NL9201605A - Inrichting voor het verwijderen van stof uit een gas. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Inrichting voor het verwijderen van stof uit een gas.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verwijderen van stof uit een gas, voorzien van een om een draaiingsas draaibare rotor, van middelen voor het toevoeren van vloeistof nabij de draaiingsas van de rotor en middelen voor het toevoeren van het te reinigen gas nabij de draaiingsas van de rotor.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Duitse octrooiaanvrage 1.542.483. Bij deze bekende inrichting wordt gebruik gemaakt van een schaal vormig aan zijn buitenomtrek open rotor waarbij het gas ·θη de vloeistof evenwijdig aan elkaar naar de buitenomtrek van de rotor stromen. Daarbij is het de bedoeling, dat de door de rotor weggeslingerde vloeistof een water- of nevel scherm vormt waardoorheen het gas moet stromen om zo te worden gereinigd. In de praktijk is echter gebleken, dat hierbij geen effectieve reiniging kan worden verkregen.

Volgens de uitvinding is nu de rotor voorzien van een aan zijn buitenomtrek gesloten kamer, terwijl nabij de de kamer aan zijn omtrek afsluitende wand de rotor is voorzien van een vloeistofafvoerdoortocht, en een toevoer- en afvoerdoortocht voor het gas in resp. uit de kamer nabij de hartlijn van de rotor zijn opgesteld en van elkaar zijn gescheiden door een de kamer in twee delen scheidend schot, welke twee de-len van de'kamer nabij de buitenomtrek van de kamer met elkaar in verbinding staan.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding is het gas gedwongen om met de toegevoerde vloeistof in de richting van de buitenomtrek van de kamer te bewegen, waar de vloeistof een tegen de wand van de kamer aanliggend waterscherm vormt in de nabijheid waarvan de gasstroom van richting wordt veranderd. Bij het met de gasstroom naar de buitenomtrek bewegen zullen de in de gasstroom aanwezige stofdeeltjes of dergelijke worden bevochtigd en bij de bewegingsomkeer van het gas nabij de buitenomtrek van de kamer zullen de zo bevochtigde stofdeeltjes en dergelijke door het daar gevormde waterscherm worden opgenomen om door de vloeistofafvoerdoortocht te worden afgevoerd.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont een doorsnede over de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont een doorsnede over figuur 1, gezien volgens de lijn II-II in figuur 1.

De in de figuren 1 en 2 weergegeven inrichting omvat een tweetal plaatvormige delen 1 en 2, die onder tussenplaatsing van een deze plaatvormige delen 1 en 2 op afstand van elkaar houdend ringvormig orgaan 3 met elkaar zijn verbonden. In het onderste schijfvormige deel 2 is een verticaal staande as 4 draaibaar gelegerd. De as 4 is verbonden met een niet nader weergegeven aandrijforgaan voor het in draaiing brengen van de as 4. Aan de as 4 is een uit twee schalen 5 en 6 opgebouwde rotor 7 bevestigd. De schalen 5 en 6 van de rotor begrenzen een kamer 8, die aan zijn buitenomtrek is afgesloten door de naar elkaar toegekeerde buitenranden van de schalen 5 en 6. De kamer 8 is in twee delen verdeeld door een met de rotor meedraaiende, zich loodrecht op de as 4 uitstrekkende schijf 9, waarvan de buitenste begrenzingsrand op enige afstand van de binnenzijde van de buitenste begrenzingswand van de kamer 8 is gelegen.

Boven en onder de scheidingswand 9 zijn schoepen 10 aangebracht, zoals weergegeven in figuur 2.

Op betrekkelijk korte afstand van de binnenzijde van de buitenste omtrekswand van de kamer 8 zijn in de schotels 5 en 6 zich evenwijdig aan de as 4 uitstrekkende doortochten 11 aangebracht.

In het plaatvormige deel 2 is een doortocht 12 aangebracht, die in open verbinding staat met een zich axiaal door de as 4 uitstrekkende doortocht 13 via radiaal door de as 4 verlopende boringen 14.

De doortocht 13 staat verder via radiaal verlopende boringen 15 in verbinding met de onder het tussenschot 9 gelegen ruimte in de kamer 8.

Op een in het hart van het plaatvormige deel aangebrachte boring is een buisstomp 16 aangesloten. Deze buisstomp 16 is omgeven door een buisstuk 17, dat met het plaatvormige deel 2 en een aan zijn uiteinde aangebracht plaatvormig deel 18 een kamer 19 begrenst, waarop een verdere buisstomp 20 is aangesloten. De kamer 19 staat via in het plaatvormig deel aangebrachte boringen 21 in verbinding met de ruimte tussen de plaatvormige delen 1 en 2 waarin de rotor is opgesteld.

De te reinigen lucht of gas kan nu bijvoorbeeld met behulp van een op de buisstomp 16 aangesloten ventilator of luchtpomp worden aange- zogenszodat deze lucht of gas via buisstomp 20 in de inrichting naar binnen stroomt en vervolgens, zoals aangeduid met pijlen B stroomt door boringen 21 in de de rotor opnemende ruimte en in deze ruimte zoals verder met pijlen B aangeduid, om de rotor naar luchttoevoerdoortochten 22, die nabij de as 4 in het schaal vormige deel 6 van de rotor 7 zijn aangebracht. Via deze doortochten 22 stroomt de te reinigen lucht of gas in het onder het schot 9 gelegen deel van de kamer 8 in de richting van de buitenomtrek van de rotor en dan vervolgens boven het schot 9 weer in de richting van de as 4 naar in het schaal vormige deel 5 aangebrachte luchtafvoerdoortochten 23, die in open verbinding staan met de stomp 16.

Gelijktijdig wordt vloeistof, bijvoorbeeld water onder druk toegevoerd via de doortocht 12 en de boring 13 in de as 14 om via de boringen 15 in het inwendige van de kamer 8 te worden gespoten ter hoogte van luchttoevoerdoortochten 22. De ingespoten vloeistof zal daarbij enigszins verneveld worden en in het gas of lucht aanwezige stofdeeltjes bevochtigen. Verder vormt de vloeistof op de zich concentrisch om de hartlijn van de as 4 uitstrekkende begrenzingswand van de kamer 8 een vloei-stoffilm, waarvan de dikte wordt bepaald, door de afstand, tussen de vloeistof afvoerdoortochten 11, via welke de vloeistof uit het inwendige van de kamer zal wegstromen, en de zich concentrisch om de draaiingsas van de as 4 uitstrekkende begrenzingswand van de kamer 8.

De bewegingsrichting van de lucht of gas wordt, zoals hierboven reeds vermeld, ter hoogte van de buitenste begrenzingswand van de kamer 8 over 180° omgekeerd. De bevochtigde stofdeeltjes zullen daarbij de neiging hebben om hun beweging in buitenwaartse richting voort te zetten en zullen daarbij worden opgevangen door de vloeistoffilm op de buitenste begrenzingswand van de kamer 8. De zo opgevangen stofdeeltjes zullen met de vloeistof via de vloeistofafvoerdoortochten 11 uit de rotor en via in het plaatvormige deel 2 aangebrachte doortocht· 24 uit de inrichting worden afgevoerd.

Het zal duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is op een om een verticale draaiingsas draaibare rotor, daar bijvoorbeeld ook een uitvoering met horizontale opstelling van de draaiingsas mogelijk is.

Claims (4)

1. Inrichting voor het verwijderen van stof uit een gas, voorzien van een om een draaiingsas draaibare rotor, van middelen voor het toevoer van vloeistof nabij de draaiingsas van de rotor en van middelen voor het toevoeren van het te reinigen gas nabij de draaiingsas van de rotor, met het kenmerk, dat de rotor is voorzien van een aan zijn buitenomtrek gesloten kamer, terwijl nabij de de kamer aan zijn omtrek afsluitende wand de rotor is voorzien van een vloei stofafvoerdoortocht en een toevoer- en afvoerdoortocht van het gas in resp. uit de kamer nabij de hartlijn van de rotor zijn opgesteld en van elkaar zijn gescheiden door een de kamer in twee delen scheidend schot, welke twee delen van de kamer slechts nabij de buitenomtrek van de kamer met elkaar in verbinding staan.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het de kamer in twee delen scheidende schot zich althans nagenoeg loodrecht op de draaiingsas van de rotor uitstrekt, terwijl de buitenrand van het schot op enige afstand van de buitenste begrenzingswand van de kamer is gelegen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat onder en boven het schot geleidingsschoepen zijn aangebracht.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vloeistof via een de rotor dragende as aan het inwendige van de rotor wordt toegevoerd.