NL8104896A - Ontsteker met een detonator. - Google Patents

Description

* ,» - 1 -

Ontsteker met een detonator,

De uitvinding heeft betrekking op een ontsteker met een detonator, die in een rotor zit, een slagpen, beveili-gingsinrichtingen en een versterkingslading.

Een dergelijke ontsteker is bekend uit het Amerikaanse 5 octrooischrift 2 790 390. Zoals bekend is moet bij ontstekers met een springlading als versterkingslading de detonator buiten de werkingsrichting van de slagpen zijn om te verhinderen, dat bij een slagpen, die bij vergissing is bediend, de ontsteker in werking wordt gezet. Toch kan het tot het ontsteken 10 van de detonator komen, bij voorbeeld door een schok of door warmteinwerking. Het gevolg is dan, dat de detonator het huis van de ontsteker doet springen en de versterkingslading ontsteekt. Daarbij kan aanzienlijke schade optreden aan het wapen en in het magazijn.

15 Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag voor buiswapenmunitie van kleinkaliber de detonatorveiligheid zo- i danig te waarborgen dat noch de versterkingslading wordt ontstoken noch de buitenste delen van de ontsteker worden beschadigd. Dit probleem wordt volgens de uitvinding opgelost 20 doordat bij ongewilde ontsteking van de rotor, die in de veiligheidsstand is gezwenkt, de gasdruk alsmede de brokstukken van de stukgesprongen rotor slechts in de richting van de slagpen in ten minste een aanliggende respektievelijk naburige uitzettingsruimte ontwijken. Gunstig is daarbij 25 de met geringe constructiekosten verkregen oplossing, waarbij geen extra delen noodzakelijk zijn. Er worden slechts aanwezige delen constructief veranderd.

Wanneer de rotor in het gebied van de versterkingslading met betrekkelijk groot opligvlak tegen de bodem ligt, 30 is gewaarborgd dat bij ontsteking van de detonator in de veiligheidsstand de rotor zo op vlakken steunt dat aan de rotorzijde geen brokstukken ontstaan, die de versterkingslading kunnen ontsteken.

Uitvoeringsvoorbeelden volgens de uitvinding zijn in 35 de tekening weergegeven. Daarin tonen: fig. 1 een aanslag-kopontsteker, fig. 2 een aanslag-bodemontsteker.

Volgens fig. 1 bestaat de ontsteker 1 uit de volgende 8104896 - 2 - delen: kop 2, schacht 3 en bodem 4. In de kop 2 is een niet nader beschreven beveiligingsinrichting 6 ondergebracht, die wordt bediend door de centrifugale kracht, en heeft een uitzettingsruimte 5.

5 De schacht 3 draagt in een uitzettingsruimte 10 een veerbandwikkel 11 met een kernbus 12, die radiaal wijder kan worden gemaakt. Op de kernbus 12 steunt een kop 13 van een slagpen 14. De slagpen 14 is in een boring 15 van een tussenbodem 20 geleid. In de tussenbodem 20 is door een 10 ringvormige uitsparing 21 een vooraf bepaalde breekplaats 22 gevormd. Een plaat 25 ligt tegen de kop 13 en tegen een schouder 26.

In de bodem 4 is een uitsparing 30 met een bolkapvor-mige bodem 31 en een insnijding 32 alsmede een boring 34 15 aangebracht, die de versterkingslading 33 opneemt. De ver-sterkingslading 33 is in een kom 35 geperst en door een foelie 36 gesloten. De kom 35 is in de bodem 4 gebogen.

In de uitsparing 30 is op bekende wijze een kogelvormige rotor 40 zwenkbaar gelegerd en ligt tegen het vlak 42 aan 20 de komzijde met een groot vlak. Een spleet 41 bestaat tussen de rotor 40 en de tussenbodem 20, ie ook fig. 2. De weergegeven veiligheidsstand van de rotor 40 is gewaarborgd door een veer 43, die onder de werking van de centrifugaalkracht in de insnijding 32 uitspreidbaar is. De rotor 40 bevat een 25 ingefelste detonator 44 met doorboorde kap 45.

De werkingswijze van de beschreven inrichting bestaat daarin dat bij ongewilde ontploffing van de detonator 44 de gasstoot zich eerst uitbreidt in de uitsparingen 21,30 en dan de ringvormige vooraf bepaalde breekplaats 22 open-30 scheurt om in de ruimte 10 te treden. Daar wordt de plaat 25 vernield, zodat het gas in de ruimte 5 treedt. Door de staps gewijze uitzetmogelijkheid van het gas wordt de druk van de gasstoot gericht verminderd, zonder dat de delen van de ontsteker, namelijk de kop 2, en de in het niet weergegeven pro-35 jectiel liggende delen, namelijk de schacht 3 en de bodem 4, worden vernield. Onmiddellijk daarna wordt door de gasstoot de rotor 40 in stukken verdeeld, waarbij het deel aan de komzijde (kom 35) van de rotor 40 met een groot vlak steunt op de bodem 4. De brokstukken van de rotor 40 dringen daarom 40 in de ruimten 5 en 10, waarbij de energie van de brokstukken 8 f 0 4 8 s 6 - 3 - daar wordt opgebruikt. In het bijzonder wordt over de bodem 31 geen voor de ontsteking van de versterkingslading 33 relevante impuls overgedragen respektievelijk de bodem 31 open gereten.

5 Volgens fig. 2 dragen de reeds bij fig. 1 beschreven delen dezelfde verwijzingscijfers. De bodemontsteker 50 heeft de volgende delen hulsschroef 51, huls 52 met uitsparingen 53 tot 55, boring 56, slagpen 57 met veer 58 en veerbandwik-kel 11 met kernbus 12, schacht 49 met uitsparingen 21 en 30, 10 spleet 41, rotor 40 met detonator 44 en veer 44 en vooraf bepaalde breekplaats 22 en bodem 60 met uitsparingen 61 en 62 en ingefelste versterkingslading 63 met de plaat 64.

De werkingswijze bij de in de veiligheidsstand zich bevindende detonator 44 bestaat daarin, dat het gas, dat 15 is ontwikkeld door de detonator 44, in de uitsparingen 21,30 stroomt, de vooraf bepaalde breekplaats 22 open scheurt, in de uitsparing 55 stroomt om dan de ringvormige vooraf bepaalde breekplaats 48 van de tussenbodem 59 te vernielen, zodat het gas in de uitsparing 53 stroomt. Daardoor is een 20 uitzetting van het gas zonder ontsteking van de versterkingslading 63 en zonder het open scheuren van de bodemontsteker in radiale of axiale richting gewaarborgd. Ook kunnen analoog aan het uitvoeringsvoorbeeld, dat bij fig. 1 is beschreven, geen voor d^ontsteking van de versterkingslading 63 aanzien-

J

25 lijke rotor-brokstukken ontstaan.

De uitvinding is niet beperkt tot ontstekers van buis-wapenmunitie van kleinkaliber. Zij is overal toepasbaar, waar de beschreven ontploffingsveiligheid noodzakelijk is -Conclusies- 8104896

Claims (4)

1. Ontsteker met een detonator, die in een rotor zit, een slagpen, beveiligingsinrichtingen en een versterkingslading, met het kenmerk, dat bij ongewilde ontsteking yan de rotor (40), die in de veiligheidsstand is gezwenkt, 5 de gasdruk alsmede de brokstukken van de in stukken verdeelde rotor (40,44,45) slechts in de richting van de slagpen (14,57) in ten minste een aanliggende respektievelijk naburige uitzettingsruimte (30,21,10,5; 21,30,55',53) ontwijken.

2. Ontsteker volgens conclusie 1, m e t het ken-10 m e r k , dat als uitzettingsruimten uitsparingen (30,21, 10,5; 30,55,53) aan de zijde van de slagpen dienen, waarin verdere beveiligingsinrichtingen (11,12,6; 48) zijn aangebracht respektievelojk de slagpen (14,57) is gelegerd.

3. Ontsteker volgens, conclusie 1, m e t het ken- 15. e r k , dat tussen de ruimte (30; 30,61) die de rotor (40) opneemt en de naburige uitsparingen (5,10; 53,55) vooraf bepaalde breekplaatsen (22,25; 22,48) zijn aangebracht.

4. Ontsteker volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de rotor (40) in het gebied van de verster- 20 kingslading (33,63) met betrekkelijk groot opligvlak tegen de bodem (4,31,60) ligt. 8 1 0 4 8 9 6