[go: up one dir, main page]

NL8602289A - Maaimachine. - Google Patents

Maaimachine. Download PDF

Info

Publication number
NL8602289A
NL8602289A NL8602289A NL8602289A NL8602289A NL 8602289 A NL8602289 A NL 8602289A NL 8602289 A NL8602289 A NL 8602289A NL 8602289 A NL8602289 A NL 8602289A NL 8602289 A NL8602289 A NL 8602289A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
shoe
support
frame
mowing
mower
Prior art date
Application number
NL8602289A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Family has litigation
First worldwide family litigation filed litigation Critical https://patents.darts-ip.com/?family=19848527&utm_source=google_patent&utm_medium=platform_link&utm_campaign=public_patent_search&patent=NL8602289(A) "Global patent litigation dataset” by Darts-ip is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License.
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8602289A priority Critical patent/NL8602289A/nl
Priority to DE19873789647 priority patent/DE3789647T3/de
Priority to EP19870201721 priority patent/EP0260750B2/en
Priority to AU78307/87A priority patent/AU609056B2/en
Publication of NL8602289A publication Critical patent/NL8602289A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/01Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus
    • A01D34/412Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters
    • A01D34/63Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis
    • A01D34/64Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle
    • A01D34/66Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle with two or more cutters
    • A01D34/664Disc cutter bars

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

«f è C. van der Lely N.V., Maasland.
MAAIMACHINE
De uitvinding heeft betrekking op een maaimachine voorzien van een gestel waaraan een aantal om zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsassen draaibare maai-organen zijn aangebracht, waarbij het gestel is voorzien van 5 ten minste één ondersteuningsslof waarmede de maaimachine tijdens bedrijf althans met een gedeelte van haar gewicht op de grond rust.
Een doel van de uitvinding is de ondersteuning van de maaimachine op de grond te verbeteren.
10 Volgens de uitvinding kan dit bereikt worden wanneer de maaimachine ter verdere ondersteuning van ten minste een achterslof is voorzien die, gerekend ten opzichte van de tijdens bedrijf normale voortbewegingsrichting van de maaimachine, meer naar achteren is gelegen dan de onder-15 steuningsslof. Door de aanwezigheid van deze slof verkrijgt de maaimachine een meer naar achteren gelegen ondersteuning die een goede en stabiele ligging van de maaimachine op de grond gunstig beïnvloed. Een goede en stabiele ligging van de maaimachine op de grond van voordeel om constant op goede 20 wijze de gekozen maaihoogte te kunnen handhaven.
Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van de machine volgens de uitvinding wordt verkregen wanneer een achterslof achter de ondersteuningsslof is aangebracht. De samenwerking tussen de ondersteuningsslof en de achterslof verhoogt hier-25 bij de stabiliteit van de ligging van de maaimachine op het veld. De constructie van de maaimachine kan volgens de uitvinding vereenvoudigd worden wanneer de achterslof aan een ondersteuningsbalk is aangebracht waaraan de maaiorganen zijn aangebracht.
30 Een achterslof kan volgens de uitvinding op goede wijze tot de stabiliteit van de maaimachine bijdragen wanneer, in bovenaanzicht gezien, de achterslof is aangebracht nabij de bevestiging van een verder bewerkingsorgaan aan de ondersteuningsbalk. Op deze wijze wordt het gewicht 860 2 28 9 * - 2 - van het verdere bewerkingsorgaan op goede wijze door de achterslof opgenomen. Hierdoor zullen andere onderdelen van de machine zo min mogelijk belast worden.
Een gunstige constructie van de maaimachine 5 volgens de uitvinding wordt verkregen wanneer het bewerkingsorgaan is aangebracht aan ten minste één draagarm die is bevestigd aan een boven de maaiorganen gelegen gestel-balk, die met de ondersteuningsbalk is verbonden. Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld wordt hierbij verkregen wanneer 10 nabij elk einde van de ondersteuningsbalk een achterslof is aangebracht.
Volgens een verder uitvoeringsvoorbeeld van de maaimachine volgens de uitvinding is de ondersteuningsbalk opgebouwd uit aandrijfeenheden en tussen aandrijfeenheden 15 aangebrachte afstandsstukken, die door middel van een trek-orgaan onder spanning tegen elkaar aan worden bevestigd. De ondersteuning van een dergelijke ondersteuningsbalk, door een achterslof op gunstige wijze te ontlasten, kan bijdragen tot de sterkte van de maaimachine volgens de uitvinding.
20 Hierbij kunnen door de opbouw van de ondersteuningsbalk op eenvoudige wijze maaimachines van verschillende en/of grote lengten gegeven worden. Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van de machine volgens de uitvinding wordt hierbij verkregen wanneer op de einden van de ondersteuningsbalk eindplaten 25 zijn aangebracht die tegen de uiteinden van de ondersteuningsbalk zijn vastgeklemd door de trekstang, waarbij een achterslof met de zich achter de ondersteuningsbalk uitstrekkende eindplaat is bevestigd. Een gunstige constructie wordt verder verkregen wanneer een achterslof is aange-30 bracht aan een aandrijfeenheid van de ondersteuningsbalk.
Voor het op goede wijze opnemen van de krachten die op de grond moeten worden overgebracht en het verkrijgen van een goede aanpassing van de maaimachine aan de oneffenheden van de grond, kan het volgens de uitvinding van verder 35 belang zijn dat een achterslof tijdens bedrijf althans gedeeltelijk in hoogterichting ten opzichte van het gestel beweegbaar is. Volgens de uitvinding kan het hierbij gunstig zijn wanneer de achterslof tijdens het bedrijf van de 8602289 r i - 3 - maaimachine tegen veerkracht in in hoogterichting ten opzichte van het gestel beweegbaar is.
Om de stand van de achterslof ten opzichte van het gestel van de maaimachine te kunnen instellen al naar gelang 5 de meer of minder voorover hellende stand van de maaiorganen voor het bepalen van de snijhoogte van het gewas, is volgens de uitvinding de achterslof althans gedeeltelijk ten opzichte van het gestel in hoogterichting verstelbaar.
De ondersteuning van de maaimachine door een 10 achterslof volgens de uitvinding kan op gunstige wijze toegepast worden bij een maaimachine die met het de maaiorganen dragende ondersteuningsgestel scharnierbaar is gekoppeld met een draaggestel waarmede de maaimachine aan een trekker of dergelijk voertuig koppelbaar is.
15 Volgens de uitvinding bezit een ten opzichte van de achterslof meer naar voren gelegen ondersteuningsslof een vóór de ondersteuningsbalk gelegen en onder de maaiorganen aangebrachte slofneus, waarbij de zijranden van naast elkaar gelegen slofneuzen vanaf een punt waar zij elkaar het 20 dichtst benaderen naar achteren toe, ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting van de machine tijdens bedrijf, divergeren tot althans nabij de voorzijde van de ondersteuningsbalk. Op deze wijze zal de aanhang van grond aan de ondersteuningsbalk tegengegaan worden. Aldus zal het 25 gewicht van de machine tijdens bedrijf niet toenemen, zodat de machine met constante vlaktedruk via de ondersteunings-en achtersloffen op de grond kan blijven rusten tijdens bedrijf. Hierdoor wordt een tijdens bedrijf constante maai-werking behouden.
30 De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekeningen van een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van de machine volgens de uitvinding.
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een maaimachine volgens de uitvinding; 35 Figuur 2 geeft op vergrote schaal een gedeelte van het bovenaanzicht van de maaimachine weer, gezien volgens de lijn II-II in figuur 4;
Figuur 3 geeft een aanzicht weer van een deel van 8602289
«I
k - 4 - de machine gezien volgens de lijn III-III in figuur 2;
Figuur 4 geeft een deel van de machine weer gezien volgens de lijn IV-IV in figuur 2;
Figuur 5 geeft op vergrote schaal een aanzicht van 5 de machine weer, gezien volgens de lijn V-V in figuur 1;
Figuur 6 geeft een horizontale doorsnede van het in figuur 5 weergegeven deel van de machine weer, gezien volgens de lijn VI-VI in figuur 5;
Figuur 7 geeft een zijaanzicht van een ander uit-10 voeringsvoorbeeld van een deel van de machine weer;
Figuur 8 is een zijaanzicht van weer een ander uitvoeringsvoorbeeld van het deel van de maaimachine;
Figuur 9 geeft een zijaanzicht van een volgend uit voeringsvoorbeeld van het deel van de maaimachine weer; 15 Figuur 10 is een zijaanzicht van weer een ander uit voer ings voorbee ld van het deel van de machine.
Figuur 11 is een zijaanzicht van nog weer een ander uitvoeringsvoorbeeld van het deel van de machine.
De maaimachine 1 volgens het weergegeven uit-20 voeringsvoorbeeld heeft een maaigedeelte 2 en een draag-gestel 3.
Het maaigedeelte 2 omvat een een deel van een gestel vormende ondersteuningsbalk 6, waaraan in dit uitvoeringsvoorbeeld zes maaiorganen 7-12 zijn aangebracht. 25 De maaiorganen zijn ieder om een zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsas 13 draaibaar met de ondersteuningsbalk 6 verbonden. De ondersteuningsbalk 6 is opgebouwd uit aandrijfeenheden 14 en afstandsstukken 15. De aandrijfeenheden 14 en afstandsstukken 15 zijn met elkaar 30 gekoppeld door een zich door de aandrij f eenheden en de afstandsstukken uitstrekkende trekstang 16. De trekstang 16 strekt zich hierbij over de gehele lengte van de ondersteuningsbalk 6 uit. Het naar het draaggestel 3 toegekeerde einde van de ondersteuningsbalk 6 is verbonden met een zich 35 vanaf de ondersteuningsbalk 6 omhoog uitstrekkende tandwielkast 17, waarvan de bovenzijde is verbonden met een zijwaarts van de tandwielkast 17 gelegen overbrengingskast 18. Zoals in het bijzonder uit figuur 6 blijkt, is de onder- 8602289 - 5 - steuningsbalk 6 door middel van de trekstang 16 met de tandwielkast 17 verbonden. De overbrengingskast 18 is ver-zwenkbaar om een zwenkas 19 aangebracht tussen twee gaffe1-armen 20 en 21. De armen 20 en 21 zijn aangebracht aan het 5 naar het maaigedeelte 2 toegekeerde einde van een draagarm 22 van het draaggestel 3. Het van het maaigedeelte 2 af gekeerde einde van de draagarm 22 is op niet nader weergegeven wijze om een evenwijdig aan de zwenkas 19 gelegen scharnieras scharnierbaar verbonden met het ondereinde van 10 een zich in hoogterichting uitstrekkende U-vormige draag-beugel 23. De benen van de U-vormige draagbeugel 23 strekken zich praktisch horizontaal naar voren toe uit en zijn door middel van een verticale scharnieras 24 verbonden met strippen 25, die vast zijn aangebracht aan een tot het 15 draaggestel behorende koppelingsbok 26. De koppelingsbok 26 omvat koppelingspennen 27, waarmede de maaimachine aan de hefarmen 29 van een driepuntshefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld kan worden. De koppelingsbok 26 is verder voorzien van koppe lings strippen 28 die met de 20 topstang 30 van de driepuntshefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig koppelbaar zijn.
Tussen de bovenzijde van de beugel 23 en het nabij de zwenkas 19 gelegen deel van het maaigedeelte 2 zijn twee trekveren 31 en een hefinrichting 32 aangebracht op niet 25 nader weergegeven wijze.
Aan de draagarm 22 is een legerbus 36 bevestigd, waarin een koppelingsas 37 is gelegen. Het vooreinde van de koppelingsas 37 is door middel van een tussenas koppelbaar met de aftakas van een trekker of dergelijk voertuig, wat 30 echter niet nader is weergegeven. De koppelingsas 37 is door middel van een snaaroverbrenging 38 met over-brengingsorganen in de overbrengingskast 18 en via deze overbrengingsorganen met tandwielen in de tandwielkast 17 gekoppeld. De tandwielen in de tandwielkast 17 zijn 35 gekoppeld met een aandrijfas 39, die zich uitstrekt in de ondersteuningsbalk 6. De aandrijfas 39 is via in de aandrijfeenheden 14 aangebrachte, doch niet nader weergegeven, overbrengingsorganen, zoals conische tandwielen, 8602289 % - 6 - gekoppeld met de assen 40. De hartlijnen van de assen 40 vormen de draaiingsassen 13 van de maaiorganen. Elk van de in de ondersteuningsbalk 6 aangebrachte aandrijfeenheden 14 is voorzien van een as 40 waaraan één van de maaiorganen 7 -5 12 is bevestigd. De overbrenging tussen de as 37 en de assen 40 is zodanig dat de maaiorganen in de gewenste richting aandrijfbaar zijn. In dit uitvoeringsvoorbeeld is de overbrenging zodanig, dat naast elkaar gelegen maaiorganen in tegengestelde richtingen 41 ten opzichte van elkaar in 10 rotatie gebracht kunnen worden vanaf de aandrijfas 39.
Het maaigedeelte 2 omvat een gestelbalk 45, die evenwijdig aan de ondersteuningsbalk 6 en op afstand boven de maaiorganen 7 - 12 is aangebracht. De gestelbalk 45 strekt zich over de gehele lengte van de ondersteuningsbalk 15 6 uit, die onder de maaiorganen 7 - 12 is gelegen. Het van het draaggestel 3 afgekeerde einde van de gestelbalk 45 is met het onder het maaiorgaan 12 gelegen, van het draaggestel 3 afgekeerde, einde van de ondersteuningsbalk 6 gekoppeld. Hierbij wordt het einde van de ondersteuningsbalk 6 gevormd 20 door een aandrijfeenheid 14. Voor de koppeling van de gestelbalk 45 met de ondersteuningsbalk 6 is aan het uiteinde van de gestelbalk 45, aan de onderzijde daarvan, een koppelingsplaat 46 vast aangebracht. De koppelingsplaat 46 is door middel van een boutverbinding met een koppe-25 lingsplaat 47 verbonden, die vast is aangebracht aan het boveneinde van een steunarm 48. De steunarm 48 verloopt, ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 60, vanaf de koppelingsplaat 47 schuin naar achteren naar beneden en is verbonden met het achtereinde van een eindplaat 49. De 30 eindplaat 49 is vast tegen het einde van de ondersteuningsbalk 6 bevestigd door middel van de trekstang 16 en een daarop aangebrachte moer 58. Het naar het draaggestel 3 gekeerde einde van de gestelbalk 45 is door middel van een steun 59 op niet nader weergegeven wijze vast verbonden met 35 de bovenzijde van de tandwielkast 17 en de overbrengingskast 18. De ondersteuningsbalk 6, de balk 45, de steun 48, 49 en de tandwielkast 47 vormen een gestel om de rij maaiorganen 7 - 12.
8602289 v - 7 -
Aan het maaigedeelte 2 is een gewasbewerkings-orgaan 57 aangebracht, in dit uitvoeringsvoorbeeld in de vorm van een kneusorgaan. Voor de bevestiging van het bewer-kingsorgaan 57 aan de machine zijn aan de gestelbalk 45 twee 5 gestelarmen 50 en 51 aangebracht. Deze gestelarmen zijn door middel van een boutverbinding bevestigd aan aan de gestelbalk 45 bevestigde bevestigingsplaten 52. De gestelarmen 50 en 51 strekken zich vanaf de bovenzijde van de gestelbalk 45 naar achteren toe uit ten opzichte van de normale voort-10 bewegingsrichting 60 van de inrichting. Hierbij strekken de gestelarmen 50 en 51 zich in dit uitvoerings voorbeeld enigszins schuin naar beneden naar achteren toe uit. De gestelarmen zijn nabij hun achterzijde voorzien van een draagbeugel 53 waaraan steunplaten 54 zijn aangebracht. Aan 15 deze steunplaten 54 zijn legers 55 aangebracht, waarin een as 56 van het bewerkingsorgaan 57 draaibaar is gelegerd. Het bewerkingsorgaan 57 strekt zich praktisch over de gehele lengte van het door de maaiorganen 7-12 gevormde maai-breedte van de maaimachine uit. Hierbij strekt in dit uit-20 voeringsvoorbeeld het bewerkingsorgaan 57 zich uit over de afstand gelijk aan de afstand tussen de draaiingsassen 13 van de op de uiteinden van de op een rij gelegen maaiorganen 7-12 aangebrachte maaiorganen 7 en 12. Hierbij liggen de gestelarmen 50 en 51 op een afstand van elkaar juist iets 25 groter dan de lengte van het bewerkingsorgaan 57 zodanig dat dit bewerkingsorgaan binnen de gestelarmen 50 en 51 kan roteren. De as 56 van het bewerkingsorgaan 57 is, zoals uit figuur 1 blijkt, door middel van een koppelingsas 70 gekoppeld en de tandwieloverbrenging in een tandwielkast 70 30 gekoppeld met de koppelingsas 37. De tandwieloverbrenging in de tandwielkast 70 omvat wisseltandwielen die op niet nader weergegeven wijze via een van de tandwielkast 70 afneembaar deksel verwisseld kunnen worden.
Onder de tandwielkast 17 is een een onder-35 steuningsslof vormende binnenslof 61 aangebracht, waarvan de voorzijde door middel van een strip 62 is bevestigd met een hoger gelegen deel van de tandwielkast 17. Het middengedeelte van de slof 61 is door middel van een beugel 63 met 8602289 - 8 - de onderzijde van de voorzijde van de tandwielkast 17 verbonden. De achterzijde van de slof is door middel van een beugel 64 bevestigd aan een eindplaat 65, die door middel van de trekstang 16 tegen de naar het draaggestel 3 toege-5 keerde zijde van de tandwielkast 17 is bevestigd. Nabij het van het draaggestel 3 afgekeerde einde is de onder-steuningsbalk 6 voorzien van een een ondersteuningsslof vormende buitenslof 66. De buitenslof 66 is gelegen onder de aandrijfeenheid 14 waaraan het maaiorgaan 12 is aangebracht. 10 De buitenslof 66 is door middel van een bout 67 met de voorzijde van de betreffende aandrijfeenheid 14 en door middel van bouten 68 met de achterzijde van deze aandrijf-eenheid 14 verbonden. Op dezelfde wijze als voor de buitenslof 66 is aangegeven, zijn de aandrijfeenheden 14 waaraan 15 de maaiorganen 7 - 11 zijn aangebracht voorzien van onder-steuningssloffen vormende middensloffen 69.
Het maaigedeelte 2 is voorzien van een ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 60 achter de binnenslof 61 gelegen achterslof 72. Deze achterslof 72 20 heeft een, in zijaanzicht gezien, recht steunvlak 73. Aan de voorzijde van het steunvlak 73 sluit daarop aan een schuin naar voren naar omhoog gericht gedeelte 74, terwijl aan de achterzijde daarop een schuine naar achteren omhoog gericht gedeelte 75 aansluit. Het gedeelte 74 is voorzien van een 25 strip 76 via welke de achterslof 72 scharnierend om een scharnieras 77 met de eindplaat 65 is verbonden. De schar-nieras 77 heeft hierbij een vaste ligging ten opzichte van de ondersteuningsbalk 6 die een deel van het gestel van de maaimachine vormt. Boven het steunvlak 73 is een aan de 30 eindplaat 65 bevestigde stootdemper 78 aangebracht van bijvoorbeeld verend rubber of ander dergelijk verend materiaal. De stootdemper 78 is door middel van een bout 79 aan een steun 80 bevestigd, die met een bout 81 aan de eindplaat 65 is bevestigd. De voorrand 86 35 van het gedeelte 74 werkt samen met de achterrand 87 van de slof 61, zodanig dat deze randen aanslagen vormen die een neerwaartse beweging van het steunvlak 73 begrenzen. De achterslof 72 ligt ten opzichte van de normale voort- 8602289 - 9 - bewegingsrichting 60 in zijn geheel meer naar achteren dan de binnenslof 61, de buitenslof 66 en de middens lof f en 69. De achterslof 72 ligt hierbij, in bovenaanzicht gezien, achter de achterzijde van de ondersteuningsbalk 6. Het 5 steunvlak 73 heeft, in de rijrichting 60 gemeten, een breedte 83 die in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 10 cm is. De voorzijde van het steunvlak 73 ligt op een afstand 82 van het vlak 88, dat de draaiingsassen van de op een rij gelegen maaiorganen 7-12 bevat. De afstand 82 is in dit 10 uitvoeringsvoorbeeld ongeveer twee maal zo groot als de afstand 83. De De afstanden 82 en 83 kunnen ook anders gekozen worden. De weergegeven afstanden 82 en 83 vormen echter een gunstig uitvoeringsvoorbeeld.
Aan het van het draaggestel 3 afgekeerde einde van 15 de ondersteuningsbalk 6 is een achterslof 90 aangebracht, die op dezelfde wijze is uitgevoerd als de slof 72 en daarom niet nader is aangegeven. De achterslof 90 is hierbij scharnierend om een scharnieras 91 met de eindplaat 49 verbonden, die op het einde van de ondersteuningsbalk 6 is aangebracht. 20 De achterslof 90 werkt samen met een stootdemper 92 die op dezelfde wijze is uitgevoerd als stootdemper 78. De stootdemper 92 is met de eindplaat 49 verbonden op gelijke wijze als stootdemper 78 is verbonden met de eindplaat 65, zodat dit niet nader is weergegeven. Gezien de gelijke uitvoering 25 van de achterslof 90 aan de slof 72, zijn overeenkomstige onderdelen van de achterslof 90 met dezelfde verwijzings-cijfers aangegeven als bij de achterslof 72» Het steunvlak 73 van de achterslof 90 ligt met de voorzijde op een afstand 93 van het vlak 88. De afstand 93 is in dit uitvoerings-30 voorbeeld iets kleiner dan de afstand 82, doch kan ook daaraan gelijk zijn. In dit uitvoeringsvoorbeeld is de afstand 93 iets groter dan 1½ maal de breedte 83 van het steunvlak 73 van de achterslof 90. De achterslof 90 ligt, zoals in het bijzonder uit figuur 4 blijkt, ten opzichte van 35 de rijrichting 60 geheel achter de achterzijde van de ondersteuningsbalk 6. Gezien in bovenaanzicht, ligt de achterslof 90 achter de buitenslof 66.
De ondersteuningssloffen 69 die aan de aandrijf- 8602280 - 10 - eenheden 14 van de respectieve maaiorganen 7-11 zijn aangebracht, zijn ieder nabij hun achterzijde voorzien van achtersloffen 96. Deze achtersloffen 96 hebben ieder een steunvlak 100, dat met de voorzijde op een korte afstand 98 5 van het vlak 88 is gelegen. Het steunvlak 100 heeft, in de rijrichting 60 gerekend, een breedte 90 die in dit uit-voeringsvoorbeeld ongeveer 175 mm is. Hierbij steekt het steunvlak 100 over een gedeelte 101 zich tot achter de achterzijde van de steunbalk 6 uit. Het gedeelte 101 is 10 ongeveer gelijk aan de helft van het deel 102 van het steunvlak dat zich voor de achterzijde van de ondersteuningsbalk 6 uitstrekt en onder de ondersteuningsbalk 6 is gelegen. De achterzijde van de ondersteuningsbalk wordt hierbij gevormd door korte, aan de aandrijfeenheden 14 aangegoten, uitsteek-15 seis waaraan de bouten 68 zijn bevestigd voor het bevestigen van de slof 96 aan de ondersteuningsbalk 6. De achterslof 96 heeft aan de achterzijde een omhoog gebogen deel 103, waarvan de achterzijde op een afstand 97 van in dit uit-voeringsvoorbeeld ongeveer 7½ cm buiten de achterzijde van 20 de steunbalk 6 is gelegen. De afstanden 101 en 97 kunnen ook anders gekozen worden. De achterslof 96 is vast verbonden met de middens lof 69 en strekt zich naar de achterzijde toe over een afstand uit buiten de achterzijde van de steunbalk 6. De afstand 100 is bij voorkeur minimaal ongeveer gelijk 25 aan 1/3 tot de helft van de afstand 104, waarover de achterzijde van de steunbalk zich achter het vlak 88 uitstrekt.
De middensloffen 69 en de daaraan gelijke buitenslof 66 zijn ieder aan hun voorzijde voorzien van een slof-neus 108. De slofneus 108 strekt zich voor de voorzijde van 30 de betreffende aandrijfeenheid 14 en daarmede van de ondersteuningsbalk 6 uit (figuur 3 en 4). De slofneus 108 van elke slof 69 respectievelijk de buitenslof 66 heeft een voorrand 109, die concentrisch is gelegen om de draaiingsas 13 van het aan de betreffende aandrijfeenheid 14 aange-35 brachte maaiorgaan. De voorzijde 109 ligt op een afstand 110 van de draaiingsas 13 zodanig dat de voorzijde 109 zich uitstrekt tot nabij de aan de maaiorganen aangebrachte maai-messen 117. De voorrand 109 strekt zich over een hoek 111 om 8602289 te.. - .-11- de draaiingsas 13 uit die ongeveer 110° is. De uiteinden van de voorrand 109 sluiten aan op zijranden 112 van de neus, welke zijranden ten opzichte van elkaar vanaf de voorrand naar achteren toe convergeren en symmetrisch zijn gelegen 5 ten opzichte van een verticaal vlak 118, dat zich in de normale voortbewegingsrichting 60 uitstrekt en de draaiingsas 13 bevat. De zijranden 112 sluiten hoeken 113 van ongeveer 60® met de voorranden 114 van de afstands-stukken 15 in. De voorranden 114 van de af stands stukken 15 10 vormen delen van de voorrand van de ondersteuningsbalk 6. De zijranden 112 sluiten in punten 115 aan op zijranden 116 van de onder de ondersteuningsbalk 6 gelegen onderzijde 119 van de slof 69.. De zijranden 116 van de onderzijde 119 verlopen naar achteren toe evenals de randen 112 convergerend ten 15 opzichte van elkaar, doch onder een kleinere hoek dan de zijranden 112, een en ander zoals in het bijzonder blijkt uit figuur 2. De slofneuzen 108 van naast elkaar gelegen ondersteuningssloffen 69 respectievelijk de naast een onder-steuningsslof 69 gelegen slof 66 liggen op een afstand 120 20 van elkaar, die in dit uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 7½ cm is. Bijvoorkeur is deze afstand groter dan 4 cm en kleiner dan 11 cm. Vanaf de naast elkaar gelegen uiteinden 121 van de voorranden 109 van naast elkaar gelegen slofneuzen verlopen de zijranden 112 naar achteren toe divergerend 25 (figuur 2).
Bij het gebruik van de maaimachine volgens de uitvinding wordt deze aan de hefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld door middel van de koppe-lingsbok 26. Hierbij worden de pennen 27 met de hefarmen 29 30 en de strippen 28 met de topstang 30 van de driepuntshef-inrichting van de trekker of dergelijk voertuig gekoppeld.
Daarbij wordt de koppelingsas 37 door middel van een tussenas met de aftakas van de trekker gekoppeld.
Tijdens bedrijf wordt de inrichting voortbewogen 35 in de richting volgens de pijl 60, waarbij de rij maai-organen gevormd door de maaiorganen 7-12 zich dwars op de rijrichting 60 uitstrekt. De maaimachine wordt ten opzichte van de trekker of dergelijk voertuig zodanig ingesteld, dat _ _ ^ 8602289 - 12 - de machine met althans een deel van zijn eigen gewicht op de grond steunt. Hierbij steunt de machine met de binnenslof 61, de buitenslof 66 en de middensloffen 69 alsmede met de achtersloffen 72, 90 en 96 op de grond. Tijdens het voort-5 bewegen kan het maaigedeelte 2 ten opzichte van het draag-gestel 3 scharnieren om de zwenkas 19. De zwenkas 19 kan op zichzelf door het scharnierbaar bevestigd zijn van de draagarm 22 aan de beugel 23 weer in hoogterichting bewegen ten opzichte van de beugel 23 en daarmee ten opzichte van de 10 koppelingsbok 26. Aldus kan in het bijzonder het maaigedeelte 2 tijdens het voortbewegen constant op de grond steunen en de oneffenheden van de grond volgen. Een deel van het gewicht kan hierbij door middel van de veren 31 op de koppelingsbok 26 en daarmede op de trekker overgebracht worden. 15 De aangrijpingspunten van de veren 31 aan de betreffende onderdelen kan eventueel instelbaar zijn om de trekkracht van de veren 31, en daarmede het deel van het gewicht van de machine dat op de grond steunt, in te stellen.
Tijdens bedrijf worden de maaiorganen 7-12 via 20 de overbrengingen tussen de assen 40 waaraan de maaiorganen zijn aangebracht en de as 37 in draaiing gebracht. In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld worden naast elkaar gelegen maaiorganen tegengesteld aan elkaar in draaiing gebracht, zoals door de pijlen 41 is weergegeven. De overbrenging in 25 het bijzonder in de aandrijfeenheden 40 kan zodanig aangebracht zijn, dat de maaiorganen ook op andere wijze in rotatie gebracht worden. Bijvoorbeeld kunnen de maaiorganen 7, 8 en 9 in tegengestelde richting in rotatie gebracht worden als de maaiorganen 10, 11 en 12. Vanaf de as 37 wordt 30 via de overbrenging in de tandwielkast 71 en de koppelingsas 70 de as 56 en daarmede het bewerkingsorgaan 57 in draaiing gebracht om de hartlijn 84 van de as 56. Gewoonlijk zal deze aandrijving zodanig zijn, dat het bewerkingsorgaan 57 roteert in de richting volgens de pijl 123. Het bewerkings-35 orgaan 57 zal het door de maaiorganen gemaaide gewas opnemen en in samenwerking met de kap 122 die om de bovenzijde van het orgaan 57 is aangebracht op een bepaalde wijze bewerken. Deze bewerking is afhankelijk van de vorm van het bewer- 8602289 - 13 - kingsorgaan 57 en de kap 122. Deze vorm kan naar wens gekozen worden voor het verkrijgen van de gewenste bewerking, bijvoorbeeld kneuzen van het gewas. Het bewerkings-orgaan 57 ligt achter het vlak 88 dat de draaiingsassen van 5 de op een rij gelegen maaiorganen omvat. Het bewerkingsorgaan 57 is zodanig aangebracht dat het het over de maaiorganen 7-12 naar achteren bewegende afgemaaide gewas tijdens de voortbeweging in de richting 60 kan opnemen. Hierbij ligt de hartlijn 84 van het bewerkingsorgaan 57 op 10 een afstand 124 achter het vlak 88.
Door het aanwezig zijn van het bewerkingsorgaan 57 met de kap 122 wordt het geheel van het maaigedeelte 2 en het bewerkingsorgaan 57 zwaarder dan alleen het maaigedeelte 2 dat het geheel van de ondersteuningsbalk 6 en de maai-15 organen omvat. Het zwaartepunt van het maaigedeelte en het bewerkingsorgaan 57 met de kap 122 ligt op een afstand achter het vlak 88. Deze afstand zal afhankelijk zijn van de vorm en de uitvoering van het maaigedeelte en het gewas-bewerkingsmechanisme dat het bewerkingsorgaan 57 en de kap 20 122 omvat. Dit zwaartepunt ligt verder naar achteren dan het zwaartepunt van alleen het maaigedeelte 2. Om het gewicht van het maaigedeelte 2 en het bewerkingsorgaan 57 met de kap 122 op een goede wijze op de grond te laten steunen, zonder dat de op de grond steunende delen met een 25 vlakdruk op de grond rusten die groter is dan gewenst is, zijn aan de ondersteuningsbalk 6 de achtersloffen 72, 90 en 96 aangebracht. De steunvlakken 73 van de achterslof fen 72 en 90, en het steunvlak 100 van de achterslof 96 zijn zodanig aangebracht, dat zij tijdens bedrijf ongeveer even-30 wijdig liggen aan het oppervlak 125 van de grond waarover het maaigedeelte 2 beweegt. Door de ligging van achter-sloffen achter het vlak 88 liggen deze meer onder het zwaartepunt van het geheel van het maaigedeelte 2 met het bewerkingsorgaan 57 en de kap 122. Hierdoor kan het gewicht van 35 dit geheel op gunstige wijze op de grond overgebracht worden. Hierom liggen de achtersloffen 72 en 90 achter de steunbalk 6 en op een afstand 82 respectievelijk 93 achter het vlak 88. Verder liggen de steunvlakken, zoals in dit 8602289 -14- uitvoeringsvoorbeeld, op een afstand 85 vóór het vlak 89 dat evenwijdig is aan het vlak 88 en de draaiingsas 84 bevat. De afstand 85 is bij de achterslof 72 ongeveer gelijk aan de breedte 83. Verder strekken de achtersloffen 96 zich hierom 5 met hun steunvlak 100 over een afstand 101 achter de achterzijde van de steunbalk 6 uit. De op deze wijze aangebrachte achtersloffen dragen aldus op gunstige wijze bij om het gewicht van het maaigedeelte 2 en het bewerkingsorgaan 57 op een goede wijze op de grond over te brengen. Verder kan 10 hierdoor de bevestiging van het geheel van het maaigedeelte 2 en het bewerkingsorgaan 57 aan het draaggestel 3 op gunstige wijze belast worden. Verder wordt hierbij de ophanging van het draaggestel 3 met de koppelingsbok 26 aan de trekker of dergelijk voertuig gunstig beïnvloed.
15 De bevestiging van de achtersloffen aan de maaimachine is op gunstige wijze doorgevoerd doordat deze aan de ondersteuningsbalk 6 zijn bevestigd. Hierdoor wordt een eenvoudige constructie verkregen. Verder wordt hiermee bereikt dat de achtersloffen op gunstige wijze de juiste 20 stand kunnen behouden ten opzichte van de ondersteuningsbalk 6. De binnenslof 61, de buitenslof 66 en de middensloffen 69 zijn zodanig uitgevoerd dat de draaiingsassen 13 meer of minder schuin naar boven naar voren gericht ten opzichte van het grondoppervlak 125 ingesteld kunnen worden om op de 25 gewenste maaihoogte te kunnen maaien. Hierom ligt een knik-lijn 126, die de onderzijde van de binnenslof 61, de buitenslof 66 en de middensloffen 69 maken met de onderzijde van de aan de voorzijde van deze sloffen aangebrachte slof-neuzen iets voor en nabij het vlak 88. Daar de sloffen 30 gewoonlijk op de min of meer ingedrukte bovenzijde van stoppels van het gemaaide gewas rusten, zal toch een goede, in de rijrichting 60 gerekend, brede ondersteuning van deze sloffen op de bovenzijde van de stoppels plaats vinden. De onderzijde 100 van de achterslof 96 is ten opzichte van het 35 vlak 88 zodanig aangebracht dat de onderzijde evenwijdig of . nagenoeg evenwijdig ligt aan het grondoppervlak bij de meest voorkomende hellende stand of standen van het vlak 88 voor het bepalen van de maaihoogte. Aldus zullen de achtersloffen 8602289 - 15 - 96 een gunstige bijdrage leveren voor het ondersteunen van de maaimachine op de grond. Daar de achterslof 7 2 en de achterslof 90 zich verder dan de midden-achtersloffen 96 achter het vlak 88 liggen, is het gunstig dat deze sloffen 5 enigszins beweegbaar zijn in hoogterichting ten opzichte van de ondersteuningsbalk 6. Hierom zijn deze achtersloffen 72 en 90 bij voorkeur enigszins verdraaibaar om hun scharnier-assen 77 via de betreffende eindplaten 65 of 49 met de ondersteuningsbalk verbonden. De beweeglijkheid van de 10 achtersloffen 72 en 90 wordt naar de onderzijde toe begrensd doordat deze neerwaartse beweging om de as 77 begrensd wordt door de aanslag 86 en 97. De beweging van deze achtersloffen in hoogterichting wordt begrensd door de aanwezigheid van de rubberen stootdempers 78. Deze stootdempers zijn enigszins 15 verend, zodat de betreffende achtersloffen 72 en 90 in hoogterichting verend kunnen uitwijken. De stootdempers 78 zijn zodanig gekozen dat de achtersloffen met hun steun-vlakken 73 op de gewenste wijze op de grond steunen om voldoende bijdrage te kunnen leveren voor het ondersteunen 20 van de maaimachine op de grond, De stootdempers 78 zijn bij voorkeur zodanig dat bij het heffen van de maaimachine van de grond de stootdempers met de bovenzijde van de achtersloffen in aanraking blijven in de stand waarbij de neerwaartse beweging wordt begrensd door de aanslagen 86 en 87. 25 Hierbij wordt bereikt dat de achtersloffen 72 en 90 niet bij de geheven stand van de machine op ongewenste wijze zullen kunnen bewegen om hun scharnierassen 77. De geheven stand wordt bijvoorbeeld gebruikt in de transportstand van de machine. In de transportstand wordt het maaigedeelte 2 met 30 het bewerkingsorgaan 57 over ongeveer 90° om de zwenkas 19 verdraaid. Het maaigedeelte 2 steekt dan recht omhoog vanaf de zwenkas 19. Het maaigedeelte 2 kan door middel van het hefmechanisme 32 op niet nader weergegeven wijze in deze transportstand gebracht worden. De achtersloffen 72 en 90 35 zijn op gunstige wijze nabij de einden van de rij maai-organen 7-12 aangebracht, zodat zij bijdragen tot een goede stabiliteit van het maaigedeelte 2. De onder-steuningssloffen 72 en 90 liggen hierbij, in bovenaanzicht 8602289 * - 16 - gezien in figuur 1, nabij de uiteinden van het bewerkings-orgaan 57. Hierbij ligt de maaislof 90, in bovenaanzicht gezien, vlak naast een uiteinde van een bewerkingsorgaan 57. De maaislof 72, liggend achter de binnenslof 61, ligt op 5 korte afstand buiten het andere uiteinde van het bewerkingsorgaan 57. Door deze ligging van de achtersloffen 72 en 90 geven de achtersloffen een goede ondersteuning nabij de ondersteuning van het bewerkingsorgaan 57 aan het maaiorgaan 2. Het bewerkingsorgaan 57 is via de gestelarm 50 en 51 aan 10 het maaigedeelte 2 aangebracht. Deze gestelarm 50 en 51 liggen eveneens nabij de uiteinden van de rij maaiorganen, gezien in bovenaanzicht volgens figuur 1. Om alle krachten op gunstige wijze op te nemen zijn de stootdempers 78 zodanig gevormd en aangebracht dat bij een stand van het 15 steunvlak 73 van de sloffen 72 en 90 evenwijdig aan het grondvlak 125 de stootdempers voldoende krachtig tegen de bovenzijde van de achtersloffen steunen om de gewenste krachten op te nemen.
Het bewerkingsorgaan 57 is op eenvoudige wijze 20 met het maaigedeelte 2 verbonden. Hierbij zijn de gestel-armen 50 en 51 door middel van een eenvoudige boutverbinding met de koppelingsplaten 52 van de gestelbalk 45 gekoppeld. De gestelbalk 45 is hierbij via de steun 48 op goede wijze met het van het draaggestel 3 afgekeerde einde van de steun-25 balk 6 gekoppeld. De gestelbalk 45 ligt zodanig hoog boven de maaiorganen 7-12 dat het gemaaide gewas tijdens voortbeweging van de machine in de richting 60 onder de gestelbalk 45 door en over de maaiorganen heen naar het bewerkingsorgaan 57 beweegt. Het bewerkingsorgaan 57 neemt 30 het gewas op voordat dit over de achterzijde van de maaiorganen onder het bewerkingsorgaan 57 door kan bewegen. Het gemaaide gewas wordt hierbij door de op de maaiorganen 7 en 12 aangebrachte transporthoeden 127 binnen de breedte gehouden die gelijk is aan de lengte van het bewerkings-35 orgaan 57. Hiervoor bewegen de maaiorganen 7 en 12 met hun ten opzichte van de rijrichting 70 naar voren gekeerde zijde naar elkaar toe. Omdat de bevestigingen van de gestelarmen 50 en 51 aan de balk 45 nabij de ondersteunende einden van 8602289
V
- 17 - de balk 45 zijn aangebracht, kan de balk 45 de gestelarmen 50 en 51 goed ondersteunen.
Bij het voortbewegen over de grond zullen in het bijzonder de slofneuzen 108 met oneffenheden en/of op 5 het land liggende vaste obstakels, zoals bijvoorbeeld stenen, in aanraking komen. Hierbij zuilen deze slofneuzen de maaiorganen afschermen tegen deze obstakels die het maaiorgaan zouden kunnen beschadigen. Tijdens het voortbewegen kan zich in het bijzonder aan de voorzijde van de 10 ondersteuningsbalk 6 grond vastzetten. Om dit te voorkomen, sluiten de zijranden 112 van de slofneuzen 108 de hoek 113 met de voorzijde 114 van de ondersteuningsbalk 6 in. De ruimte tussen naar elkaar gekeerde zijden 112 van naast elkaar gelegen slofneuzen divergeert hierbij naar achteren 15 toe. Ten opzichte van de afstand 120 wordt de ruimte tussen de zijranden 112 van naast elkaar gelegen slofneuzen naar achteren toe groter. Hierdoor wordt bereikt dat zich praktisch geen grond tussen de slofneuzen van naast elkaar gelegen sloffen zal vastzetten. Doordat er zich geen grond 20 aan de ondersteuningsbalk zal vasthechten, zal het gewicht van het maaigedeelte 2 niet vergroot worden. Hierdoor blijft de druk van de maaimachine via de sloffen op de grond gelijk, wat voor een goede maaiwerking gewenst is. De maaimachine drukt hierdoor de gewasstoppels niet verder in en 25 zal de machine op soepele wijze beweegbaar blijven over het veld.
Hoewel in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld de achtersloffen 72 en 90 beweegbaar om de scharnieras 77 zijn in afhankelijkheid van de veerwerking van de stootdemper 78, 30 kan deze beweeglijkheid ook op andere wijze verkregen worden. In figuur 7 is een achterslof 130 weergegeven die gebruikt kan worden in plaats van de achtersloffen 72 en 90.
In principe komt de achterslof 130 overeen met de achtersloffen 72 en 90 en zal hierom niet in detail worden 35 beschreven. Onderdelen van de achterslof 130 die zijn uitgevoerd overeenkomstig de achterslof 72 of 90 zijn dan ook met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven als in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld. De achterslof 130 heeft een 8602289 - 18 - steunvlak 131 overeenkomend met het steunvlak 73. Het steun-vlak 131 is aan de voorzijde iets omhooggebogen, zodat eventuele oneffenheden gemakkelijker gepasseerd kunnen worden. In dit uitvoeringsvoorbeeld volgens figuur 7 is de 5 stootdemper 78 vervangen door een drukveer 132. De drukveer 132 ligt tussen een steun 133, die aan de eindplaat 65 is bevestigd, en de bovenzijde van het steunvlak 131. De veer is gecentreerd om een pen 134, die aan de bovenzijde van het steunvlak 131 is bevestigd. De bovenzijde van de pen 134 10 ligt op afstand van de steun 133. Hierdoor is de achterslof 130 in hoogterichting beweegbaar ten opzichte van de steun 133 respectievelijk de eindplaat 65. Evenals in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld is de achterslof 130 draaibaar om een scharnieras 77. Een neerwaartse beweging van de 15 achterslof wordt beperkt, waardoor de aanslag die gevormd wordt door de voorzijde 86 van de achterslof 130 en de achterzijde 87 van de vóór de betreffende achterslof gelegen binnen- of buitenslof.
In figuur 8 is de ondersteuningsslof 130 weer- 20 gegeven met een andere veerconstructie. In figuur 8 is om de scharnieras 77 een schroefveer 138 aangebracht, waarvan de einden 137 en 138 tegen een aan de eindplaat 65 aangebrachte aanslag 139, respectievelijk een aan de achterslof aangebrachte aanslag 140, zijn gelegen.
25 In figuur 9 is een uitvoeringsvoorbeeld van een verende achterslof 142 weergegeven die bijvoorbeeld de achtersloffen 72 en 90 kan vervangen. De achterslof 142 bestaat uit een verenstalen gebogen plaat die is bevestigd aan een lip 143, die is bevestigd aan de eindplaat 65. Het 30 aan de lip 143 bevestigde einde van de verende achterslof kan nog versterkt worden door een verende hulpplaat 144 van verenstaal. De veerkracht van de achterslof 142 zal zodanig gekozen worden, dat de gewenste druk via de slof 142 op de grond overgebracht kan worden.
35 Hoewel in de weergegeven uitvoeringsvoorbeelden volgens de figuren 1 - 9 de achtersloffen, die nabij de uiteinden van de ondersteuningsbalk zijn aangebracht en achter de binnenslof respectievelijk de buitenslof zijn 8602289 - 19 - gelegen steeds verend in hoogterichting beweegbaar zijn ten opzichte van de ondersteuningsbalk 6, kunnen ook achter-sloffen gebruikt worden die niet verend ten opzichte van de ondersteuningsbalk zijn aangebracht tijdens bedrijf doch 5 tijdens bedrijf een vaste stand innemen ten opzichte van de ondersteuningsbalk 6. In de figuren 11 en 12 zijn twee uit-voeringsvoorbeelden weergegeven van ondersteuningssloffen die naar keuze in één van meerdere standen ten opzichte van de ondersteuningsbalk vastgezet kunnen worden. In figuur 11 10 is een achterslof 146 weergegeven die in principe overeenkomt met de achterslof 130 en hierom niet nader zal worden beschreven. De achterslof 146 is verstelbaar om een schar-nieras 147 met de eindplaat 65 gekoppeld. De achterslof 146 is verder scharnierend verbonden met een verstelorgaan dat 15 een verstelstrip 148 omvat, die van meerdere openingen 149 is voorzien. Naar keuze kan door één van de meerdere openingen 149 een bout 150 gestoken worden, die eveneens door één van bijvoorbeeld twee in de eindplaat 65 aanwezige gaten 151 is te steken. Door de aanwezigheid van de gaten 20 149 en 151 kan de strip 148 meer of minder hoog aan de eindplaat 65 bevestigd worden, zodat de stand van de achterslof 146 om het scharnierpunt 147 is in te stellen. Het Instellen van de achterslof 146 kan bijvoorbeeld van belang zijn wanneer de maaiorganen 7-12 mee of minder voorover 25 hellend gebruikt moeten kunnen worden voor het meer of minder hoog afmaaien van het gewas. Aan de door de meer of minder schuine stand van de draaiingsassen 13 van de maaiorganen bepaalde stand van de ondersteuningsbalk 6 kan de stand van de achterslof 146 aangepast worden, opdat deze zij 30 met haar steunvlak op zo gunstig mogelijke wijze op de grond rust. In figuur 11 is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven van een achterslof 153, die in principe op dezelfde wijze als de achterslof 146 verstelbaar is ten opzichte van de eindplaat 65 of de eindplaat 49. In dit uitvoeringsvoorbeeld 35 is aan de slof 153 een een deel van een verstelorgaan vormende strip 154 bevestigd die is voorzien van verschillende gaten 155. Een aan de eindplaat 65 scharnierbaar aangebrachte arm 156 kan naar keuze via één van de gaten 153 8602289 - 20 - met de strip 154 bevestigd worden om de stand van de achter-slof 153 ten opzichte van de eindplaat 65 en daarmede ten opzichte van de ondersteuningsbalk 6 te kunnen instellen.
Het is ook mogelijk de constructie van een verende 5 achterslof volgens de figuren 1 - 9 te combineren met een verstelbare constructie, zoals bijvoorbeeld volgens de figuren 10 of 11. In een dergelijke combinatie zal bijvoorbeeld de bevestiging van een verende constructie aan een eindplaat 49 of 65 verstelbaar kunnen zijn. Bijvoorbeeld kan 10 de steun 143 verstelbaar zijn aan de eindplaat 65. Ook kan bijvoorbeeld de aanslag 137 uit figuur 8 verstelbaar aan de eindplaat 65 zijn aangebracht. Hierdoor kan dan de stand van de achterslof 130 voor een zelfde tegendruk een andere stand innemen ten opzichte van de ondersteuningsbalk 6. De 15 constructie volgens figuur 9 kan dan bijvoorbeeld zodanig uitgevoerd worden dat de strip 143 in hoogterichting ten opzichte van de eindplaat 65 verstelbaar is. In het uit-voeringsvoorbeeld volgens de figuren 1-7 kan bijvoorbeeld de bevestiging van de stootdemper beweegbaar en naar keuze 20 in één van ten minste twee standen vastzetbaar zijn aan de eindplaat 65.
Hoewel in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld de onder de aandrijfeenheden 14 aangebrachte middensloffen 69 zijn voorzien van vast aan de middensloffen en daarmede vast 25 aan de ondersteuningsbalk 6 bevestigde achtersloffen 96, zal het in principe ook mogelijk zijn de achtersloffen 96 onder veerdruk beweegbaar en/of instelbaar te maken ten opzichte van de ondersteuningsbalk 6 overeenkomstig wat is weergegeven voor de achtersloffen 72 respectievelijk 90 en de in 30 de figuren 7-11 weergegeven constructies.
Hoewel in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld de achtersloffen zijn toegepast bij een maaimachine die is voorzien van een gewasbewerkingsorgaan 57, zijn de achtersloffen ook bij een maaimachine toe te passen die niet is 35 voorzien van een gewasbewerkingsorgaan 57. De achtersloffen kunnen bijvoorbeeld aan een maaimachine zonder bewerkings-orgaan toegepast worden om de maaimachine een voldoende stabiele ligging te geven bij gebruik op meer oneffen 8602289 - 21 - terrein. Op zichzelf is het gebruik van de achtersloffen aan een ondersteuningsbalk 6, die is opgebouwd uit aandrijf-eenden 14 en afstandsstukken 15 met een trekstang 16, nuttig om bijvoorbeeld een lange ondersteuningsbalk 6 goed te 5 ondersteunen.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat hiervoor is beschreven en in de tekening is weergegeven doch strekt zich ook uit tot die details die in de figuren zijn weergegeven doch niet nader zijn beschreven.
8602289

Claims (37)

1. Maaimachine voorzien van een gestel, waaraan een aantal om zich in hoogterichting uitstrekkende draaiings-assen draaibare maaiorganen zijn aangebracht, waarbij het gestel is voorzien van ten minste één ondersteuningsslof, 5 waarmede de maaimachine tijdens bedrijf althans met een - gedeelte van haar gewicht op de grond rust, met het kenmerk, dat de maaimachine ter verdere ondersteuning van ten minste één achterslof is voorzien die, gerekend ten opzichte van de tijdens bedrijf normale voortbewegingsrichting van de maai-10 machine, meer naar achteren is gelegen dan de ondersteuningsslof .
2. Maaimachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een achterslof achter de ondersteuningsslof is aangebracht .
3. Maaimachine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de achterslof aan een ondersteuningsbalk is aangebracht, waaraan de maaiorganen zijn aangebracht.
4. Maaimachine volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat, in bovenaanzicht gezien, de achterslof is aangebracht 20 nabij de bevestiging van een verder bewerkingsorgaan aan de ondersteuningsbalk.
5. Maaimachine volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan is aangebracht aan ten minste één draagarm die is bevestigd aan een boven de maaiorganen 25 gelegen gestelbalk die met de ondersteuningsbalk is verbonden.
6. Maaimachine volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de gestelbalk vast met de ondersteuningsbalk is verbonden nabij de einden van de op een rij gelegen maai- 30 organen.
7. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat althans nabij één einde van de rij maaiorganen aan de ondersteuningsbalk waaraan de maaiorganen zijn aangebracht een achterslof is aangebracht.
8. Maaimachine volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat nabij elk einde van de ondersteuningsbalk een achterslof is aangebracht. 8602289 - 23 - «
9. Maaimachine volgens conclusie 3 of een der conclusies 4-8 voor zover afhankelijk van conclusie 3, met het kenmerk, dat de ondersteuningsbalk aandrijforganen omvat voor de aandrijving van de boven de ondersteuningsbalk aan- 5 gebrachte maaiorganen.
10. Maaimachine volgens conclusie 3 of een der conclusies 4-9 voor zover afhankelijk van conclusie 3, met het kenmerk, dat de ondersteuningsbalk is opgebouwd uit aandrijfeenheden en tussen aandrijfeenheden aangebrachte 10 afstandsstukken die door middel van een trekorgaan onder spanning tegen elkaar aan worden bevestigd.
11. Maaimachine volgens conclusie 7 of 8 of één der conclusies 9 en 10 voor zover afhankelijk van conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat op de einden van de onder- 15 steuningsbalk eindplaten zijn aangebracht, die tegen de uiteinden van de ondersteuningsbalk zijn vastgeklemd door de trekstang, waarbij een achterslof met de zich tot achter de ondersteuningsbalk uitstrekkende eindplaat is bevestigd.
12. Maaimachine volgens conclusie 9 of één der 20 conclusies 10 en 11 voor zover afhankelijk van conclusie 9, met het kenmerk, dat een achterslof is aangebracht aan een aandrijfeenheid van de ondersteuningsbalk.
13. Maaimachine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de achterslof is aangebracht aan een ondersteuningsslof 25 die aan de aandrijfeenheid is bevestigd.
14. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een achterslof tijdens bedrijf althans gedeeltelijk in hoogterichting ten opzichte van het gestel beweegbaar is.
15. Maaimachine volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de achterslof tijdens bedrijf van de maaimachine tegen veerkracht in in hoogterichting ten opzichte van het gestel beweegbaar is.
16. Maaimachine volgens conclusie 14 of 15, met het 35 kenmerk, dat de neerwaartse beweging van de achterslof ten opzichte van het gestel begrensd is door een aanslag.
17. Maaimachine volgens een der conclusies 14 - 16, met het kenmerk, dat de veerkracht wordt geleverd door een 8602289 - 24 - stootdempend element dat is aangebracht tussen de achterslof en een deel van het gestel.
18. Maaimachine volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het stootdempend orgaan bestaat uit rubber of dergelijk 5 materiaal.
19. Maaimachine volgens een der conclusies 14 - 18, * met het kenmerk, dat de achterslof ten opzichte van het gestel beweegbaar is om een scharnieras die nabij de voorzijde van de achterslof is gelegen.
20. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de‘ achterslof althans gedeeltelijk ten opzichte van het gestel in hoogterichting verstelbaar is.
21. Maaimachine volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de achterslof om een scharnieras ten opzichte 15 van het gestel verstelbaar is, waarbij de scharnieras een vaste ligging heeft ten opzichte van het gestel.
22. Maaimachine volgens conclusie 20 of 21, met het kenmerk, dat de achterzijde van de slof door middel van een verstelorgaan is gekoppeld met het gestel van de maai- 20 machine.
3. Maaimachine volgens een der conclusies 14 - 22, met het kenmerk, dat de aanslag die de neerwaartse beweging van een achterslof ten opzichte van het gestel begrensd, gevormd wordt door de voorzijde van de achterslof in samen-25 werking met de achterzijde van een ondersteuningsslof.
24. Maaimachine volgens een der conclusies 21 - 23, met het kenmerk, dat het verstelorgaan een stripvormig orgaan omvat dat van meerdere gaten is voorzien, met naar keuze één waarvan een verbindingsorgaan tussen het gestel en 30 de achterslof koppelbaar is.
25. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, . met het kenmerk, dat een achterslof in zijaanzicht gezien in hoofdzaak een recht steunvlak bezit dat tijdens bedrijf althans nagenoeg evenwijdig is aangebracht aan het bodemvlak 35 waarover de maaimachine tijdens bedrijf beweegbaar is.
26. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies voor zover onafhankelijk van een der conclusies 14 - 24, met het kenmerk, dat de achterslof vast is bevestigd aan een 8602289 - 25 - onders teunings slof.
27. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, waarbij nabij de einden van een rij maaiorganen een achter-slof is aangebracht die beweegbaar en/of verstelbaar is ten 5 opzichte van het gestel, terwijl tussen de einden van de rij maaiorganen achtersloffen zijn aangebracht, die vast met een ondersteuningsslof zijn verbonden.
28. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een achterslof is aangebracht achter 10 een ondersteuningsslof en onder elk maaiorgaan een onder-steuningsslof is aangebracht.
29. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat maaiorganen aan van overbrengings-organen voorziene aandrijfeenheden zijn aangebracht, onder 15 elk waarvan een ondersteuningsslof is bevestigd.
30. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het de maaiorganen dragende onder-steuningsgestel scharnierbaar is gekoppeld met een draag-gestel, waarmede de inrichting aan een trekker of dergelijk 20 voertuig koppelbaar is.
31. Maaimachine volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat het de maaiorganen dragende ondersteuningsgestel scharnierbaar is gekoppeld met een draagarm van het draaggestel, waarbij de draagarm scharnierbaar is gekoppeld met een 25 bevestigingsbok van het draaggestel, waarmede de inrichting aan een trekker of dergelijk voertuig koppelbaar is.
32. Maaimachine volgens conclusie 30 of 31, met het kenmerk, dat tussen de bevestigingsbok en een punt nabij de scharnieras via welke het ondersteuningsgestel met de 30 draagarm is gekoppeld een hefmechanisme en twee trekveren zijn aangebracht.
33. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de de maaiorganen dragende onder-steuningsbalk is voorzien van een aandrijfas die via in de 35 aandrijfeenheden aangebrachte overbrengingsorganen is gekoppeld met de maaiorganen, waarbij de aandrijfas via overbrengingsorganen is gekoppeld met een koppelingsas die met de aftakas van een trekker of dergelijk voertuig koppel- 8 6 0 2 2 8 S - 26 - baar is,
34. Maaimachine volgens een der conclusies 4 - 33, voor zover afhankelijk van conclusie 4, met het kenmerk, dat het bewerkingsorgaan om een as roteerbaar is en via een 5 koppelingsas en een van wisseltandwielen voorziene wissel-wielkast is gekoppeld met de koppelingsas.
35. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een ten opzichte van de achterslof meer naar voren gelegen ondersteuningsslof een vóór de onder- 10 steuningsbalk gelegen en onder de maaiorganen aangebrachte slofneus bezit, waarbij de zijranden van de naast elkaar gelegen slofneuzen vanaf een punt waar zij elkaar het dichtst benaderen naar achteren toe, ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting van de machine tijdens 15 bedrijf, divergeert tot althans nabij de voorzijde van de ondersteuningsbalk.
36. Maaimachine volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat de slofneuzen aan de voorzijde zijn voorzien van een gebogen rand die althans nagenoeg concentrisch is gelegen om 20 de draaiingsas van het maaiorgaan waaronder de slofneus is gelegen, waarbij de uiteinden van deze gekromde rand aansluiten op aan tegenover elkaar gelegen zijden van de slofneus die ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting van de machine naar achteren toe ten opzichte van elkaar 25 convergeren.
37. Maaimachine zoals hiervoor is beschreven en in de tekeningen is weergegeven. 8602289
NL8602289A 1986-09-11 1986-09-11 Maaimachine. NL8602289A (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8602289A NL8602289A (nl) 1986-09-11 1986-09-11 Maaimachine.
DE19873789647 DE3789647T3 (de) 1986-09-11 1987-09-10 Mähmaschine.
EP19870201721 EP0260750B2 (en) 1986-09-11 1987-09-10 A mowing machine
AU78307/87A AU609056B2 (en) 1986-09-11 1987-09-11 A mowing machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8602289A NL8602289A (nl) 1986-09-11 1986-09-11 Maaimachine.
NL8602289 1986-09-11

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8602289A true NL8602289A (nl) 1988-04-05

Family

ID=19848527

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8602289A NL8602289A (nl) 1986-09-11 1986-09-11 Maaimachine.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP0260750B2 (nl)
AU (1) AU609056B2 (nl)
DE (1) DE3789647T3 (nl)
NL (1) NL8602289A (nl)

Families Citing this family (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL8701083A (nl) * 1987-05-07 1988-12-01 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
FR2636203B1 (fr) * 1988-09-13 1990-11-30 Kuhn Sa Faucheuse avec patins perfectionnes
NL8901072A (nl) * 1989-04-28 1990-11-16 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
DE10055052C1 (de) * 2000-11-07 2002-06-06 Ziegler Gmbh An einem Schlepper anbringbares Mähwerk
WO2016024860A1 (en) 2014-08-12 2016-02-18 Forage Innovations B.V. Mowing machine
NL2013322B1 (en) * 2014-08-12 2016-09-21 Forage Innovations Bv Mowing machine.
FR3058024B1 (fr) 2016-10-28 2019-06-07 Kuhn Sa Machine agricole avec des patins equipes de doublures interchangeables

Family Cites Families (14)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2777272A (en) * 1955-10-26 1957-01-15 Smith Alexander Under-tree mower and harvester
FR1545171A (fr) * 1967-01-30 1968-11-08 Sperry Rand Corp Commande de récolteuse d'épis
FR2077995A5 (nl) * 1970-02-02 1971-11-05 Dronningborg Maskinfab As
US3665685A (en) * 1970-07-06 1972-05-30 Jean Allard Mowing device for cutting vegetation adjacent a fence
US3729907A (en) * 1972-02-25 1973-05-01 Gehl Co Mower conditioner
GB1489373A (en) * 1973-01-06 1977-10-19 Massey Ferguson Perkins Ltd Mowers
US3835629A (en) * 1973-03-08 1974-09-17 Allis Chalmers Crop conditioners
GB1515268A (en) * 1974-04-24 1978-06-21 Clayson Nv Rotary mowers
NL7510687A (nl) * 1975-09-11 1977-03-15 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
NL177375C (nl) * 1979-09-26 1985-09-16 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
NL8101239A (nl) * 1981-03-13 1982-10-01 Multinorm Bv Maaiinrichting met gedeelde maaibalk.
NL8201754A (nl) * 1982-04-28 1983-11-16 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
NL8400028A (nl) * 1984-01-04 1985-08-01 Lely Nv C Van Der Maaimachine.
NL8400818A (nl) * 1984-03-15 1985-10-01 Lely Nv C Van Der Maaimachine.

Also Published As

Publication number Publication date
DE3789647T2 (de) 1994-11-17
AU7830787A (en) 1988-03-17
DE3789647D1 (de) 1994-05-26
EP0260750A1 (en) 1988-03-23
AU609056B2 (en) 1991-04-26
DE3789647T3 (de) 1999-09-02
EP0260750B1 (en) 1994-04-20
EP0260750B2 (en) 1999-02-03

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP2055170B1 (en) Four-bar linkage for suspending a header for an agricultural implement
US8261521B2 (en) Self-leveling four-bar linkage for suspending a header of an agricultural implement
US7024844B2 (en) Agricultural bi-mower with cantilever beam suspension
US4187664A (en) Agricultural machine structure
US4102114A (en) Combination level adjust and self-tensioning belt assembly for mowers
DK166936B1 (da) Meje- og hoemaskine
GB1583982A (en) Improvements in or relating to harvesting machines
US4159749A (en) Harvesting machine frame
JP3806465B2 (ja) 作業車両用の作業装置
US3517491A (en) Header suspension mounting for pull-type harvesters
US3925971A (en) Gauging apparatus for implement head
NL8602289A (nl) Maaimachine.
EP0083460B1 (en) Agricultural implement
EP1321022B1 (en) Mower support frame
EP1616474B1 (en) A towed mower comprising a running frame and two mowing aggregates
US4172356A (en) Yard rake
NZ217699A (en) Wheel and skid supported rotary mower: pitching drawbar adjustable to set cutting height
GB1583983A (en) Harvesting machines
NL7907081A (nl) Grondbewerkingsmachine.
US2263886A (en) Mower
NL8700863A (nl) Landbouwwerktuig voorzien van een verbeterd gestel, alsmede maaibalk daarvoor.
HU215294B (hu) Függesztőkeret mezőgazdasági betakarítógépekhez, főként rotációs vágószerkezetű fűkaszákhoz
NL8001263A (nl) Landbouwwerktuig, in het bijzonder grondbewerkingsmachine.
US3771297A (en) Swather device
NL8602334A (nl) Voertuig voorzien van voorwielbesturing en een pendelende maai-inrichting.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BN A decision not to publish the application has become irrevocable