NL2024769B1

NL2024769B1 - Angle measuring device for measuring an enclosed angle between two plate members.

Info

Publication number: NL2024769B1
Application number: NL2024769A
Authority: NL
Inventors: Aize Draaisma Eeltje
Original assignee: Delem Van Doornes Electronica Voor De Machb B V
Priority date: 2020-01-28
Filing date: 2020-01-28
Publication date: 2021-09-09
Also published as: WO2021154075A1

Claims

Conclusies

1. Hoekmeetinrichting voor het meten van een ingesloten hoek tussen een eerste en een tweede plaatdeel, omvattende een sensorinrichting, waarbij de sensorinrichting omvat: een lichtbron voor het uitzenden van een lichtstraal; een richtmiddel voor het richten van de lichtstraal in een veelvoud van richtingen; een detector ingericht voor het detecteren van een reflectie van de lichtstraal vanaf het eerste of tweede plaatdeel wanneer, in gebruik, een optisch pad wordt gevormd tussen de lichtbron en de detector via het richtmiddel en door middel van een reflectie op het eerste of tweede plaat deel; en een verwerkingseenheid ingericht voor het ontvangen van richtingssignalen van de richtmiddelen en detectiesignalen van de detector voor het bepalen van de ingesloten hoek, waarbij de richtingssignalen informatie omvatten over de richting waarin de lichtstraal is gericht door het richtmiddel; met het kenmerk dat de hoekmeetinrichting verder een optische inrichting omvat ingericht voor het vormen van een sectie van het optische pad tussen het richtmiddel en de plaatdelen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk dat een optische as van de optische inrichting strekt tussen een proximaal einde nabij de sensorinrichting en een distaal einde van de optische inrichting tegenover het proximale einde, waarbij, in een richting dwars op de optische as van de optische inrichting, een dwarsdoorsnede van de optische inrichting kleiner is dan een dwarsdoorsnede van een behuizing van de sensorinrichting in een zelfde richting als de dwarsdoorsnede van de optische inrichting.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk dat de optische inrichting een optisch middel omvat voor het breken en/of reflecteren van de lichtstraal en/of, in gebruik, een reflectie daarvan vanaf het eerste of tweede plaatdeel, in een richting in hoofdzaak langs de optische as.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk dat de optische as in hoofdzaak gekromd is.

5. Inrichting volgens één der conclusies 2-4, met het kenmerk dat de optische inrichting een optisch transmissief lichaam omvat voor het breken en/of reflecteren van een lichtstraal en/of, in gebruik, een reflectie daarvan vanaf het eerste of tweede plaat deel, in een richting in hoofdzaak langs de optische as.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk dat het optisch transmissieve lichaam zich uitstrekt in axiale richting van de optische as tussen het distale einde en het proximale einde, waarbij het optisch transmissieve lichaam in hoofdzaak langgerekt is in de axiale richting.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk dat het optisch transmissieve lichaam een proximaal gekromd oppervlak omvat aan het proximale einde dat naar het richtmiddel toe gericht is.

8. Inrichting volgens één der conclusies 5-7, met het kenmerk dat het optisch transmissieve lichaam een distaal gekromd oppervlak dat, in gebruik, naar de plaatdelen toe gericht is.

9. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij het proximale gekromde oppervlak convex is, en waarbij het proximale gekromde oppervlak en het richtmiddel een afstand uit elkaar zijn geplaats die correspondeert met een brandpuntsafstand van het optisch transmissieve lichaam.

10. Inrichting volgens conclusie 8 of 9, met het kenmerk dat het distale gekromde oppervlak convex is of concaaf.

11. Inrichting volgens één der conclusies 5-10, met het kenmerk dat een lateraal dwarsdoorsnedeoppervlak in hoofdzaak dwars op de axiale richting van het optisch transmissieve lichaam in hoofdzaak rechthoekig is.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk dat een eerste breedte van het dwarsdoorsnedeoppervlak in hoofdzaak kleiner is dan een tweede breedte van het dwarsdoorsnedeoppervlak.

13. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het richtmiddel is ingericht voor het richten van de lichtstraal in een veelvoud aan richtingen binnen een eerste scanvlak.

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk dat de optische inrichting is ingericht voor het richten, aan het distale einde, van de lichtstraal in een veelvoud aan richtingen binnen een tweede scanvlak verschillend van het eerste scanvlak.

15. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de hoekmeetinrichting is ingericht om met de detector een reflectie van de lichtstraal vanaf het eerste of tweede plaatdeel te detecteren wanneer, in gebruik, een utzendsectie van het optische pad van het richtmiddel naar het eerste of tweede plaatdeel in hoofdzaak overlapt met een reflectiesectie van het optische pad van het eerste of tweede plaatdeel naar het richtmiddel.

16. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de Lichtbron is ingericht voor het uitzenden van een gecollimeerde lichtstraal, bijvoorbeeld een laserstraal.

17. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, verder omvattende een buigmiddel voor het buigen van een plaatlichaam.

18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk dat het buigmiddel een buigstempel omvat die zich uitstrekt tussen een proximaal einde en een distaal einde, waarbij de buigstempel een holte omvat die 1s ingericht voor het houden van de optische inrichting van de hoekmeetinrichting, waarbij de holte zich aan het proximale en distale eind van de stempel opent om ervoor te zorgen dat de lichtstraal de optische inrichting kan intreden en uittreden.

19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk dat de holte zich opent, aan het distale einde van de stempel, aan twee tegenovergelegen laterale zijden om ervoor te zorgen dat de lichtstraal, 1n gebruik, kan worden aangeboden aan het eerste en tweede plaatdeel en om ervoor te zorgen dat de reflectie van de lichtstraal de optische inrichting kan intreden aan het distale einde van de stempel.

20. Inrichting volgens conclusie 18 of 19 en conclusie 13, met het kenmerk dat de holte zich uitstrekt in het eerste scanvlak waarbij het eerste scanvlak dwars is georiënteerd op een stempelrand van de buigstempel, waarbij het richtmiddel is ingericht om de lichtstraal in een veelvoud van richtingen binnen genoemde eerste scanvlak te richten.

21. Inrichting volgens één der conclusies 18-20 en conclusie 14, met het kenmerk dat de holte zich uitstrekt in het tweede scanvlak waarbij het tweede scanvlak dwars is georiënteerd op een stempelrand van de buigstempel, waarbij de optische inrichting is ingericht om de lichtstraal aan het distale eind in een veelvoud aan richtingen binnen genoemde tweede scanvlak te richten.

22. Systeem voor het buigen van een plaatlichaam, het systeem omvattend een buigstempel die zich uitstrekt tussen een proximaal einde en een distaal einde, voor het buigen van een plaatlichaam, en een hoekmeetinrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies 1-15, waarbij het systeem 1s ingericht voor het in-lijn meten van een buighoek tussen een eerste en tweede deel van het plaatachtige lichaam.

23. Systeem volgens conclusie 22, met het kenmerk dat de buigstempel een holte omvat die is ingericht voor het houden van de optische inrichting van de hoekmeetinrichting, waarbij de holte zich aan het proximale einde en het distale einde van de buigstempel opent om ervoor te zorgen dat de lichtstraal de optische inrichting kan intreden en uittreden.

24. Systeem volgens conclusie 23, met het kenmerk dat de holte zich aan het distale einde van de stempel opent aan twee tegenovergelegen laterale zijden om ervoor te zorgen dat de lichtstraal, in gebruik, kan worden aangeboden aan het eerste of tweede plaatdeel en om ervoor te zorgen dat de reflectie van de lichtstraal de optische inrichting aan het distale einde van de buigstempel kan intreden of uittreden.