NL8701901A - Hefinrichting voor achterplatform. - Google Patents

Description

• - « - 1 - ;

Hefinrichting voor achterpla tform.

Een laadinrichting voor een vliegtuig heeft een ophefbaar dek dat wordt ondersteund op schaarvormige steunen en dat in de opgeheven stand wordt gebracht door een hydraulisch bediende hefconstructie. De hefconstructie bevat twee steunen die verticaal 5 op kettingen bewegen wanneer de cilinders worden bediend.

Een vliegtuiglaadinrichting is een voertuig met beperkt doel dat gébruikt wordt voor het laden van laadkisten in een vliegtuig. De laadinrichting moet een dek hébben dat kan worden opgeheven van een lage stand naar een hoge stand waardoor 10 een laadkist van het laaddek kan worden, gerold in de laad- of bagageruimte van het vliegtuig dat geladen wordt.

De luchtvaart heeft een overvloed aan vliegtuigontwerpen, soorten en afmetingen. Elk vliegtuigontwerp vereist een iets verschillende laadhoogte en heeft verschillende kenmerken met 15 betrekking tot de doorbuiging van de veren wanneer het vliegtuig wordt geladen. Bijgevolg is een vliegtuiglaadinrichting, die gemakkelijk kan worden geplaatst teneinde rich aan te passen kan de hoogte van het vliegtuig dat geladen wordt, een gewenste inrichting. Dergelijke vliegtuiglaadinrichtingen zijn gedurende 20 een aantal jaren in gebruik geweest.

Een nieuwe eis is echter dat beoogd wordt één enkele laadinrichting te verschaffen die kan voldoen aan de eisen van verscheidene luchtvaartmaatschappijen met betrekking tot de zijdelingse afgifte van laadkisten. Laadkisten hebben niet alleen 25 verschillende breedten maar zij moeten ook op de vliegtuiglhad- inrichting gedraaid kunnen worden zodat de laadkist in het vliegtuig kan worden geladen op een manier die door de bepaalde luchtvaartmaatschappij precies is opgegeven.

Vroegere ontwerpen van vliegtuiglaadinrichtingen werden 30 wat de werking en de hanteerbaarheid gehinderd door de noodzaak .

van de aanwezigheid van grote zich opwaarts uitstrekkende masten over ongeveer een derde van de afstand terug vanaf de voorzijde van de laadinrichting. In deze masten waren hefbedieningscilinders aanwezig en bedieningsgereedschap en zij waren een beletsel voor 35 laadkisten daar zij beletten dat laadkisten die een. lengte hebben die groter is dan de afstand tussen de masten, "in de breedte" worden gedraaid op het dek van de laadinrichting voordat de

--„— — T

8701901 «♦ - 2 - de laadkist in het wachtende vliegtuig wordt geladen.

De uitvinding beoogt de behoefte aan dergelijke zich opwaarts uitstrekkende masten op te heffen door het verschaffen van een hefeenheid die onder het dekoppervlak blijft wanneer het dek-5 oppervlak wordt opgeheven tot een vliegtuiglaadhoogte.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening.

Fig. 1 toont een zijaanzicht van een vliegtuiglaadinrichting met het laaddek opgeheven.

10 Fig. 2 toont in bijzonderheden het hydraulische hefstelsel volgens de uitvinding.

Fig. 3 toont een schematische voorstelling van fig. 2.

Fig. 4 toont een schematische voorstelling van fig. 2.

Fig. 5 toont een schematische voorstelling van fig. 2.

15 Fig. 1 toont de omgeving van de uitvinding.

Er is een vliegtuiglaadinrichting 10 getoond die is voorzien van grondsteunwielen 12 en 14 die een gestel 16 steunen.

Aan het voorste gedeelte van het voertuig wordt een ophefbaar voorste of dekplatform 36 voor een verticale beweging ondersteund 20 boven een aandrijftandwieldrijfwerk 22 van de vliegtuiglaadinrichting. Een achterste ophefbaar platform of dek 24 wordt ondersteund op het gestel 16 en ondersteund op twee stellen schaararmen 26 voor een verticale beweging boven het gestel 16.

In fig. 1 is een laadkist 30, ook wel laadbord genoemd, 25 getoond in een stand waarin deze wacht op het transport naar het vliegtuig dat schematisch met 32 is aangegeven. De vliegtuiglaadinrichting volgens de uitvinding wordt voorgesteld door het hydraulisch hef mechanisme 34.

Het hydraulische hefmechanisme 34 wordt ondersteund in 30 het gestel 16 van de vliegtuiglaadinrichting en heft het achterste platform 24 op en maakt het mogelijk dat dit wordt neergelaten zoals vereist is. Het is van belang dat deze hefinrichting 34 niet boven het achterdekoppervlak uitsteekt wanneer het achterdek is opgeheven teneinde het voordek 36 te ontmoeten.

35 Terwijl fig. 1 de algemene omgeving van het hefmechanisme 34 toont, toont fig. 2 de bijzonderheden van de constructie.

In fig. 2 is het gestel 16 gedeeltelijk weggebroken teneinde het hefmechanisme te tonen, echter strekt zich dit gestel rondom het hefmechanisme uit vanaf de linkerzijde van de figuur naar 870 m 1 k - 3 - de rechterzijde daarvan. In het gestel 16 wordt een uittrekbare ondersteuning 40 voor een verticale beweging in het gestel 16 ondersteund. Ofschoon niet getoond in figuur 2 bevindt zich als spiegelbeeld een uittrekbare ondersteuning, gelijk aan 40, op de andere 5 (naburige) zijde van het hefmechanisme, dit is met het oog op de duidelijkheid in fig. 2 weggelaten. Op deze beide uittrekbare ondersteuningen is een beweegbare dwarssteun (aangeduid als "tweede beweegbare dwarssteun) vastgezet, die een hoofdbestanddeel van het hefmechanisme is.

10 Deze tweede beweegbare dwarssteun bevat een aantal hydraulische plunjers die een aangepast paar buitenwaartse hydraulische cilinders 44 en 46 bevatten die zijn aangebracht voor een verticale verplaatsing op de buitenboorrfeinöeh van de tweede dwarssteun 42 en een enkele hydraulische cilinder 50 met een 15 stangeinde 52 dat voor een verticale verplaatsing is gemonteerd in het midden van de tweede beweegbare dwarssteun 42. Van het paar buiteiboordcilixiders zijn de cilinderdelen vastgezet op de tweede heweegbare dwarssteun zoals de enkele hydraulische cilinder 50.

2U Op de tweede beweegbare dwarssteun 42 zijn eveneens de vast gezette einden van de twee eerste buigzame steunorganen 54 en 56 vastgezet, die zoals getoond bevestigd zijn aan trekijzers respectievelijk 60 en 62. Deze buigzame steunorganen 54 en 56 kunnen kettingen zijn die worden ondersteund op het stangeinde 25 52 van de enkele hydraulische cilinder. Het in een de voorkeur verdienende uitvoeringsvorm getoonde stangeinde 52 kan op een as gemonteerde rollen, zoals 64 en 66 hebben dié de buigzame· steunorganen 54 en 56 opnemen. De tweede einden van elk buigzaam steunorgaan zijn door vasthoudorganen 70 en 72 vastgezet op een gestelbestand-30 deel 74 van het achterste hefplatform of dek 24.

De tweede beweegbare dwarssteun 52 verschaft eveneens een vaste verankering voor de tweede einden 76 en 78 van de tweede buigzame steunorganen 80 en 82. Deze tweede buigzame steunorganen 80 en 82 lopen rondom afzonderlijke steungeleidingsorganen 84 en 86 35 die flenswielschijven zijn die draaibaar zijn gemonteerd op een horizontaal bevestigingsorgaan, zoals een.as op de benedenzijde van de buitenwaartse einden van de eerste beweegbare dwarssteun 90.

De eerste beweegbare dwarssteun 90 verschaft een montageplaats 870 1 90 1 * ' - 4 - voor de stangeinden van de buitenboordciUnders 44 en 56 die worden ondersteund door de tweede beweegbare.dwarssteun 42.

De tweede steun 90 is eveneens voorzien van een boring 92 'in het centrale gedeelte daarvan teneinde de enkele hydraulische cilinder 5 50 onder te brengen die gemonteerd is op de tweede dwarssteun 42.

De eerste einden van de tweede buigzame steunorganen 94 en 96 zijn door bevestigingsorganen gemonteerd op het gestel 16 van de vliegtuiglaadinrichting en zij zijn aldus vastgezet en niet beweegbaar.

10 De fig. 3-5 tonen schematisch hoe de verscheidene stadia van het opheffen tot stand worden gebracht door het hefmechanisme wanneer de hydraulische cilinders fluidum ontvangen vanuit een . niet getoonde pompbron, maar wel bekend in de techniek. Het moet duidelijk zijn dat zij schematische voorstellingen zijn van de 15 algemene tijdsafstelling van de kringloop van de in. de fig. 2 getoonde inrichting, de fig. 3-5 stellen echter geen de voorkeur verdienende uitvoeringsvorm van de uitvinding voor. Terwijl fig. 2 de hefinrichting bij nagenoeg volle slag toont, dat wil zeggen nagenoeg volledig uitgetrokken, toont fig. 3 schematisch 20 het hefmechanisme dat volledig is ingetrokken. Het eerste einde 94 van het tweede buigzame steunorgaan 80 is vastgezet op het gestel 16 getoond. Het tweede buigzame steunorgaan 80 wordt ondersteund rondom het steungeleidingsorgaan 84 en vervolgens is het tweede einde van het tweede buigzame steunorgaan 76 vastgezet op 2b de tweede beweegbare dwarssteun.42 . De eerste beweegbare dwars steun ligt verborgen achter het steungeleidingsorgaan 84. Beide aangepaste buitenboordcilinders, zoals 44, zijn vastgezet op de tweede beweegbare dwarssteun 42, zoals de enkele hydraulische cilinder 50.

30 Het eerste van een paar eerste buigzame steunorganen 54 is zoals getoond bij de inrichting 60 gemonteerd op de tweede beweegbare dwarssteun 42 terwijl het andere einde bij het vast-houdorgaan 70 is gemonteerd op het gestelbestanddeel 74.

Tijdens bedrijf, beginnend bij fig. 3 en .voortgaand naar 35 fig. 5, zal de enkele hydraulische cilinder 50 onder druk worden geplaatst waardoor zijn piunjer wordt uitgetrokken met de op de as gemonteerde rol 64, waarbij het gestelbestanddeel 74 wordt opgeheven, zoals getoond is in fig. 4. In een de voorkeur verdienende uitvoeringsvorm zullen, wanneer deze enkele cilinder 870 1 9 0 1 - 5 - 4 50 volledig is uitgetrokken, hydraulische fluidumstromen worden omgelegd, waarbij het paar hydraulische buitenboordcilinders (en 46) er voor zorgt dat hun plunjer wordt uitgetrokken en op zijn beurt de eerste beweegbare dwarssteun 90 verticaal opwaarts 5 samen met de tweede beweegbare dwarssteun 42 opheft die eveneens op dezelfde tijd omhoog zal worden gedrukt. Ingevolge een volledig onder druk plaatsen van alle cilinders zullen het bestanddeel 74 en het achterdekbed zich op maximale hoogte (niet getoond) bevinden. Wanneer fluidum uit de cilinders wordt 10 afgevoerd zal het achterdekbed geleidelijk aan worden neergelaten totdat dit op het gestel 16 rust wanneer theoretisch alle cilinders van druk ontlast zullen zijn.

Een alternatieve uitvoeringsvorm zou een hydraulische kringloopvoeding kunnen hebben, de enkele cilinder voor het 15 paar buitenwaartse cilinders of omgekeerd. Ook zou de hydraulische voeding zodanig kunnen zijn dat alle cilinders met dezelfde snelheid omhoog en omlaag gaan.

De afmeting van de enkele cilinder 50 met betrekking tot de gezamenlijke afmeting van de buitenwaartse cilinders 44 en 46 2ü zal één bepalende factor zijn voor de hefsnelheid en de tijds- afstelling van de cilinderbediening.

Aldus kan worden aangetoond dat een hydraulisch hefstelsel is verschaft dat mogelijk maakt dat het dek van een vliegtuiglaad-inrichting volledig kan worden opgeheven zonder de daarmee 25 gepaard gaande nadelen van de bekende stand van de techniek.

Verscheidene ontwerpschakeringen kunnen voor een deskundige voor de hand liggen, echter moeten dergelijke schakeringen op geen enkele wijze zo worden opgevat als zouden deze het kader van de onderhavige conclusies verkleinen.

30 35 8701901

Claims (10)

1. Vliegtuiglaadinrichting met een ophefbaar platform met hydraulische heforganen gekenmerkt door een eerste beweegbare dwarssteun met een paar steungeleidingsorganen die gemonteerd zijn op buitenboordeinden van de genoemde eerste dwarssteun; 5 een tweede beweegbare dwarssteun met een aantal hydraulische cilinders die daarop zijn aangebracht omvattende een paar hydraulische cilinders, waarvan elk paar voor een verticale verplaatsing is gemonteerd op buiterboordeinden van de genoemde tweede dwarssteun, en een enkele hydraulische cilinder met een zuigerstangeinde voor een 10 verticale verplaatsing is gemonteerd in het midden van de genoemde tweede beweegbare dwarssteun, welk paar hydraulische .cilinders zuigerstangeinden heeft die gemonteerd zijn op de genoemde eerste beweegbare dwarssteun; waarbij het eerste buigzame steunorgaan wordt ondersteund op het genoemde zuigerstangeinde van de genoemde 15 enkele hydraulische cilinder van de genoemde tweede dwarssteun, welk buigzaam steunorgaan één einde heeft dat vast is verbonden met de genoemde tweede beweegbare dwarssteun en waarbij een tweede einde van het genoemde buigzame steunorgaan vast is verbonden met het genoemde ophefbare platform; waarbij het tweede buigzame 20 steunorgaan wordt geleid door het genoemde paar steungeleidingsorganen van de genoemde eerste dwarssteun, waarbij het genoemde tweede buigzame steunorgaan één einde heeft dat is bevestigd op de genoemde vliegtuiglaadinrichting en een tweede einde heeft dat vast is aangebracht op de genoemde tweede beweegbare dwarssteun; 25 een geleidingsgestel dat door de genoemde vliegtuiglaadinrichting wordt ondersteund voor een geleiding van de genoemde dwarssteunen wanneer deze verticaal bewegen in gevolge een bediening van het genoemde eerste paar en de genoemde enkele hydraulische cilinder.

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de 30 genoemde geleidingsorganen flenswielschijven zijn die draaibaar zijn gemonteerd rondom een horizontaal bevestigingsorgaan op de beneden-zijde van de buitenwaartse einden van de eerste beweegbare dwarssteun.

3. Inrichting volgens conclusie 2 met het kenmerk dat de genoemde 35 eerste beweegbare dwarssteun is voorzien van een boring in het centrale deel daarvan, welke de boring de genoemde enkele hydraulische 8701901 - 7 - cilinder opneemt die bevestigd is op de genoemde tweede dwarssteun.

4. Inrichting volgens conclusie 3 met het kenmerk dat het genoemde paar hydraulische cilinders is gemonteerd op de genoemde tweede dwarssteun, waarbij elk der genoemde cilinders vast is 5 bevestigd op de genoemde tweede dwarssteun.

5. Inrichting volgens conclusie 4 met het kenmerk dat de genoemde enkele hydraulische cilinder vast is bevestigd op de genoemde tweede dwarssteun.

6. Inrichting volgens conclusie 5 met het kenmerk dat 10 het genoemde eerste buigzame steunorgaan een ketting is.

7. Inrichting volgens conclusie 5 met het kenmerk dat het genoemde eerste buigzame steunorgaan een paar kettingen is die elk op het genoemde zuigerstangeinde worden ondersteund.

8. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat elke 15 genoemde hydraulische cilinders eenzelfde volumecapaciteit heeft.

9. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat de genoemde enkele hydraulische zuiger een kopeindegebied heeft dat groter is dan het kopeindegebied van elk der genoemde hydraulische cilinders van het genoemde paar hydraulische cilinders. 20

10. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk dat het gecombineerde gebied van de einden van het genoemde paar hydraulische cilinders groter is dan het kopeindegebied van de genoemde enkele hydraulische cilinder. 870 1 90 1