NL8500720A

NL8500720A - Systeem voor het vormen van voorwerpen.

Info

Publication number: NL8500720A
Application number: NL8500720A
Authority: NL
Original assignee: Highland Supply Corp
Priority date: 1984-05-22
Filing date: 1985-03-13
Publication date: 1985-07-01
Also published as: US5616381A; ES295464Y; US5479758A; US5765306A; US5618596A; US5307606A; EP0162435A3; US5976647A; DE3588197T2; US5633056A; US5616382A; US6156398A; US5616380A; DE3587278D1; ES543358A0; US5683766A; MX164567B; EP0530851A1; US5332610A; US5840379A

Description

^ if & U

* LW 6274-1 Ned.dB/LdB . ^

Korte aanduiding: Systeem voor het vormen van voorwerpen.

Achtergrond van de uitvinding ^ebied_van__de_ uityindixig_ 5 De onderhavige uitvinding heeft in het algemeen betrekking op een systeem voor het vormen van voorwerpen en op een voorwerp, gevormd met behulp van dit vormsysteem voor voorwerpen en meer in het bijzonder, maar niet als beperking, op een voorwerp zoals een sierbedekking voor een bloempot en een systeem voor het vormen van voorwerpen/voor het vormen 10 van een dergelijk bloempot-sierbedekkingsvoorwerp.

Korte beschrijving van de tekeningen

Fig. 1 is een zij-aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede en schematisch, van een voorwerpvormsysteem, dat is geconstrueerd in overeenstemming met de onderhavige uitvinding.

15 Fig. 2 is een bovenaanzicht van het platform van het voorwerpvormsysteem van fig. 1.

Fig.3A is een zij-aanzicht van een bloempot-bedekkingsvoorwerp, gevormd met behulp van het voorwerpvormsysteem van fig. 1 en 2 en toont ook een deel van een bloempot (weergegeven met gebroken lijnen) 20 waarbij het bloempot-bedekkingsvoorwerp werkzaam is aangebracht aan de bloempot.

Fig.3B is een bovenaanzicht van het bloempot-bedekkingsvoorwerp van fig.

3A.

Fig.3c is een doorsnede vein een deel vein de basis van het bloempot-25 bedekkingsvoorwerp van fig. 3A en 3B en toont enige van de over lappende plooien.

Fig. 4 is een zij-aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een gewijzigd platform, dat kan worden gebruikt bij het voorwerp-vormsysteem volgens fig. 1 en 2 in plaats van het platform volgens fig. 1 en 2. 30 Fig-:- 5 is een bovenaanzicht van een automatisch voorwerpvormsysteem dat gebruik maakt van vier voorwerpvorminrichtingen.

Fig. 6 is een zij-aanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van het voorwerpvormsysteem volgens fig. 5.

Fig.7A is een vooraanzicht, gedeeltelijk in doorsnede, van een ander 35 gewijzigd voorwerpvormsysteem, dat is geconstrueerd gelijk aan het voorwerpvormsysteem van fig. 1 en 2, behalve dat het voorwerpvormsysteem volgens fig. 7A een gewijzigde ondersteuning heeft.

Fig.7B is een bovenaanzicht van het voorwerpvormsysteem van ,Fig. 7A. Beschrijving van de voorkeurs-uitvoerlngsvormen.

40 in fig. 1 en 2 is een voorwerpvormsysteem 10 weergegeven, dat is gecon- 8500720

V

- 2 - w » * strueerd volgens de onderhavige uitvinding. Het voorwerpvormsysteem 10 is ingericht voor het vormen van tenminste één vel materiaal tot een voorwerp met een bepaalde vorm/ waarbij een velmateriaal 12 is weergegeven in fig. 3A en 3B/ gevormd tot een sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een 5 bloempot 16, waarbij de bloempot 16 met gebroken lijnen in fig. 3A is weergegeven.

Opgemerkt moet worden dat de onderhavige uitvinding hier wordt beschreven als te zijn aangepast aan het vormen van het velmateriaal 12 tot de bepaèlde vorm van een voorwerp van het type sierbedekking voor een 10 bloempot, daar een uiterst gunstig gebruik van het systeem volgens de onderhavige uitvinding het vormen is van dergelijke voorwerptypen als een sierbedekking voor een bloempot. Echter vertegenwoordigt een sierbedekking voor een bloempot slechts een voorwerp dat kan worden gevormd in een bepa&lde vorm volgens de onderhavige uitvinding en de onderhavige 15 uitvinding omvat specifiek opk verschillende en talloze andere soorten voorwerpen, zoals vazen, hoeden, schotels, paasmandjes, houders voor gebruik in microgolfovens, rozentakdozen, eierdozen, kweekbakjes, pannen, dienbladen, kommen, voeringen voor manden, snoepgoedbakjes, kopjes, snoepgoedkopjes, bloempotten, plantenbakken voor het kweken van planten, 20 wegwerpkommen en borden, corsagedozen en -houders, bedieningspléteaus voor levensmiddelen (zoals die gebruikt voor bakkerij-artikelen, patat, tartaar, lever en ander rauw vlees in supermarkten bijvoorbeeld), dozen voor hamburgers of koeken en dergelijke en verschillende andere voorwerpen. De term "voorwerp" zoals deze hier wordt gebruikt is bedoeld alle 25 vooorwerpen te omvatten ën de term "voorwerp" is ook bedoeld om ruim genoeg te zijn om elk ander voorwerp te omvatten, dat een bepaalde vorm heeft, waarbij het voorwerp, om te kunnen functioneren, in staat moet zijn in hoofdzaak deze bepaalde vorm te behouden.

De onderhavige uitvinding omvat in het bijzonder voorwerpen 30 die worden gevormd in een bepaalde vorm van een velmateriaal met een relatief kleine dikte en dat vein het type is dat gewoonlijk in de betreffende techniek wordt aangeduid met "film". Meer in het bijzonder is het door de onderhavige uitvinding omvatte vel materiaal een behandelde, vervaardigde organische polymeer uit de groep bestaande uit polypropeen, 35 polyvinylchloride of combinaties daarvan. Het door de onderhavige uitvinding beschouwde vel materiaal is vrij dun met een dikte kleiner dan ongeveer 38 β m en het vel materiaal is zeer buigzaam en dun, zodat het vel materiaal normaal niet een bepaalde gegeven vorm zal behouden onder normale gebruikelijke omstandigheden (niet vormhoudend). In sommige 40 gevallen en om verschillende redenen kan het gewenst zijn meer dan een 8500720 - -4 - 3 - vel materiaal te gebruiken en in deze gevallen liggen de vellen materiaal in lagen, op elkaar geplaatst, wanneer de vellen materiaal worden gevormd tot de bepaalde vorm voor de vorming van het gewenste voorwerp; echter zelfs in deze gevallen is de gecombineerde dikte van de vellen materiaal 5 nog steeds kleiner dein ongeveer 76 Jk m. De onderhavige uitvinding verschaft een middel voor het vormen van een vel materiaal van het juist beschreven type tot een bepaalde vorm, zodanig dat het gevormde vel materiaal in hoofdzaak de gegeven vorm behoudt, waardoor een middel wordt verschaft voor het maken van voorwerpen uit deze vellen materiaal 10 en wel op een meer economische wijze.

Zoals is weergegeven met de gebroken lijnen van fig. 3A heeft de bloempot 16 een: boveneinde 18, een onderèinde 20 en een buitenomtreks-vlak 22. In de uitvoeringsvorm van de bloempot 16, weergegeven in fig.

3Ά, is de diameter van de bloempot 16, in het algemeen nabij het onder-15 einde 20, kleiner dan de diameter van de bloempot 16, in het algemeen nabij het boveneinde 18, waarbij de bloempot 16 in hoofdzaak taps naar buiten verloopt van het ondereinde 20 naar het boveneinde 18, waardoor aan de bloempot 16 een in hoofdzaak geheel afgeknot kegelvormig buiten-omtreksvlak 22 is gegeven. In deze uitvoeringsvorm heé'ft de bloempot 20 16 een rand 24, gevormd aan het boveneinde 18, die in de omtreksrichting rond de bloempot 16 verloopt, hoewel opgemerkt wordt, dat sommige bloempotten geen rand hebben en bloempotten ook verschillende algemeen bekende vormen hebben en dat de onderhavige uitvinding niet is beperkt tot enige speciale vorm van een bloempot.

25 Het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot is bij voorkeur, hoewel niet uitsluitend, gevormd van een in hoofdzaak vierkant vel materiaal 12 met vier hoeken. Zoals weergegeven in fig. 3A en 3B heeft het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot, gevormd van het in hoofdzaak vierkante vel materiaal 12 met gebruikmaking van het systeem 30 10 volgens de onderhavige uitvinding, een basis 26 met een open boven einde 28, een gesloten ondereinde 30, een voorwerpopening 32, verlopend door het boveneinde 28 en een sierrand 34, die onder een hoek naar boven en naar buiten verloopt van het boveneinde 28 van de basis 26. De sierrand 34 heeft vier geaccentueerde en gebeeldhouwde uitwaaierende 35 bloembladachtige delen 36, waarbij elk uitwaaierend bloembladachtig deel 36 eindigt in een puntig einde 38, dat wordt gevormd door een van de vier hoeken van het vierkante vel materiaal 12. Elk uitwaaierende bloembladdeel 36 verloopt over een afstand in de hoekrichting naar boven en naar buiten van het boveneinde 28 van de basis 26 en eindigt in 40 het puntige einde 38. De uitwaaierende bloembladachtige delen 36 liggen 8500720

V

- 4 -

V

€ « in omtreksrichting op een afstand van elkaar rond de sierrand 34, waarbij de uitwaaierende bloembladachtige delen 36 op onderlinge afstanden liggen van ongeveer 90° en een de uitwaaierende delen verbindend deel 40 is gelegen tussen elk paar aangrenzende uitwaaierende 5 delen 36, waarbij de verbindende delen 40 ook elk verlopen over een afstand in hoekrichting en naar boven en naar buiten van de bovenrand 28 van de basis 26, die kleiner is dan de afstanden waarover de puntige einden 38 van de uitwaaierende delen 36 uitsteken van het boveneinde 28 van de basis 26.

10 De voorwerpopening 32 in het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot heeft vorm en afmetingen voor het opnemen van de bloempot 16. Wanneer de bloempot 16 werkzaam is geplaatst in de voorwerpopening 32 van het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot, als weergegeven in fig. 3A, omgeeft de basis 26 in hoofdzaak het buitenomtreksvlak 22 van 15 de bloempot 16 dat in hoofdzaak verloopt tussen het boveneinde 18 en het ondereinde 20 van de bloempot 16, terwijl het boveneinde 28 van de basis 26 in hoofdzaak is gelegen nabij het boveneinde 18 van de bloempot 16 en het ondereinde 30 van het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor de bloempot in hoofdzaak is gelegen nabij de onderrand 20 van de bloempot 20 16, waarbij het gesloten ondereinde 30 van het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor de bloempot verloopt langs het ondereinde 20 van de bloempot 16 en dit omgeeft. In deze stand, met het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor de bloempot werkzaam verbonden met de bloempot 16, steekt de sierrand 34 van het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor de bloempot uit over een afstand 25 in hoekrichting en naar boven en naar buiten van de bovenrand 18 van de bloempot 16 en verloopt het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor de bloempot in hoofdzaak in omtreksrichting rond het boveneinddeel 18 van de bloempot 16.

Zoals weergegeven in fig. 3A en 3C heeft de basis 26 van het 30 sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot, gevormd met gebruikmaking van het systeem 10 volgens de onderhavige uitvinding, een aantal overlappende plooien 42 (slechts sommige van de overlappende plooien 42 zijn aangeduid met een verwijzingscijfer in de tekeningen). Een belangrijk deel van de overlappende vouwen 42 verlopen onder hoeken met een verti-35 cale richting en onder hoeken met een horizontale richting, waarbij de verschillende hoeken willekeurig zijn en variëren van de ene overlappende plooi 42 tot een andere overlappende plooi 42. Verder heeft de basis 26 een aantal overlappende plooien 42, waarbij de verschillende overlappende plooien 42 zijn gelegen op verschillende plaatsen rond het 40 gehele buitenomtreksvlak van de basis 26 en op verschillende punten tussen 8500720 ί \ - 5 - r het boveneinde 28 en het ondereinde 30 van de basis 26. De overlappende plooien 42 verschaffen als geheel een sieruiterlijk aan de basis 26; echtèr, hetgeen belangrijker is, verschaffen de overlappende plooien 42 een mechanische sterkte aan de basis 26, teneinde mogelijk te maken dat de 5 basis 26 rechtop staat (in hoofdzaak de vorm behoudt die wordt gevormd door het systeem 10 van de onderhavige uitvinding) op het gesloten ondereinde 30 van de basis 26. Op deze wijze heeft de basis 26 van het sier-bedekkingvoorwerp 14 voor een bloempot voldoende mechanische sterkte om rechtop te staan rondom de bloempot 16 zonder dat het nodig is de 10 basis 26 mechanisch te verbinden met de bloempot 16, anders dan de verbinding die normaal ontstaat wanneer het ondereinde 20 van de bloempot 16 in aanraking komt met het ondereinde 30 van het sierbedekkings-voorwerp 14 voor de bloempot, wanneer het sierbedekkingsvoorwerp voor de bloempot werkzaam wordt verbonden met de bloempot 16. Elke overlappen-15 de plooi 42 verloopt over een willekeurige afstand en de meeste overlappende plooien 42 verlopen onder willekeurige hoeken over de basis 26, hetgeen de mechanische sterkte van de basis 26 vergroot,vergeleken met de mechanische sterkte die zou worden gegeven aan de basis 26 door overlappende plooien die slechts in vertikale of horizontale richtingen ver-20 lopen. Het is van belang dat de overlappende plooien 42 het mogelijk maken relatief dunne vellen (films) van materiaal te gébruiken voor het vormen van het Sierbedekkingsvoorwerp 14 voor de bloempot, op een wijze en om redenen welke hieronder nader worden besproken.

Zoals is weergegeven in fig. 3C heeft het velflnateriaal 12 een 25 bovenvlak 41 en een ondervlak 42 en volgens de onderhavige uitvinding is hetzij het bovenvlak 41 of het ondervlak 42, of beide, van het vel materiaal 12 ingericht om hechtbaar te zijn, zodat wanneer delen van het hechtbare oppervlak in hechtbare aanraking worden gebracht, deze delen door hechting worden verbonden. De overlappende plooien 42 30 worden gevormd door overlappende delen van het hechtbare oppervlak en door het in hechtbare aanraking te brengen van deze overlappende delen.

Op deze wijze worden de overlappende plooien 42 permanent in het voorwerp bevestigd.

lianneer een overlappende plooi 42 wordt gevormd met een deel 35 van het vel materiaal 12, tijdens het vormen van het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot, worden delen van het bovenvlak 41 overlapt en in hechtbare aanraking gebracht en, met betrekkin? tot de zelfde overlappende plooi 42, worden delen van het ondervlak 42 eveneens overlapt en in hechtbare aanraking gebracht. Zoals hierboven is gezegd is 40 tenminste het bovenvlak 41 of het ondervlak 43 voorbereid om hechtbaar 8500720

V

- 6 - 9 * te zijn voor het vormen van een hechtbaar vlak dat in staat is te worden gehecht aan delen van een soortgelijk hechtbaar oppervlak wanneer zij hechtbaar in aanraking worden gebracht met een soortgelijk hechtbaar oppervlakdeel. In sommige gevallen, waar dus slechts het ondervlak 42 5 is voorbereid voor het vormen van een hechtbaar ondervlak 43, worden de overlappende delen van het hechtbare ondervlak 43 in hechtbare aanraking gebracht tijdens de vorming van het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot en deze overlappende delen worden gehecht voor het vormen van de overlappende plooien 42 en in dit geval worden de overeen-10 komstige overlappende delen van het bovenvlak 41 niet aan elkaar gehecht. In die gevallen waarin alleen het bovenvlak 41 wordt voorbereid voor het vormen van een hechtbaar bovenvlak 41 worden de overlappende delen van het hechtbare bovenvlak 41 in hechtbare aanraking gebracht tijdens de vorming van het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot en deze 15 overlappende delen worden gehecht voor het vormen van de overlappende plooien 42 en in dit geval worden de overeenkomstige overlappende delen van het ondervlak 42 niet gehecht. In die gevallen, waarin zowel het bovenvlak 41 als het ondervlak 43 worden voorbereid voor het vormen van een hechtbaar bovenvlak 41 resp. hechtbaar ondervlak 43, worden de 20 overlappende delen van het bovenvlak 41 en het ondervlak 43, die elke overlappende Jlooi 42 vormen, in hechtbare aanraking gebracht tijdens het vormen van het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot en deze overlappende delen van het bovenvlak 41 en het ondervlak 43 worden 'gehecht voor het vormen van de overlappende plooien 42.

25 Het is gebleken dat het alleen nodig is het bovenvlak 41 of het ondervlak 43 voor te bereiden voor het vormen van een hechtend vlak om het sierbedekkingsvoorwerp 14 voor een bloempot te vormen van de materiaalfilm 12 met voldoende mechanische sterkte om zijn gevormde vorm te behouden in overeenstemming met de onderhavige uitvinding.

30 Echter wordt opgemerkt, dat door het voorbereiden van zowel het bovenvlak 41 als het ondervlak 43 voor het vormen van hechtvlakken extra mechanische sterkte wordt verschaft, die gewenst kan zijn bij sommige toepassingen en in het bijzonder bij die toepassingen Waar de extra mechanische sterkte nodig is om het gevormde voorwerp zijn vorm te doen behouden, welke extra 35 sterkte nodig is hetzij vanwege de bijzondere vorm van het voorwerp of door de bijzondere dikte of de eigenschappen van de speciale film, die het vel materiaal 12 vormt.

Verschillende technieken worden gebruikt voor het voorbereiden van het velmateriaal 12 met tenminste een hechtbaar vlak in overeenstem-40 ming met de onderhavige uitvinding.

8500720 - 7 - Eén techniek voor het voorbereiden van de hechtbafe vlakken is het gebruiken van polyvinylchloridefilm voor het vormen van het vel materiaal 12, dat door warmte lasbaar is. Bij gebruikmaking van een door warmte 1asbare film van behandeld organisch polymeer zijn 5 het bovenvlak 41 en het ondervlak 43 vein het veliaateriaal 12 hechtbare vlakken en moet het velmateriaal 12 tijdens het vormen van het voorwerp worden verhit of, in het bijzonder, tijdens het vormen vein overlappende plooien 42. Zo betekent in dit geval de term "hechtbare aanraking" in aanraking met elkaar brengen en het toepassen van de vereiste hoeveelheid 10 warmte voor het verkrijgen van de door warmte lassende hechting van de in aanraking zijnde vlakken.

Opgemerkt wordt, dat een door licht geactiveerd hechtmiddel ook geschikt is voor gebruik bij het voorbereiden van het hechtbare oppervlak volgens de onderhavige uitvinding. In dit geval zijn verwarmings-15 elementen niet nodig; echter zijn dan middelen voor het verlichten van de te hechten vlakken nodig, hetgeen kan worden verkregen door het vervangen van de hier beschreven verwarmingselementen door lichtbronnen en het construeren van de patrijzen en matrijzen van een lichtdoorlatend materiaal. In dit geval betekent de term "hechtbare aanraking" het in 20 aanraking brengen en de toepassing van voldoende licht voor het verkrijgen van de hechting.

Een andere techniek voor het voorbereiden van de hechtbare vlakken is het gebruiken van een niet door warmte lasbare film voor het vormen van het materiaalkei 12 en het aanbrengen van een door warmte 25 lasbare bekleding aan hetzij het bovenvlak 41 of het ondervlak 43 of op beide. Door warmte lasbare hechtmiddelen zijn in de handel verkrijgbaar. De term "hechtbare aanraking", zoals deze gebruikt wordt, betekent in dit geval het in aanraking brengen en het toevoeren van de vereiste warmtehoeveelheid voor het verkrijgen van het hechten door lassen onder 30 warmtetoevoer vein de in aanraking zijnde vlakken. De door warmte lasbare bekleding kan ook een door warmte lasbare lak zijn, een drukgevoe-lig hechtmiddel, dat ook warmte nodig heeft voor het uitvoeren van de hechting, of een heet gesmolten hechtmiddel.

Een andere techniek voor het voorbereiden van de hechtbare 35 vlakken is het gebruiken van een niet door warmte lasbare film voor het vormen van het vel materiaal 12 en het aanbrengen van een contact-hechtmiddel, waarmee Hetzij het bovenvlak 41 of het ondervlak 43 of beide worden bekleed. Kontaktheehtmiddelen zijn in de handel verkrijgbaar. De term "hechtbare aanraking" betekent in dit geval het voldoende 40 in aanraking brengen voor het verkrijgen van de hechting van het hecht- 8500720 1.

* » - 8 - middel tussen de in aanraking zijn de vlakken.

Voor estetische doeleinden verdient het de voorkeur dat de Sierrand 34 en in het bijzonder de uitwaaierende bloembladachtige delen 36 in hoofdzaak glad blijven, in hoofdzaak vrij van de overlappende 5 plooien. Ook is het gewenst dat de verbindingsdelen 40 tussen de uitgewaaierde delen eveneens in hoofdzaak glad blijven, in hoofdzaak vrij van de overlappende plooien. Het bedekkingsvormsysteem 10 is geconstrueerd en ingericht om in hoofdzaak deze gewenste eigenschappen van de sierbedek-king 14 voor een bloempot te verkrijgen op een wijze die meer in detail 10 hieronder wordt beschreven.

Zoals weergegeven in fig. 1, heeft het syteem 10 een patrijs 44 met een boveneinde 46 en een ondereinde 48. Een patrijsvlak 50 is gevormd op een deel van het buitenomtreksvlak vein de patrijs 44 en het patrijsvlak 50 verloopt over een afstand in hoofdzaak van het ondereinde 15 48 naar het boveneinde 46 van de patrijs 44. Een deel van het patrijsvlak 50, dat verloopt van het ondereinde 48 over een afstand naar het boveneinde 46 vein de patrijs 44, vormt een basisdeel 52 van het patrijsvlak 50 en het basisdeel 52 van het patrijsvlak 50 heeft een buitenomtrekvlak dat ongeveer gelijk is gevormd als het buitenomtrekvlak 22 van de bloempot 20 16, waarbij de afmetingen van het basisdeel 52 iets groter zijn dan de vergelijkbare afmetingen van het buitenomtrekvlak 22 van de bloempot 16, zodat de sierbedekking 16 voor een bloempot in hoofdzaak past om het buitenomtreksvlak 22 van de bloempot 16 wanneer de sierbedekking 14 werkzaam is verbonden met de bloempot 16. Het basisdeel 52 heeft een 25 boveneinde 54 en een ondereinde 56, waarbij het ondereinde 56 van het basisdeel 52 samenvalt met en het ondereinde 48 vormt van de patrijs 44. Het basisdeel 52 van het patrijsvlak 50 is dus in hoofdzaak afgeknot kegelvormig, waarbij de diameter van het basisdeel 52 in het algemeen aan het ondereinde 56 kléiner is dan de diameter van het 5*5 basisdeel 52 in het algemeen aan het boveneinde 54 van het basisdeel 52. Een deel van het patrijsvlak 50 loopt wijder uit over een afstand in hoekrichting en naar buiten en naar boven van het boveneinde 54 van het basisdeel 52, waarbij het uitlopende deel 58 van het patrijsvlak 50 een boveneinde 60 en een ondereinde 62 heeft, waarbij het onder-55 einde 52 is verbonden met het boveneinde 54 van het basisdeel 52.

Zoals is weergegeven in fig. 1 verloopt het uitlopende deel 58 onder een hoek 64 naar buiten en naar boven van het boveneinde 54 van het basisdeel 52.

Een stang is heen en weer beweegbaar aangebracht in een ^ hydraulische cilinder 66 en de stang van de hydraulische cilinder 66 8500720 μ m - 9 - is verbonden met het boveneinde 46 van de patrijs 44. De hydraulische cilinder 66 is ingericht en geplaatst voor het bewegen van de patrijs 44 in een neerwaartse richting 68 naar een vormstand en voor het bewegen van de patrijs 44 in een opwaartse richting 70 naar een opslagstand 5 (weergegeven infig. 1). De hydraulische cilinder 66 is verbonden met een steuneenheid 72 en de hydraulische cilinder 66 en de steuneenheid 72 werken samen voor het steunen van de patrijs 44 op een afstand boven een steunvlak 74.

Tenminste een en bij voorkeur een aantal openingen 76 (slechts 10 een opening 76 is aangeduid met een verwijzingscijfer in fig. 1), verlopen door de patrijs 44, waarbij elke opening 76 verloopt door het ondereinde 48 van de patrijs 44. Eén einde van een leiding 78 is verbonden met de patrijs 44 en is in verbinding aangebracht met de openingen 76. Een vacuumbron 80 is verbonden met de leiding 78 en een 15 ventilator 82 is eveneens verbonden met de leiding 78. Een stuurklep 84 is geplaatst tussen de vacuumbron 80 en de leiding 78 en de stuurklep 84 is ook geplaatst tussen de ventilator 82 en de leiding 78. In een stand van de stuurklep 84 is een verbinding tot stand gebracht tussen de vacuumbron 80 en de openingen 76 in de patrijs 44 en in een andere 20 stand van de stuurklep 83 is een verbinding tot stand gebracht tussen de ventilator 82 en de openingen 76 in de patrijs 44.

Een luchtbron 86 is verbonden met de hydraulische cilinder 66 en een stuurklep 88 is geplaatst tussen de luchtbron 86 en de hydraulische cilinder 66. In een stand vein de stuurklep 88 is de lucht-25 bron 86 verbonden met het boveneinde van de hydraulische cilinder 66 voor het bewegen van de patrijs 44 in de neerwaartse richting 68 en in een andere stand van de stuurklep 88 is de luchtbron 86 verbonden met het ondereinde van de hydraulische cilinder 66 voor het bewegen van de patrijs 44 in de opwaartse richting 70.

30 De stuurklep 88 heeft een derde stand waarin de verbinding is onderbroken tussen de hydraulische cilinder 66 en de luchtbron 86 en een schakelaar 89 is aangebracht aan de steuneenheid 72 en verbonden met de stuurklep 88 voor het plaatsen van de stuurklep 88 in deze derde stand. Meer in het bijzonder, wanneer de stuurklep 88 wordt geplaatst 35 voor het bewegen van de patrijs 44 in de opwaartse richting 68, wordt de patrijs 44 in de opwaartse richting 68 bewogen en wanneer de patrijs 44 de opslagstand bereikt, komt de patrijs 44 aan tegen de schakelaar 89 voor het plaatsen van de stuurklep 88 in de juiste beschreven derde stand.

40 Een aantal patroonvormige verwarmingselementen 90 (slechts twee 85??720

** V

V

- 10 - 9 elementen 90 zijn weergegeven in fig. l)zijn verbonden met de patrijs 44. Elk van de verwarmingselementen 90 is aangebracht in een cilinder in een binnenste deel van de patrijs 44 en de verwarmingselementen 90 zijn geplaatst rondom de patrijs 44 voor het·verhitten van het patrijsvlak 50 5 tot een bepaald temperatuumiveau tijdens de werking van het systeem 10.

Elk van de verwarmingselementen 90 is verbonden met een electrische stroombron. In één vorm heeft de electrische stroombron 92 ook een niet weergegeven schakelaar voor het brengen van de verwarmingselementen 90 in de verwarmingstoestand, of, met andere woorden voor het toevoeren van elec-10 tris'ch vermogen aan de verwarmingselementen 92 in de gesloten stand van deze schakelaar en de electrische stroombron 92 kan ook zijn verbonden met eejaniet weergegeven temperatuurmeetinrichting, gelegen op de patrijs 44 en geplaatst voor het meten van het temperatuumiveau van het patrijs-vlak 50, waarbij de meetinrichting de verbinding bestuurt van de 15 electrische stroombron 92 met de verwarmingselementen 90 voor het handhaven van het temperatuumiveau van het patrijsvlak 50 op een gewenst bepaald t èmperatuumi veau.

Het systeem IQ omvat ook een matrijs 44 met een boveneinde 96 en een ondereinde 98. Een opening is gevormd door het boveneinde 96 van de ma-20 trijs 94, die verloopt over een afstand in het algemeen tot het ondereinde 98 van de matrijs 94, waarbij de opening een matrijsvlak 100 vormt met een boveneinde 102 en een ondereinde 104. De steuneenheid 72 steunt de patrijs 44 op een afstand in hoofdzaak boven en in hoofdzaak op een lijn met de matrijs 94. De opening, die het matrijsvlak 100 vormt, is 25 gevormd en heeft afmetingen voor het opnemen en voor het vormen samen s te werken met het patrijsvlak 50, met een voldoende speling daartussen voor het opnemen van delen van het vel material 12 tijdens het vormen van de sierbedekking 14 voor .een?bloempot.

Het matrijsvlak 100 heeft een basisdeel 106 met een boveneinde 30 108 en een ondereinde 110. Het basisdeel 106 is in hoofdzaak afgeknot kegelvormig en dus is de diameter van het basisdeel 106 in het algemeen nabij het ondereinde 110 kleiner dan de diameter van het basisdeel 106 in het algemeen nabij het boveneinde 108 van het basisdeel 106. Het basisdeel 106 van de matrijs 100 heeft een vorm, die past bij het basis-35 deel 52 van de patrijs 44, met voldoende speling daartussen voor het opnemen van delen van het vel materiaal 12 tijdens het vormen van de sierbedekking 14.

Het matrijsvlak 100 heeft ook een wijder uitlopend deel 112 met een boveneinde 114 en een ondereinde 116, waarbij het ondereinde 116 40 van het uitlopende deel 112 is verbonden met het boveneinde 108 van het 83 Ü Ü / - ü i \ - 11 - basisdeel 106. Het uitlopende deel 112 verloopt in hoekrichting en naar buiten en naar boven van het boveneinde 108 van het basisdeel 106. Het uitlopende deel van het matrijsvlak 100 is gevormd om te passen bij het uitlopende deel 58 van de patrijs 44, met voldoende speling daartussen 5 voor het opnemen van delen van het vel materiaal 12 tijdens het vormen van de sierbedekking 14. Het uitlopende deel 112 verloopt onder een hoek 117, die ongeveer gelijk is aan de hoek 64.

Een aantal patroonvormige verwarmingselementen 118 (slechts twee elementen 118 zijn weergegeven in fig. 1) zijn verbonden met 10 de matrijs 94. De verwarmingselementen 118 zijn geplaatst rond het matrijsvlak 100 en verbonden met de electrische stroombron 92 voor het verwarmen van het matrijsvlak 100 tot een bepaald temperatuumiveau tijdens de vorming van de sierbedekking 14 en een niet weergegeven temperatuur-meetinrichting kan zijn verbonden met de matrijs 94 op een wijze en om 15 redenen gelijk aan die hierboven zijn beschreven ten aanzien van de verwarmingselementen 90 in de patrijs 44.

Zoals is weergegeven in fig. 1 en 2 heeft het systeem 10 een platform 120 met een bovenste steunvlak 122 en een opening 124 (weergegeven in fig. 2) gevormd door een sfcuurdeel daarvan. De matrijs 94 wordt geplaatst 20 door de opening 124 in een stand waarin het boveneinde 96 van de matrijs 94 in hoofdzaak is gelegen nabij het steunvlak 122. Het platform 120 is verbonden met de steuneenheid 72 en de steuneenheid 72 is ingericht voor het steunen van het platform 120 zodat het steunvlak 122 is gelegen in een in hoofdzaak horizontaal vlak.

25 Vier in omtreksrichting op afstand liggende hellende steunvlak- ken 126 zijn gevormd in het bovenste steunvlak 122, waarbij elk hellend steunvlak 124 verloopt over een afstand in hoekrichting en naar omhoog en naar buiten van het boveneinde 96 van de matrijs 94 onder een hoek 127 (weergegeven in fig. 1 met betrekking tot een van de hellende steun-30 vlakken 126) en waarbij de overblijvende delen van het steunvlak 122 zijn gelegen in een in hoofdzaak horizontaal vlak. De hoek 127 is ongeveer gelijk aan de hoek 64 van het wijder uitlopende deel 58 van de patrijs 44 en dus ongeveer gelijk aan de hoek 117 van het wijder uitlopende deel 112 van de matrijs 94.

35 Elk hellende steunvlak 126 is in hoofdzaak driehoekig, waarbij de basis van elk driehoekige hellende steunvlak 126 is gelegen nabij de opening in de matrijs 94 en waarbij elk driehoekige hellende steunvlak 126 naar boven verloopt en eindigt met de driehoektop het meest naar buiten gelegen. De hellende steunvlakken 126 hebben een onderlinge afstand van 40 ongeveer 90° in omtreksrichting om de opening in de matrijs 94 en de 8500720 v 9 \ - 12 - hellende steunvlakken 126 zijn aangebracht rond de matrijs 94 zodat de randen van de steunvlakken 126 samenwerken voor het vormen van een in hoofdzaak vierkante vorm in een bovenaanzicht zoals weergegeven in fig. 2, waarbij de buitenste einden van de hellende steunvlakken 126 5 de hoeken van deze vierkante vorm vormen.

Elk hellende steunvlak 126 is verbonden met het platform 120 door een paar zijden 128 en 130, weergegeven in fig. 2 ten aanzien van een van de hellende steunvlakken 126. Elk hellende steunvlak 126 werkt samen met de zijden 128 en 130, die daarmee zijn verbonden, voor het omge-10 ven van een ingesloten ruimte. Een aantal vasthoudopeningen 134 zijn gevormd door elk hellend steunvlak 126 (slechts twee van de vasthoudopeningen 134 zijn aangeduid met verwijzingscijfers in fig. 1 en 2) en de vasthoudopeningen 134: in elk hellend steunvlak 126 zijn in verbinding met de ruimte, die wordt opgesloten doorcïat hellende steunvlak 122 in 15 samenwerking met de zijden 128 en 130.

Een vacuumbron 136 is verbonden met elk van de ruimten, opgesloten door de hellende steunvlakken 126 en de samenwerkende zijden 128 en 130,en een stuurklep 138 is geplaatst tussen de opgesloten ruimten en de vacuumbron 136, waarbij de vacuumbron 160 is verbonden met de vast-20 houdopeningen 134 in de hellende steunvlakken 126 in de geopende stand van de stuurklep 136. In een (geopende) stand van de stuurklep 138 is een verbinding tot stand gebracht tussen de vasthoudopeningen 134 en de vacuumbron 136 en in een andere (gesloten) stand van de stuurklep 138 is de verbinding onderbroken tussen de vasthoudopeningen 134 en de vacuum-25 bron 136.

Aangrenzende paren hellende steunvlakken 126 liggen op een afstand van elkaar, waardoor een in hoofdzaak vlak horizontaal gelegen plat deel 140 van het steunvlak 122 is gevormd, dat in hoofdzaak is gelegen tussen elk' paar aangrenzende hellende steunvlakken 126. Elk plat 30 deel 140 verloopt over een afstand radiaal naar buiten van de opening in de matrijs 94. De platte delen 140 werken samen met de hellende steunvlakken 126 voor het vormen van het steunvlak 122.

Een aantal op afstand liggende ruggen 142 zijn verbonden met het steunvlak 122, waarbij sommige van de ruggen 142 zijn gelegen in 35 elk plat deel 140. Elke rug 142 heeft een boogvormige dwarsdoorsnede met een afgerond bovenste einddeel en elke rug 142 verloopt over een afstand radiaal naar buiten van de opening in de matrijs 94 waarbij de ruggen 142 in elk plat deel 140 op een afstand van elkaar zijn gelegen.

Bij de werking wordt het velmateriaal 12 geplaatst op het 40 steunvlak 122 van het platform 120, waarbij een centraal deel van het 8500720 - 13 - vel materiaal 12 in het algemeen over de opening in de matrijs 94 wordt geplaatst. Zoals hierboven is gezegd, is het vel materiaal 12 bij voorkeur vierkant en in dit geval wordt elke hoek van het vierkante vel materiaal 12 geplaatst nabij de top van een der hellende steunvlakken 122, waarbij 5 elk deel van het vel materiaal 12, gelegen nabij de hoek, in het algemeen is geplaatst over het hellende steunvlak 126. In deze stand is het vel materiaal geplaatst op het steunvlak 122 in het algemeen tussen de patrijs 44 en de matrijs 94.

Aanvankelijk steunt de hydraulische cilinder 66 de patrijs 44 in 10 de opslagstand, die op een afstand boven én in het algemeen recht boven de matrijs 94 is gelegen. De stuurklep 84 staat in de stand voor verbinding van de openingen 76 in de patrijs 44 met de Vacuumbron 80 en de stuurklep 138 staat in de stand voor verbinding van de vasthoudopeningen 34 in de hellende steunvlakken 126 met de vacuumbron 136. De verwarmingselementen 15 96 in de patrijs 44 en de verwarmingselementen 110 in de matrijs 94 zijn elk verbonden met de electrische stroombron 92, zodat de verwarmingselementen 96 samenwerken voor het verwarmen van het patrijsvlak 50 tot het bepaalde temperatuumiveau en de verwarmingselementen 118 in de matrijs 94 werken samen voor het verwarmen van het matrijsvlak 100 tot het 20 bepaalde temperatuumiveau.

Daar de vasthoudopeningen 134 in de hellende steunvlakken 122 zijn verbonden met de vacuumbron 136, worden de delen van het vel materiaal 12 in het algemeen nabij elk van de hoeken van het voorwerp van het materiaal 12 voorgespannen of getrokken in het algemeen naar de resp.

25 hellende steunvlakken 126, wanneer het velmateriaal 12 aanvankelijk wordt geplaatst op het bovenste steunvlak 122. De grootte van het vacuum, dat wordt aangelegd door de vasthoudopeningen 134, is relatief klein, zodat het vacuum tracht de delen van het vel materiaal 12 in het algmeen nabij de hoeken te trekken of voor te spannen naar de respectievelijke hellende 30 steunvlakken 126, maar toch is het vacuum klein genoeg om toe te laten dat’ de hoekdelen van het vel materiaal 12 ftorden getrokken over de respectievelijke hellende steunvlakken 126 naar de opening in de matrijs 94 tijdens het vormen van de sierbedekking 14 voor een bloempot.

Nadat het vel materiaal op het steunvlak 122 is geplaatst op 35 de bovenbeschreven wijze, wordt de stuurklep 88 geplaatst in de stand voor het verbinden van het boveneinde van de hydraulische cilinder 66 met de luchtbron 86,voor het bewegen van de patrijs 44 in de neerwaartse richting 68 naar de matrijs 94. Wanneer de patrijs beweegt in de neerwaartse richting 68,beweegt de patrijs 44 naar een stand waarin het onder-40 einde 48 van de patrijs 44 (het ondereinde 56 van het basisdeel 52) asm- 8500720 w - 14 - vankelijk aankomt tegen het deel -van het vel materiaal 12, dat is geplaatst over de opening in de matrijs 94. Daar de openingen 76 in de patrijs 44 zijn verbonden met de vacuumbron 80 spant het vacuum, aangelegd via de openingen 76 in de patrijs 44, het aangeraakte deel van het 5 vel materiaal 12, dat in aanraking is met het ondereinde 48 van de patrijs 44, vóór in aanraking met het ondereinde 48 in de patrijs 44 waarbij het vacuum het aangeraakte deel van het vel materiaal 12 in het algemeen aanhoudttegen het ondereinde 48 van de patrijs 44 tijdens het vormen van de sierbedekking 14 voor een bloempot.

10 De hydraulische cilinder 66 gaat voortde patrijs in de neerwaartse richting 68 te bewegen, waardoor delen van het vel materiaal 12 in het algemeen in de opening in de matrijs 94 worden gedrukt, die het matrijsoppervlak 100 vormt, waarbij het aanhouden van het aangeraakte deel van het vel materiaal 12 tegen het ondereinde 48 van de patrijs 15 44 in hoofdzaak het slippen van het vel materiaal 12 belet wanneer het vel materiaal 12 wordt bewogen door de patrijs 44 in de opening, die het matrijsvlak 100 vormt. De patrijs 44 blijft naar beneden bewegen in de neerwaartse richting in de opening, die het matrijsvlak 100 vormt, naar een stand waarin het patrijsvlak 50 passend is gelegen binnen het matrijs-20 vlak 100, waarbij het ondereinde 34 van de patrijs 44 in het algemeen nabij het ondereinde 104 van het matrijsvlak 100 ligt en delen van het vel materiaal 12 in het algemeen zijn gelegen rond het patrijsvlak 50 en in het algemeen tussen het patrijsvlak 50 en het matrijsvlak 100 in de vormstand van de patrijs 44 binnen het matrijsvlak 100.

25 Het door de vasthoudopeningen 134 in de hellende steunvlakken 126 aangelegde vacuum maakt het mogelijk dat de delen van het vel materiaal 12 die in het algemeen over de hellende steunvlakken 126 , liggen, worden voorgespannen tegen deze hellende steunvlakken 126 en toch kunnen worden verschoven in de richting in het algemeen naar de 30 opening in de matrijs 94, die het matrijsviak 100 vormt, wanneer de patrijs 44 aankomt tegen het vel materiaal 12 en dit vel materiaal in de opening drukt, die het matrijsvlak 100 vormt, wanneer de patrijs 44 naar de vormstand wordt bewogen. In de vormstand van de patrijs 44 werkt het vacuum, aangelegd via de vasthoudopeningen 134 in de hellende steun-35 vlakken 126, mee om de vier boekdelen van het vel materiaal 12 in het algemeen tegen de respectievelijke hellende steunvlakken 126 aan te houden tijdens het vormen van de sierbedekking 14, waarbij delen van het vel materiaal 12 in het algemeen liggen over de ruggen 42 op elk van de platte delen 140 van het steunvlak 122.

40 In de vormstand van de patrijs 44 binnen de opening, die het 8500720 - 15 - matrijsvlak 100 vormt, werkt het basisdeel 106 van de matrijs 94 samen met het basisdeel 52 van de patrijs 44, voor het vormen van het deel van het vel materiaal, dat daartussen is gelegen, tot de basis 26 van de sierbedekking 14 voor een bloempot. Het wijder uitlopende deel 112 5 van de matrijs 94 werkt samen met het wijder uitlopende deel 58 van de patrijs 44 voor het vormen van het deel van het velmateriaal 12, dat daar tussen is gelegen, tot het onderste deel van de sierrand 34, in het algemeen grenzend aan het boveneinde 28 van de basis 26, waarbij de hoek wordt tot stand gebracht of gevormd waarmee de sierrand 34 10 naar omhoog en naar buiten verloopt van het open boveneinde 28 vein de basis 26. De vier uitwaaierende bloembladachtige delen 36 van de sierrand 34 zijn gelegen op de respectievelijke hellende steunvlakken 126 tijdens het vormen vein de sierbedekking 14. Het vacuum, aangelegd aan de vasthoud-openingen 42, spant de vier hoekdelen van het velmateriaal 12 voor 15 tegen de respectievelijke hellende steunvlakken 126, waardoor de vier hoekdelen door trekkracht worden vastgehouden en belet in de opening in de matrijs 94 te worden gedrukt, hoewel het vacuum gering is, waardoor mogelijk is dat de vier hoekdelen van het vel materiaal 12 kunnen verschuiven over de hellende steunvlakken 126 naar de opening in de 20 matrijs 94 tijdens het vormproces. Deze werking op de vier hoekdelen van het vel materiaal 12 belet overlappende delen of overlappende vouwen te worden gevormd op de bloembladachtige delen 36 van de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot. De ruggen 142 in de platte delen 140 % van het steunvlak 122 vormen langwerpige naar buiten verlopende golven 25 of niet gehechte losse overlapping®!of plooien in de verbindingsdelen 40 voor de uitgewaaierde delen van de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot. De golven of losse niet gehechte overlappingen of vouwen hebben het effekt dat zij delen van het materiaal trekken naar de platte delen 140 en in het algemeen van de hellende steunvlakken 122 30 weg, hetgeen bi j draagt tot het in hoof dzaak plat en vrij van vouwen houden van de vier hoekdelen vein het vel materiaal 12, die de bloembladachtige delen 36 vormen.

In een voorkeursvorm heeft de stuurklep 88 een tijdklok die is geconstrueerd en ingericht om de luchtbron 86 verbonden te houden met 35 de hydraulische cilinder 66, om de patrijs 44 in de vormstand te houden ten opzichte van de matrijs 94, gedurende een bepaalde tijd die in een uitvoeringsvorm bjvoorbeeld ongeveer 3 sec. is, waarbij deze bepaalde tijd voldoende is voor het vormen van de sierbedekking 14 voor een bloempot en om het hechten van de overlappende vouwen of plooien 42 toe 40 te laten. Aan het einde van deze bepaalde tijd wordt de stuurklep 88 8500720 - 16 - bediend voor het verbinden van de luchtbron 86 met het ondereinde van de hydraulische cilinder 66, waardoor de patrijs 44 in de opwaartse richting 70 naar de opslagstand wordt bewogen. Wanneer de patrijs 44 in de opwaartse richting 70 naar de opslagstand wordt bewogen, houdt 5 het vacuum, aangelegd door de openingen 76 in de patrijs 44, de gevormde bedekking tegen het patrijsvlak 50, of,meer in het bijzonder, het gesloten ondereinde 30 van de gevormde sierbedekking 14 tegen het ondereinde 48 van de patrijs 44. Wanneer de patrijs 44 naar de opslagstand is bewogen wordt de stuurklep 84 geplaatst in de stand voor het verbinden van de 10 ventilator 82 met de openingen 76 in de patrijs 44, waardoor de gevormde bedekking wordt losgemaakt van het patrijsvlak 50, zodat de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot gemakkelijk kan worden verwijderd of losgenomen van de patrijs 44 voor het instellen van het vormsysteem 10 voor de bedekking tot het vormen van een andere sierbedekking 14 voor een 15 bloempot.

Hèt oppervlak van de delen van het vel materiaal 12, dat in het basisdeel 106 van de matrijs 94 wordt gedrukt en dat wordt gebruikt voor het vormen van de basis 26 van de sierbedekking 14 voor een bloempot, is groter dan het oppervlak van hetzij het basisdeel 52 van het 20 patrijsvlak 50 of het basisdeel 106 van het matrijsvlak 100 of van het buitenomtreksvlak dat de bodem van de bloempot 16 omvat. Dit materiaal-overschot, gebruikt voor het vormen van de basis 26 tijdens het vorm-proces, wordt gebruikt voor het vormen van de overlappende plooien 42.

Opgemerkt moet worden dat in een uitvoeringsvorm de vacuumbron 25 136 in werkelijkheid een ventilator is, die is verbonden met de leiding zodanig dat een licht vacuum wordt aangelegd via de vasthoudopeningen 134. Ook wordt opgemerkt dat in een uitvoeringsvorm het systeem 10 niet de ventilator 82 heeft en in deze uitvoeringsvorm de klep 84 in de stand wordt geplaatst voor het afsluiten van de vacuumbron 80 van de openingen 76 in 30 de patrijs 44 wanneer de patrijs 44 naar de opslagstand wordt bewogen.

In deze uitvoeringsvorm wordt de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot losgemaakt van de patrijs 44 door het gewicht van de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot, waarbij de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot eenvoudig van de patrijs 44 afvalt. Verder kan de vacuum-35 bron 80 ook een ventilator zijn, die is verbonden met de leiding 78 zodanig dat een vacuum wordt aangelegd aan de openingen 76.

Opgemerkt wordt dat bij sommige toepassingen de bloempotbedekking 14 kan worden gevormd zonder de vacuumbron 80 te gebruiken, die wordt aangelegd aan de openingen 76 in de patrijs 44. Echter is gebleken dat de 40 wrijving tussen het patrijsvlak 50 en de daar tegenaan liggende delen 8500720 - 17 - van het velmateriaal 12 varieert, waardoor de patrijs 44 het velmateriaal 12 ongelijk in het matrijsvlak 100 drukt. Dit verschil in wrijving kan ook het gevolg zijn van het gebruik van verschillende materialen voor het vormen van het vel materiaal 12. In elk geval houdt het vacuum, aangelegd 5 door de openingen 76, het aanrakende deel van het ve^inateriaal 12 tegen de bodem of het ondereinde 48 van de patrijs 44, zodat de patrijs 44 het aanliggende vel materiaal 12 gelijkmatig in het matrijstrlak 100 drukt, hetgeen er toe bijdraagt, dat de sierrand 34 wordt gevormd met een in hoofdzaak vierkant uiterlijk in bovenaanzicht, zoals weergegeven in fig.3B. 10 Bij sommige toepassingen is het gebleken gewenst te zijn een opening te vormen in het ondereinde 104 van de matrijs 94. Een niet weergegeven kussen wordt in deze opening geplaatst en het kussen wordt verbonden met een niet weergegeven hydraulische cilinder, die in het algemeen onder de matrijs 94 is aangebracht. Tijdens de werking beweegt 15 de hydraulische cilinder het kussen naar omhoog tot een stand waarin het kussen in het algemeen in een vlak ligt met het boveneinde 96 van de matrijs 94, waarna de patrijs 94 dan naar omlaag wordt bewogen naar de aanraaksfcand, nadat het vel materiaal is geplaatst op het steunvlak 122, waarbij een centraal deel van het vel materiaal in het algemeen over het 20 kussen ligt. Het ondereinde 48 vein de patrijs 44 raakt eerst het vel materiaal aan en 'een deel van het vel materiaal wordt samengedrukt in het algemeen tussen het ondereinde 48 vein de patrijs 44 en het kussen.

Dan wordt de patrijs 44 verder naar de vormstand bewogen, waardoor het kussen terug wordt gedrukt in de opening in het ondereinde 104 van de 25 matrijs 44. Hierdoor werken het kussen en het ondereinde 48 van de patrijs 44 samen om het vel materiaal vast te houden wanneer de patrijs 44 en de matrijs 94 naar de vormstand worden bewogen.

Uitvoeringsvorm volgens fig. 4.

In fig. 4 is een gewijzigd platform 120A weergegeven, dat nauwkeurig 30 gelijk aan het platform 120 is geconstrueerd, dat is weergegeven in fig.1 en 2 en hiervoor in detail is beschreven, behalve dat het gewijzigde platform 120A gewijzigde hellende steunvlakken 126A heeft. De basis van elk hellend steunvlak 120 is draaibaar verbonden met het platform 120A en elk hellend steunvlak 126A is draaibaar beweegbaar van de werkstand 35 (die met getrokken lijnen in fig. 4 is weergegeven) waarin elk hellend steunvlak 126A onder een hoek naar omhoog steekt onder de hoek 127 met het platform 120, naar een opslagstand (die met streep-stip lijnen in fig. 4 is weergegeven), waarin elk hellend steunvlak 126A is gelegen in een in hoofdzaak horizontaal vlak. De hellende steunvlakken 126a zijn 40 elk beweegbaar door respectievelijke openingen in het platform 126 naar 8500720 - 18 - de opslagstand en de hellende .vlakken 126A worden gesteund in het algemeen binnen een der openingen, gevormd in het platform 126A, in de opslagstand.

Het platform 120A omvat vier hydraulische cilinders 146 en een stang van elk van de hydraulische cilinders 146 is verbonden met een 5 van de hellende steunvlakken 126a. De hydraulische cilinders 146 zijn verbonden met de luchtbron 86 (weergegeven in fig. 1) en een niet weergegeven stuurklep is geplaatst tussen de luchtbron 86 en de hydraulische cilinders 146.

In een stand wordt de luchtbron 86 verbonden met de hydraulische 10 cilinders 146 voor het bewegen van de hellende steunvlakken 126A, die daarmee zijn verbonden, in een opwaartse richting voor het bewegen van de hellende steunvlakken 126A van een horizontaal geplaatste stand naar een werkstand en, in een andere stand is de luchtbron 86 verbonden met de hydraulische cilinders 146 voor het bewegen van de hellende steunvlak-15 ken 126A, die daarmee zijn verbonden, in de neerwaartse richting voor het bewegen van de hellende steunvlakken 126A vein de werkstand naar de opslagstand, waarin de hellende steunvlakken 126a elk zijn gelegen in een in hoofdzaak horizontaal vlak.

Het gewijzigde platform 120A zal werken met het overige deel 20 van het vormsysteem 10 voor de bedekkingen voor het vormen van de sierbedekking 14 voor een bloempot op een wijze, die nauwkeurig gelijk is aan die welke hiervoor is beschreven ten aanzien van het platform 120 (weergegeven in fig. 1 en 2), behalve dat aanvankelijk de luchtbron 86 wordt verbonden met de hydraulische cilinders 146 voor het bewegen van 25 de hellende steunvlakken 126A naar de opslagstand, waarin elk hellend steunvlak 146A is gelegen in een horizontaal vlak, in hoofdzaak in het zelfde vlak met het overige deel van het steunvlak 12QA. In deze opslagstand van de hellende steunvlakken 126A wordt het vel materiaal 12 geplaatst op het steunvlak 122A. Nadat het velmateriaal 12 is geplaatst 30 op het steunvlak 122a wordt de luchtbron 86 verbonden met de hydraulisbhe cilinders 146 voor het bewegen van de hellende steunvlakken 126A, die daarmee zijn verbonden, naar de voxmstand, waarin elk hellend steunvlak 126A onder een hoek staat met de overige delen van het hellende steunvlak 122A. Wanneer de hellende steunvlakken 126A elk zijn bewogen naar 35 de vormstand, kan het velmateriaal 12A, dat gedeeltelijk wordt gesteund / op de hellende steunvlakken 126A, worden gevormd tot de sierbedekking 14 voor een bloempot op een wijze die nauwkeurig gelijk is aan die welke hiervoor is beschreven ten aanzien van het platform 120, weergegeven in fig. 1 en 2. Nadat de sierbedekking 14 voor een bloempot is gevormd, 40 worden de hydraulische cilinders 146 verbonden met de luchtbron 86 voor 8500720 »*u> η - 19 - het bewegen van de hellende steunvlakken 146A, die daarmee zijn verbonden in de neerwaartse richting tot elk van de hellende steunvlakken 126A is gelegen in de opslagstand en verloopt in een in hoofdzaak horizontaal vlak, in een vlak met de horizontale vlakke stand van het overige deel 5 van het steunvlak 122A.

De beweging van de hellende steunvlakken 126A naar de opslagstand, waarin elk van de hellende steunvlakken 126A is gelegen in een horizontaal vlak, in hoofdzaak in een vlak met de horizontale vlakke stand van de overige delen van het bovenvlak 122A, verschaft een in hoofdzaak 10 plat steunvlak 122A dat gemakkelijker kan zijn voor het plaatsen van het vel materiaal 12 op het steunvlak 122A en dat in het bijzonder gemakkelijker kan worden aangepast aan automatisch of semi-automatisch plaatsen van het vel materiaal 12 <p het steunvlak 122A tijdens de vormbewerkingen. Uitvoeringsvorm volgens fig. 5 en 6.

15 In fig» 5 en 6 is een ander gewijzigd systeem 10c weergegeven, dat een in hoofdzaak cirkelvormige onderste tafel 200 omvat, met een bovenvlak 202 en een ondervlak 204. Een as 206 is verbonden met een centraal deel van het ondervlak 204 en het andere einde van de as 204 is gesteund op de vloer 74.

20 Vier matrijzen 94 zijn geplaatst in niet weergegeven openingen in de tafel 200. De matrijzen 94 liggen in omtreksrichting op afstanden o van 90 rond de tafel 200. De matrijzen 94 zijn elk nauwkeurig gelijk geconstrueerd aan de matrijzen 94, weergegeven in fig. 1 en 2 en die in detail hierboven zijn beschreven.

25 Zoals is weergegeven in fig. 6 heeft het gewijzigde systeem 10C

ook een bovenste tafel 212 met een bovenvlak 214 en een ondervlak 216.

De as 206 verloopt van de onderste tafel 200 door de bovenste tafel 212 en de as 206 is verbonden met een centraal deel van de bovenste tafel 212, * waarbij de as 206 over een afstand boven het bovenvlak 214 van de 30 bovenste tafel 212 uitsteekt.

Een tafel-aandrijfeenheid 217 is verbonden met de as 206 en de tafelaandrijfeenheid 217 is ook verbonden met een wisselstroombron 218. De tafelaandrijfeenheid 217 is ingericht voor het aandrijvend roteren van de as 206 en de bovenste en onderste tafels 212 en 200 in een 35 richting 220 gedurende bepaalde aspekten van de werking van het systeem 10C. In één vorm omvat de tafelaandrijf eenheid 217 een motor en organen (zoals tandwielen of riemschijven en riemen bijvoorbeeld) voor het verbinden van de uitgaande as van de motor met de as 206 voor het aan-dtgvend roteren van de onderste en bovenste tafels 200 en 212 in de 40 richting 220. De tafelaandrijfeenheid 208 omvat ook besturingsorganen 8500720 - 20 .- yoor het aandrijvend roteren van de onderste en bovenste tafels 200 en 212 en voor het stoppen van de rotatie van de onderste en bovenste tafels • 200 en 212 cp een wijze die meer in detail hieronder wordt beschreven ten aanzien van de werking van het systeem 10C. Opgemerkt moet worden 5 dat versehillende vormen van tafelaandrijfeenheden, welke zijn geconstrueerd en ingericht voor. het aandrijv.end roteren van eenheden, zoals de onderste en bovenste tafels 200 en 212 op een bepaalde bestuurde wijze, algemeen bekend zijn in de techniek en het systeem 10C is niet bedoeld te zijn en is niet beperkt tot enig speciaal type van een tafelaandrijfeenheid.

10 Vier steunvlakken 122A zijn gevormd op het bovenvlak 202 van de onderste tafel 200, waarbij elk van de steunvlakken 122A is gelegen rond een der matrijzen 94 op een wijze nauwkeurig gelijk aan die hiervoor is beschreven ten aanzien van de steunvlakken 122 en 122A en de matrijs 94, weergegeven in fig. 1, 2 en 4. In het systeem 10C zijn de hellende 15 steunvlakken 126A, gevormd op elk van de steunvlakken 122A, nauwkeurig geconstrueerd zoals die weergegeven in fig. 4 en in detail hiervoor beschreven; echter zijn de organen (hydraulische cilinders 146 en de bijbehorende luchtbron) voor het bewegen van de hellende steunvlakken 126A naar de opslag- en vormstanden, niet weergegeven in fig. 6.

20 Vier patrijzen 44 zijn verbonden met de bovenste tafel 212, waar bij de patrijzen 44 elk uitsteken van het ondervlak 216 van de bovenste tafel 212„ De patrijzen 44 zijn in de omtreksrichting gelegen op af stemden van 90° rond het ondervlak 216 van de bovenste tafel 212. De bovenste tafel 212 is in het algemeen gelegen boven het bovenvlak 202 van de onder-25 ste tafel 212, waarbi^iiet bovenvlak 202 van de onderste tafel 200 op een bepaalde afstand ligt van het ondervlak 216 van de bovenste tafel 212. Verder is de bovenste tafel 212 gelegen en geplaatst en zijn de patrijzen 44 gelegen en geplaatst op de bovenste tafel 212, zodanig dat elk van de patrijzen 44 werkzaam op een lijn ligt met de opening, die 30 het matrijsvlak 100 vormt in een der matrijzen 94, gesteund door de onderste tafel 200.

Een vacuumbron 212 is verbonden met de openingen 76 (niet weergegeven in fig. 6) in elk van de patrijzen 44 door middel van een koppeling 222, op de wijze en om de redenen die hierboven zijn beschreven ten 35 opzichte van het systeem 10, weergegeven in fig. 1. De koppeling 222 is ingericht voor het verschaffen van een middel voor het verbinden van de vacuumbron 221 met de patrijzen 44 door middel van leidingen, terwijl rotatie van de bovenste tafel 200 en de onderste tafel 221 mogelijk is zonder verwarring van de leidingen of wikkelen van de leidingen om de as 40 206, hetgeen zou gebeuren wanneer de verbindingen waren gemaakt met enkele 8500720 -21 - continue leidingen zonder de koppeling 222. De koppeling 222 heeft een deel, dat is bevestigd aan de as 206 voor rotatie met de as 206, hetgeen het deel is dat is verbonden met de patrijzen 44, en de koppeling heeft een deel dat niet is verbonden met de as 206 en niet roteert met de as 206, 5 hetgeen het deel is dat is verbonden met de vacuumbron 221.

Een luchtbron 224 is verbonden met elk van de hydraulische cilinders 66 door middel van een koppeling 226, een koppeling 228 en een stuur-klep 230. De koppelingen 226 en 228 verschaffen evenals de koppeling 222 een orgaan voor het verbinden met de luchtbron 224 met de hydraulische ci-10 linders 66, terwijl rotatie mogelijk is van de bovenste tafel 212 en de onderste tafel 200 zonder verwarren vein de leidingen of wikkelen van de leidingen om de as 206, hetgeen zal optreden wanneer deze verbindingen zouden zijn gemaakt met enkele doorlopende leidingen zonder de koppelingen 226 en 228. De koppelingen 226 en 228 hebben elk een deel dat is 15 verbonden met de as 206, voor rotatie met de as 206, hetgeen het deel is dat is verbonden met de hydraulische cilinder 66, en de koppelingen 226 en 228 hebben elk een ander deel, dat niet is verbonden met de as 206 en niet roteert met de as 206, hetgeen het deel is dat is verbonden met de luchtbron 224.

20 Het systeem 10C omvat een filmvoorraad 232 die is ingericht voor het toevoeren van film, die moet worden gevormd tot de Sierbedekkingen 14 voor een bloempot tijdens de werking van het systeem 10C. Heer in het bijzonder omvat de filmvoorraad 232 een rol film 234 met een daarop gewikkelde filmvoorraad. De rol film 234 wordt roterend gesteund in 25 het algemeen nabij de onderste tafel 200. De film op de rol film 234 wordt gevoerd door een paar rollen 236 en 238 en tenminste één van de rollen 236 en 238 is drijvend verbonden met een motor of een ander niét weergegeven aandrijf orgaan, dat is ingericht voor het drijvend roteren van de rol 236 of 238, die daarmee is verbonden voor het aandrijvend bewegen van 30 het vel film tussen de rollen 236 en 238, waardoor een deel van de film wordt afgewikkeld vain de rol film 234 en een deel van de film wordt gevoerd van de rollen 236 en 238 in een richting 240. De rollen 236 en 238 zijn geplaatst voor het aandrijvend voeren van een deel van het vel of de film in de richting 240^in het algemeen op een deel van het 35 bovenvlak 202 van de onderste tafel 200 tijdens de werking van het systeem 10C.

Het systeem 10C omvat een snij-eenheid 242 die een mes 244 omvat, waarvan een deel is verbonden met de stang van een hydraulische cilinder 246. Het mes 244 en de hydraulische cilinder 246 worden elk 40 gesteund op een bepaalde plaats boven het bovenvlak 202 van de onderste 8 5 i) 0 7 2 0 - 22 - tafel 200, waarbij het mes 244 zodanig is geplaatst dat het de door de filmvoorraad 232 toegevoerde film doorsnijdt op een bepaald punt voor het plaatsen van een ve^nateriaal 12 op het bovenvlak 202 van de onderste tafel 200, nabij het vel materiaal 12, dat wordt af gesneden door de 5 snij-eenheid 232, meer in het bijzonder wordt geplaatst en gesteund op een .der steunvlakken 122A tijdens de werking van het systeem 10C.

Het systeem 10C omvat ook een afvoereenheid 248 voor de bedekkingen die is ingericht voor het verwijderen van de gevormde sierbedekkingen 14 uit het systeem 10C. De afvoereenheid 42 voor de bedekkingen omvat een 10 afvoeraandrijving 250 met motor en overbrenging, die werkzaam is verbonden met een paar op een afstand van elkaar gelegen afvoerarmen 252, 254, welke afvoerarmen 252, 254 elk evenwijdig aan de ander lopen en op een bepaalde onderlinge afstand liggen. De afvoereenheid 228 voor de bedekkingen is geplaatst nabij en in het algemeen tussen de onderste 15 tafel 200 en de bovenste tafel 212, zodanig dat de afvoeraandrijving 250 de afvoerarmen 252 en 254 beweegt in een richting 256 in het algemeen naar een afvoerplaats (die met streep-stiplijnen in fig. 6 is weergegeven) en zodanig dat de afvoeraandrijving 250 de afvoerarmen 252 en 254 beweegt in een richting 258 naar een laadplaats tijdens de werking van 20 het vormsysteem IOC voor de bedekkingen. De armen 252 en 254 zijn door middel van een scharnier 255 verbonden met het stangenstelsel, dat de armen 252 en 254 verbindt met de aandrijving 250 en het'scharnier 255 is geconstrueerd voor het steunen van de armen 252 en 254 in de stand volgens fig. 6 in de vergrendelde stand van het scharnier 255 en voor 25 het scharnierend laten vallen van de armen 252 en 254 in de ontgrendelde stand voor het vergemakkelijken van de verwijdering van de gevormde bedekking.

Daar de tafels 200 en 212 roteren, verschuiven de standen van de verschillende elementen, verbonden met de tafels 200 en 202, tijdens de 30 werking van het systeem 10C. Tijdens de werking van het systeem 10C

zijn de tafel_s 200 en 212 herhaald beweegbaar naar vier standen en voor het doel van het beschrijven van de werking van het systeem 10C zijn de vier standen in fig. 5 aangeduid met de letters A, B en c en D en worden soms. hier stations genoemd. In het algemeen wordt in het station 35 A het vel materiaal 12 geplaatst op het steunvlak 120A en in het station B beweegt de patrijs 44 naar de vormstand binnen de opening in de matrijs 94 die het matrijsvlak 100 vormt, en in station C wordt de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot verwijderd uit het systeem 10C en in het station D wordt de patrijs 44 in de stand gebracht voor het 40 opnieuw beginnen van het vormproces.

8500720 - 23 -

Aanvankelijk zijn de tafels 200 en 212 geplaatst in vaste relatieve standen, zodat een van de matrijzen 94 tezamen met het daarbij behorende steunvlak 122A werkzaam is geplaatst ten opzichte van een van de patrijzen 44, en zijn de tafels 200 en 212 zodanig geplaatst 5 dat een der matrijzen 94 en de bijbehorende patrijs 44 is geplaatst in elk van de stations A, B, C en D. In station A is een van de steunvlakken 122A geplaatst nabij de filmtoevoer 232 voor het opnemen van een vel materiaal 12, dat moet worden gevormd tot de sierbedekking 14 voor een bloempot.

10 In station A wordt een der rollen 236 en 238 aandrijvend gero teerd voor het voeren van de film materiaal tussen deze rollen en wordt de film materiaal aandrijvend bewogen in de richting 240 totdat een bepaalde lengte film, die het vel materiaal 12 vormt, is geplaatst op of gevoerd naar het steunvlak 122A. Nadat de bepaalde lengte film, die 15 het vel materiaal 12 vormt, is gevoerd tot op het steunvlak 122A, wordt de hydraulische cilinder 246 verbonden met de luchtbron voor het bewegen van het mes 244 in een neerwaartse richting naar het bovenvlak 202 van de onderste tafel 200 en wordt het mes 244 in deze richting bewogen door de hydraulische cilinder 246 naar een stand waarin het mes 244 snijdend 20 in aanraking komt met het deel van de film, dat er onder is gelegen, voor het afsnijden van een deel van de film van de rol film 234, waardoor een in het algemeen vierkant vel materiaal 12 werkzaam blijft liggen op het steunvlak 122A boven een der matrijzen 94 in station A.

Nadat het vel materiaal 12 is afgesneden van de rol film 234 25 wordt de hydraulische cilinder 246 verbonden met de luchtbron voor het bewegen van het mes 244 van de snijstand naar de opslagstand. Nadat het mes 244 is bewogen naar de opslagstand wordt de tafel__aandrij feenheid 217 in werking gèsteld voor het bewegen van de onderste tafel 200 en de bovenste tafel 212 naar een stand waarin de patrijs 44 en de matrijs 94 in 30 station A worden bewogen in de richting 220 naar station B en dus het vel materiaal 12, dat was geplaatst op het steunvlak 122A in station A, wordt bewogen naar station B, terwijl de andere patrijzen 44 en matrijzen 94 eveneens worden bewogen of vooruit gebracht in de richting 220. In station B wordt de patrijs 44 bewogen naar de vormstand met het vel mate-35 riaal 12, doorbet bedienen van de geschikte hydraulische cilinder 66, waarbij het patrijsvlak 50 in het algemeen passend wordt geplaatst in het matrijsvlak 100, terwijl delen van het vel materiaal 12 daartussen worden geplaatst op een wijze zoals hierboven is beschreven ten aanzien van het systeem 10 volgens fig. 1 en 2, waardoor de sierbedekking 14 voor 40 een bloempot wordt gevormd. Terwijl de sierbedekking 14 wordt gevormd in 8500720 - 24 - station B wordt een ander vel materiaal 12 af gesneden van de rol film 234 en wordt werkzaam geplaatst op het steunvlak 122A behorende bij de matrijs 94/ gelegen in station A.

Nadat de sierbedekking 14 voor een bloempot is gevormd in 5 station B worden de tafels 200 en 212 roterend bewogen door de tafel-aandrijfeenheid 217 voor het plaatsen van de patrijs 44 en de matrijs 94, die tevoren waren gelegen in station B, in station C, waardoor de gevormde bloempotbedekking wordt geplaatst in station C. In station C wordt de patrijs 44 in de opwaartse richting bewogen naar de opslagstand, terwijl 10 het vacuum, dat is aangelegd via de vacuumbron 221, de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot vasthoudt op de patrijs 44 op de wijze zoals hierdoor is beschreven ten aanzien van het systeem 10, weergegeven in fig. 1 en 2. In station C en nadat de patrijs 44 is bewogen naar de opslagstand, wordt de afvoeraandrijving 250 in werking gesteld voor het bewegen 15 van de afvoerarmen 252 en 254 in de richting 258 naar de afvoerstand en wanneer de afvoerarmen 252 en 254 zijn bewogen naar de afvoerstand wordt het vacuum, aangelegd door de vacuumbron 221, afgeschakeld van de patrijs 44 in station C, waardoor de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot wordt losgelaten door de patrijs 44. Wanneer de gevormde sierbedekking 20 14 voor een bloempot is losgelaten door de patrijs 44 in station C, wordt de losgelaten bedekking 14 geplaatst op of tussen de armen 252 en 254, waarbij de sierrand 34 dient om te beletten dat de bedekking 14 beweegt door de ruimte tussen de armen 252 en 254, zodat de armen 252 en 254 samenwerken voor het vasthouden van de gevormde sierbedekking 14 25 voor een bloempot. In deze stand van de gevormde bedekking 14 wordt de afvoeraandrijving 250 in werking gesteld voor het bewegen van de armen 252 en 254 in de richting 256 naar de afvoerstand, waarin de gevormde bedekking 14 kan worden verwijderd van de armen 252 en 254 voor het plaatsen van de gevormde bedekking 14 in transportdozen voor het beschik-30 baar stellen van de gevormde Bedekking 14 voor verdere behandeling. In de afvoerstand kunnen de armen 252 en 254 zwenkend vallen door het ontgrendelen van het scharnier 255.

Nadat de gevormde bedekking 14 is verwijderd van de patrijs 44 in station C worden de tafels 200 en 212 opnieuw geroteerd in de richting 35 220 voor het plaatsen van de patrijs 44 en de matrijs 94 die zich in station C bevonden, in station D. In station D wordt het vacuum opnieuw aangelegd aan de patrijs 44, gelegen in station D en bevinden zich de patrijs 44 en de matrijs 94, gelegen in station D, in de toestand voor het opnieuw vormen van een volgende sierbedekking 14 voor een bloempot.

40 Het systeem 10C is geconstrueerd voor het achtereenvolgens 8500720 - 25 - bewegen van de patrijzen 44 en de bijbehorende matrijzen 94 naar de stations λ, B, C en D. De zojuist beschreven processen, die plaatsvinden in elk van de respectievelijke stations A, B, C, en D gaan continu door zodat het systeem IOC een meer geautomatiseerd proces verschaft voor 5 het vormen van de sierbedekkingen 14 voor bloempotten.

Uitvoeringsvorm volgens fig. 7A en 7B

In fig. 7A en 7B is een gewijzigd systeem 10B weergegeven, dat nauwkeurig gelijk aan het systeem 10, weergegeven in fig. 1 en 2 en in detail hiervoor beschreven, is geconstrueerd en werkt, behalve dat het systeem 10 10B een gewijzigde steuneenheid 72B omvat. De steuneenheid 72B omvat een kolom 150, waarvan een einde ié gesteund op de vloer 74 en die uitsteekt over een afstand naar omhoog van de vloer en eindigt in een bovenste einddeel. Eén einde vein een balk 154 is draaibaar verbonden met het bovenste einddeel van de kolom 150. De patrijs 44 is gesteund op de 15 einddelen van de balk 154, in het algemeen tegenover het einde dat draaibaar is verbonden met de kolom 150.

Een stang is heen en weer beweegbaar aangebracht in een hydraulische cilinder 156 en de stang is verbonden met de balk 154.

De hydraulische cilinder 156 is verbonden met de luchtbron 86 (weergege-20 ven in fig, 1) en een niet weergegeven stuurklep is geplaatst tussen de luchtbron 86 en de hydraulische cilinder 156 voor het besturen van de werking van de hydraulische cilinder 156. In één stand is de luchtbron 86 verbonden met het boveneinde van de hydraulische cilinder 156 voor het draaibaar bewegen van de balk 154 in de richting 160 en, in een 25 andere stand is de hydraulische cilinder 156 verbonden met de stuurklep 158 voor het draaibaar bewegen van de balk 154 in de richting 162.

Het gewijzigde systeem 10B werkt voor het vormen van de sier-bedekking 14 voor een blomepot op een wijze nauwkeurig gelijk aan die welke hierboven is beschreven ten aanzien van het systeem 10, weergegeven 30 in fig. 1 en 2, behalve dat de luchtbron 86 aanvankelijk wordt verbonden met de hydraulische cilinder 156 voor het bewegen van de balk in de richting 162 naar de vormstand, waarin het patrijsvlak 50 wordt gesteund op een afstand boven en in het algemeen recht boven het matrijsvlak 100.

In deze stand van de balk 154 wordt het systeem 10B bediend nauwkeurig ge-35 .lijk aan het systeem 10A voor het vormen van de sierbedekking voor een bloempot.

Nadat de sierbedekking 14 voor een bloempot is gevormd en * de patrijs 44 is b'ewogen naar de opslagstand, waarbij het vacuum nog steeds is aangelegd via de openingen 76 en de patrijs 44 werkt om het 40 gesloten ondereinde 30 van de sierbedekking 14 in het algemeen tegen het 85 0 0 / : _* _ ' \ - 26 - ondereinde 48 van de patrijs 44 aan te houden, wordt de hydraulische cilinder 156 verbonden met de luchtbron 86 voor het bewegen van de balk 154 in de richting 160 naar de af legs tand voor de bedekking. Wanneer de balk 154 is bewogen naar de aflegstand voor de bedekking wordt de stuurklep 88 5 in de Stand geplaatst voor het verbinden van de openingen 76 met de ventilator 82 voor het losmaken van de aanraking tussen de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot en de patrijs 44 voor het verwijderen van de gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot van de patrijs 44. De beweging van de balk 154 naar de aflegstand voor de bedekking maakt het mogelijk de 10 gevormde sierbedekking 14 voor een bloempot te bewegen naar een^.andere stand ten opzichte van de vormstand, die bij sommige toepassingen gemakkelijker kan zijn voor het loslaten van de gevormde sierbedekking 14 voor een bloeïnpot, meer rechtstreeks in volgende processtappen,zoals verpakking voor transport bijvoorbeeld.

15 Hieronder volgen voorbeelden van technieken voor het maken van sierbedekkingen 14 volgens de onderhavige uitvinding.

In een voorbeeld wordt een vel polypropeen van 0,83 gauge met acryl bekleed op beide vlakken, waarbij een oppervlakbekleding is gekleurd met kleurstof en het tegenover liggende vlak in sommige gevallen ondoor-20 schijnend is en helder in sommige andere gevallen (verdient bijzonder de voorkeur wanneer het andere vlak helder of bijvoorbeeld geel is gekleurd). Een helder vel polypropeen wordt geplaatst tegen het gekleurde vel materiaal, waarbij dit vel op beide vlakken met acryl wordt bekleed. De beide vellen worden dan aan elkaar gehecht voor het vormen van het vel materiaal 12.

25 De kleurinkten kunnen acryl bevatten, door warmte lasbaar zijn, zoals hierboven is beschreven of zij kunnen gewijzigde nitrocellulose zijn, die door warmte lasbaar is.

In een ander voorbeeld wordt een vel polypropeen van 1,32 gauge met acryl bekleed op beide vlakken, waarbij een oppervlakbekleding is 30 gekleurd met kleurstof ende.tegenovergestelde oppervlakbekleding ondoorschijnend is gekleurd in sommige gevallen en helder wordt gelaten in sommige andere gevallen (verdient bijzonder de voorkeur wanneer het tegenovergestelde oppervlak wit of geel is gekleurd). Dit vel wordt dan gelamineerd en ‘gehecht aan een tweede vel met Saran beklede polypropeen 35 of onbekleed polypropeen materiaal, waarbij de acryl bevattende, warmlas-bare inkten of de gewijzigde nitrocellulose-inkten worden gebruikt als het bovengenoemde hechtmiddel.

In een ander voorbeeld wordt een met Saran bekleed polypropeen of onbekleed polypropeen materiaal gekleurd op een oppervlak met een 40 kleurstof en op het tegenovergestelde oppervlak van het zelfde vel ondoor- 8500720 - 27 - schijnend gekleurd in sommige gevallen, of helder gekleurd in sommige andere gevallen (bijzonder aanbevolen wanneer het wit of geel is gekleurd) - Een tweede vel helder polypropeen materiaal, bekleed met acryl, wordt gehecht aan het eerste vel. Verschillende inkten (kleur-5 stofffen)worden toegevoegd aan het acryl hechtmiddel of aan het hecht- middel van gëwijzigde nitrocellulose die beide warmlasbaar zijn.

Iu een ander voorbeeld wordt een met Saran bekleed of onbekleed polypropeen gekleurd op een oppervlak met een gekozen kleurstof, waarbij een drukgevoelig, op rubber gebaseerd hechtmiddel, dat gekleurd is, 10 wordt gebruikt als het ondoorschijnende', oppervlak. Dit eerste vel wordt dan gehecht aan een tweede helder vel van met Saran bekleed of onbekleed polypropeen.

In een ander voorbeeld wordt een eerste vel onbekleed polypropeen gekleurd met een kleurstof op een oppervlak, terwijl het 15 tegenovergestelde oppervlak ondoorschijnend is gekleurd of in sommige gevallen helder is gelaten, in het bijzonder wanneer het tegenovergestelde oppervlak wit of geel is gekleurd. Een tweede met Saran bekleed vel polypropeen wordt gehecht aan dit eerste vel. Inkten worden toegevoegd aan het acryl of gewijzigde nitrocellulose bevattende hechtmiddel 20 voor de kleuring, waarbij de beide hechtmiddelen warmlasbaar zijn.

In een ander voorbeeld wordt een eerste vel polypropeenfilm hechtend verbonden met een papierlaminaat, met de geschikte kleuring en metaalafwerking voor het verschaffen van een vel materiaal 12 met een algemeen uiterlijk dat Soortgelijk is aan aluminiumfolie, bijvoorbeeld, 25 en dat doodgevouwen eigenschappen heeft.

In een ander voorbeeld wordt een vel folie hechtend verbonden met een onbekleed polypropeen vel met daartussen een derde polypropeen-vel dat hechtend is bekleed (met een warmlasbaar hechtmiddel) op beide vlakken. In sommige gevallen is de folie vooraf geverfd en in sommige ge-30 vallen is in het drielagige velmateriaal 12 een bepaald patroon in reliëf aangebracht.

In een ander voorbeeld kan een enkel folievel worden gebruikt voor het vormen van het voorwerp, met een hechtmiddel aangebracht op een of de beide vlakken daarvan en in sommige toepassingen kan de hecht-35 middelbekleding worden weggelaten, daar de folie doodgevouwen eigenschappen heeft of met andere woorden de folie warmhoudend is.

In een ander voorbeeld wordt het vel materiaal gevormd met een eerste vel polypropeen gelegd op een tweede vel polypropeen, waarbij het eerste vel met een hechtmiddel kan zijn bekleed op een of de beide 40 vlakken en het tweede vel op een of beide vlakken met een hechtmiddel kan « ___ 8500720 - 28 - zijn bekleed. Bijvoorbeeld kan het eerste vel met een hechtmiddel worden· v bekleed op de beide vlakken en kan het tweede vel met een hechtmiddel worden bekleed op een vlak, tegenovergesteld aan het vlak dat grenzend ' aan het eerste vel wordt geplaatst zodat het velmateriaal 12 de eerste 5 en tweede vellen bevat met een hechtmiddelbekleding op de tegenovergestelde vlakken van het vel materiaal 12. In dit laatstgenoemde voorbeeld kan het tweede vel ook niet bekleed zijn, zodat alleen de bekleding op het ene vlak van het eerste vel vrij ligt in het voltooide vel materiaal 12, of kunnen de bekledingen worden omgedraaid ten opzichte van 10 het eerste en het tweede vel, zodat alleen de hechtmiddelbekleding op het tweede vel vrijligt op het voltooide vel materiaal. In dit voorbeeld kunnen de eerste en tweede vellen hechtend worden verbonden voor het vormen van het vel materiaal 12 voordat de sierbedekking 14 wordt gevormd, of kunnen de eerste en tweede vellen op elkaar worden gelegd en 15 met het middel verbonden tijdens de vorming van de sierbedekking 14.

Het vel of de film polypropeen is relatief dun met een dikte in een gebied van ongeveer 25 tot ongeveer 38 Jül m en dus heeft een vel materiaal 12, gevormd door het op elkaar leggen en hechtend verbinden van een eerste en een tweede vel van de polypropeenvellen of films een 20 totale dikte in een gebied van ongeveer 51 - 76 Jk m. De dikte van een vel polypropeenfilm varieert en bovendien zal de dikte variëren afhankelijk van de dikte van de hechtmiddelbekleding, aangebracht op de vellen, die worden gebruikt voor het maken van het vel materiaal 12.

Behalve dat het polypropeenvel relatief dun is, heeft het 25 geen noemenswaardig doodvouweigenschappen of met andere woorden vorm-houdende eigenschappen. Wanneer dus dit type materiaal wordt gevormd in een bepaalde vorm, zoals de sierbedekking 14, heeft het gevormde vel materiaal de neiging terug te keren naar de ongevormde toestand, wanneer de spanningen worden verwijderd. Bovendien is de sterkte van 30 het polypropeenvel niet voldoende voor het houden van de gevormde vorm, hetogeen gecombineerd met het gebrek aan doodvouweigenschappen dit materiaal uiterst moeilijk te gebruiken maakt bij het maken van voorgevormde voorwerpen of bedekkingen.

In een ander voorbeeld heeft een eerste vel polypropeenfilm 35 een transparante kleurstof, gedrukt op een vlak daarvan en een metaal-inkt is aangebracht op een vlak van een tweede vel polypropeenfilm. De kleurstof en de metaalinkt kunnen zijn opgenomen in de hechtmiddelbekleding wanneer de Hechtmiddelbekleding moet worden aangebracht op dat vlak van het vel. Het eerste vel met de transparante kleurstof vormt 40 het buitenste of onderste vlak 43 van de bedekking 14 en het tweede vel 8500720 - 29 - met de metaalinkt vormt het binnenste of bovenste vlak 41 van de bedekking 14, waarbij de combinatie van de transparante kleurstof tezamen met de metaalinkt of afwerking een afgewerkt, voorgevormd voorwerp geeft, gevormd van een vel materiaal 12, bestaande uit twee polypropeenfilms, maar 5 dat ook in het algemeen een metaa3_uiterlijk heeft. In plaats van metaalinkten kan de metaalafwerking worden aangebracht op de film door het metalliseren van een vlak van de film of door het met een hechtmiddel verbinden van een film aan een folie bijvoorbeeld.

De onderhavige uitvinding verschaft een middel voor het vormen 10 van een voorwerp, waarbij een vel materiaal 12 wordt gevormd met gebruikmaking van een vel polypropeen materiaal of twee of drie lagen daarvan en met hechtmiddel verbonden vellen polypropeen materiaal. De overlappende glooien 42, die over verschillende afstanden en onder verschillende hoeken verlopen over of rond het gevormde voorwerp, 15 verschaffen de sterkte die nodig is om het gevormde vel materiaal 12 de gevormde gedaante te doen behouden. De overlappende plooien 42, die op deze wijze zijn gevormd, verschaffen een uniforme weerstand en. een uniforme buigzaamheid en geven aan het gevormde deel van het vel materiaal 12 de grootste totale sterkte per massa-eenheid, waarbij door de willekeurige 20 vorming van de overlappende plooien 42 een nauwe benadering wordt verschaft van een uniforme verdikkende werking, waardoor het mogelijk is dunne, niet vormhoudende vellen of films te gebruiken bij het vormen van voorwerpen, terwijl als resultaat een in hoofdzaak vormhoudend, relatief dun voorwerp wordt verkregen.

25 De speciale films, die hierboven zijn genoemd, werden ver vaardigd van een polypropeen film. Deze films kunnen echter ook polyvinyl-chloridefilms zijn, die het voordeel hebben, dat zij zelf warmlasbaar zijn aan soortgelijke materialen.

De hechting van een film aan een andere of de hechting van de 30 overlappende plooien 42 kan ook worden verkregen door gebruiken van een warmlasbare lak, een drukgevoelig hechtmiddel dat al of niet ook warmte nodig kan hebben, een hierboven beschreven warmlasbaar hechtmiddel, een heet smeltend hechtmiddel, was, oplosmiddel, een door licht geactiveerd hechtmiddel of andere middelen voor het chemisch verbinden 35 van twee vellen. Het hechtmateriaal kan op de vellen worden aangebracht door gravure, flexografisch, in een drukletterpers, door sproeien of andere middelen voor het aanbrengen van hechtmiddel op films.

De voor het vormen van het vel materiaal 12 gebruikte films, die boven zijn beschreven, zijn in hoofdzaak waterbestendig, zodat 40 het voorgevormde voorwerp ook waterbestendig is. Ook hebben deze films 85 0 0 7;'-r - 30 - de eigenschap dat zij vlainvertragend Bi'jn.

Wanneer sierbedekkingen 14 voor bloempotten worden gevormd volgens de onderhavige uitvinding-, zoals weergegeven in fig. 3A en 3B, kunnen de voorgevormde bedekkingen 14 worden platgedrukt voor transport 5 en opslagdoeleinden en kunnen dan de bedekkingen 14 worden uitgevouwen voor uitstalling of verkoop of beide. De sierbedekkingen 14 voor bloempotten, gevormd volgens de onderhavige uitvinding, kunnen gemakkelijk wor-den'titgevouwen voor het aannemen van de oorspronkelijke voorgevormde vorm zonder enig belangrijk verlies van de voorgevormde vorm, waardoor 10 een flexibel en toch vormhoudend voorwerp wordt verkregen.

De platgedrukte bedekkingen 14 hemen ongeveer een derde van de ruimte in vergeleken met de opgestapelde bedekkingen 14, waardoor de transportkosten en -ruimten worden verminderd.

Nadat· de sierbedekking 14 voor een bloempot (weergegeven in 15 fig. 3A en 3B) is gevormd, wordt de sierrand 31 gevormd door het bijsnijden van de randen tot de gewenste vorm, waarbij de sierbedekking 14 voor een bloempot, weergegeven in fig. 3A en 3B is bijgesneden tot een vierkante vorm. De bijzondere vorm hangt af van het gewenste effekt en de vorm kan rond, geschulpt of hartvormig zijn bijvoorbeeld. Ook kan de 20 rand 34 worden bij gesneden in een ronde vorm door het snijden vein de rand 34 in de ronde vorm in het algemeen h'abij de bovenrand 28 van de basis 26 en bij deze uitvoeringsvorm kan de bedekking 14 worden gebruikt als een bloempotbedekking of een hoed, zoals een St. Patrick's Day hoed bijvoorbeeld, waarbij geschikte siereffekten worden toegevoegd. Het 25 afsnijden van de rand wordt bij voorkeur uitgevoerd met gebruikmaking van een metaaldraad, die in de gewenste vorm is gevormd en wordt verbonden met een electrische stroombron voor het verhitten van de draad. De gevormde bedekking 14 kan dan worden gevoerd door de opening, gevormd door de draad, waarbij de verhitte draad in aanraking komt met de rand 34 en 30 de gewenste afsnijding veroorzaakt of ook kan de verhitte draad worden gevoerd over de bedekking 14 voor aanraking met de rand 34 op de geschikte plaats voor het verkrijgen van de gewenste afsnijding.

Wijzigingen kunnen worden gemaakt in de verschillende elementen, onderdelen, delen en eenheden, die hier zijn beschreven of in de stappen 35 of de volgorde van de stappen van de hier beschreven werkwijzen, zonder de geest en het kader van de uitvinding te verlaten, zoals bepaald door de volgende conclusies.

40 8500720

Claims

1. Werkwijze voor het vormen van een voorwerp, dat een bepaalde vorm heeft, gekenmerkt door de stappen van het verschaffen van een vel materiaal met een bovenvlak, een ondervlak en een dikte, waarbij op tenminste het bovenvlak of het ondervlak een hechtbaar oppervlak is aan- 5 gebracht, welk hechtbare oppervlak hechtbaar is wanneer het hechtbaar in aanraking is gebracht met een ander deel van het vel materiaal, waarbij dit vel materiaal op zichzelf in hoofdzaak niet-vormhoudend is; en het vormen van een tenminste een deel van het vel materiaal tot de bepaalde vorm van het voorwerp en het tegelijk overlappen van delen van het 10 vel materiaal en het plaatsen van delen van het hechtbare oppervlak van het vel materiaal in hechtbare aanraking voor het vormen van een aantal overlappende plooien, waarbij de overlappende plooien bijdragen tot het verschaffen van de mechanische sterkte voor het in hoofdzaak in de gevormde bepaalde vorm houden van het gevormde vel materiaal.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vel materiaal nader bepaald een dikte heeft, die zich in het algemeen uitstrekt tussen het bovenvlak en het ondervlak en kleiner is dan ongeveer 76 jX m.

3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat dë dikte 20 van het vel materiaal ligt binnen een gebied van ongeveer 25 - 76 JU m.

4. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat sommige van de overlappende plooien onder een hoek met de vertikaal verlopen, waarbij een belangrijk deel vein de overlappende vouwen onder verschillende hoeken verloopt over het oppervlak van het deel van het vel materiaal, 25 dat in de bepaalde vorm wordt gevormd.

5. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een belangrijk deel van de overlappende vouwen zich over verschillende afstanden uitstrekt.

6. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het 30 vormen van een belangrijk deel van het vel materiaal tot de bepaalde vorm verder de stap omvat van het verhitten van het deel van het vel materiaal dat in de bepaalde vorm moet worden gevormd, tijdens de vorming van het deel van het vel. materiaal, waarbij deze verhitting bijdraagt tot het hechten van delen van het vel materiaal voor het vormen van de overlap- 35 pende plooien.

7. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het _ — vormen van tenminste een deel van het vel materiaal nader wordt bepaald 85007 20 - 32 - als het vormen van een deel van het vel materiaal tot de bepaalde vorm, bestaande uit een basis met een gesloten ondereinde, een open boveneinde en -een voorwerpopening, die zich uitstrekt over een afstand door de basis en het boveneinde daarvan snijdt voor het vormen van het open 5 boveneinde.

8. Werkwijze volgens conclusie 7, die verder wordt bepaald doordat deze de stap omvat van het vormen van een sierrand, die naar buiten.· steekt van het 'open boveneinde van de basis, waarbij delen van het vel materiaal, die niet worden gevormd tot de bepaalde vorm van de basis, de sier- 10 rand vormen.

9. Werkwijze volgens conclusie 8, verder bepaald door het omvatten van de stap van het losneembaar vasthouden van delen van het vel materiaal tijdens het vormen van delen van het vel materiaal tot de bepaalde vorm, waardoor in hoofdzaak wordt belet dat overlappende plooien 15 worden gevormd in de delen van het vel materiaal, die niet worden gevormd in de bepaalde vorm, waardoor de sierrand in hoofdzaak vrij is van overlappende plooien.

10. Werkwijze volgens conclusie 8, verder bepaald door de stap van het bijsnijden van de sierrand tot een bepaalde vorm.

11. Werkwijze volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de bepaalde vorm van de sierrand vierkant of· cirkelvormig is.

12. Werkwijze volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het voorwerp een bedekking voor een bloempot is.

13. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het 25 vel materiaal bestaat uit tenminste een vel, vervaardigd van een materiaal gekozen uit een groep, bestaande uit behandeld organisch polymeer, papier of folie of combinaties daarvan.

14. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vel materiaal bestaat uit tenminste een vel, vervaardigd van een materiaal 30 gekozen uit een groep van materialen bestaande uit polypropeen of polyvinylchloride of combinaties daarvan.

15. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de stap van het verschaffen van het vel materiaal verder de stappen omvat van het verschaffen van een eerste vel met tegenovergestelde vlakken, het 35 verschaffen van een tweede vel met tegenovergestelde vlakken en het verbinden van tenminste een deel van één vlak van het eerste vel met tenminste een deel van een vlak van het tweede vel, waarbij de met elkaar verbonden eerste en tweede vellen het vel materiaal vormen.

16. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de 40 eerste en tweede vellen zijn vervaardigd van een materiaal dat hecht 8500720 - 33 - aan zichzelf of een soortgelijk materiaal wanneer het wordt verhit tot -een bepaald temperatuurniveau en waarbij de stap van het verbinden van het eerste en het tweede vel verder omvat het plaatsen van een vlak van het eerste vel in het algemeen nabij een vlak van het tweede vel en het 5 verhitten van de gelaagde vellen tot een temperatuurniveau dat voldoende is om te veroorzaken dat tenminste een deel van de aangrenzende vlakken van het eerste en het tweede vel hechtend met elkaar worden verbonden.

17. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de vellen zijn vervaardigd van een materiaal bestaande uit polyvinylchloride 10 film.

18. Werkwijze volgens conclusie 15, gekenmerkt door de verdere stappen van het aanbrengen van een hechtmiddel op tenminste een deel van een vlak vein het eerste vel; en het aanbrengen van een hechtmiddel tenminste op een deel van een vlak van het tweede vel; en daarbij de stap 15 van het verbinden van het eerste en het tweede vel verder de stappen omvat van het plaatsen van het hechtmiddelvlak van het eerste vel in het algemeen grenzend aan het niet van hechtmiddel voorziene vlak van het tweede vel; en het hechtend verbinden van het eerste en het tweede vel voor het vormen van het vel materiaal, waarbij het niet van hecht-20 middel voorziene vlak van het eerste vel het bovenvlak vormt van het.vel materiaal en het hechtmiddelvlak van het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal, en het hechtmiddelvlak van het tweede vel het hechtbare vlak vormt varrhet vel materiaal en samenwerkt voor het hechtend verbinden van de overlappende delen van het vel materiaal voor het 25 vormen van de overlappende plooien.

19. Werkwijze volgens conclusie 15, gekenmerkt door de verdere stappen van het aahbrengen van een hechtmiddel op tenminste een deel van een vlak van het eerste vel; en het aanbrengen van een hechtmiddel op tenminste een deel van een vlak van het tweede vel; en waarbij de 30 stap van het verbinden van het eerste en het tweede vel verder de stappen omvat van het plaatsen van het hechtmiddel^vlak van het tweede vel in het algemeen grenzend aan het niet van hechtmiddel voorziene vlak van het eerste vel; en het hechtend verbinden van het eerste en het tweede vel voor het vormen van het vel materiaal, waarbij het niet van hechtmid-35 del voorziene vlak van het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal en het hechtmiddelvlak van het eerste vel het bovenvlak van het vel materiaal vormt, en het hechtmiddelvlak van het eerste vel het hechtbare vlak vormt van het vel materiaal en bijdraagt tot het hechtend verbinden van de overlappende delen van het vel materiaal voor het vormen 40 van de overlappende plooien. 8500720 - 34 -

20. Werkwijze volgens conclusie 15, gekenmerkt door de verdere stappen van het aanbrengen van een hechtmiddel op tenminste een deel van de beide vlakken van het eerste vel; en waarbij de stap van het verbinden vein het eerste en het tweede vel verder de stappen omvat van 5 het plaatsen van een der hechtmiddelvlakken van het eerste vel in het algemeen grenzend aan een van de niet van hechtmiddel voorziene vlakken van het tweede vel; en het hechtend verbinden van het eerste en het tweede vel voor het vormen van het vel materiaal, waarbij een der niet van hechtmiddel voorziene vlakken van het tweede vel het ondervlak vormt van 10 het vel materiaal en het hechtmiddelvlak van het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materiaal en het hechtmiddelvlak van het eerste vel het hechtbare vlak vormt van het vel materiaal en bij draagt tot het hechtend verbinden vein de overlappende delen van het vel materiaal voor het vormen van de overlappende plooien.

21. Werkwijze volgens conclusie 15, gekenmerkt door de verdere stappen 'van het aanbrengen van een hechtmiddel op tenminste een deel van beide vlakken van het tweede vel; en waarbij de stap van het verbinden van het eerste en het tweede vel verder de stappen omvat van het plaatsen van een der hechtmiddelvlakken van het tweede vel in het algmeen 20 grenzend aan een der niet van hechtmiddel voorziene vlakken van het eerste vel; en het hechtend verbinden van het eerste en het tweede vel voor het vormen van het vel materiaal, waarbij een der niet van hechtmiddel voorziene vlakken van het eerste vel het bovenvlak vormt en een van de hechtmiddelvlakken vein het tweede vel het ondervlak vormt van 25 het vel materiaal, en het ondervlak, gevormd door het hechtmiddelvlak van het tweede vel, het hechtende vlak vormt dat bij draagt tot het hechtend verbinden van de overlappende delen van het vel materiaal voor het vormen van de overlappende plooien. «

22. Werkwijze volgens conclusie 15, gekenmerkt door de verdere 30 stappen van het aanbrengen van een hechtmiddel op tenminste een deel van de beide vlakken van het eerste vel; en het aanbrengen van een hechtmiddel tenminste op een deel van 'een vlak van het tweede vel; en waarbij de stap van het verbinden van het eerste en het tweede vel verder de stappen omvat van het plaatsen van een der hechtmiddelvlakken 35 van het eerste vel in het algemeen grenzend aan het niet van hechtmiddel voorziene vlak van het tweede vel; en het hechtend verbinden van het eerste en het tweede vel voor het vormen van het vel materiaal, waarbij één der hechtmiddelvlakken van het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materiaal en het hechtmiddelvlak van het tweede vel het ondervlak 40 vormt van het vel materiaal, en het hechtmiddelvlak van het tweede vel 8500720 - 35 - materiaal en een der hechtmiddel_vlakken van het eerste vel materiaal de hechtbare vlakken vormen vaniiet vel materiaal en bijdragen tot het hechtend verbinden van de overlappende delen van het vel materiaal voor het vormen van de overlappende plooien.

23. Werkwijze volgens conclusie 15, gekenmerkt door de verdere stappen van het aanbrengen van een hechtmiddel op tenminste een dêel van een vlak van het eerste vel; en het aanbrengen vein een hechtmiddel tenminste op een deel van de beide vlakken van het tweede vel? en waarbij de stap van het verbinden van het eerste en het tweede-vel verder de 10 stappen omvat van het plaatsen van een der niet van hechtmiddel voorziene vlakken van het eerste vel in het algemeen grenzend aan een der hechtmiddel vlakken van het tweede vel? en het hechtend verbinden van het eerste en het tweede vel voor het vormen van het vel materiaal, waarbij het hechtmiddelvlak van het eerste vel het bovenvlak vormt en één der 15 hechtmiddelvakken van het tweede vel het ondervlak vormt, waarbij het hechtmiddel van het eerste vel en één der hechtmiddelvlakken van het tweede vel de hechtbare vlakken vormen van het vel materiaal en bijdragen tot het hechtend verbinden van de overlappende delen van het vel materiaal voor het vormen van de overlappende plooien.

24. Werkwijze volgens conclusie 15, verder gekenmerkt door het aanbrengen van een ondoorschijnende kleurstof op tenminste een vein de vlakken van het eerste vel; en het aanbrengen van een doorschijnende kleurstof op tenminste één van de vlakken van het tweede vel, waarbij het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materiaal en het tweede vel 25 het ondervlak vormt van het vel materiaal.

25. Werkwijze volgens conclusie 15, verder gekenmerkt door het aanbrengen van een metalen afwerklaag op een der vlakken van het eerste vel; en het aanbrengen van een transparante kleurstof op tenminste één der vlakken van het tweede vel, waarbij het eerste vel het bovenvlak 30 vormt van het vel materiaal en het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal.

26. Werkwijze volgens conclusie 15, verder gekenmerkt door het aanbrengen van een transparante kleurstof op tenminste een vlak van het tweede vel, waarbij het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel 35 materiaal en het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal.

27. Werkwijze volgens conclusie 26, verder gekenmerkt door het aanbrengen van een ondoorschijnende kleurstof op tenminste een der vlakken van het eerste vel.

28. Werkwijze volgens conclusie 15, verder gekenmerkt door het 40 aanbrengen van een transparante kleurstof op tenminste een van de 8500720 - 36 - vlakken van het eerste vel.

29. Werkwijze volgens conclusie 28, verder gekenmerkt door het aanbrengen van een ondoorschijnende kleurstof op het vlak van het eerste vel, tegenover het vlak met de transparante kleurstof, waarbij 5 het ondoorschijnend gekleurde vlak van het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materiaal en een der vlakken van het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal.

30. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk dat het eerste of het tweede vel een behandelde organische polymeerfilm is en 10 waarbij het andere van het eerste en het tweede vel een folie is.

31. Werkwijze volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat de behandelde organische polymeer is gekozen uit een groep bestaande uit een polypropeen of polyvinylchloride of combinaties daarvan.

32. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat het 15 eerste of het tweede vel is vervaardigd van een materiaal gekozen uit een groep bestaande uit polypropeen, polyvinylchloride, papier, folie of combinaties daarvan; en waarbij het andere van het eerste en het tweede vel is vervaardigd van een materiaal gekozen uit een groep bestaande uit polypropeen, polyvinylchloride, papier, folie of combinaties daarvan.

33. Inrichting voor het vormen van een vel materiaal tot een voorwerp, gekenmerkt door een patrijs met een boveneinde, een ondereinde en een. buitenste patrijsomtreksvlak, dat verloopt over een afstand in het algemeen tussen het ondereinde en het boveneinde van de patrijs? een matrijs met een boveneinde, een ondereinde en een opening 25 die het boveneinde snijdt en welke matrijs verloopt over een afstand naar het ondereinde waardoor een binnenste matrijs omtreksvlak is gevormd, waarbij de opening is gevormd voor het opnemen van het deel van de patrijs, waarop het patrijsvlak is gevormd, en het matrijsvlak passend plaatsbaar is om het patrijsvlak met een speling daartussen in een vorm-30 stand van de patrijs en de matrijs; door organen voor het bewegen van de patrijs of de matrijs naar de vormstand, waarbij het patrijsvlak passend wordt geplaatst in het matrijsvlak, en door organen voor het verwijderen van de patrijs of de matrijs uit de vormstand? door een platform met een daarop gevormd steunvlak en een opening, gaande door het 35 steunvlak, waarbij de matrijs wordt geplaatst in de opening, waarbij het boveneinde van de matrijs in het algemeen is geplaatst nabij het steunvlak, welk steunvlak is ingericht voor het dragen van tenminste delen van, het vel materiaal, waarbij een in het algmeen centraal deel van het vel materiaal in het algmeen is geplaatst over de opening door het 40 boveneinde van de matrijs? en door organen voor het vasthouden van 85007; - 37 - bepaalde delen van het vel materiaal tijdens de vorming van het voorwerp wanneer de patrijs en de matrijs naar de vormstand worden bewogen.

34. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de organen voor het vasthouden van bepaalde delen van het vel materiaal verder 5 de bepaalde delen op bepaalde gekozen plaatsen op het steunvlak van het platform houden terwijl zij toelaten dat deze vastgehouden delen verschuiven over het steunvlak.

35. Inrichting volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat de organen voor het vasthouden van bepaalde delen van het vel materiaal 10 een aantal vasthoudopeningen omvatten, die doorgaand zijn gevormd in het steunvlak en welke vasthoudopeningen zijn geplaatst in het steunvlak op bepaalde punten, en een vacuumbron verbindbaar is met de vasthoudopeningen in het steunvlak voor het veroorzaken van een vacuum in de vasthoudopeningen wanneer deze bron met de vasthoudopeningen wordt verbonden, welk 15 vacuum voldoende is voor het vasthouden van delen van het vel materiaal, die over de vasthoudopeningen zijn geplaatst, terwijl het toelaat dat de vastgehouden delen van het vel materiaal verschuiven over het steunvlak tijdens de vorming van het voorwerp.

36. Inrichting volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat de 20 vasthoudopeningen zijn geplaatst in vier groepen van vasthoudopeningen, waarbij de vier groepen vasthoudopeningen in het algemeen onderlinge afstanden hebben van 90°, in het algemeen rond de opening in het boveneinde van de matrijs en elke groep vasthoudopeningen op een afstand is gelegen van in het algemeen aangrenzende groepen vasthoudopeningen.

37. Inrichting volgens conclusie 34, met het kenmerk, dat de organen voor het vasthouden van bepaalde delen van het vel materiaal nader worden bepaald als omvattend: tenminste één hellend steunvlak, gelegen op het platform en verlopend over een afstand in het algemeen onder een hoek naar omhoog en naar buiten van de opening in de matrijs, 30 waarbij elk hellend steunvlak een deel vormt van het steunvlak van het platform en een aantal vasthoudopeningen doorgaand zijn gevormd door elk hellend steunvlak en organen voor het aanleggen van een vacuum aan de vasthoudopeningen, dat voldoende is om delen van het vel materiaal vast te houden, die in het algemeen zijn geplaatst over de vasthoudopeningen, 35 terwijl toegelaten wordt dat de vastgehouden delen van het vel materiaal kunnen verschuiven over het steunvlak tijdens de vorming van het voorwerp wanneer de patrijs en de matrijs worden bewogen naar de vormstand.

38. Inrichting volgens conclusie 37, bij nadere bepaling voorzien van vier hellende steunvlakken, aangebracht op afstanden van ongeveer 40 90° in de omtreksrichting rond de opening in de matrijs. 8500720 - 38 -

39. Inrichting volgens conclusie 37, met het kenmerk, dat elk hellend steunvlak in het algmeen driehoekig is gevormd met een basis van elk driehoekig gevormd hellend steunvlak in het algemeen gelegen nabij de opening in de matrijs en waarbij elk driehoekig gevormd hellend 5 steunvlak onder een hoek naar boven en naar buiten verloopt van de opening in de matrijs en eindigt in een driehoekstop aan het buitenste einde.

40. Inrichting volgens conclusie 39, verder gekenmerkt doordat vier hellende steunvlakken zijn aangebracht op onderlinge afstanden van ongeveer 90° rond de opening in de matrijs en waarbij de vier driehoekig 10 gevormde hellende steunvlakken zijn geplaatst rond de opening in de matrijs en zodanig zijn ingericht dat de buitenste einddelen van de vier driehoekig gevormde hellende steunvlakken bijdragen tot het vormen van een in hoofdzaak vierkante vorm in bovenaanzicht, waarbij de buitenste einden van de hellende steunvlakken de vier hoeken van het vierkant 15 vormen.

41. Inrichting volgens conclusie 40, met het kenmerk, dat elk van de hellende steunvlakken is gelegen op een afstand van in het algemeen aangrenzende hellende steunvlakken, waarbij de ruimte tussen elk paar in het algemeen aangrenzende hellende steunvlakken een in hoofd- 20 zaak horizontaal gelegen plat deel vormt vein het steunvlak, waarbij elk plat deel verloopt over een afstand in het algemeen radiaal naar buiten van de opening in de matrijs en de platte delen samenwerken met de hellende steunvlakken voor het vormen van het steunvlak van het platform.

42. Inrichting volgens conclusie 41, verder gekenmerkt door dat tenminste een rug is aangebracht op elk plat deel van het steunvlak, waarbij elke rug verloopt over een afstand radiaal naar buiten en is gelegen op een afstand van de opening in de matrijs en elke rug üit-steekt over een afstand boven het platte deel waarop deze rug is aange- 30 bracht.

43. Inrichting volgens conclusie 41, verder gekenmerkt door organen, verbonden met de hellende steunvlakken, voor het bewegen van elk van de hellende steunvlakken van een opslagstand naar een werkstand en van een werkstand naar een opslagstand, waarbij de hellende steunvlak- 35 ken in het algemeen horizontaal zijn gelegen in de opslagstand en de hellende steunvlakken onder een hoek naar boven verlopen in de werkstand.

44. Inrichting volgens conclusie 33, net het kenmerk, dat de patrijs tenminste een opening heeft, die daar doorheen verloopt en het ondereinde ervan snijdt en waarbij de inrichting nader omvat organen 40 voor het aanleggen van een vacuum, in het algemeen aan het ondereinde 8500720 - 39 - in de patrijs via de opening door de patrijs voor het bijdragen tot het vasthouden van de delen van het vel materiaal, die in aanraking zijn met het ondereinde vein de patrijs en gelegen in het algemeen tegen het ondereinde van de patrijs, wanneer de patrijs en de matrijs bewegen naar 5 de voxmstand.

45. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de patrijs een basisdeel heeft met een boveneinde, een ondereinde en een buitenomtreksvlak, dat tenminste een deel vormt van het patrijsvlak, waarbij het basisdeel verloopt van het ondereinde van de patrijs in een 10 richting in het algemeen naar het boveneinde van de patrijs, en het boveneinde van het basisdeel is gelegen op een afstand van het boveneinde van de patrijs, welk baèisdeel in het algemeen afgeknot kegelvormig is en waarbij een deel van de patrijs, dat in het algemeen begint aan het boveneinde van het basisdeel, een wijder uitlopend deel vormt, dat 15 verloopt over een afstand onder een hoek naar buiten en naar boven van het boveneinde van het basisdeel van de patrijs en in omtreksrichting rond de patrijs; en waarbij het matrijsvlak een basisdeel heeft met een boveneinde en een ondereinde, welk basisdeel van de matrijs in het algemeen afgeknot kegelvormig is en in het algemeen past om het basisdeel 20 van de patrijs in de vormstand van de patrijs en de matrijs, en waarbij het matrijsvlak ook een wijder uitlopend deel heeft met een boveneinde en een ondereinde, waarbij het ondereinde van het wijder uitlopende deel van de matrijs in het algemeen grenst aan hét boveneinde van het basisdeel van de matrijs en het wijder uitlopende deel verloopt onder 25 een hoek naar buiten en naar boven van het boveneinde vein het basisdeel van de matrijs, waarbij het wijder uitlopende deel van de matrijs past om het wijder uitlopende deel van de patrijs in de vormstand van de patrijs en de matrijs.

46. Inrichting volgens conclusie 45, met hetkenmerk, dat de 30 organen voor het vasthouden van Bepaalde delen vein het vel materiaal nader bepaald omvatten: tenminste een hellend steunvlak, gelegen op het platform en verlopend over een afstand in het algemeen onder een hoek naar boven en naar buiten van de opening in de matrijs, waarbij elk hellend steunvlak een deel vormt van het steunvlak van het platform; 35 en een aantal vasthoudopeningen doorgaand zijn gevormd in elk hellend steunvlak, waarbij elk hellend steunvlak verloopt onder een hoek die ongeveer gelijk is aan de hoek van de wijder uitlopende delen van de patrijs en de matrijs; en organen voor het aanleggen van een vacuum aan de vasthoudopeningen dat voldoende is cm delen van het vel nata-taal vast te houden 40 die in het algemeen zijn gelegd over de vasthoudopeningen, terwijl 85 0 0 7 2 0 - 40'- toegelaten wordt dat de vastgehouden delen van het vel materiaal kunnen verschuiven over het steunvlak tijdens het vormen van het voorwerp wanneer de patrijs en de matrijs worden bewogen naar de vormstand.

47. Inrichting volgens conclusie 46, verder.gekenmerkt door 5 vier hellende steunvlakken, gelegen op onderlinge afstanden van ongeveer o 90 in de omtreksrichting rond de opening in de matrijs.

48. Inrichting volgens conclusie 46, met het kenmerk, dat elk hellend steunvlak in het algmeen driehoekig is gevormd, waarbij een basis van elk driehoekig gevormde' hellende steunvlak in het algemeen is 10 gelegen nabij de opening in de matrijs en waarbij elk driehoekig gevormd hellend steunvlak onder een hoek naar boven en naar buiten verloopt van de opening in de matrijs en eindigt in een top van de driehoek aan het buitenste einde.

49. Inrichting volgens conclsuie 48, verder gekenmerkt door 15 vier hellende steunvlakken op een afstand van ongeveer 90° rond de opening in de matrijs en waarbij de vier driehoekig gevormde hellende steunvlakken zijn geplaatst rond de opening in de matrijs en zodanig ingericht dat de buitenste einddelen van de vier driehoekig gevormde hellende steunvlakken bijdragen tot het vormen van een in hoofdzaak 20 vierkante vorm in bovenaanzicht, waarbij de buitenste einden van de hellende steunvlakken de vier hoeken van het vierkant vormen.

50. Inrichting volgens conclusie 49, met het kenmerk, dat elk van de hellende steunvlakken op een afstand is gelegen van in het algemeen aangrenzende hellende steunvlakken, waarbij de ruimte tussen elk paar in 25 het algemeen aangrenzende hellende steunvlakken een in hoofdzaak horizontaal gelegen plat deel vormt van het steunvlak, waarbij elk plat deel verloopt over een afstand in het algemeen radiaal naar buiten van de opening in de matrijs en de platte delen samenwerken met de' hellende steunvlakken voor het vormen van het steunvlak op het platform.

51. Inrichting volgens conclusie 50, verder gekenmerkt door tenminste een rug, aangebracht op elk plat deel van het steunvlak, waarbij elke rug verloopt over een afstand radiaal naar buiten en op een afstand is gelegen van de opening in de matrijs en elke rib over een afstand uitsteekt boven het platte deel waarop deze rug is aangebracht.

52. Inrichting volgens conclusie 33, verder gekenmerkt door organen voor het verhitten van het buitenste patrij somtreksvlak van de patrijs.

53. Inrichting volgens conclusie 33, verder gekenmerkt door organen voor het verhitten van het matrijsvlak van de matrijs.

54. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de 8500720 _____ « .-41- patrijs tenminste één opening heeft, die er doorheen verloopt en het ondereinde ervan snijdt en waarbij de inrichting verder omvat : organen voor het aanleggen van een vacuum in het algemeen aan het ondereinde van de patrijs via de opening door de patrijs voor het bijdragen tot het vast-5 houden van delen van het vel materiaal, in aanraking met het ondereinde van de patrijs, in het algemeen tegen het ondereinde van de patrijs wanneer de patrijs en de matrijs naar de vormstand bewegen? en waarbij de organen voor het vasthouden van delen van het vel materiaal nader zijn bepaald als te omvatten: tenminste een hellend steunvlak gelegen op het 10 platform en verlopend over een afstand in het algemeen onder een hoek naar omhoog en naar buiten van de opening in de matrijs, waarbij elk hellend steunvlak een deel vormt van het steunvlak van het platform, en een aantal vasthoudopeningen doorgaand zijn gevormd in elk hellend steunvlak? en organen voor het aanleggen van een vacuum aan de vasthoudope-15 ningen dat voldoende is om delen van het vel materiaal vast te houden, die in het algemeen zijn gelegen over de vasthoudopeningen, terwijl zij toelaten dat de vastgehouden delen van het vel materiaal kunnen verschuiven over het steunvlak tijdens het vormen van het voorwerp wanneer de patrijs en de matrijs worden bewogen naar de vormstand, welke organen 20 bijdragen tot het vasthouden van delen van het vel materiaal en tot het beletten dat sommige delen van het vel materiaal in aanraking wordenbewogen tussen de patrijs en de matrijs in de vormstand van de patrijs en de matrijs.

55. Inrichting volgens conclsuie 54, met het kenmerk dat elk 25 van de hellende steunvlakken beweegbaar is verbonden met het platform voor beweging van een opslagstand naar een werkstand en voor beweging van de werkstand naar de opslagstand, waarbij elk van de hellende steun? vlakken in hoofdzaak in een vlak ligt met de andere steunvlakdelen van het platform voor het vormen van een in hoofdzaak plat steunvlak in de op-30 slagstand van de hellende steunvlakken, en elk van de hellende steunvlakken verlopen onder een hoek in het algemeen naar omhoog en naar buiten van de opening in de matrijs in de werkstand van de hellende steunvlakken; en organen zijn aangebracht voor het bewegen van de hellende steunvlakken van de opslagstand naar de werkstand en van de werkstand naar de opslag-35 stand, welke organen de hellende steunvlakken bewegen van de opslagstand naar de werkstand voordat de patrijs en de matrijs worden bewogen naar de vormstand.

56. Inrichting volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de patrijs tenminste een doorgaand daarin gevormde opening heeft en het 40 ondereinde er van snijdt en waarbij de inrichting nader bepaald omvat: 8500720 ♦ - 42 - een vacuumbron, verbonden met de openingen in de patrijs voor het aanleggen van een vacuum aan het ondereinde van de patrijs via deze openingen in de patrijs; een ventilator verbonden met de openingen in de patrijs voor het blazen van lucht door deze openingen in de patrijs; 5 en organen voor het verbinden van de vacuumbron met de openingen in de patrijs voor het aanleggen van een vacuum aan het ondereinde van de patrijs tijdens het vormen van het voorwerp wanneer de patrijs en de matrijs worden bewogen naar de vormstand en voor het verbinden van de ventilator met de openingen in de patrijs voor het blazen van lucht door de 10 openingen in de patrijs wanneer de patrijs en de matrijs uit de vormstand worden weggenomen.

57. Inrichting volgens conclusie 33, verder gekenmerkt door een onderste tafel met een bovenvlak, een bovenste tafel met een ondervlak, waarbij het ondervlak van de bovenste tafel op een afstand is gelegen 15 van het bovenvlak van de onderste tafel; organen, verbonden met de bovenste tafel en de onderste tafel voor het bewegen van de bovenste tafel en de onderste tafel naar tenminste drie stations; en waarbij de inrichting nader bepaald omvat: tenminste drie patrijzen en tenminste drie matrijzen, waarbij de drie matrijzen zijn gesteund door de onderste tafel, waarbij 20 het boveneinde van elke matrijs is gelegen in het algemeen nabij het bovenvlak van de onderste tafel en de drie patrijzen elk beweegbaar zijn verbonden met de bovenste tafel in het algemeen nabij het ondervlak vein de bovenste tafel, terwijl elk van de patrijzen op een lijn ligt met een van de matrijzen; en waarbij de organen voor het bewegen van een van de 25 patrijzen en de matrijzen verder zijn bepaald als te omvatten organen voor het bewegen van elk van de patrijzen uit een opslagstand, waarin het boveneinde van de patrijs is gelegen in het algemeen nabij het ondervlak van de bovenste tafel, naar de vormstand, waarbij elk patrijsvlak passend wordt geplaatst in het algemeen grenzend aan het matrijsvlak van een van 30 de matrijzen en voor het bewegen van elk van de patrijzen van de vormstand naar de opslagstand; en waarbij de inrichting verder bepaald omvat organen voor het plaatsen van een vel materiaal in het algemeen over de opening in de matrijs, die is gelegen in een van de stations; en organen voor het wegnemen van het gevormde voorwerp in een van de stations; en __ voor het 35 waarbij de organen^'voortbewegen van een van de patrijzen en een van de matrijzen verder zodanig zijn bepaald dat zij elk van de patrijzen bewegen naar de opslagstand wanneer de patrijs is geplaatst in het station waarin het vel materiaal over de opening in de matrijs wordt geplaatst en voor het bewegen van élk van de patrijzen naar de vormstand wanneer de 40 patrijs is bewogen naar een van de andere stations, en voor het bewegen 8500720 - 43 - vein elk vein de patrijzen near de opslagstand wanneer de patrijs is bewogen naar het station met de organen voor het wegnemen vein het gevormde voorwerp.

58. Inrichting volgens conclusie 57, verder gekenmerkt door 5 organen, verbonden met de patrijs en de matrijs, voor het verhitten van het patrijsvlak en het matrijsvlak tot een: bepaald temperatuurniveau.

59. Inrichting volgens conclusie 33, verder gekenmerkt door een kolom, waarvan een einde is gesteund op een oppervlak en de kolom uitsteekt over een afstand van het oppervlak en eindigt in een tegengesteld 10 boveneinde; door een balk, waarvan een einde draaibaar is verbonden met de kolom in het algemeen nabij het boveneinde van de kolom, waarbij de patrijs wordt gesteund door de balk en de balk draaibaar is van een vormstand naar een afvoerstand en van een afvoerstand naar de vormstand; door organen voor het steunen van de matrijs aan de kolom in het algemeen 15 beneden en op een afstand van de patrijs; en door organen voor bewegen van de balk van de afvoerstand naar de vormstand en van de vormstand naar de afvoerstand, waarbij de balk de patrijs in het algemeen plaatst boven en opeei lijn met de matrijs in de vormstand van de balk en de balk de patrijs verwijdert uit een op één lijn liggende stand met de 20 matrijs in de afvoerstand, voor het vergemakkelijken van het afvoeren van het gevormde voorwerp; en waarbij de organen voor het bewegen van een der patrijzen en een der matrijzen naar de vormstand en naar de opslagstand verder worden bepaald als de patrijs te bewegen naar de vormstand met de matrijs,wanneer de balk wordt gedraaid naar de vorm-25 stand vein de balk.

60. Werkwijze voor het vormen van een voorwerp met een bepaalde vorm, gekenmerkt door tenminste een vel materiaal, waarbij elk vel materiaal een bovenvlak heeft, een ondervlak en een dikte, waarbij de vellen materiaal op elkaar worden geplaatst en de vellen materiaal een 30 gecombineerde dikte hebben van minder dan ongeveer 76 jd m, waarbij tenminste een deel van de vellen materiaal wordt gevormd in de bepaalde vorm en de gevormde delen van de vellen materiaal in hoofdzaak vorm-houdend zijn.

61. Werkwijze volgens conclusie 60, met het kenmerk, dat de 35 dikte van het vel materiaal ligt in een gebied Van ongeveer 25 - 76yi/ m.

62 Werkwijze volgens conclusie 60, met het kenmerk, dat het vormen van tenminste een deel vein het vel materiaal verder is bepaald als het vormen van een deel van het vel materiaal in de bepaalde vorm, bestaande uit een basis met een gesloten ondereinde, een boveneinde en 40 een voorwerpopening, waarbij de basis over een afstand door de opening 8500720 , * « - 44 - verloopt en het boveneinde ervan snijdt voor het vormen van het open boveneinde.

63. Werkwijze volgens conclusie 62, verder gekenmerkt door de stap van het vormen van een sierrand, die naar buiten steekt van het 5 open einde van de basis, waarbij delen van het vel materiaal, die niet in de bepaalde vorm van de basis worden gevormd, de sierrand vormen.

64. Werkwijze volgens conclusie 63, verder gekenmerkt door de stap van het bij snij den van de sierrand tot een bepaalde vorm.

65. Werkwijze volgens conclusie 63, met Het'.kenmerk, dat het voorwerp een bloempotbedekking is.

66. Werkwijze volgens conclusie 60, met het kenmerk, dat het vel materiaal bestaat uit tenminste één vel vervaardigd van een materiaal gekozen uit een groep bestaande uit behandeld organisch polymeer, papier 15 of folie, of combinaties daarvan.

67. Werkwijze volgens conclusie 60, met het kenmerk, dat het vel materiaal bestaat uit tenminste één vel vervaardigd van een materiaal gekozen uit een groep van materialen, bestaande uit polypropeen of polyvinylchloride of combinaties daarvan.

68. Werkwijze volgens conclusie 60, met het kenmerk, dat de stap van het verschaffen van het vel’.materiaal verder de stappen omvat van het verschaffen van een eerste vel met tegenovergestelde oppervlakken, het verschaffen van een tweede vel met tegenovergestelde oppervlakken en het verbinden van tenminste een deel van een oppervlak van het 25 eerste vel met tenminste een deel van een vlak van het tweede vel, waarbij het met elkaar verbonden eerste en tweede vel het vel materiaal vormen.

69. Werkwijze volgens conclusie 68, met het kenmerk, dat het eerste en het tweede vel zijn vervaardigd van een materiaal dat hecht 30 aan zichzelf of aan een soortgelijk materiaal wanneer het wordt verhit tot een bepaald temperatuumiveau en waarbij de stap van het verbinden van het eerste en het tweede vel verder omvat het plaatsen van een vlak van het eerste vel in het algemeen grenzend aan een vlak . van het tweede vel en het verhitten van de op elkaar gèlegde vellen 35 tot een temperatuurniveau dat voldoende is om tenminste een deel van de aangrenzende vlakken van het eerste en hét tweede vel hechtend met elkaar te doen verbinden.

70. Werkwijze volgens conclusie 69, met het kenmerk, dat de vellen zijn vervaardigd van een materiaal dat een polyvinylchloridefilm 40 bevat. 8500720 » * - 45 -

71. Werkwijze volgens conclusie 64, met het kenmerk, dat de stap van het verschaffen van het vel materiaal verder de stappen omvat van het verschaffen van een eerste vel met tegenovergestelde vlakken; het verschaffen van een tweede vél met tegenovergestelde vlakken en het 5 verbinden van tenminste een deel van een vlak van het eerste vel met tenminste een deel van een vlak van het tweede vel, waarbij het met elkaar verbonden eerste en tweede vel het vel materiaal vormen.

72. Werkwijze volgens conclusie 71, verder gekenmerkt door het aanbrengen van een ondoorschijnende kleurstof op tenminste een van de 10 vlakken van het eerste vel; en het aanbrengen van een transparante kleurstof op tenminste een van de vlakken van het tweede vel, waarbij het eerste vel het .bovenvlak vormt van het vel materiaal en het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal.

73. Werkwijze volgens conclusie 65, verder gekenmerkt door het 15 aanbrengen van een metalen afwerklaag op een van de vlakken van het eerste vel; en het aanbrengen van een transparante kleurstof op tenminste een van de vlakken van het tweede vel, waarbij het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materiaal en het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal.

74. Werkwijze volgens conclusie 65, verder gekenmerkt door het aanbrengen van een transparante kleurstof op tenminste één vlak van het tweede vel, waarbij het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materiaal en het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal.

75. Werkwijze volgens conclusie 65, verder gekenmerkt door het 25 aanbrengen van een ondoorschijnende kleurstof op tenminste een van de vlakken van het eerste vel.

76. Werkwijze volgens conclusie 75, verder gekenmerkt door het aanbrengen van een transparante kleurstof op tenminste een van de vlakken van het eerste vel.

77. Werkwijze volgens conclusie 76, verder gekenmerkt door het aanbrengen van een ondoorschijnende kleurstof op het vlak van het eerste vel, tegenover het vlak met de transparante kleurstof, waarbij het ondoorschijnend gekleurde vlak van het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materiaal en een van de vlakken van het tweede vel,het onder- 35 vlak vormt van het vel materiaal.

78. Werkwijze volgens conclusie 65, met het kenmerk, dat het eerste of het tweede vel een behandelde organische polymeerfilm is en . waarbij het andere van het eerste en het tweede vel een folie is.

79. Werkwijze volgens conclusie 78, met het kenmerk, dat 40 het behandelde organische polymeer wordt gekozen uit een groep, bestaande . 8500720 * * s - 46 - uit een polypropyleen of polyvinylchloride of combinaties daarvan.

80. Werkwijze volgens conclusie 65/ met hetkenmerk, dat het eerste of het tweede vel is vervaardigd van een materiaal gekozen uit een groep bestaande uit polypropeen, polyvinylchloride, papier, folie of 5 combinaties daarvan en waarbij het andere van het eerste en het tweede vel is vervaardigd van een materiaal gekozen uit een groep bestaandé. uit polypropeen, polyvinylchloride, papier, folie of combinaties daarvan.

81. Voorwerp, gekenmerkt door een basis met een open boveneinde, een gesloten ondereinde en: een voorwerpopening, die over een afstand . 10 door de basis verloopt, welke opening het boveneinde snijdt en daardoor het open boveneinde vormt en waarbij de basis een dikte heeft kleiner dan ongeveer 76 β m.

82. Voorwerp volgens conclusie 81, met het kenmerk, dat de' dikte van de basis ligt binnen het gebied van ongeveer 25 76 JJ m.

83. Voorwerp volgens conclusie 81, met het kenmerk, dat de basis is voorzien van een aantal overlappende plooien, waarbij de overlappende glooien bijdragen tot het verschaffen van de mechanische sterkte voor het in hoofdzaak in de bepaalde vorm houden van de basis.

84. Voorwerp volgens conclusie 83, met het kenmerk, dat sommige 20 van de overlappende plooien verlopen onder een hoek met de vertikaal, waarbij een belangrijk deel van de overlappende plooien verloopt onder verschillende hoeken over het vlak van het deel van het vel materiaal dat wordt gevormd in de bepaalde vorm.

85. Voorwerp volgens conclusie 84, met het kenmerk, dat een 25 belangrijk deel van de overlappende plooien zich uitstrekken over verschillende afstanden.

86. Voorwerp volgens conclusie 81, nader bepaald als· te omvatten een sierrand, die naar buiten verloopt van het open boveneinde van de basis, waarbij delen van het vel materiaal, die niét worden 30 gevormd tot de bepaalde vorm van de basis, de sierrand vormen.

87. Voorwerp volgens conclusie 86, met het kenmerk, dat het • voorwerp een bloempotbedekking is.

88. Voorwerp volgens conclusie 81, met het kenmerk, dat de basis is vervaardigd van een vel materiaal bestwande uit tenminste eén 35 vel vervaardigd van een materiaal gekozen uit een groep bestaande uit behandelde organische polymeer, papier of folie of combinaties daarvan.

89. Voorwerp volgens conclusie·81, met het kenmerk, dat de basis is vervaardigd van een vel materiaal bestaande uit een materiaal gekozen uit een groep materialen bestaande uit polypropeen of polyvinyl- 40 chloride of combinaties daarvan. 8500720 ·* > ' - 47 -

90. Voorwerp volgens conclusie 81, met het kenmerk, dat de basis verder omvat een eerste vel materiaal met tegenovergestelde vlakken en een tweede vel materiaal met tegenovergestelde vlakken, waarbij tenminste een deel van een van de vlakken van het tweede vel is verbonden 5 met het eerste vel voor het vormen van een vel materiaal.

91. Voorwerp volgens concluéie 90, met het kenmerk dat de vellen zijn vervaardigd van een materiaal bestaande uit polyvinylchloride-film.

92. Voorwerp volgens conclusie 90, verder gekenmerkt door een 10 ondoorschijnende kleurstof, aangebracht op tenminste een van de vlakken van het eerste vel; en door een transparante kleurstof, aangebracht op tenminste een van de vlakken van het tweede vel, waarbij het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materiaal en het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal. ’ 15

93. Voorwerp volgens conclusie 90, verder gekenmerkt door een metalen afwerklaag, aangebracht op een vein de vlakken van het eerste vel; en door een transparante kleurstof, aangebracht op tenminste één van de vlakken van het tweede vel, waarbij het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materiaal en het tweede vel het ondervlak vormt van het 20 vel materiaal.

94. Voorwerp volgens conclusie 90, verder gekenmerkt door een transparante kleurstof, aangebracht op tenminste één vlak van het tweede vel, waarbij het eerste vel het bovenvlak vormt van het vel materi*-aal en het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal.

95. Voorwerp volgens conclusie 94, verder gekenmerkt door een ondoorschijnende kleurstof, aangebracht op tenminste een van de vlakken van het eerste vel.

96. Voorwerp volgens conclusie 90, verder gekenmerkt doordat een transparante kleurstof is aangebracht op tenminste een van de 30 vlakken van het eerste vel.

97. Voorwerp volgens conclusie 96, verder gekenmerkt door een ondoorschijnende kleurstof, aangebracht op het vlak van het eerste vel, tegenover het vlak met de transparante kleurstof, die daarop is aangebracht, waarbij het ondoorschijnend gekleurde vlak van het eerste 35 vel het bovenvlak vormt vein het vel materiaal en een veui de vlakken van het tweede vel het ondervlak vormt van het vel materiaal.

98. Voorwerp volgens conclusie 90, met het kenmerk, dat het eerste of het tweede vel een behandelde organische polymeerfilm is en waarbij het andere van het eerste en het tweede vel een folie is.

99. Voorwerp volgens conclusie 98, met het kenmerk, dat het 85 0 07?·'' .·» - 48 - " \ behandelde organische polymeer is gekozen uit een groep bestaande uit een polypropeen of polyvinylchloride of combinaties daarvan.

100. Voorwerp volgens conclusie 90, met het kenmerk, dat het eerste of het tweede vel is vervaardigd van een materiaal gekozen uit een 5 groep bestaande uit polypropeen, polyvinylchloride, papier, folie of combinaties daarvan en waarbij het andere van het eerste en het tweede vel is vervaardigd van een materiaal gekozen uit een groep bestaande uit polypropeen, polyvinylchloride, papier, folie of combinaties daarvan.

101. Voorwerp volgens conclusie 81, met het kenmerk, dat 10 het voorwerp verder is bepaald als te zijn een voorwerp uit een groep voorwerpen bestaande uit Vazen, hoeden, schotels, paasmandjes, houders voor gebruik in microgolfovens, rozetakdozen, eierdozen, kweekpotjes, pannen, dienbladen, kommen, voeringen voor manden, snoepgoedhouders, kopjes om uit te drinken, snoepgoedkopjes, bloempotten, plaïitdraagborden voor het 15 kweken van planten, wegwerpkommen en wegwerpborden, corsagedozen en houders, bladen en dozen voor' hét bedienen van levensmiddelen, voor bereide levensmiddelen. 20 25 30 35 40 8500720