NL8203613A - Koppelinrichting voor de automatische verbinding van de luchtleiding. - Google Patents

Description

-1- VO 3706

Koppelinriditing voor de automatische verbinding van de luchtleiding.

De uitvinding betreft een koppelinrichting voor de automatische verbinding van de luchtleiding van een met een trekhaak met het ene van een rangeerkoppeling uitgerust voertuig, waarbij de luchtkoppelingen als vader- en moederdeel zijn uitgevoerd.

5 De verbinding van de luchtleiding tussen de van een trekhaak en de van een rangeerkoppeling uitgerust voertuig geschiedt met de hand door een bedieningspersoon, welke de luchtleidingen via een ba-jonetsluiting of dergelijfce koppelt. Weliswaar is het bij automatische middenbufferkoppelingen bekend, gelijktijdig met het verbinden van de 10 middenbufferkoppeling ook de verbinding van de luchtkoppeling te bewerkstelligen. Dit vereist, dat de middenbufferkoppelingen en dus ook de luchtkoppelingen op dezelfde wijze zijn uitgevoerd. Voorts geschiedt de afdichting van de luchtkoppelingen onderling door de aanpersdruk van de middenbufferkoppelingen tegen elkaar. Bij rangeerkoppelingen 15 is dit echter niet gegeven, omdat een spelingsvrij koppelen, vereist door de constructie van de trekhaak, uitgesloten is.

'Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag, de rangeerkoppeling en de trekhaak van een luchtkoppeling uit te voeren, welke het mogelijk maakt, dat de iangsspeling bij het rangeren de lucht-20 koppeling niet beïnvloedt.

Volgens de uitvinding wordt dit probleem opgelost, doordat de buisvormige, een aansluiting voor-een luchtleiding bezittende moederdeel elastisch in het oog van de trekhaak is opgehangen en dat het axiaal verschuifbare , buisvormige zuiger bezittende vaderdeel elastisch 25 aan de rangeerkoppeling is gehangen, waarbij de verbinding tussen vaderen moederdeel uitsluitend door het ingrijpen van de zuiger in de bek van het moederdeel plaatsvindt.

In de tekening is een uitvoeringsvoorbeeld van de koppelingsinrichting met een ten dele vertikale doorsnede schematisch weergegeven. 30 In de tekening toont: figuur 1 de koppelingsinrichting in de voor koppeling gerede toestand, en figuur 2 de koppelingsinrichting in de gekoppelde stand met geopende luchtleiding.

35 Aan het van een trekhaak 1 voorziene railvoertuig is in axiale 82 0 3 6 1 3 - -2- verlenging van de verbinding van de trekhaak 1 aan het railvoertuig daaraan elastisch en.horizontaal verlengbaar een buisvormig moederdeel 2 als leidingkoppeling gemonteerd. Het moederdeel 2 bezit aan zijn vrije einde een conisch naar buiten zich verwijdende bek 3 en is ho-5 rizontaal in een rubberplaat 4 gelagerd, welke ter weerszijden door lippen 5 en een omlopende kraag 2a aan het moederdeel 2 wordt vastge-*. houden, waarbij de ten opzichte van de vertikaal naar voren hellende lippen 5 door een pen 6 in het oog 7 van de trekhaak 1 gelagerd zijn. Door deze lagering ligt het moederdeel 2 in het vertikale langsmidden-10 vlak van de trekhaak 1 en op enige afstand daarvan. Het moederdeel 2 heeft een. stomp 8 voor hat opnemen van de remslang 9.

Voor het verbinden met het moederdeel 2 is aan de kop van de rangeerkoppeling 10 en wel in het vertikale langsmiddeirvlak een va— derdeel 11 aanwezig, dat uit een bufevormig huis 12 bestaat, waarin IS een van een centrische boring 13 voorziene zuiger 14 axiaal verschuifbaar gelagerd is. De zuiger 14 is zodanig uitgevoerd, dat deze met zijn zuigervlak 15 de opening 16 voor het toetreden van lucht uit de remslang 17 'afdekt en dat de doorsnede van de boring 13 kleiner is dan die van de opening 16. Door een drukveer 18 wordt de zuiger' 14 in zijn 20 uitgangsstand gehouden. Bevestigd is het huis 12 aan de kop van de rangeerkoppeling 10 zodanig, dat aan het huis 12 een naar boven gerichte rug 19 en aan de rangeerkoppeling 10 een naar onderen wijzende houder 20 bevestigd is, welke via de rubberbuffer 21 zodanig met elkaar verbonden zijn, dat bij te koppelen rangeerkoppeling 10 het vaderdeel 11' 25 met het moederdeel 2 ongeveer in een gemeenschappelijke as liggen.

Met het ingrijpen van de rangeerkoppeling 10 in de bek van de trekhaak 1 vindt richten van deze beide delen onderling, d.w.z. tussen hun aan het railvoertuig aangebrachte zwenklagers van de trekhaak 1 en de rangeerkoppeling 10 ook bij koppelen in de bocht of dergelijke een 30 axiale eenheid. Aldus zijn ook het vader- en het moederdeel 11 en 2 axiaal onderling gericht, waarbij daartussen, zij het een kleine afstand overblijft. Na het openen van de luchtkraan aan de rangeerkoppeling IQ werkt de lucht allereerst op het zuigervlak 15 en drukt daardoor de zuiger· 14 tegen de kracht van de veer 18 in, in de bek 3 en wordt hier, 35 bepaald door de afdichtingsschijf 22 en door de kleinere doorsnede van ------ de boring 13 ten opzichte van de opening 16 in deze stand vastgehouden, 8203613..........

'i -3- waarbij de lucht door de boring 13, het moederdeel 2 en de remslang 9 in het andere voertuig stroomt. Na het aantrekken wordt de luchtkraan gesloten en de zuiger 14 door de drukveer 18 in zijn beginstand teruggevoerd.

8203613

Claims (4)

1. Koppelingsinrichting voor de. automatische verbinding van de luchtleiding van een met een trekhaak met de ene van een rangeer- • koppeling voorzien voertuig, waarbij de luchtkoppeling als vader- en 5 moederdeel zijn uitgevoerd, met het kenmerk, dat het buisvormige, een stomp (8) voor het opnemen van de remslang (9) bezittend moederdeel (2) elastisch in het oog (7) van de trekhaak is gehangen en dat de ene axiaal verschuifbare, buisvormige zuiger (14) bevattende vaderdeel (tl) elastisch aan de rangeerkoppeling (10) is gehangen, waarbij de 10 verbinding tussen vader- en moederdeel (11 en 2) uitsluitend door het ingrijpen van de zuiger (14) in de bek (3) van het moederdeel (2> plaatsvindt.

2. Koppelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ophanging, van het moederdeel (2) aan de trekhaak via een rubber- 15 plaat (4) plaatsvindt, welke ter weerszijde door in het oog (7) van de trekhaak gelagerde lippen (5) en een aan het moederdeel (2) aangebrachte omlopende kraag (2a) wordt vastgehouden, waarbij de lippen (5) ten opzichte van de vertikaal naar voren hellen. t

3. Koppelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 20 de door een drukveer (18) vastgehouden zuiger (14) met zijn zuiger- vlak (15) de opening (16) voor het invoeren van lucht uit de remslang (17) af dekt, waarbij de doorsnede van de centrische boring (13) van de zuiger (14) kleiner is dan van.de opening (16). . .

4. Koppelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 25 het buisvormige huis (12) van het vaderdeel (11) een naar boven gerichte rug (19) draagt en aan de rangeerkoppeling (10) een naar onderen wijzende houder (20) bevestigd.is, waarbij de rug (19) en de houder (20) via de rubberbuffer (21) met elkaar verbonden zijn. 8203613