NL2015588B1

NL2015588B1 - Inrichting voor het banderolleren van producten.

Info

Publication number: NL2015588B1
Application number: NL2015588A
Authority: NL
Inventors: Hendriks Henk
Original assignee: Bandall Productie B V
Priority date: 2015-10-08
Filing date: 2015-10-08
Publication date: 2017-05-02
Also published as: JP2018530485A; EP3359449A1; US20180282002A1; ES2751801T3; EP3359449B1; US10745157B2; WO2017061866A1

Abstract

Inrichting voor het banderolleren van producten, omvattende een toevoermechanisme voor het met een afrolsnelheid van een voorraadrol toevoeren van bandmateriaal, wikkelmiddelen voor het met een banderolleersnelheid rond een ruimte voor het opnemen van producten vormen van een lus in een einddeel van het bandmateriaal, middelen voor het afsnijden van het einddeel en middelen voor het sluiten van de lus, waarbij een buffermechanisme tussen het toevoermechanisme en de wikkelmiddelen is aangebracht, omvattende ten minste een eerste en een tweede samenstel van transportmiddelen voor het van het toevoermechanisme naar de wikkelmiddelen met een transportsnelheid transporteren van het bandmateriaal en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de transportmiddelen, waarbij het eerste en het tweede samenstel van transportmiddelen onafhankelijk van elkaar worden aangedreven.

Description

Inrichting voor het banderolleren van producten

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het banderolleren van producten, omvattende een toevoermechanisme voor het met een afrolsnelheid van een voorraadrol toevoeren van bandmateriaal, wikkelmiddelen voor het met een banderolleersnelheid rond een ruimte voor het opnemen van producten vormen van een lus in een einddeel van het bandmateriaal, middelen voor het afsnijden van het einddeel en middelen voor het sluiten van de lus. Een dergelijke inrichting is ook bekend onder de naam banderolleermachine.

Banderolleren omvat het rond een of meerdere producten aanbrengen van een wikkel, welke ook wel wordt aangeduid als banderol. Een banderol wordt onder meer aangebracht om meerdere producten te bundelen, een of meerdere producten stevigheid te geven en/of, als informatiedrager, informatie betreffende het product weer te geven.

Bij bestaande banderolleermachines wordt doorgaans bandmateriaal in relatief grote lengten toegevoerd van een voorraadrol. Een dergelijke voorraadrol heeft een relatief grote massatraagheid. Wanneer bandmateriaal discontinu en met grote snelheden dient te worden toegevoerd, wordt er volgens de stand van de techniek al bandmateriaal van de rol afgewikkeld, voordat er behoefte aan bandmateriaal ontstaat. Aldus ontstaat een buffer aan bandmateriaal. Bestaande bufferinrichtingen omvatten een of meerdere vast opgestelde draaibare nokken waarover het bandmateriaal is gevoerd en een of meerdere verplaatsbare geleidingsnokken, waarbij de verplaatsbare nokken zodanig van de vaste nokken worden weg bewogen dat de lengte van het bandmateriaal dat over de nokken is gevoerd wordt vergroot. Een nadeel van dergelijke bufferinrichtingen is dat bij grote toevoersnelheden van het bandmateriaal ongewenste dynamische effecten kunnen optreden, hetgeen resulteert in ongelijkmatige belasting van het bandmateriaal. Hierdoor zijn de snelheden, waarmee bandmateriaal kan worden toegevoerd en teruggetrokken beperkt, met een beperkte banderolleercapaciteit tot gevolg.

Alternatieve bufferinrichtingen maken gebruik van gasdruk voor het op een vrij liggend deel van het bandmateriaal uitoefenen van een kracht, zodanig dat zich een lus van bandmateriaal als buffer vormt. De gasdruk kan zonder dynamische effecten snel worden op- en afgebouwd, waardoor het op- en afbouwen van een buffer bandmateriaal kan geschieden zonder het verplaatsen van machineonderdelen. Het vereist dus geen massaverplaatsing en aldus is de maximale belasting van het bandmateriaal beheersbaar en zijn de snelheden, waarmee bandmateriaal kan worden toegevoerd en teruggetrokken, een stuk groter.

Ondanks de vergrote banderolleercapaciteit van banderol leermachi nes met gasdruk-bufferinrichtingen zijn tegenwoordig nog grotere toevoer- en terugtreksnelheden gewenst.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding om banderolleermachine te verschaffen met een aanzienlijk hogere banderolleercapaciteit.

De uitvinding verschaft hiertoe een inrichting van de in de aanhef vermelde soort met als bijzonderheid een buffermechanisme tussen het toevoermechanisme en de wikkelmiddelen, omvattende ten minste een eerste en een tweede samenstel van transportmiddelen voor het van het toevoermechanisme naar de wikkelmiddelen met een transportsnelheid transporteren van het bandmateriaal en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de transportmiddelen, waarbij het eerste en het tweede samenstel van transportmiddelen onafhankelijk van elkaar worden aangedreven. Een dergelijk uit twee onafhankelijk van elkaar aangedreven samenstellen van transportmiddelen bestaand buffermechanisme voorkomt enerzijds ongelijkmatige belasting van het bandmateriaal tijdens op- en afbouw van de buffer bandmateriaal en voorziet anderzijds in het nauwkeurig geleid transporteren van het bandmateriaal van het toevoermechanisme naar de wikkelmiddelen. Bij voorkeur correspondeert de transportsnelheid van het eerste samenstel van transportmiddelen althans nagenoeg met de afrolsnelheid en correspondeert de transportsnelheid van het tweede samenstel van transportmiddelen althans nagenoeg met de banderolleersnelheid.

Het geleid transport maakt dat de banderolleerversnelling en -snelheid verder kan worden opgevoerd, met een hogere banderolleercapaciteit tot gevolg. Afhankelijk van het te gebruiken bandmateriaal, dan wel van de materialen van een uit verschillende lagen opgebouwd bandmateriaal (ook wel laminaat genoemd), kunnen banderolleersnelheden tot 10 m/s met banderolleerversnellingen tot 160 m/s2 met flexibel bandmateriaal van 20 pm tot 50 μ m dik worden bereikt. Een typisch bandmateriaal is een gelamineerde kunststoffolie.

In een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is ten minste een samenstel van transportmiddelen in twee tegengestelde transportrichtingen beweegbaar. Een bijzonder voordeel van deze uitvoeringsvorm is dat zowel tijdens het aan de wikkelmiddelen toevoeren van bandmateriaal als tijdens het van de wikkelmiddelen terugtrekken van bandmateriaal het bandmateriaal nauwkeurig wordt geleid. Hierdoor wordt de juiste in- en uitvoerrichting van het bandmateriaal in en uit de wikkelmiddelen, welke zeer bepalend is voor het correct sporen van het bandmateriaal en daarmee voor de hoogte van de maximale transportsnelheid, te allen tijde nauwkeurig gehandhaafd.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm omvat elk samenstel van transportmiddelen poelies en ten minste een daaromheen te spannen transportband. Een bijzonder voordeel van een uit dergelijke samenstellen bestaand buffermechanisme is dat de diameters van de poelies ten opzichte van elkaar kunnen worden gevarieerd, waardoor verscheidene overbrengingsverhoudingen worden ! gerealiseerd. Opgemerkt wordt dat onder transportband onder meer een transportriem, een transportsnaar of een samenstel daarvan en dergelijke wordt verstaan.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm wordt in het buffermechanisme een vrije lus van bandmateriaal gevormd, staat een en dezelfde contactzijde van het bandmateriaal met de ) transportband van het eerste samenstel van transportmiddelen en de transportband van het tweede samenstel van transportmiddelen in contact en strekt de transportband van het eerste samenstel van transportmiddelen zich althans nagenoeg evenwijdig uit aan de transportband van het tweede samenstel van transportmiddelen. Op deze wijze wordt de vrije lus getransporteerd, waarbij de benen van de vrije lus tijdens op- en afbouw van de buffer van bandmateriaal zich althans ! nagenoeg evenwijdig aan elkaar uitstrekken en derhalve op althans nagenoeg constante afstand van elkaar onafhankelijk van elkaar worden getransporteerd. Een der gelijke configuratie optimaliseert het geleid voortbewegen van de buffer bandmateriaal en voorziet daarmee mede in het verhogen van de banderolleercapaciteit van banderolleermachines. ) In een andere voorkeursuitvoeringsvorm is het van de poelies afgekeerde oppervlak van de transportband althans gedeeltelijk ruw. Een ruw oppervlak vergroot de wrijvings weer stand tussen de transportband en het bandmateriaal en voorkomt daarmee dat de transportband en het bandmateriaal ten opzichte van elkaar gaan bewegen, hetgeen ook wel wordt aangeduid als slip. De grootte van de wrijvings weer stand bepaalt de maximale versnelling waarmee de transportband kan 1 worden aangedreven zonder dat er noemenswaardige slip optreedt. Een grote wrijvingsweerstand staat een grote versnelling toe, hetgeen voorziet in de mogelijkheid om bandmateriaal met hoge snelheid heen en weer te transporteren.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm is het buitenoppervlak van ten minste een poelie en/of het ) naar de poelies toegekeerde oppervlak van de transportband van ten minste een samenstel van transportmiddelen althans gedeeltelijk ruw. Een dergelijk ruw oppervlak vergroot de wrijvingsweerstand tussen de poelie en de transportband en voorkomt daarmee dat de poelie en de transportband ten opzichte van elkaar gaan bewegen. Gelijk aan het hierboven beschreven effect van een vergrote wrijvingsweerstand tussen de transportband en het bandmateriaal, staat dit een 1 grote versnelling toe, hetgeen voorziet in de mogelijkheid om bandmateriaal met hoge snelheid heen en weer te transporteren.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm hebben de poelies buitenvertanding en omvatten de transportbanden op de poelies aan te grijpen eindloze enkelzijdig getande tandriemen. Een bijzonder voordeel van dit kenmerk is dat de op de poelie aan te brengen versnelling over een groot versnellingsbereik althans nagenoeg zonder slip op de transportband kan worden overgebracht.

Volgens een verdere voorkeursuitvoeringsvorm zijn de transportbanden althans gedeeltelijk gasdoorlatend en omvat de inrichting voorts blaas- en/of zuigmiddelen voor het genereren van een gasdrukverschil tussen de naar de transportband toegekeerde zijde en de van de transportband afgekeerde zijde van het bandmateriaal. Een bijzonder voordeel van de combinatie van althans ) gedeeltelijk gasdoorlatende transportbanden en dergelijke gasdrukverschilgenererende middelen is dat deze het bandmateriaal aan de transportbanden koppelt, hetgeen de nauwkeurigheid van geleiding gedurende transport verhoogd, met een verhoogde banderolleercapaciteit tot gevolg.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm genereren de blaas- en/of zuigmiddelen een onderdruk. Een ! bijzonder voordeel hiervan is dat de omgeving van het buffermechanisme en het buffermechanisme zelf schoon wordt gehouden.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm omvat de inrichting aan ten minste een zijde, bij voorkeur aan een zich tegenover de blaas- en/of zuigmiddelen bevindende zijde, een althans gedeeltelijk ) gasdoorlatende afdekplaat. Bij voorkeur is een dergelijke af dekplaat zodanig ingericht, dat de blaas- en/of zuigmiddelen althans nagenoeg homogeen verdeelde hoge- en lage-drukzones in de omgeving van het buffermechanisme realiseren. Dit stelt in staat het gasdrukverschil tussen de naar de transportband toegekeerde zijde en de van de transportband afgekeerde zijde van het te transporteren bandmateriaal zodanig aan te brengen, dat het gasdrukverschil langs de lengte van ! het bandmateriaal althans nagenoeg homogeen verdeeld is, alsmede voldoende hoog is voor koppeling van het bandmateriaal aan de transportbanden tijdens bufferopbouw, en voldoende laag voor ontkoppeling van het bandmateriaal tijdens bufferafbouw, dat wil zeggen gedurende het wikkelproces. ) In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm is ten minste een poelie van elk samenstel van transportmiddelen aangedreven, strekken de omwentelingsassen van de poelies zich althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar uit en/of bevinden de cirkelvormige middenvlakken van de poelies zich althans nagenoeg in een en hetzelfde platte vlak. Opgemerkt wordt dat bij gebruik van transportsnaren de oriëntatie en de positie van de poelies minder van belang zijn, aangezien de ! transportsnaren een willekeurige oriëntatie ten opzichte van elkaar kunnen hebben om de gewenste inklemming en geleiding te bewerkstelligen.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van in een tekening weergegeven figuren, waarbij figuur 1 een perspectivisch aanzicht van een banderol leermachine volgens een voorkeursuitvoeringsvorm van de uitvinding biedt; figuur 2 een dwarsdoorsnede van een deel van de banderolleermachine van figuur 1 toont; figuur 3 een dwarsdoorsnede van het buffermechanisme in de banderolleermachine van figuur 1 laat zien; en ) figuur 4 een perspectivisch aanzicht van een dwarsdoorsnede van het buffermechanisme in de banderolleermachine van figuur 1 toont.

Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van een banderolleermachine 100. Een dergelijke i banderolleermachine voert bandmateriaal 101 van een voorraadrol 102 door de machine naar wikkelmiddelen 103. In zijn traject naar de wikkelmiddelen 103 wordt het bandmateriaal 101 achtereenvolgens door een eerste toevoermechanisme 104 gevoerd, over een stel van transportsnaren 105 geleid en via een tweede toevoermechanisme 106 naar de wikkelmiddelen 103 gevoerd. De wikkelmiddelen 103 vormen vervolgens een lus van bandmateriaal 101 om een te ) banderolleren product 107. Tenslotte wordt de lus van bandmateriaal 101 gesloten onder het product 107, bijvoorbeeld door middel van een lijmverbinding, en wordt de gesloten lus door snijmiddelen van het voorliggende bandmateriaal 101 losgesneden. Opgemerkt wordt dat het tweede toevoermechanisme 106 volgens de getoonde uitvoeringsvorm het bandmateriaal 101 in twee aan elkaar tegengestelde richtingen kan transporteren, waardoor het bandmateriaal 101 kan i worden teruggetrokken teneinde de lus van bandmateriaal 101 om het te banderolleren product 107 heen te spannen, alvorens de lus gesloten wordt.

Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede van een deel van de banderolleermachine 100, waarbij het traject van het bandmateriaal 101 door het eerste toevoermechanisme 104 en over het stel van transportsnaren 105 richting het tweede toevoermechanisme 106 wordt getoond. Voorts toont ) figuur 2 onderdelen van het eerste toevoermechanisme 104, bestaande uit een elektromotor 108, tandwielen 109, 110 en 111, spanrollen 112, 113, 114 en 115 en transportriemen 116, 117 en 118. Tenslotte toont figuur 2 dat het stel van transportsnaren 105 uit twee hoofdstellen van transportsnaren 1051 en 1052 bestaat, die elk via aangedreven snaarwielen 119 en 120 door afzonderlijke elektromotoren wordt aangedreven. Hoofdstel 1051 omvat 4 stellen van i transportsnaren 1051a, 1051b, 1051c en 1051d. Hoofdstel 1052 omvat op zijn beurt 7 stellen van transportsnaren 1052a, 1052b, 1052c, 1052d, 1052e, 1052f en 1052g, Op deze wijze vormen de twee hoofdstellen 1051 en 1052 een buffermechanisme 201, dat elk van de benen 101a en 101b van een vrije lus van het bandmateriaal 101 met een afzonderlijke snelheid transporteert. Hierdoor wordt de snelheid waarmee bandmateriaal 101 van de voorraadrol 102 wordt af gewikkeld, ! losgekoppeld van de snelheid waarmee bandmateriaal 101 door de wikkelmiddelen 103 om een product 107 wordt aangebracht. Tevens is het tweede stel van transportsnaren 1052 in twee tegengestelde richtingen beweegbaar, waardoor het bandmateriaal 101 in samenwerking met het tweede toevoermechanisme 106 kan worden teruggetrokken om het om het product 107 te spannen. De samenwerking van de onderdelen van het buffermechanisme 201 wordt nader ) uitgelegd in figuur 3.

Figuur 3 laat een dwarsdoorsnede van het buffermechanisme 201 zien. Het buffermechanisme 201 bestaat uit twee door afzonderlijke niet-getekende elektromotoren aangedreven snaarwielen 119 en 120, welke middels stellen transportsnaren 1051a-d en 1052a-g respectievelijk de snaarwielen 119a, 119b, 119c, 119dende snaarwielen 120a, 120b, 120c, 120d, 120e, 120f, 120g kunnen doen ! draaien. Het hoofdstel van transportsnaren 1051 wordt daardoor afzonderlijk van het stel van transportsnaren 1052 aangedreven. Door het aangedreven snaarwiel 119 met de klok mee te laten draaien, kan een buffer van van de voorraadrol 102 afkomstig bandmateriaal 101, in figuur 3 getoond als een vrije lus van bandmateriaal met benen 101a en 101b, door het buffermechanisme 201 worden opgebouwd. Door het aangedreven snaarwiel 120 met de klok mee te laten draaien, ) kan de buffer van bandmateriaal 101, in figuur 3 getoond als een vrije lus van bandmateriaal met benen 101a en 101b, door het buffermechanisme 201 worden af gebouwd. Het van de voorraadrol 102 afrollen van het bandmateriaal 101 is daarmee ontkoppeld van het om het product 107 wikkelen van het bandmateriaal 101. Doordat de twee stellen van transportsnaren 1051 en 1052 afzonderlijk van elkaar worden aangedreven, is de snelheid waarmee bandmateriaal van de ! voorraadrol 102 wordt afgewikkeld, losgekoppeld van de snelheid waarmee bandmateriaal 101 door de wikkelmiddelen 103 om een product 107 wordt aangebracht. Derhalve kan ongelijkmatige belasting van het bandmateriaal tijdens het wikkelproces worden voorkomen en kan de banderolleersnelheid worden opgevoerd, met een hogere banderolleercapaciteit tot gevolg. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat het aangedreven snaarwiel 120 door een elektromotor ) wordt aangedreven die tevens het tweede toevoermechanisme 6 aandrijft. Het tweede hoofdstel van transportsnaren 1052 is derhalve in twee tegengestelde richtingen beweegbaar, waardoor het bandmateriaal 101 in samenwerking met het tweede toevoermechanisme 106 kan worden teruggetrokken om het om het product 107 heen te spannen.

Figuur 4 toont een perspectivisch aanzicht van een dwarsdoorsnede van het buffermechanisme. Getoond zijn aangedreven snaarwielen 119 en 120 en tandriem 120a, welke snaarwiel 120 met een niet-getekende elektromotor van het tweede toevoermechanisme 106 verbindt. Tevens toont figuur 4 snaarwielen 119d en 120d, 120e en 120f en dwarsdoorsneden van de stellen van transportsnaren I 1051a, 1051d, 1052a, 1052d, 1052e, 1052f en 1052g, bestaande uit 4 of 5 althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar, elk om twee snaarwielen gespannen transportsnaren. De snaarwielen zijn in de getoonde uitvoeringsvorm op de buitenkant van de wanden van een huis 121 aangebracht. Door de ruimte tussen de individuele transportsnaren van ieder stel kan in de getoonde uitvoeringsvorm tussen de transportsnaren lucht of een ander gas stromen. In combinatie met in figuur 4 getoonde ) blaas- en/of zuigmiddelen 122 en luchtdoorlatende gaten 123, 124, 125, 126 en 127 in de zijwanden van huis 121 kan een luchtdrukverschil tussen de naar de transportsnaren toegekeerde zijde 128 en de van de transportsnaren afgekeerde zijde 129 van het bandmateriaal 101 worden gegenereerd. Hierdoor wordt het bandmateriaal 101 aan stellen van transportsnaren gekoppeld, hetgeen de nauwkeurigheid van geleiding gedurende transport verhoogd, met een verhoogde ! banderolleercapaciteit tot gevolg.

Tevens kan de inrichting aan ten minste een zijde, bij voorkeur aan een zich tegenover de blaas-en/of zuigmiddelen bevindende zijde, een hier niet-getekende althans gedeeltelijk luchtdoorlatende af dekplaat omvatten. Een dergelijke af dekplaat is dan bij voorkeur zodanig ingericht, dat de blaas-en/of zuigmiddelen althans nagenoeg homogeen verdeelde hoge- en lage-drukzones in de ) omgeving van het buffermechanisme realiseren. Dit stelt in staat het luchtdrukverschil tussen de weerszijden van het te transporteren bandmateriaal zodanig aan te brengen, dat het luchtdrukverschil langs de lengte van het bandmateriaal althans nagenoeg homogeen verdeeld is, alsmede voldoende hoog is voor koppeling van het bandmateriaal aan de transportbanden tijdens bufferopbouw, en voldoende laag voor ontkoppeling van het bandmateriaal tijdens bufferafbouw, ! dat wil zeggen gedurende het wikkelproces.

De uitvinding beperkt zich niet tot de weergegeven uitvoeringsvorm, doch strekt zich tevens uit tot andere voorkeursvarianten vallend binnen het bereik van de aangehechte conclusies. )

Claims

1. Inrichting voor het banderolleren van producten, omvattende: een toevoermechanisme voor het met een afrolsnelheid van een voorraadrol toevoeren van i bandmateriaal, wikkelmiddelen voor het met een banderolleersnelheid rond een ruimte voor het opnemen van producten vormen van een lus in een einddeel van het bandmateriaal, middelen voor het afsnijden van het einddeel en middelen voor het sluiten van de lus, gekenmerkt door een buffermechanisme tussen het toevoermechanisme en de wikkelmiddelen, omvattende ten minste een eerste en een tweede samenstel van ) transportmiddelen voor het van het toevoermechanisme naar de wikkelmiddelen met een transportsnelheid transporteren van het bandmateriaal en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de transportmiddelen, waarbij het eerste en het tweede samenstel van transportmiddelen onafhankelijk van elkaar worden aangedreven. ! 2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de transportsnelheid van het eerste samenstel van transportmiddelen althans nagenoeg correspondeert met de afrolsnelheid en de transportsnelheid van het tweede samenstel van transportmiddelen althans nagenoeg correspondeert met de banderolleersnelheid. ) 3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij ten minste een samenstel van transportmiddelen in twee tegengestelde transportrichtingen beweegbaar is.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij elk samenstel van transportmiddelen poelies en ten minste een daaromheen te spannen transportband omvat.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij in het buffermechanisme een vrije lus van bandmateriaal wordt gevormd en waarbij een en dezelfde contactzijde van het bandmateriaal met de transportband van het eerste samenstel van transportmiddelen en de transportband van het tweede samenstel van transportmiddelen in contact staat. )

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, waarbij de transportband van het eerste samenstel van transportmiddelen zich althans nagenoeg evenwijdig uitstrekt aan de transportband van het tweede samenstel van transportmiddelen. ! 7. Inrichting volgens conclusie 4, 5 of 6, waarbij het van de poelies afgekeerde oppervlak van de transportband althans gedeeltelijk ruw is.

8. Inrichting volgens een van de conclusies 4-7, waarbij het buitenoppervlak van ten minste een poelie en/of het naar de poelies toegekeerde oppervlak van de transportband van ten minste een samenstel van transportmiddelen althans gedeeltelijk ruw is. ! 9. Inrichting volgens een van de conclusies 4-8, waarbij de poelies buitenvertanding hebben en de transportbanden op de poelies aan te grijpen eindloze enkelzijdig getande tandriemen omvatten.

10. Inrichting volgens een van de conclusies 4-9, waarbij de transportbanden althans ) gedeeltelijk gasdoorlatend zijn en de inrichting blaas- en/of zuigmiddelen omvat voor het genereren van een gasdrukverschil tussen de naar de transportband toegekeerde zijde en de van de transportband afgekeerde zijde van het bandmateriaal.

11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij de blaas- en/of zuigmiddelen een onderdruk ! genereren.

12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, waarbij de inrichting aan ten minste een zijde, bij voorkeur aan een zich tegenover de blaas- en/of zuigmiddelen bevindende zijde, een althans gedeeltelijk gasdoorlatende af dekplaat omvat. )

13. Inrichting volgens conclusie 12, waarbij de afdekplaat zodanig is ingericht, dat de blaas-en/of zuigmiddelen hoge- en lage-drukzones in de omgeving van het bandmateriaal realiseren, zodanig dat het gasdrukverschil langs de lengte van het bandmateriaal althans nagenoeg homogeen verdeeld is, alsmede voldoende hoog is voor koppeling van het ! bandmateriaal aan de transportbanden tijdens bufferopbouw, en voldoende laag voor ontkoppeling van het bandmateriaal tijdens bufferafbouw.

14. Inrichting volgens een van de conclusies 4-13, waarbij ten minste een poelie van elk samenstel van transportmiddelen is aangedreven. )

15. Inrichting volgens een van de conclusies 4-14, waarbij de omwentelingsassen van de poelies zich althans nagenoeg evenwijdig aan elkaar uitstrekken.

16. Inrichting volgens een van de conclusies 4-15, waarbij de cirkelvormige middenvlakken ! van de poelies zich althans nagenoeg in een en hetzelfde platte vlak bevinden.