende as 26 een uiteinde van een poot 27 scharnierend gekoppeld. Iedere poot 27 is ten opzichte van het bijbehorende koppelstuk 20 om de as 26 verzwenkbaar met behulp van een tussen de poot 27 en het desbetreffende koppelstuk 20 aangebrachte verstelcylinder 28. Aan het vrije uiteinde van iedere poot is een slof of voetplaat 29 aangebracht, die ten opzichte van de desbetreffende arm verzwenkbaar is om een zich evenwijdig aan de as 26 uitstrekkende as 30.

Aan het nabij de as 26 gelegen uiteinde van iedere poot 27 is een kokervormige balk 31 met een uiteinde aan de poot 27 bevestigd, zodanig, dat in zijaanzicht gezien (figuur 3) deze kokervormige balken zich dwars op de lengterichting van de poten 27 uitstrekken.

De verbinding tussen de uiteinden van de poten 27 en de kokervormige balken 31 is verstevigd met behulp van schoorplaten 32 (ter wille van de duidelijkheid van de figuur niet afgebeeld in figuur 2).

In de in figuur 3 weergegeven stand, waarin de poten 27 zich vanaf de de poten ondersteunende balken 10 en schuifstukken 12 in een werkzame stand naar beneden toe uitstrekken strekt de kokervormige balk 31, die, gezien in figuur 3, met de linker poot is verbonden, zich vanaf zijn bevestigingspunt aan deze linker poot enigszins schuin naar beneden toe uit terwijl daarentegen de kokervormige bak 31,· die gezien in figuur 3 met de rechter poot is verbonden, zich vanaf zijn bevestigingspunt aan de rechter poot enigszins schuin omhoog uitstrekt. Hierdoor wordt bewerkstelligd, dat in de opgeklapte stand van de poten, zoals weergegeven in figuren 2 en 4, waarin de gezien in figuur 3 rechts gelegen poot zich vanaf zijn zwenkas 26 schuin omhoog uitstrekt en boven de gezien in figuur 3 links gelegen poot is gelegen, die zich in de opgeklapte stand vanaf zijn zwenkas 26 enigszins schuin naar beneden uitstrekt, de beide met deze poten 27 verbonden kokervormige balken 31 zich ten minste nagenoeg verticaal uitstrekken.

In ieder van de kokervormige balken 31 is een verdere balk 33 verschuifbaar opgenomen. Aan het buiten de kokervormige balk 31 uitstekende uiteinde van de balk 33 is een haakvormig orgaan 34 bevestigd, dat aan zijn vrije uiteinde een uitstekende neus 35 heeft (figuren 2, 6). De opstelling is daarbij zodanig, dat de neuzen 35 van een tweetal met door een gestel balk 10 ondersteunde schuifstukken 12 verbonden haakvormige organen 34 naar elkaar toegekeerd zijn, zoals in het bijzonder duidelijk zal zijn uit figuren 2 en 6.

In het inwendige van de gestelbalken 31 en 33 is een verstel-cylinder 36 opgenomen. Het cylinderhuis 37 van de verstelcylinder is met het nabij de pen 26 gelegen uiteinde van de balk 31 met de balk 31 verbonden met behulp van een koppelpen 38. Het buiten het cylinderhuis 37 uitstekende deel van de zuigerstang 39 van de verstelcyl inder is met zijn vrije uiteinde verbonden met het op het haakvormige orgaan 34 aansluitende uiteinde van de gestelbalk 33 met behulp van een zich evenwijdig aan de pen 38 uitstrekkende pen 40. Het zal duidelijk zijn, dat met behulp van de verstelcyl inder 36 de balk 33 telescopisch verschuifbaar is ten opzichte van de balk 31.

In de omhoog geklapte stand van de poten, zoals afgebeeld in figuren 2 en 4 en indien de schuifstukken 12 geheel zijn ingeschoven, zoals weergegeven in de linker gedeelten van figuren 5 en 6 strekken de aan de armen 27 bevestigde balken 31 zich vanaf hun bevestigingspunten aan de poten 27 langs de gestelbalken 7 resp. 8 naar beneden toe uit. Indien door een of ander reden de druk in.de verstelcylinders 28 in deze omhoog geklapte stand van de poten 27 zal wegvallen kunnen de poten toch niet om de zwenkassen 26 naar beneden draaien, daar een dergelijke verdraaiing van de poten dan wordt tegengegaan door de gestelbalken 31, die aan komen te liggen tegen de naar elkaar toegekeerde zijden van de beide gestelbalken 7 en 8. Indien in deze stand ook de gestelbalken 33 met de door deze gestelbalken 33 ondersteunde haakvormige organen 34 zo ver mogelijk in de gestelbalken 31 zijn teruggetrokken met behulp van de verstel cylinders 36 kan de inrichting gebruikt worden voor het verplaatsen van containers of dergelijke onder gebruikmaken van de door de pennen 9 gevormde aankoppelorganen. Met de hefinrichting kan dan zodanig gemanipuleerd worden, dat deze pennen 9 zullen worden ingestoken in vanaf de bovenzijde van de container of dergelijke toegankelijke gaten, waarna op gebruikelijke wijze de hefinrichting aan de desbetreffende container kan worden vastgezet door verdraaiing van de pennen 9 met niet nader weergegeven middelen. Deze uitvoering is op zich bekend en zal hier dan ook niet nader behoeven te worden beschreven. Daarbij kunnen ter aanpassing van de hefinrichting aan de lengte van de container de balken 3 en 4 meer of minder ver ten opzichte van de hoofdbalk 2 worden verschoven.

Zoals in het bijzonder uit het linker gedeelte van figuur 5 blijkt liggen hierbij de opgeklapte poten en dergelijke binnen de uiteinden van de balken 7, zodat met behulp van de pennen 9 opgetilde bakken dicht tegen elkaar geplaatst kunnen worden.

In deze omhoog geklapte stand van de poten 27 kan ook gebruik worden gemaakt van de verdere door de haakvormige organen 34 gevormde aankoppelorganen. Hiertoe worden de de haakvormige organen 34 dragende balken 33 met behulp van de verstel cylinder 39 uitgeschoven. Door het gelijktijdig naar buiten schuiven van de schuifstukken 12 uit de kokerbalken 10 kan de afstand tussen de haakvormige organen zodanig vergroot worden, dat deze afstand een weinig groter is dan de breedte van een op te nemen container of dergelijke bak, bijvoorbeeld een container 41 zoals schematisch in streep-stippellijnen in figuur 1 is aangeduid. Een dergelijke container zal dan nabij zijn bovenzijde zijn voorzien van in de zijwanden van de container aangebrachte gaten of dergelijke uitsparingen. De haakvormige organen 35 worden ter hoogte van deze gaten of uitsparingen opgesteld en vervolgens met behulp van de verstel-cylinders 13 weer in een naar elkaar toegekeerde richting geschoven, zodat deze haakvormige organen in de in de zijwanden van de container of dergelijke aangebrachte gaten of uitsparingen ingrijpen waarna de container of dergelijke met de zo met behulp van de haakvormige aankoppelorganen 33 aan de container of dergelijke gekoppelde hefinrichting kan worden opgetild.

Een derde gebruiksmogelijkheid van de inrichting volgens de uitvinding is met de poten in de naar beneden geklapte stand, zoals is afgebeeld in figuur 1. Hierbij zullen ook- de beide schuifstukken 12 naar buiten geschoven zijn met behulp van de in de balk 10 gelegen verstel-cylinders 13. Verder zullen de poten 27 om de zwenkassen 26 naar beneden zijn gezwenkt in de in figuren 1 en 4 weergegeven stand. Daarbij liggen aan de kokervormige balken 31 bevestigde aanslagstukken 42 ter hoogte van de uiteinden van de gestelbalken 7 zodat voorkomen wordt, dat in de naar beneden geklapte stand van de poten 27 deze poten met behulp van de verstel cylinders 13 op ongewenste wijze naar elkaar toe bewogen kunnen worden.

In de naar beneden geklapte-stand van de poten kunnen de poten 27 met behulp van de verstelcylinders 21 om de zwenkassen 19 worden verzwenkt vanuit een stand, waarin de door de sloffen 29 gevormde aankoppelmiddelen, in bovenaanzicht gezien, naast een container, bak of dergelijke zijn gelegen, naar een stand, waarin de uiteinden van deze door sloffen gevormde aankoppelmiddelen onder de onderzijde van een op te nemen bak, container of dergelijke grijpen zodat bij het omhoog bewegen van de hefinrichting de desbetreffende bak 41 en/of trailer 43 of dergelijke, op deze door sloffen gevormde aankoppelmiddelen rustend, kan worden opgetild.

Uit bovenstaande beschrijving zal het duidelijk zijn, dat door gebruikmaken van de constructie volgens de uitvinding een hefinrichting is verkregen, met behulp waarvan verschillend uitgevoerde resp. op verschillende manieren op te tillen containers, bakken of dergelijke te verplaatsen zijn. Daarbij zijn de door de haakvormige organen gevormde aankoppel elementen evenals de de poten dragende aankoppel elementen met behulp van dezelfde verstelmiddelen dwars op de lengterichting van het gestel van de hefinrichting verplaatsbaar, zodat een optimaal gebruik van deze verstelmiddelen kan worden gemaakt. Indien gewenst zou men echter de inrichting ook zo kunnen uitvoeren dat de poten en de haakvormige organen onafhankelijk van elkaar verplaatsbaar zijn.

Hoewel in bovenbeschreven uitvoeringsvoorbeeld de verstelmiddelen zijn uitgevoerd als verstelcylinders zal het duidelijk zijn, dat, indien gewenst, ook andersoortige verstelmiddelen kunnen worden gebruikt voor het verstellen van de verschillende onderdelen van de inrichting ten opzichte van elkaar.

Claims (12)

1. Hefinrichting voor het heffen van in hoofdzaak min of meer parallelepipedumvormige bakken en dergelijke, voorzien van een gestel en van door het gestel ondersteunde aankoppelorganen met behulp waarvan het gestel nabij de bovenzijde en/of onderzijde van een bak of dergelijke met de bak of dergelijke kan worden gekoppeld, zodanig, dat de desbetreffende bak of dergelijke met behulp van de hefinrichting kan worden opgetild, met het kenmerk, dat het gestel is voorzien van verdere aankoppelorganen met behulp waarvan het gestel van de hefinrichting aan zijkanten van een bak of dergelijke met de bak of dergelijke kan worden gekoppeld.

2. Hefinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de verdere aankoppelorganen paarsgewijs opgestelde haakvormige elementen zijn, die ten opzichte van het gestel verstelbaar zijn, zodanig, dat zij in en uit in zijkanten van een bak of dergelijke aangebrachte uitsparingen kunnen worden gestoken.

3· Hefinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de verdere aankoppelorganen ten opzichte van het gestel verplaatsbaar zijn in een naar elkaar toe en een van elkaar afgekeerde richting.

4. Hefinrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de verdere aankoppelorganen zijn verbonden met ten opzichte van het gestel verplaatsbare gesteldelen, die tevens aankoppelorganen ondersteunen, die nabij de onderzijde van een bak of dergelijke op een bak of dergelijke kunnen aangrijpen.

5. Hefinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de verdere aankoppelorganen en de aankoppelorganen, die nabij de onderzijde van een bak of dergelijke op een bak of dergelijke kunnen aangrijpen ten opzichte van het gestel verplaatsbaar zijn in een richting dwars op de lengterichting van het gestel.

6. Hefinrichting volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de verdere aankoppelorganen en de aankoppelorganen, die nabij de onderzijde van een bak of dergelijke op een bak of dergelijke kunnen aangrijpen ten opzichte van het gestel verzwenkbaar zijn om zich dwars op de lengterichting van het gestel uitstrekkende zwenkassen.

7. Hefinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hefinrichting is voorzien van schuifstukken, die dwars op de lengterichting van het gestel ten opzichte van het gestel verschuifbaar zijn, terwijl aan de vrije uiteinden van deze schuifstukken poten zijn gekoppeld, die ten opzichte van de schuifstukken verzwenkbaar zijn tussen een werkzame stand, waarin de poten van het gestel afhangen en aan de ondereinden van de poten aangebrachte aankoppel organen kunnen aangrijpen op een bak of dergelijke en een opgeklapte stand, terwijl aan de nabij de schuifstukken gelegen uiteinden van de poten de verdere aankoppel organen met de poten zijn verbonden.

7. Hefinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de verdere aankoppel organen zijn bevestigd aan gesteldelen, die dwars op de lengterichting van de poten verstelbaar zijn.

8. Hefinrichting volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat aan de nabij de schuifstukken gelegen uiteinden van de poten dwars op de poten uitstrekkende balken zijn bevestigd, waarin de verdere aankoppelorganen dragende steundelen verschuifbaar zijn opgenomen.

9. Hefinrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat bij twee aan een langszijde van de hefinrichting gelegen poten de aan de ene poot bevestigde balk een hoek met de desbetreffende poot insluit, die afwijkt van de hoek, die de aan de andere poot bevestigde balk met de desbetreffende balk insluit.

10. Hefinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afstand tussen de verdere aankoppelorganen in de lengterichting van het gestel instelbaar is. Π. Hefinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verdere aankoppelorganen zodanig ten opzichte van het gestel verstelbaar zijn, dat zij in een niet werkzame stand in bovenaanzicht gezien gelegen zijn binnen de contouren van een bak of dergelijke, die op te nemen is met op het gestel aangebrachte om zich omhoog uitstrekkende draaiingsassen draaibare pennen, die van bovenaf in daartoe aan de bovenzijde van de bak of dergelijke aangebrachte uitsparingen kunnen worden gestoken.

12. Hefinrichting volgens een der voorgaande conclusies 7-11, voorzien van zich dwars op de lengterichting van het gestel uitstrekkende balken waaraan aankoppelorganen in de vorm van zich omhoog uitstrekkende draaiingsassen draaibare pennen zijn aangebracht, met het kenmerk, dat in een opgeklapte en naar het midden van het gestel toe bewogen stand van de poten aan deze poten bevestigde, de verdere aankoppelorganen ondersteunende balken zich langs de naar elkaar toegekeerde zijden van de de pennen ondersteunende balken uitstrekken.