NL8102913A - Inrichting voor het modelleren van een vogel. - Google Patents

Description

ir j dW/Bia/13.027 -1-

Inriehting voor het modelleren van een vogel.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het modelleren van een vogel, voorzien van een eerste aan-duworgaan, dat is ingericht het lichaam van de vogel in een bepaalde richting aan te duwen en een tweede aanduworgaan, 5 dat is ingericht de uiteinde van de poten van de vogel in in hoofdzaak dezelfde richting aan te duwen om de poten tegen het lichaam van de vogel te leggen, voorzien van een aan-dr i j fmechanisme voor de beide aanduworganen, dat deze organen een heengaande en een teruggaande slag laat uitvoeren, 10 waarbij het tweede aanduworgaan bij het einde van de heengaande slag sneller beweegt dan het eerste.

Een dergelijke inrichting is onder meer bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 77 02628.

Bij deze bekende inrichting is voor elk van de aanduw-15 organen een aandrijving nodig. Wanneer er naar gestreefd wordt de aandrijving van de beide aanduworganen van een enkele bewegingsbron af te leiden, blijkt het niet eenvoudig een voldoende vertraging of zelfs stilstand van het eerste aanduworgaan bij het einde van de slag van het tweede 20 aanduworgaan re realiseren en toch een soepele werking van het geheel te verkrijgen.

Be uitvinding beoogt nu een oplossing te verschaffen, die constructief eenvoudig is en, naar de ervaring geleerd heeft, een zeer goede aandrijving vanuit ddn bewegingsbron 25 van de aanduworganen mogelijk maakt en daardoor in principe een snell werking van de gehele modelleerinriehting.

Bienovereehkomstig wordt er volgens de uitvinding in voorzien, dat elk aanduworgaan gekoppeld is met een zwenk-bare arm, welke amen verschillende draaipunten hebben, 8102913 Μ V * -2- 'ν waarbij met de ene arme een orgaan met een stuursleuf en met bet andere orgaan een in de stuursleuf passend stuur-orgaan is verbonden en de sleuf een eerste gedeelte beeft, dat ten opzicbte van bet draaipunt van de arm die bet 5 orgaan met de stuursleuf draagt, in hoofdzaak radiaal gericbt is en een tweede deel, dat en opzicbte van bet genoemde draaipunt in boofdzaak tangentieel gericbt is, waarbij van de armen met een aandrijforgaan verbonden is om het om zijn draaipunt te laten zwenken.

10 Wanneer bet stuurorgaan door bet eerste deel van de stuursleuf loopt worden de beide armen min of meer gelijk-lopend gezwenkt, terwijl bij bet doorlopen van bet tweede deel van de stuursleuf, die in boofdzaak tangentieel gericbt is, de arm, die met bet stuurorgaan verboiiden is een aan-15 merkelijk grotere beweging uitvoert als de arm die met bet orgaan, dat de stuursleuf draagt verbonden is.

Een belangrijk voordeel van de uitvinding is, dat niet alleen de snelbeid van de beide armen volgens bet gewenste patroon kan plaats vinden, maar dat bovendien automatiscb 20 terug bewegen van de ene arm door de andere verbinderd wordt.

Een nadere uitwerking van de uitvinding geeft de mogelijkbeid er in te voorzien, dat bet ene aanduworgaan stil staat, terwijl bet andere bet einde van zijn beengaande 25 beweging uitvoert. Eit geeft een soepele werking, bij voor-beeld wanneer, zoals ook bij de genoemde lederlandse octrooi-aanvrage bet geval is, bet modelleren plaats beeft wanneer de vogel zicb reeds in boofdzaak in een verpakkingszak bevindt. Dan bestaat de mogelijkbeid de vogel reeds met 30 zijn licbaam volledig in de zak geduwd te hebben wanneer bet opduwen van de poten plaats beeft, betgeen tot minder wrijving met de zakwand bij deze laatste beweging aanleiding geeft.

Yoor bet verkrijgen van de mogelijkbeid dat d&n van de 33 aanduworganen stil staat wanneer bet andere nog verder beweegt wordt er volgens een nadere uitvoeringsvorm van de 81 02 9 1 3 -3- '· uitvinding in voorzien, dat het tweede deel van de stuur-sleuf een cirkelboog is, die in de stand, waarin het stuurorgaan zich in dit tweede deel bevindt als middelpunt het draaipunt heeft van de arm, die met het stuurorgaan is ver-5 bonder.

Wanneer zich nu het stuurorgaan in het tweede deel van de stuursleuf bevindt kan het deze stuursleuf doorlopen, waarbi^ evenwel het orgaan dat de stuursleuf bevat, niet verder beweegt en zelfs verhinderd wordt te zwehken door-10 dat het stuurorgaan zich in de sleuf bevindt.

Bij toepassing van de uitvinding kan het, in het big-zonder wanneer een hoge werksnelheid gewenst is, van belang zijn de bewegingssnelheid van de beide organen niet te snel te veranderen. Baarbij wordt er op gewezen, dat het orgaan 15 dat direct wordt aangedreven in deze geen moeiligkheden geeft, maar dat het orgaan dat tegen de romp van de vogel duwt gedurende de bewegingsslag een afremming tot een snel-heid van nagenoeg nul dient te ondergaan.

Een uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij deze 20 afremming op voldoende wijze verkregen wordt om stoten tegen te gaan en toch de bewegingssnelheid van het aanduwor&aan dat tegen het liehaam van de vogel drukt gedurende de bewe-ging daarvan betrekkelijk hoog is, bestaat daarin dat de overgang van het eerste deel op het tweede deel van de 25 stuursleuf aan de ene zijde van de sleuf met een kromtestraal van nagenoeg nul plaats heeft en aan de andere zi;jde met een kromtestraal, die overeenstemt met de middellijn van het stuurorgaan.

Doordat het stuurorgaan zich afwikkelt op het gedeelte 30 van de stuursleuf met een kromtestraal, die nagenoeg nul is (in de praktijk kan dit eenvoudig een hoekrand zijn) heeft door deze a^wikkeling toch een geleidelijke snelheidsver-mindering van het orgaan, dat tegen het liehaam van de vogel drukt, plaats.

35 Een in de praktijk goed funetionerende uitvoeringsvorm van de uitvinding wordt daardoor gekenmerkt, dat het draaipunt van de arm die met het tweede aanduworgaan verbonden is in de bewegingsrichting van de heengaande slag van de aanduworganen voorbij het draaipunt van de arm, die met het 40 eerste aanduworgaan verbonden is, ligt en op grotere 8102913 -4- afstand van de werklijn van de aanduworganen, waarbij de tweede arm pneumatisch is aangedreven en het stuurorgaan, dat in de stuursleuf steekt, draagt.

In de praktijk heeft deze uitvoeringsvorm een zeer 5 soepel lopende machine gegeven met een gemakkelijke onder-brenging van het aandrijfmechanisme.

De uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin:.

fig. 1 schematisch een inriehting volgens de uitvinding 10 in de uitgangsstand toont; fig. 2 dezelfde inriehting in een verdere werkstand tooht; en fig. 3 dezelfde inriehting in de eindstand toont.

In de tekening is met 1 een draaipunt aangeduid, waarom 15 een arm 2 kan draaien, die een orgaan 3 met een stuursleuf 4 bevat en aan zijn boveneinde gekoppeld is met een koppelstang 5. Deze koppelstang 5 is verbonden met een aanduworgaan 6.

Dit orgaan is door middel van ophangbeugels 7 opgehangen aan • een glijstang 8, die zelf met niet getekende middelen onder-20 steund is en zichzelf in lengterichting kan verplaatsen. Aan het einde van het aanduworgaan, dat een horizontaal vlak aan zijn bovenzijde heeft, bevindt zich een middenschot 9 en aan de benedenzijde een dwarsschot 10. Een dergeli^k aanduworgaan is nader beschreven in de samenhangende Nederlandse oetrooi-25 aanvragen 81 02372; 81.02373 en 81.02374. Uiteraard is de uitvinding ook toepasbaar op aanduworganen van ander constructie.

Schuin beneden het draaipunt 1 bevindt zich een draaipunt 11, waarom een arm 12 kan zwenken, die via een dwars-stuk 13 een stuurorgaan 14 draagt dat in de stuursleuf 4 30 past en aangedreven wordt door een in horizontal richting beweegbaar orgaan 15, bi;) voorbeeld het bewegende deel van een pneumatische cilinder. Aan zijn bovenzi^de is de arm 12 gekoppeld met een koppeling 16, die via een draagarm 17 gekoppeld is met de glijstang 8. De draagarm 17 en de daarmede 35 overeenkomende draagarm 21 kunnen glijden op een vast opge-stelde draagstang 22. Deze glijstang draagt aan zijn voor-eind een aanduworgaan 18, dat ter weerszijden van het schot 9 een tweetal kommen 19 heeft voor het opnemen van de uiteinden van de poten van een (niet getekende) vogel.

40 De werking van de beschrijving inriehting is nu de volgende.

81 02 9 1 3 -5-

Uitgaande van de stand van fig. 1 wordt het aandrijf-orgaan 15 naar links bewogen, waardoor de arm 12 naar links zwenkt, hetgeen ertoe leidt dat via de koppelstang 16 liet aanduworgaan 18 naar links beweegt.

5 Omdat het stuurorgaan 14 zich in het eerste deel 4a van de stuursleuf 4 bevindt wordt daarbij de arm 12 meegenomen, waarbi3 de kromming van het deel 4a de mogelijjkheid geeft de beweging van de organen 6 en 18 in een gewenst onderling verband te laten verlopen, waarbij evenwel duidelink is dat 10 de beide organen met in elk geval snelheden van dezelfde grootte-orde bewegen.

Wanneer nu het einde van het eerste deel 4a van de stuursleuf 4 is bereikt wordt aan het overgangsgedeelte 4b begonnen (aangeduid met twee stippellijnen). Bit gedeelte 15 4b wordt aan de ene zijde begrensd door een rand of een gedeelte 20 met een kromtestraal van nagenoeg nul en aan de andere zijde door een cirkelboog 21, welke boog de rand 20 als middelpunt heeft en een straal, die overeenstemt met de middellijn van het stuurorgaan 14. Wanneer dit stuurorgaan 20 zich nu afwikkelt op de rand 20 begint de arm 2 al belang-rijk te vertragen en wanneer het gedeelte 4b doorlopen is staat de ami 2 praktisch stil, omdat op dat ogenblik (zie fig. 2) de stuursleuf 4 een cirkelboog is met als middelpunt het draaipunt 11. In dit gedeelte 4c van de stuursleuf kan 25 de arm 2 niet om zijn draaipunt 1 zwenken, omdat de richting van het stuursleufgedeelte 4c niet loodrecht staat op de lijn die het middelpunt van het stuurorgaan 4 verbindt met het draaipunt 1. Daardoor is zwenking van de ami 2 uitge-sloten. Beweegt zich nu het stuurorgaan 4 vender door het 30 sleufgedeelte 4c, dan kan de arm 12 zwenken, zonder dat de arm 2 zwenkt, zodat het aanduworgaan 18 beweegt, terwigl het aanduworgaan 6 met zijn vooreinde 19 stil staat.

Be beschreven inriehting geeft een stootvrije en soepele werking met slechts d£n aandrijforgaan en staat in 35 principe hoge werksnelheden toe.

Be kromtestraal van het gedeelte 4b is in de praktijk gelijk aan de middellijn van het als curveleger uiitgevoerde stuurorgaan 14, dat uiteraard bij voorkeur om een eigen as kan draaien, maar is theoretisch gelijk aan de som van de 40 kromtestraal van de rand 20 en de middellijn van het stuurorgaan 14. Het is bijgevolg 8102913 -6- ook mogelijk een lets geleidelijkere overgang tussen de delen 4a en 4c tot stand te brengen door ook de rand 20 af te ronden. Dit geeft slechts een kleine verlenging van de duur van de vertraging van de arm 2, maar lie eft anderzijds 5 bet voordeel dat een scherpe rand zoals 20 die kraehten moet overbrengen op een rond orgaan 14 mogelijkerwi^s op den duur tot "vreten" leidt. Het zal duidelijk zijn dat bet besebreven mechanisms eenvoudig en doelmatig is en daarbij in bet bijzonder ontworpen voor bet aanduwen van een vogel 10 om deze te modelleren, waarbi;] bet eerste aanduworgaan 6 met als werkzame delen de voorrand van 6 en de delen 9 en 10 de vogel in een modelleerorgaan of een zak kan duwen en bet aanduworgaan 18 de poten tegen bet lichaam legt. De beschreven werkcyclus en de onderlinge snelbeden, die met de uitvinding 15 verkregen worden, blijken voor dit doel bijzonder nuttig en een in boge mate betrouwbare werking te geven.

De getekende aanduworganen bebben bet voordeel, dat in de kommen 19 ®n door de scbotten 9 de poten elk een eigen geleiding bebben betgeen bet aanduwen van de poten verge-20 makkeli^kt.. Dergelijke aanduworganen zi;jn besebre ven in de samenhangende octrooiaanvrage 81.02374.

De uitfinding is evenwel ook toepasbaar en van belang voor anders gevormde aanduworganen.

81 02 9 1 3

Claims (4)

1. Inrichting voor het modelleren van een vogel, voor-zien van een eerste aanduworgaan, dat is ingericlit het lichaam van de vogel in een bepaalde richting aan te duwen en een tweede aanduworgaan, dat is ingericht de uiteinde van 5 de poten van de vogel in in hoofdzaak dezelfde richting aan te duwen om de poten tegen het lichaam van de vogel te leggen, voorzien van een aandrijfmechanisme voor de beide aanduw-organen, dat deze organen een heen gaande en een terug gaande slag laat uitvoeren, waarbij het tweede aanduworgaan bij het 10 einde van de heengaande slag sneller beweegt dan het eerste, met het kenmerk. dat elk aanduworgaan gekoppeld is met een zwehkbare arm, welke armen verschillende draaipunten hebben, waarbij met de ene arm een orgaan met een stuursleuf en met het andere orgaan een in de stuursleuf passend stuurorgaan 15_is verbonden en de sleuf een eerste gedeelte heeft, dat ten opzichte van het draaipunt van de arm die het orgaan met de stuursleuf draagt, in hoofdzaak radiaal gericht is en een tweede deel, dat ten opzichte van het genoemde draaipunt in hoofdzaak tangentieel gericht is, waarbij 44b. van de armen 20 met een aandrijforgaan verbonden is om het om zijn draaipunt te laten zwenken.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk. dat het tweede deel van de stuursleuf een eirkelboog is, die in de stand, waarin het stuurorgaan zich in dit tweede deel 25 bevindt als middelpunt het draaipunt heeft van de arm, die met het stuurorgaan is verbonden.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk. dat de overgang van het eerste deel op het tweede deel van de stuursleuf aan de ene zijde van de sleuf met een kromte- 30 straal van nagenoeg 0 plaats heeft en aan de andere zijde met een kromtestraal, die overeenstemt met de middellijn van het stuurorgaan.

4. inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk. dat het draaipunt van de arm die met het tweede aanduworgaan 35 verbonden is in de bewegingsrichting van de heengaande slag van de aanduworganen voorbij het draaipunt van de arm, die met het eerste aanduworgaan verbonden is, ligt en op grotere afstand van de werklijn van de aanduworganen, waarbij de tweede arm pneumatisch is aangedreven en het stuurorgaan, dat in de stuursleuf steekt, draagt. 81 02 9 13