NL8004448A

NL8004448A - Grondbewerkingsmachine.

Info

Publication number: NL8004448A
Application number: NL8004448A
Authority: NL
Original assignee: Lely Nv C Van Der
Priority date: 1972-01-05
Filing date: 1980-08-05
Publication date: 1980-11-28
Also published as: FR2267017A1; DE2265706C1; NL8004449A; NL178836C; FR2166371A1; NL167574C; US3897831A; FR2267017B1; FR2267016A1; DE2265706C2; FR2166371B1; IT978016B; DE2264296A1; GB1416901A; FR2267016B1; NL167574B; NL7200086A; GB1416902A; BE793622A; DE2264296C2

Description

J

/ C. van der lely N.V., Maasland "Grondbewerkingsmachine"

De uitvinding heeft lie trekking op een grond-bewerkingsmachine voorzien van een aantal in een zich dwars op de voortbewegingsriehting van de machine uitstrekkende rij opgestelde, tijdens het bedrijf om althans nagenoeg 5 verticale assen in tegengestelde richting draaiende rotors die zijn voorzien van ten minste één door middel van een drager op afstand van de rotatieas van de rotor aangebrachte bewerkingsorganen, dat zich vanaf zijn bevestiging naar beneden uitstrekt.

10 Een dergelijke machine is bekend te achten uit de vóórgepubliceerde Hederlandse octrooiaanvrage 6805358«

Bij het gebruik van een machine zoals beschreven en weer- * * gegeven in deze octrooiaanvrage voor het bewerken van velden waar veel stenen in de bodem voorkomen kunnen, zoals in de 15 praktijk is gebleken, stenen tussen de drager van naast elkaar gelegen rotors klemraken, waardoor niet alleen deze dragers en de bevestiging van de bewerkings organen, doch tevens ernstige schade aan de aandrijving voor de respectieve rotors kan worden veroorzaakt.

20 Bij de constructie volgens de uitvinding kunnen deze nadelen nu worden opgeheven doordat een afscherming aanwezig is die althans de bevestiging van een drager over een omtrekshoek van ten minste 180° omgeeft.

Met behulp van de voorgestelde constructie wordt een 25 zodanige afscherming verkregen, dat het tijdens het bedrijf voor stenen praktisch niet mogelijk is om bij naast elkaar gelegen rotors de dragers of hun bevestiging te beschadigen.

Aan de hand van enkele in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden zal de uitvinding hieronder nader 30 uiteen worden gezets

Big. 1 is een bovenaanzicht van een grondbewerkings-machine volgens de uitvinding,

Fig. 2 is op vergrote schaal een aanzicht volgens de lijn II - II in Fig. 1, 35 Fig. 3 is een aanzicht volgens de lijn III-III in fig. 2,

Fig. 4 is op vergrote schaal een aanzicht volgens - 2 - de lijn II - II in fig. 1 van een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een afscherming voor de rotors,

Fig. 5 is een onderaanzicht van de in fig. 4 weergegeven constructie, 5 Fig. 6 is een aanzicht volgens de lijn VI- VI in fig.

4,

Fig. 7 is op vergrote schaal een aanzicht volgens de lijn II - II in Fig. 1 van een derde uitvoeringsvoorbeeld van een afscherming voor de rotors,

Fig, 8 is een onderaanzicht van de in fig. 7 weergegeven constructie,

Fig. 9 is een vierde uitvoeringsvoorbeeld van een afscherming voor de rotors,

Fig. 10 is een tweede uitvoeringsvoorbeeld van een 15 bewerkingsorgaan waarbij dib bewerkingsorgaan één geheel vormt met zijn drager,

Fig. 11 is een uitvoeringsvoorbeeld waarbij een drager voor een bewerkingsorgaan een lengte heeft, die groter is dan de helft van de afstand tussen de rotatieassen van twee 20 naast elkaar gelegen rotors,

Fig. 12 is een uitvoeringsvoorbeeld dat overeenkomt met het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 9 waarbij echter twee tanden van verschillende lengte aan een drager zijn aangebracht.

25 De in de figuren weergegeven grondbewerkingsmachine heeft een gestel dat een zich dwars op de voortbewegings-richting A van de machine uitstrekkend gesteldeel 1 omvat dat wordt gevormd door een uit plaatijzer vervaardigde koker-balk. In de kokerbalk zijn naast elkaar een aantal, bij 30 voorkeur ten minste 10, om opwaarts gerichte, bij voorkeur verticaal staande assen 2, roteerbare rotors 3 aangebracht.

De assen 2 zijn op een onderlinge afstand van + 25 cm aan de onderzijde van de kokerbalk gelegerd in legers 4 die in uitsparingen zijn ondersteund. Aan de bovenzijde zijn de 80044 48 - 3 - assen 2 gelegerd in legers 5 die zijn aangebracht aan een plaat 6 met behulp waarvan de bovenzijde van de kokerbalk is afgesloten. Binnen de kokerbalk zijn op elk van de assen 2 tandwielen 7 aangebracht, die zijn voorzien van een rechte 5 vertanding en zodanig ten opzichte van elkaar zijn gelegen dat bij twee naast elkaar gelegen tandwielen de tanden met elkaar in ingrijpingf^p het uit het gesteldeel 1 stekende ondereinde van elke as 2 van een rotor 3 is een zich althans nagenoeg in horizontale richting uitstrekkende drager 8 10 aangebracht, die zich vanaf de as naar een zijde uitstrekt en aan zijn van de as af gekeerde einde is voorzien van een bus 9 waarin het bevestigingsdeel 10 van een door een tand gevormd bewerkingsorgaan 11 is aangebracht. Het bevestigingsdeel 10 is door middel van een moer 12, die op het boveneinde 15 van het van schroefdraad voorziene bevestigingsdeel kan worden gedraaid, in de bus 9 vastzetbaar.

Zoals uit fig. 1 blijkt zijn de dragers 8 voor de enkele bewerkings organen van naast elkaar gelegen tijdens bedrijf in tegengestelde richting bewegende rotors 3 zodanig 20 aangebracht dat ten opzichte van een lijn door de hartlijnen van de rotatieassen 2 de tanden in hun voorste, respectievelijk achterste stand 180° zijn verdraaid. De tanden 11 omvatten een werkzaam deel 13 dat zich ten opzichte van de assen 2 vanaf het bevestigingsdeel 9 enigszins schuin naar beneden 25 en naar buiten uitstrekt een en ander zodanig dat de einden van de tanden van twee naast elkaar gelegen rotors tijdens bedrijf overlappende stroken grond bewerken.

Aan de onderzijde van het gesteldeel 1 is aansluitend op het gesteldeel een concentrisch ten opzichte van de 30 rotatieas 2 van elke rotor 3 gelegen tot een afscherming 14 behorende kraag 15 bevestigd. De tot de afscherming 14 behorende kraag 15 omgeeft een drager 8 en de bevestiging van de tand 11 aan de drager en strekt zich tot beneden de de bevestiging vormende bus 9 uit. De kraag 15 maakt deel uit 35 van een cilindermantel waarvan de middellijn althans nagenoeg samenvalt met de langshartlijn van een as 2 van een rotor 3* De respectieve kragen 15 grenzen zoals uit fig. 2 blijkt aan elkaar. Aan de ten opzichte van de voortbewegingsrichting A achterste zijde van elke kraag 15 is een sleufvormige ÜflfU 4 48 - 4 - uitsparing 16 aangebraeht voor het vastzetten van de moeren 12 aan de bovenzijde van de bevestigingsdelen 10 van de tanden 11.

Aan elk van de einden van het gesteldeel 1 is 5 scharnierend een zich naar achteren uitstrekkende arm 17 aangebracht, die kan bewegen langs een sektor-vormige plaat 17A die aan de achterzijde is voorzien van een rij gaten 17B welke rij zich concentrisch ten opzichte van het scharnierpunt van de arm 17 uitstrekt. Door middel van een door een gat in 10 elke arm 17 gevoerde grendelpen 17C die door een van de gaten 17B kan worden gestoken kan de arm 17 door verzwenken in hoogterichting in verschillende standen worden vastgezet. Tussen de van het gesteldeel 1 afgekeerde einden van de armen 17 is een aandrukorgaan in de vorm van een rol 18 15 roteerbaar aangebracht. De rol 18 is voorzien van zich in langsrichting van zijn rotatieas uitstrekkende pijpvormige langselementen 19 die langs de omtrek van op regelmatige afstand van elkaar aangebrachte verticale steunen 20 zijn gelegen.

20 Nabij de einden van het gesteldeel 1 zijn door middel van armen 21 platen 23 aangebracht die tijdens bedrijf om zich in de voortbewegingsrichting uitstrekkende assen 22 in hoogterichting verzwenkbaar zijn. Voor transport kunnen de platen om de assen 22 omhoog worden gezwenkt waarbij zij op 25 het gesteldeel 1 kunnen komen te misten.

De rotors 3 kunnen tijdens bedrijf worden aangedreven via een aandrijving die is ondergebracht in een tandwielkast 24 welke zich in achteraanzicht gezien, enigszins links van het midden van het gesteldeel 1 bevindt. De aandrijving omvat een verlenging van de rotatieas van een rotor die via een niet nader weergegeven conische tandwieloverbrenging in de tandwielkast 24 in aandrijvende verbinding staat met een zich in de voortbewegingsrichting uitstrekkende in de tandwielkast gelegerde as. Deze as staat door middel van een toeren-35 variator 25 in verbinding met een zich eveneens in de voortbewegingsrichting A uitstrekkende boven de as gelegen as die aan zijn vooreinde uit de tandwielkast 24 steekt en door middel van een tussenas 26 met de aftakas van een trekker koppelbaar is. Aan de voorzijde is aan het gesteldeel een 800 4 4 48 * £ * - 5. - bok 27 aangebracht die met de driepuntshefinrichting van een trekker koppelbaar is. Het boveneinde van de hok 27 is door middel van steunen die zich schuin naar beneden en naar opzij uitstrekken met de achterzijde van het gesteldeel 1 verbonden.

5 Tijdens bedrijf kan de machine worden voortbewogen in de richting volgens pijl A. Hierbij kunnen vanaf de af takas van de trekker via de in het voorgaande beschreven overbrenging de respectieve rotors 3 worden aangedreven waarbij twee naast elkaar gelegen rotors in tegengestelde richting 10 roteren, zoals door middel van pijlen in fig. 1 is weergegeven.

Het toerental van elk van de rotors bedraagt hierbij ten minste 400 en bij voorkeur plus minus 500 per minuut zodat een strook grond volledig door het enkele tandvormige bewerkingsorgaan van een rotor kan worden bewerkt. Tijdens 15 bedrijf overlappen de banen, beschreven door de uiteinden van,' de enigszins schuin naar buiten gerichte werkzame delen van de tanden van twee naast elkaar gelegen rotors elkaar zodat aansluitende stroken grond worden bewerkt. De speciale opstelling van de tanden van twee naast elkaar gelegen rotors 20 ten opzichte van een lijn door de hartlijnen van de assen 2 van de rotors zorgt hierbij voor een maximale samenwerking tussen de tanden van twee naast elkaar gelegen rotors.

Door middel van de voor elke rotor aangebrachte afscherming 14 die bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens de 25 fig. 1 tot 3, de kraag 15 omvat wordt op doelmatige en eenvoudige wijze voorkomen dat op velden waar veel stenen in de bodem voorkomen beschadiging van de drager 8 en de tandbevestiging optreedt. Doordat de kraag 15 een drager en de bevestiging voor de tand althans nagenoeg geheel omgeeft 30 kunnen stenen niet of praktisch niet met de drager of de bevestiging in aanraking komen. De toepassing van slechts een tand per rotor geeft de mogelijkheid om een rotor eenvoudiger en dus goedkoper te vervaardigen, terwijl toch de gewenste goede grondbewerking kan worden verkregen.

35 Door middel van de toerenvariator 25 kan met als laagste een toerental van ten minste 400 per minuut de rotatiesnelheid worden gewijzigd waarbij een toerental van + 500 per minuut de voorkeur heeft.

800 4 4 48 - 6 -

Door middel van de aan de achterzijde aangebrachte rol 18 kan de werkdiepte van de werkzame delen van de tanden van de rotors worden ingesteld.

In de figuren 4 tot 6 is een constructie weergegeven 5 waarbij de onderzijden van de kragen 15 door middel van een plaat 15A met elkaar zijn verbonden. De plaat 15A strekt zich althans nagenoeg loodrecht op de rotatieassen 2 van de rotors 3 uit en sluit aan de voor- en achterzijde op het gesteldeel 1 aan. De plaat 15A is voorzien van op elk van 10 de kragen 15 aansluitende openingen en door middel van lassen bevestigd.

Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 7 en 8 omvat de afscherming 14 voor elke rotor een concentrisch om de as 2 gelegen kraag 28. Respectieve kragen 28 worden hierbij 15 gevormd door een deel van een uitstanzing in een plaat 29 die door middel van bouten aan de onderzijde van het gesteldeel 1 is bevestigd. Hierbij reikt elke kraag 28 tenminste tot het onderste deel van het bevestigingsdeel 10 van een tand 11.

20 Bij de in fig. 9 weergegeven constructie omvat de afscherming 14 één door een plaat 30 gevormd deel dat aan de onderzijde van een drager 8 is aangebracht en zich althans nagenoeg evenwijdig aan een vlak loodrecht op een as 2 van een rotor uitstrekt. De omtrek van het deel reikt tot aan 25 de voor elke rotor 2 aangebrachte kraag 15. Bij dit uitvoeringsvoorbeeld is het deel 30 binnen de kraag 15 gelegen en steekt de tand 11 door een opening in het deel. De afscherming 14 bij de uitvoeringsvoorbeelden volgens de figuren 4 tot 8 kan eveneens een deel 30 omvatten. Door middel van 30 het deel 30 kan op eenvoudige wijze worden voorkomen dat tijdens bedrijf in de grond voorkomende stenen binnen de kraag geraken en daarbij een vast-klemmen van een steen tussen drager en kraag zou kunnen optreden.

In fig. 10 is een constructie weergegeven waarbij 35 de afscherming dezelfde is als bij het in de figuren 1 tot 3 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld. Echter zijn hier de tand 31 en de drager 32 uit één stuk gevormd. Op deze wijze kan een goedkope en eenvoudige constructie voor het geheel van drager en bewerkingsorgaan worden verkregen.

800 44 48

Λ ^ V

- 7 -

In fig. 11 is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven waarbij de lengte van een drager 325. groter is dan de helft van de afstand tussen de assen 2 van twee naast elkaar gelegen rotors 3. Op deze wijze wordt bereikt dat de banen beschreven door de uiteinden van de dragers 22 waaraan de tanden 11 zijn bevestigd elkaar overlappen. Bij dit uit-voeringsvoorbeeld strekken de tanden zich althans nagenoeg evenwijdig uit aan de rotatieassen van de rotors.

Bij de constructie volgens fig. 12 die in hoofdzaak overeenkomt met de constructie zoals weergegeven in fig. 9 zijn door middel van een zich naar weerszijden van de ro-tatieas uitstrekkende drager 33 twee tanden 34 en 35 aangebracht. Hierbij zijn de tanden 34 en 35 aan de einden van de drager door middel van een bevestlgingsdeel 36 in een hus 37 aangebracht en door middel van een op het boveneinde aan het bevestigingsdeel geschroefde moer 38 vastgezet.

De lengte van de werkzame delen van de tanden 34 en 35 welke delen zich enigszins schuin naar beneden en naar buiten uitstrekken is verschillend en wel zodanig dat de lengte van het werkzame deel 38-1 van de kortste tand 35 althans nagenoeg 1/3 bedraagt van de lengte van het werkzame deel 39 van de langste tand 34. Met deze constructie kan worden bereikt dat bij het werken in stenige grond een gemakkelijker lossen van de stenen optreedt terwijl bovendien een bewerking van de grondslagen wordt verkregen.

De in het voorgaande beschreven tanden kunnen elke gewenste doorsnede hebben. Zo kan een tand een hoekige doorsnede hebben; ook kunnen de zijden van een hoekige doorsnede zijn voorzien van gleuven, terwijl bovendien de doorsnede ongelijkzijdig kan zijn. Het tandvormige bewerkingsorgaan kan eveneens worden vervangen door een mesvormig bewerkingsorgaan.

- Conclusies - 800 4 4 48

Claims

1. Grond.bewerkingsmach.ine voorzien van een aantal in een zich dwars op de voortbewegingsrichting van de machine uitstrekkende rij opgestelde, tijdens het bedrijf om althans nagenoeg verticale assen in tegengestelde richting draaiende 5 rotors die zijn voorzien van ten minste één door middel van een drager op afstand van de rotatieas van de rotor aangebrachte bewerkingsorganen, met het kenmerk, dat een afscherming aanwezig is die althans de bevestiging van een drager over een omtrekshoek van ten minste 180° omgeeft.

2. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afscherming tevens de drager en het daaraan bevestigde deel van het bewerkingsorgaan althans gedeeltelijk omgeeft.

3. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1 of 2, 15 met het kenmerk, dat de afscherming zich tot beneden de bevestiging van het bewerkingsorgaan uitstrekt.

4. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de afscherming wordt gevormd door een althans nagenoeg concentrisch ten opzichte van de 20 rotatieas van de rotor gelegen kraag.

5. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de kraag deel uitmaakt van een cilinder-mantel waarvan de middellijn althans nagenoeg samenvalt met de rotatieas van een rotor.

6. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat bij twee naast elkaar gelegen rotors de kragen aan elkaar grenzen.

7. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 4 - 6, met het kenmerk, dat een kraag aan de onderzijde van 30 een de rotors dragend gesteldeel is bevestigd en tot de onderzijde van het gesteldeel reikt.

8. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 4-7 met het kenmerk, dat een kraag aan de ten opzichte van de voortbewegingsrichting van de machine, achterste zijde is 35 voorzien van een opening.

9. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies 4-8, met het kenmerk, dat de onderzijden van 80044 45 .-9- de respectieve kragen door middel van een plaat met elkaar zijn verbonden en de plaat zich althans nagenoeg loodrecht op de rotatieassen van de rotors uitstrekt*

10. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 5 4-9, met het kenmerk, dat de respektieve kragen zijn ge vormd door uitstansingen in een plaat welke plaat door middel van delen van de uitstansingen aan het de rotors dragend ge-steldeel is bevestigd.

11. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 10 4 - 10. met het kenmerk, dat de afscherming een deel omvat dat de door de kraag omsloten ruimte aan de onderzijde althans gedeeltelijk afsluit.

12. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het deel aan een drager van de rotor 15 is bevestigd en zich althans nagenoeg evenwijdig uitstrekt aan een vlak loodrecht op de rotatieas van de rotor.

13. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat het deel binnen de door de kraag omsloten ruimte is gelegen en tot nabij de kraag reikt. -o-o-o-o-o- "800 4 4 48