NL8302351A - Werkwijze en inrichting voor het uit wateren verwijderen van olie. - Google Patents

Description

ί. ϊ -1- m

Werkwijze en inrichting voor het uit wateren verwijderen van olie.

Bij het uit water verwijderen van olie tracht men steeds de olie van de waterspiegel af te romen.

De uitvinding heeft ten doel olie uit het water te verwijderen die zich daar reeds geruime tijd in bevindt.

5 Daartoe wordt de werkwijze volgens de uitvinding volgens conclusie 1 toegepast. Het is namelijk gebleken, dat olie na verblijf van enige tijd in het water cp een flinke diepte onder de waterspiegel zweeft. Het is juist deze olie die onder toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding als klonten 10 wordt gevangen.

De uitvinding betreft en verschaft tevens een inrichting voor het onder toepassing van de uitvinding verwijderen van olie. Deze inrichting is beschreven in conclusie 8.

De genoemde en andere kenmerken van de uitvinding 15 zullen in de hiernavolgende beschrijving aan de hand van een tekening worden verduidelijkt.

In de tekening stellen schematisch voor: figuur 1 een perspektivisch aanzicht van een deel van een vaartuig met een inrichting volgens de uitvinding 20 tijdens het toepassen van de werkwijze volgens de uitvinding.

de figuren 2 en 3 een bovenaanzicht resp. een ver-tikale langsdoorsnede van detail II van figuur 1, figuur 4 een zij-aanzicht volgens pijlen IV van figuur 1, 25 figuur 5 op kleinere schaal een bovenaanzicht van de inrichting van figuur 1 in combinatie met uitgebreide vangschermen, figuur 6 een perspektivisch aanzicht van een andere inrichting volgens de uitvinding, 30 de figuren 7 en 9 elk een variant van de inrichting van figuur 5, figuur 8 op grotere schaal een perspektivisch aanzicht van detail VIII van figuur 7,en de figuren 10 en 11 twee varianten van detail X van figuur 4.

8302351 « . % -2-

Figuur 1 toont een fractie van een sleephopperzuiger 1, die normaliter bij het baggeren van grond wordt gebruikt en die in hoofdzaak uit een vaartuig 2 met een ruim 3 bestaat, dat liefst aan weerszijden voorzien is van een zuig-5 buis 4, die middels hefmiddelen 5 en 6 vanuit een aan boord liggende rustpositie tot in een schuin neerwaartse achterwaartse positie tot naast het vaartuig 2 kan worden neergelaten, waarbij een aansluitflens 7 aansluit op een in het vaartuig 2 aanwezige, en via een pomp 9 naar een ingang 11 10 van ruim 3 leidende leiding 8. De aansluitflens 7 wordt in een geleiding 10 van de scheepshuid 13 geleid. De zuigbuis 4 kan in de flens 7 scharnieren en heeft verder een cardan-scharnier 14 om een flexibel buisstuk 15. De zuigbuis 4 heeft nu in plaats van een voor baggeren bestemde (niet getekende) 15 sleepkop een aansluitstuk 16 dat verbonden is met een verza-melruimte 17 van een vergaarbak 18 die van drijflichamen 19 is voorzien. Op de verzamelruimte 17 sluit een rooster 20 aan, dat water doorlatend is en dat in de béwegingsrichting 21 van het vaartuig 2 door het water 22 wordt bewogen, ter-20 wijl het dwars op deze bewegingsrichting 21, liefst geheel, onder water 22 wordt gehouden en wel tot een diepte ai van meer dan 1 m., bij voorkeur meer dan 2 m. en liefst in de ordegrootte van 5 m. of meer, bijvoorbeeld een diepte van 7 m. Daarbij worden de onder de waterspiegel 23 zwevende olie-25 klonten 24 langs zich schuin ten opzichte van de bewegingsrichting 21 uitstrekkende roosterelementen 25 naar een ingang 26 van de verzamelruimte 17 geleid.

Het rooster 20 bestaat bij voorkeur uit staafvormi-ge leidelementen die aan hun achterzijden onderling zijn ver-30 bonden door bijvoorbeeld van het vlak van de roosterelementen 25 af gebogen dwarsstaven 27. Het is ook denkbaar dat de roosterelementen 59· volgens figuur 11 gootvormig zijn en gaten 62 hebben en dan met rechte staven 58 onderling verbonden zijn.

Volgens figuur 4 worden de olieklonten 24 schuin 35 opwaarts langs de roosterelementen 25 geleid. Bij voorkeur wordt er een verzamelruimte 17 met een rooster 20 op zij van het vaartuig 2 en liefst aan weerszijden daarvan door het water 8302351 . « -3- 22 bewogen. De olieklonten 24 worden bij voorkeur langs de geheel onder water 22 gedompelde roostereleraenten 25 geleid, opdat dan met zekerheid de olieklonten met water worden begeleid, hetgeen het aanhechten van olie tegenwerkt. Indien vol-5 gens figuur 1T de roosterelementen 59 gootvormig zijn,kunnen de olieklonten met water daarin tot boven de waterspiegel 23 worden opgevoerd, waar de roosterelementen 59 geen gaten 62 hebben, tot over een overstroamrand 29 van de verzamelruimte 17. Een plaat 30 kan aan de bovenzijde van het rooster 20 van de figuren 4 en 10 boven de « 10 waterspiegel 23 zijn aangebracht.

De diepte-instelling van het rooster 20 geschiedt middels de hefmiddelen 6 die van een deiningscompensator 31 zijn voorzien.

De olieklonten 24 worden met water 22 via de zuig- 15 buis 4, een pomp 9 en een leiding 8 tot in de ingang 11 van het ruim 3 overgebracht. In deze woelige ingang 11 zijn twee grote korven 41 met fijnmazig gaas opgehangen terwijl daaruit water uit het ruim 3 wordt opgezogen en overboord wordt gepompt. In feite kan dit water 22 worden geheveld. Deze korven 41 20 bewegen zich en worden door turbulentiestromingen automatisch gereinigd. De zware olie 31 zet zich onder in het ruim 3 af, terwijl de lichtere olie 32 zich in het bovenpart 33 in^ het .ruim· 3 verzamelt, dat middels een flexibel scherm 34 is afgescheiden van een water-overloopzone 35, waar water 22 over een niveau- 25 instelbare overloopschotel 36 en via een daarop aangesloten telescopische afvoerbuis 37 kan ontwijken. Het flexibele scherm 34 bestaat uit een doek, waarvan een rand 39 middels een lier 38 niveau-instelbaar is, terwijl in het scherm 34 als ballast een metalen staaf 40 ligt.

30 Het ruim. 3 is groot, heeft een volume van bijvoor- 3 . .

beeld 3000 a 4000 m , en een dwarsdoortocht van bijvoor- 2 2 beeld 100m met een effectieve doortocht van + 50 m . Het debiet aan olie en water dat tot in het ruim wordt gepompt, 3 is bijvoorbeeld 1800 m /uur.

35 De olie kan middels de pompen 9 en deze pompen 9 met het ruim 3 verbindende, leegzuigkanalen 60 en middels persleidingen 61 vanuit het ruim 3 (als bagger) aan wal wor.-den gepompt bij de daartoe vereiste stand van kleppen 63.

8302351 .-4- # *

Het is bij aangepaste stand van kleppen 63 ook mogelijk de olie uit het ruim 3 op te zuigen en weer er in terug te voeren, wanneer dit voor het vloeibaar houden van de olie nodig is.

5 Volgens figuur 5 kan de concentratie van olieklon- ten 24 vóór het rooster 20 worden verhoogd door een scherm 42 aan weerszijden van het vaartuig 2 voort te trekken met een hulpvaartuig 43. Dit scherm 42 bestaat bij voorkeur uit een drijvende slang, waaraan een net is opgehangen dat aan 10 zijn onderzijde is verzwaard. De olieklonten 24 bewegen zich dan wel volgens pijlen 44 naar het vaartuig 2 toe, terwijl water 22 volgens pijlen 45 door het net heen gaat. Bij het vaartuig 2 is elk scherm 42 open, zodat daar de olieklonten 24 het scherm 42 kunnen verlaten.

15 Volgens figuur 6 kunnen roosters 47 vertikaal staan en dan olieklonten 24 in horizontale schuin achterwaartse richting naar dé ingang 48 van een verzamelruimte 49 geleiden. Ook deze verzamelruimte 49 is met roosters 47 opgehangen aan het vaartuig 2 op zij ervan.

20 Volgens figuur 7 is elk rooster 52 bij voorkeur aan het vaartuig 2 bevestigd ter plaatse van de geleiding T0,omdat daar het vaartuig 2 flinke krachten kan opnemen. Daar is tevens zoals figuur 8 toont de verzamelruimte 17 met een bochtstuk 50 aan de aansluitflens 7 bevestigd. Het rooster 52 25 is uitgevoerd als een net en fungeert als olieklonten 24 vangend rooster. Teneinde het rooster 52 van tijd tot tijd te reinigen, is het gesteund en geleid middels een rotor 53 die van reinigingsnoppen 54 is voorzien, welke bij verplaatsing van het rooster volgens pijl 55, bijvoorbeeld door middel van 30 een hulpboot 56 de olieklonten 24 uit het rooster weg drukken.

Zoals figuur 9 toont, kan het rooster 57 als eindloos net zijn uitgevoerd, dat dan telkens bij aanhaking middels een hulpboot 56 ten opzichte van de rotor verplaatsbaar is.

é 8302351

Claims (14)

1. Werkwijze voor het uit water (22) verwijderen van olie, met het kenmerk, dat onder de waterspiegel (23) zwevende olieklonten (24) gevangen worden middels een onder de waterspiegel (23) reikend, water (22) doorlatend rooster 5 (20) dat in een bewegingsrichting door het water wordt bewogen, terwijl het dwars op de bewegingsrichting (21) wordt gehouden, waarbij de uit het water (22) gezeefde olieklonten (24) langs zich schuin ten opzichte van de bewegingsrichting (21) uitstrekkende roosterelementen (25) naar een ingang van 10 een verzamelruimte (17) worden geleid.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de olieklonten (24) schuin opwaarts langs de roosterelementen (25) worden geleid.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het ken- 15 merk, dat de verzamelruimte (17) met het rooster (20) op zij van een vaartuig (2) door het water (22) wordt bewogen.

4. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de olieklonten (24) langs de geheel onder water (22) gedompelde roosterelementen (25) worden 20 geleid.

5. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het rooster (20) tot op een diepte a van meer dan 1 m., bij voorkeur meer dan 2 m. en liefst in de ordegrootte van 5 m. of meer tot onder de waterspiegel (23) reikt.

6. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat de olieklonten (24) tot in de verzamelruimte (17) worden begeleid met water (22).

7. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de olie vanuit de verzamelruimte 30 (17) wordt overgebracht naar een ruim (3) van een sleephopperzuiger (1) via een zuigbuis (4) daarvan.

8. Inrichting voor het uit water verwijderen van olieklonten (24), gekenmerkt door een onder de waterspiegel (23) reikend, water (22) doorlatend rooster (20), een vaartuig 35 (2) voor het in een beweginsrichting (21) door het water (22) 8302351 -6- 3 4 bewegen van het rooster (20) en verbindingsmiddelen (4,5,6) voor het zodanig met het vaartuig (2) verbinden, dat het rooster (20) dwars op de bewegingsrichting (21) staat en welk rooster schuin ten opzichte van de bewegingsrichting (21) uitstrek-5 kende, olie in de richting naar de ingang (26) van een verza-melruimte (17) toe geleidende roosterelementen (25) omvat.

9. Inrichting (1) volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat deze in hoofdzaak een sleepzuiger (1) omvat, waarvan tenminste één buiten boord aangebracht stuk van een zuig- 10 buis (4) communiceert met een verzamelruimte (17) waarop het rooster (20) aansluit.

10. Inrichting (1) volgens conclusie 8 of 9, gekenmerkt door tenminste één over een flinke breedte uitstrekkend rooster, dat een in de bewegingsrichting (21) van het vaar- 15 tuig (2) gezien divergerende stand inneemt en bij voorkeur door een hulpvaaruig (43) in die stand kan worden gehouden.

11.Inrichting (1) volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat het rooster (52,57) in zijn langsrichting ten opzichte van het vaartuig (2) verplaatsbaar is ter reiniging ervan.

12. Inrichting (1) volgens één van de conclusies 8-11, gekenmerkt door tenminste een in een ruim (3) diepte-instel-baar, flexibel scherm (34) dat een water-overloopzone (35) van dit ruim (3) afscheidt van een olieverzamelruimte (33) van dit ruim (3).

13. Inrichting (1) volgens één van de conclusies 8-12, gekenmerkt door een ruim (3) dat voorzien is van een waterafzuigkorf (41) die bij voorkeur is opgesteld in een toevoerzone (11) waarin een mengsel van water (22) en olie-klonten (24) wordt toegevoerd.

14. Inrichting (1) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een verzamelruimte (17) en een daarop aansluitend rooster (20) zijn opgehangen aan hef-middelen (5,6) voor het opheffen van een stuk zuigbuis (4) van een sleepzuiger (1). 8302351