NL2002462C2 - Werkwijze voor het detecteren, in het bijzonder tellen van dieren. - Google Patents
Werkwijze voor het detecteren, in het bijzonder tellen van dieren. Download PDFInfo
- Publication number
- NL2002462C2 NL2002462C2 NL2002462A NL2002462A NL2002462C2 NL 2002462 C2 NL2002462 C2 NL 2002462C2 NL 2002462 A NL2002462 A NL 2002462A NL 2002462 A NL2002462 A NL 2002462A NL 2002462 C2 NL2002462 C2 NL 2002462C2
- Authority
- NL
- Netherlands
- Prior art keywords
- image
- lines
- images
- fictional
- recorded
- Prior art date
Links
Classifications
-
- A—HUMAN NECESSITIES
- A01—AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
- A01K—ANIMAL HUSBANDRY; AVICULTURE; APICULTURE; PISCICULTURE; FISHING; REARING OR BREEDING ANIMALS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; NEW BREEDS OF ANIMALS
- A01K29/00—Other apparatus for animal husbandry
- A01K29/005—Monitoring or measuring activity, e.g. detecting heat or mating
-
- G—PHYSICS
- G06—COMPUTING; CALCULATING OR COUNTING
- G06V—IMAGE OR VIDEO RECOGNITION OR UNDERSTANDING
- G06V20/00—Scenes; Scene-specific elements
- G06V20/50—Context or environment of the image
- G06V20/52—Surveillance or monitoring of activities, e.g. for recognising suspicious objects
- G06V20/53—Recognition of crowd images, e.g. recognition of crowd congestion
Landscapes
- Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
- Environmental Sciences (AREA)
- Engineering & Computer Science (AREA)
- Biophysics (AREA)
- Animal Husbandry (AREA)
- Biodiversity & Conservation Biology (AREA)
- Physics & Mathematics (AREA)
- General Physics & Mathematics (AREA)
- Multimedia (AREA)
- Theoretical Computer Science (AREA)
- Image Analysis (AREA)
- Image Processing (AREA)
Description
CMJ/P84011NL00
Titel: Werkwijze voor het detecteren, in het bijzonder tellen van dieren.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het detecteren, in het bijzonder tellen van dieren die een vooraf bepaalde plaats in een doorlooprichting passeren met behulp van tenminste een camera, waarbij de camera achtereenvolgens beelden opneemt van de bepaalde 5 plaats en waarbij de camera signalen genereert die deze beelden representeren en deze signalen aan signaalverwerkingsmiddelen toevoert voor verdere verwerking.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een systeem voorzien van een camera en signaalverwerkingsmiddelen voor het uitvoeren van een 10 der gelijke werkwijze.
Het detecteren en meer in het bijzonder het tellen van dieren die een vooraf bepaalde plaats in een doorlooprichting passeren is op zich bekend. Bij de bekende werkwijze wordt gebruik gemaakt van verschillende soorten sensoren zoals, bijvoorbeeld, een camera. Het is bekend om 15 bijvoorbeeld aan een eerste zijde van een doorlooppad voor de dieren een lichtbron op te stellen terwijl op een tegenovergelegen zijde van het doorlooppad een lichtgevoelige sensor wordt opgesteld. Door te bepalen hoe vaak een lichtstraal die door de lichtbron naar de sensor wordt uitgezonden, wordt onderbroken kan een aantal dieren worden geteld. Een nadeel is 20 echter dat geen goed onderscheid kan worden gemaakt tussen dieren die zich in de doorlooprichting een bepaalde plaats passeren en dieren die nadat ze deze plaats hebben gepasseerd weer terug lopen. In zulk soort gevallen kan het voorkomen dat het dier dat terugloopt toch wordt geteld als een dier dat de vooraf bepaalde plaats in de doorlooprichting passeert. Andere 25 problemen die optreden zijn dat twee of meer dieren zo dicht tegen elkaar aan kunnen lopen dat deze worden gesignaleerd als zijnde een dier dat de doorlooprichting passeert. Ook wanneer gebruik wordt gemaakt van een videocamera met bekende signaalverwerkingsmiddelen om te bepalen 2 hoeveel dieren de vooraf bepaalde plaats in de doorlooprichting zijn gepasseerd doen zich vergelijkbare problemen voor.
De uitvinding beoogt een verbeterde werkwijze te verschaffen voor het detecteren, meer in het bijzonder voor het tellen van dieren die een vooraf 5 bepaalde plaats in de doorlooprichting passeren. De werkwijze volgens de uitvinding wordt gekenmerkt in dat de beeldlijnen van de achtereenvolgens verkregen beelden een van nul graden verschillende hoek insluiten met de doorlooprichting waarbij een veelvoud van de opgenomen beelden met behulp van de signaalverwerkingsmiddelen als volgt worden verwerkt: 10 a. bij een groep van tenminste twee achtereenvolgens verkregen beelden wordt binnen deze beelden tenminste een patroon gezocht dat in elk van deze beelden voorkomt en wordt tevens tenminste een verschil tussen de posities van een gevonden patroon binnen respectievelijk de tenminste twee achtereenvolgens verkregen beelden van de groep bepaald indien een 15 dergelijk patroon wordt gevonden en een verschil tussen de posities van het patroon binnen de achtereenvolgens verkregen beelden aanwezig is; b. in dien in stap a binnen tenminste twee beelden van de groep het verschil in de posities is bepaald wordt uit dit verschil een maat voor de snelheid van het betreffende patroon in de doorlooprichting bepaald indien 20 het patroon zich in de doorlooprichting voortbeweegt en wordt een maat voor de snelheid van het betreffende patroon tegen de doorlooprichting in bepaald indien het patroon zich tegen de doorlooprichting in voortbeweegt; c. indien het patroon zich in de doorlooprichting voortbeweegt wordt in een fictief beeld een aantal beeldlijnen uit één van de beelden van 25 de groep naast elkaar opgetekend waarbij het aantal beeldlijnen dat wordt opgetekend in het fictieve beeld een functie is van de bepaalde maat van de snelheid in de doorlooprichting, waarbij de beeldlijnen die worden opgetekend in het fictieve beeld op vooraf bepaalde wijze binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen afkomstig worden geselecteerd waarbij het aantal 30 beeldlijnen dat wordt opgetekend toeneemt wanneer de maat voor de snelheid in de doorlooprichting toeneemt en indien het patroon zich tegen de 3 doorlooprichting in voortbeweegt wordt uit het fictieve beeld een aantal als laatste naast elkaar opgetekende beeldlijnen verwijderd waarbij het aantal beeldlijnen dat wordt verwijderd een functie is van de maat van de snelheid tegen de doorlooprichting in waarbij het aantal beeldlijnen dat wordt 5 verwijderd toeneemt wanneer de maat voor de snelheid tegen de doorlooprichting in toeneemt; d. het fictieve beeld wordt verder opgebouwd door de stappen a,b en c achtereenvolgens herhaald uit te voeren voor opeenvolgend verkregen groepen waarbij de beeldlijnen die worden opgetekend in het 10 fictieve beeld telkens op dezelfde vooraf bepaalde wijze binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen afkomstig worden geselecteerd waarbij telkens voor twee achtereenvolgens verkregen groepen geldt dat een laatst opgenomen beeld van een laatst verkregen groep van twee opeenvolgende groepen later is verkregen dan een laatst opgenomen beeld van de eerder 15 verkregen groep van twee achtereenvolgens verkregen groepen e. in het fictieve beeld dat na het uitvoeren van stap d is verkregen worden de individuele dieren gedetecteerd en in het bijzonder wordt het aantal dieren geteld.
Doordat het fictieve beeld wordt opgebouwd op basis van 20 beeldlijnen die telkens op een zelfde wijze worden geselecteerd uit een opgenomen beeld en opgetekend in het fictieve beeld met inachtneming van telkens de momentane snelheid van het dier in het opgenomen beeld, geeft het fictieve beeld een bijzonder nauwkeurig beeld van elk van de dieren die de plaats in de vooraf bepaalde doorlooprichting zijn gepasseerd. Voorts is 25 het systeem ongevoelig voor dieren die stil staan of teruglopen.
Een groep kan bijvoorbeeld drie opeenvolgend verkregen beelden omvatten. De tenminste twee achtereenvolgens verkregen beelden waarvan het verschil in posities binnen deze beelden van het gevonden patroon wordt bepaald kunnen bijvoorbeeld een eerste en een derde beeld zijn binnen de 30 groep. Ook kunnen de tenminste twee achtereenvolgend verkregen beelden waarvan het verschil in posities binnen deze beelden van het gevonden 4 patroon wordt bepaald bijvoorbeeld een eerste en een tweede beeld zijn binnen de groep. Ook kan in geval dat een groep bijvoorbeeld drie opeenvolgend verkregen beelden omvat een eerste verschil in positie van het gevonden patroon binnen het eerste en tweede beeld worden bepaald, een 5 tweede verschil in posities van het gevonden patroon binnen het tweede en derde beeld worden bepaald waarna bijvoorbeeld beide verschillen worden opgeteld ter verkrijging van het verschil dat dan correspondeert met een totaal verschil dat optreedt in het tijdverloop tussen het eerste en tweede beeld. Ook kan het eerste verschil en het tweede verschil worden gemiddeld 10 ter verkrijging van het verschil dat dan correspondeert met een gemiddeld verschil dat optreedt in een gemiddeld tijdverloop tussen het eerste en tweede beeld enerzijds en tussen het tweede en derde beeld anderzijds. Bij voorkeur omvat een groep echter een eerste beeld en een tweede beeld die achtereenvolgens zijn verkregen waarbij binnen het eerste en tweede beeld 15 tenminste een patroon wordt gezocht dat in het eerste en tweede beeld voorkomt en wordt tevens een verschil bepaald tussen de positie van het gevonden patroon binnen het eerste beeld en de positie van het gevonden patroon in het tweede beeld.
In het bijzonder geldt dat in stap a binnen de tenminste twee beelden van de 20 groep tenminste een patroon wordt gezocht dat in elk van de beelden voorkomt en vervolgens binnen elk beeld van de groep een positie van het gevonden patroon wordt bepaald voor het bepalen van het verschil tussen de posities van het gevonden patroon binnen de tenminste twee achtereenvolgens verkregen beelden, waarbij alleen de posities van 25 patronen worden bepaald die met elkaar overeenkomen en die in verschillende beelden verschillende posities innemen. De aldus gevonden patronen zullen in de regel overeenstemmen met een dier dat de vooraf bepaalde plaats passeert. Om nog meer zekerheid te hebben dat de patronen die worden bepaald overeenstemmen met dieren geldt in het bijzonder dat 30 in stap a binnen de tenminste twee beelden van de groep tenminste een patroon wordt gezocht dat in elk van de beelden voorkomt en vervolgens 5 binnen elk beeld van de groep een positie van het gevonden patroon wordt bepaald voor het bepalen van het verschil tussen de posities van het gevonden patroon binnen de tenminste twee achtereenvolgens verkregen beelden, waarbij alleen naar patronen wordt gezocht die overeenkomen met 5 tenminste een vooraf bepaald patroon dat overeenkomst met een vooraf bepaald deel van het dier. De nauwkeurigheid van de werkwijze wordt hiermee nog verder verbeterd. Volgens een nadere uitwerking hiervan geldt dat in stap a. bij een groep van tenminste twee opeenvolgende beelden binnen elk beeld een positie van een vooraf bepaald deel van een dier 10 gezocht en zo mogelijk bepaald wordt; en dat in stap b., indien in stap a binnen tenminste twee beelden van de groep de positie van het vooraf bepaalde deel van het dier is bepaald, uit deze posities een maat voor de snelheid van het betreffende dier in de doorlooprichting bepaald wordt indien het dier zich in de doorlooprichting voortbeweegt en een maat voor de 15 snelheid van het betreffende dier tegen de doorlooprichting in bepaald wordt indien het dier zich tegen de doorlooprichting in voortbeweegt.
Volgens een alternatieve uitvoeringsvorm geldt dat in stap a. in een eerste beeld van de tenminste twee beelden van de groep op een vooraf bepaalde positie binnen het eerste beeld een eerste deelbeeld wordt bepaald 20 dat bestaat uit een deel van het eerste beeld waarbij vervolgens in een tweede beeld van de groep een tweede deelbeeld wordt gezocht dat een patroon omvat dat althans nagenoeg overeenkomt met het patroon van het eerste deelbeeld en waarbij vervolgens het verschil tussen de vooraf bepaalde positie van het eerste deelbeeld binnen het eerste beeld en de 25 positie van het tweede deelbeeld binnen het tweede beeld wordt bepaald ter verkrijging van het genoemde verschil in posities. Het blijkt dat dit een zeer betrouwbare methode is om het genoemde verschil in posities van het gevonden patroon in de beelden van de groep te bepalen.
In het bijzonder geldt dat in stap c een volgorde waarin de 30 beeldlijnen in het fictieve beeld worden opgetekend overeenkomt met een volgorde van deze beeldlijnen binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen 6 afkomstig zijn. Volgens een mogelijke nadere uitwerking hiervan geldt dat bij het uitvoeren van stap c de beeldlijnen die worden opgetekend in het fictieve beeld telkens worden geselecteerd binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen afkomstig zijn doordat de geselecteerde beeldlijnen een aantal 5 opeenvolgende beeldlijnen zijn waarvan een eerste beeldlijn telkens op een en dezelfde vooraf bepaalde positie binnen het beeld ligt waaruit deze afkomstig is en waarvan de overige lijnen binnen het beeld waaruit deze afkomstig zijn in de doorlooprichting op afstand ten opzichte van de eerste beeldlijn liggen. Op deze wijze wordt een fictief beeld opgebouwd waarin 10 dieren die een vooraf bepaalde plaats hebben gepasseerd in een rij met een volgorde waarin ze deze vooraf bepaalde plaats zijn gepasseerd, staan afgebeeld. Het fictieve beeld toont dan bijvoorbeeld een rij koeien die kop aan staart staan waarbij het bijzonder is dat de beeldlijnen van het fictieve beeld allemaal op de vooraf bepaalde plaats zijn verkregen. Meer in het 15 bijzonder geldt hierbij dat de lijnen die in stap c worden opgetekend in het fictieve beeld in het beeld waaruit deze afkomstig zijn, naburige lijnen zijn en waarbij deze lijnen in het fictieve beeld ook naburige lijnen zijn waarbij een volgorde van de in het fictieve beeld opgetekende lijnen dezelfde is als de volgorde van deze lijnen in het beeld waaruit deze afkomstig zijn.
20 Doordat de beeldlijnen naburige beeldlijnen zijn en bijvoorbeeld niet alleen worden gevormd door de even of oneven nummers van opeenvolgend genummerde beeldlijnen wordt een zeer goede afbeelding van de dieren verkregen.
Meer in het bijzonder geldt hierbij dat in stap d het fictieve beeld 25 verder wordt opgebouwd door de stappen a,b en c achtereenvolgens herhaald uit te voeren voor opeenvolgend verkregen groepen waarbij de beeldlijnen die worden opgetekend telkens zo worden geselecteerd binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen afkomstig zijn dat de geselecteerde beeldlijnen een aantal opeenvolgende beeldlijnen zijn waarvan een eerste 30 beeldlijn telkens op een en dezelfde vooraf bepaalde positie binnen het beeld ligt waaruit deze afkomstig is en waarvan de overige lijnen binnen het beeld 7 waaruit deze afkomstig zijn in de doorlooprichting op afstand van de eerste beeldlijn liggen. Dit heeft weer als voordeel dat het fictieve beeld wordt opgebouwd op basis van beeldlijnen die telkens op ongeveer een zelfde positie binnen het opgenomen beeld worden verkregen omdat de eerste 5 beeldlijnen telkens op een zelfde positie in opgenomen beelden worden verkregen. Dit betekent dat het fictieve beeld wordt opgebouwd op basis van beeldlijnen die telkens betrekking hebben op ongeveer een zelfde positie binnen de vooraf bepaalde plaats wanneer een camera althans nagenoeg stil staat opgesteld. Elk van de hiervoor geschetste uitvoeringsvoorbeelden 10 hebben als voordeel dat in het fictieve beeld de dieren gemakkelijk kunnen worden gedetecteerd en daarmee eveneens op eenvoudige wijze kunnen worden geteld.
Volgens een alternatieve nadere uitwerking van de uitvinding geldt dat in stap c indien het patroon zich in de doorlooprichting voortbeweegt in 15 het fictieve beeld een aantal maal één beeldlijn uit één van de beelden uit de groep achtereenvolgens naast elkaar worden opgetekend waarbij de beeldlijn die een aantal maal wordt opgetekend in het fictieve beeld een beeldlijn is met een vooraf bepaalde positie binnen het beeld waaruit de beeldlijn afkomstig is. Doordat bij deze variant het fictieve beeld wordt 20 opgebouwd op basis van beeldlijnen die afkomstig zijn uit telkens een exact zelfde positie binnen de opgenomen beelden, en dus het fictieve beeld wordt opgebouwd uit beeldlijnen die telkens betrekking hebben op exact een zelfde positie binnen de vooraf bepaalde plaats wanneer de camera stil staat, geeft het fictieve beeld een bijzonder nauwkeurig beeld van elk van de dieren die 25 de plaats in de vooraf bepaalde doorlooprichting zijn gepasseerd.
Volgens een praktische uitvoeringsvorm geldt dat de beeldlijnen van de achtereenvolgens verkregen beelden zich althans nagenoeg dwars op de doorlooprichting uitstrekken, meer in het bijzonder dat deze beeldlijnen althans nagenoeg loodrecht zijn gericht op de doorlooprichting.
30 In het bijzonder geldt dat de beeldlijnen althans nagenoeg horizontaal zijn gericht.
8
In het bijzonder geldt dat iedere groep bestaat uit twee achtereenvolgens verkregen beelden waarbij in stap c telkens de vooraf bepaalde beeldlijn uit het eerst opgenomen beeld uit een groep wordt opgetekend in het fictieve beeld. Terwijl per groep slechts twee beelden 5 hoeven te worden geanalyseerd, kan de werkwijze relatief eenvoudig worden uitgevoerd. In het bijzonder geldt hierbij dat de vooraf bepaalde beeldlijn een beeldlijn is die ongeveer in het midden ligt van het beeld waaruit deze afkomstig is.
Volgens een praktische uitvoeringsvorm geldt dat telkens voor 10 twee opeenvolgende groepen geldt dat een laatst beeld van een eerst verkregen groep van de twee opeenvolgende groepen gelijk is aan een eerste verkregen beeld van de daarop volgende groep van de twee opeenvolgende groepen. Op deze wijze wordt optimaal gebruik gemaakt van de opgenomen beelden. Immers elk beeld dat een dier omvat, vormt een keer een beeld van 15 een groep die wordt gebruikt voor het verkrijgen van een beeldlijn die wordt opgetekend in het fictieve deel.
In stap e. geeft het fictieve beeld een beeld van elk van de dieren die de vooraf bepaalde plaats in de doorlooprichting zijn gepasseerd. Deze dieren kunnen op op zich bekende wijze worden geteld met behulp van de 20 beeldbewerkingsmiddelen. Het is ook mogelijk dat aan de hand van de lengte van het fictieve beeld het aantal dieren wordt bepaald of geschat. Immers, de lengte van het beeld geeft al een aardige maat voor het aantal dieren dat de vooraf bepaalde plaats is gepasseerd, omdat de dieren in een rij kop aan staart worden afgebeeld en omdat ieder dier ongeveer een zelfde 25 lengte heeft.
Voorts geldt in het bijzonder dat in stap e. de voorgrond wordt gescheiden van de achtergrond. Een basis beeld zonder dier kan van het beeld worden afgetrokken of alles wat in de beelden stabiel is kan uit de beelden worden weggelaten. In het dan resulterende beeld kunnen de dieren 30 gemakkelijk op op zich bekende wijze worden geteld.
9
In het bijzonder geldt dat in stap e. voorafgaand aan het tellen van de dieren in het fictieve beeld van elke lijn van het fictieve beeld een lijn wordt afgetrokken die correspondeert met een lijn die wordt verkregen uit een beeld wanneer in het beeld geen dier aanwezig is en welke lijn binnen 5 het beeld waaruit het is verkregen de vooraf bepaalde positie heeft. Op deze wijze is het fictieve beeld onafhankelijk van het beeld van de achtergrond van de vooraf bepaalde plaats. Het beeld wordt dan. althans in hoofdzaak, slechts bepaald door de dieren die de vooraf bepaalde plaats passeren. Hierna kunnen de dieren op op zich bekende wijze in het fictieve beeld 10 worden geteld. Het is eveneens nog mogelijk dat alvorens wordt geteld, de beelden van de dieren en het fictieve beeld worden voorzien van een uniforme kleur. In het bijzonder geldt dat voor het tellen van de dieren in het fictieve beeld het aantal pensen van de dieren in het fictieve beeld wordt geteld.
15 De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin toont:
Fig. la een bovenaanzicht van een vooraf bepaalde plaats die de dieren in een doorlooprichting P kunnen passeren;
Fig. lb een zijaanzicht van de vooraf bepaalde plaats volgens fig.
20 la waarbij bovendien een systeem voor het uitvoeren van de werkwijze is getoond;
Fig. 2a een eerste beeld van een groep van tenminste twee opeenvolgende beelden;
Fig. 2b een tweede beeld dat is verkregen na het beeld volgens fig.
25 2a van de groep van beelden volgens fig. 2a;
Fig. 3a een eerste uitvoeringsvorm van een fictief beeld dat wordt verkregen voor een werkwijze volgens de uitvinding;
Fig. 3b een tweede uitvoeringsvorm van een fictief beeld dat wordt verkregen door een werkwijze volgens de uitvinding; 30 Fig. 4 een derde uitvoeringsvorm van een fictief beeld dat wordt verkregen volgens een werkwijze van de uitvinding; 10
Fig. 5 een vierde uitvoeringsvorm van een fictief beeld dat wordt verkregen volgens een werkwijze volgens de uitvinding;
Fig. 6 het beeld van een pens van dier; en
Fig. 7 het beeld van figuur 5 met daaraan toegevoegd een 5 amplitude van correlatiefactoren die op basis van het beeld van fig. 6 is verkregen.
In figuur la en figuur lb is met referentienummer 1 een doorlooppad voor dieren aangeduid. Het doorlooppad is voorzien van twee tegenover elkaar gelegen hekken 2 en 4 die het doorlooppad begrenzen. De 10 hekken strekken zich parallel uit aan een doorlooprichting P voor de dieren. In het doorlooppad is een vooraf bepaalde plaats 6 gearceerd weergegeven. Het is de bedoeling dat dieren worden geteld die de vooraf bepaalde plaats 6 in de doorlooprichting P passeren.
Voor het uitvoeren van een werkwijze volgens de uitvinding is in 15 dit voorbeeld voorzien in een systeem 8 dat een camera 10 en signaalverwerkingsmiddelen 12 omvat. De camera 10 is dusdanig opgesteld dat deze achtereenvolgens beelden kan maken vanaf een positie boven de vooraf bepaalde plaats 6 in de verticale richting naar beneden. De camera 10 kan bestaan uit een op zich bekende videocamera. Deze op zich bekende 20 videocamera genereert beeld representerende signalen die via een verbinding 14 aan de signaalverwerkingsmiddelen 12 worden toegevoerd. In dit voorbeeld is de videocamera dusdanig opgesteld dat deze beelden opneemt van de vooraf bepaalde plaats 6. Hierbij zijn deze beelden elk voorzien van beeldlijnen die zich dwars, in dit voorbeeld loodrecht, op de 25 doorlooprichting P uitstrekken. In het voorbeeld lopen deze beeldlijnen bovendien evenwijdig aan een vloer 16 van het doorlooppad. De beeldlijnen zijn dus althans nagenoeg horizontaal gericht. In figuur la is één van de beeldlijnen van het opgenomen beeld met referentienummer 18 aangeduid. In dit voorbeeld geldt dat een beeld samenvalt met de vooraf bepaalde 30 plaats 6.
11
Wanneer de dieren in de richting van de pijl P de vooraf bepaalde plaats passeren is de videocamera 10 ingeschakeld. De videocamera neemt op op zich bekende wijze achtereenvolgens beelden op van de plaats 6. Dit kan bijvoorbeeld met een beeldherhalingsfrequentie van 25 beelden per 5 seconde. Elk beeld is bijvoorbeeld voorzien van vijfhonderd beeldlijnen waarvan één beeldlijn met referentienummer 18 is weergegeven in de tekening. Een veelvoud van de aldus opgenomen beelden worden met behulp van de signaalverwerkingsmiddelen 12 als volgt verwerkt. De beelden die aan de signaalverwerkingseenheid 12 worden toegevoerd, 10 worden ingedeeld in groepen. Een groep van beelden omvat tenminste twee opeenvolgend verkregen beelden. In dit voorbeeld bevat een groep twee opeenvolgende beelden. Een voorbeeld wordt gegeven in figuur 2a en figuur 2b. Figuur 2a en figuur 2b tonen twee beelden 19.1 resp. 19.2 die opeenvolgend zijn genomen en die tot één groep behoren. In elk beeld van de 15 bepaalde plaats is een dier 20 herkenbaar dat zich in de richting van de pijl P verplaatst. In figuur 2a is voor de duidelijkheid de richting van de pijl P nogmaals weergegeven. Hieruit blijkt dat in figuur 2a en figuur 2b de richting van het beeld 90 graden is gedraaid ten opzichte van het beeld dat is opgenomen in figuur la. Voor de duidelijkheid zijn schematisch in figuur 20 2a de hekken 2 en 4 weergegeven. Het zoeken van tenminste een patroon dat in elk van de beelden van de betreffende groep voorkomt kan op verschillende manieren worden uitgevoerd. Zo is het mogelijk dat alleen de posities van patronen worden bepaald die met elkaar overeenkomen en die in verschillende beelden verschillende posities innemen. In figuur 2a en in 25 figuur 2b is in elk beeld een zelfde patroon zichtbaar dat zich in de betreffende beelden echter op verschillende posities bevindt. Dit patroon kan dan worden geselecteerd. Er worden dan alleen de posities van patronen bepaald die met elkaar overeenkomen en die in verschillende beelden verschillende posities innemen. De posities van de patronen komen 30 in dit voorbeeld dan inderdaad overeen met de posities van een dier. Als 12 positie van een patroon kan bijvoorbeeld een zwaartepunt van het patroon worden bepaald. Er zijn echter eveneens andere mogelijkheden denkbaar.
Zo is het mogelijk dat in het eerste beeld 19.1 van de groep op een vooraf bepaalde positie binnen het eerste beeld een eerste deelbeeld 21.1 5 wordt bepaald dat bestaat uit een deel van het eerste beeld (zie figuur 2a.) Hierbij zijn ook de afmetingen (l*b) van het eerste deelbeeld vooraf bepaald en in het bijzonder veel kleiner dan de afmetingen (L*B) van het eerste beeld. Zo kan de oppervlakte van het vooraf bepaalde deelbeeld 21.1 bijvoorbeeld een factor 4, 9, 16, 25 en dergelijke kleiner zijn dan de 10 oppervlakte van het eerste beeld 19.1. Vervolgens wordt in het tweede beeld 19.2 van de groep een tweede deelbeeld 21.2 gezocht dat een patroon omvat dat althans nagenoeg overeenkomt met het patroon van het eerste deelbeeld 21.1. Hierbij zijn de afmetingen (l*b) van het tweede deelbeeld bij voorkeur gelijk aan de afmetingen van het eerste deelbeeld. Het zoeken van het 15 tweede deelbeeld 21.2 binnen het tweede beeld 19.2 kan op op zich bekende wijze met behulp van de signaalverwerkingsmiddelen worden uitgevoerd. Hierbij kan een patroon worden gekarakteriseerd door de plaats van de pixels van het patroon ten opzichte van elkaar en eventueel ook door de kleur en/of intensiteit van de pixels. De positie van het tweede deelbeeld 20 binnen het tweede beeld wordt bepaald. Het verschil tussen de positie van het tweede deelbeeld binnen het tweede beeld en de vooraf bepaalde positie binnen het eerste beeld is een maat voor de verplaatsing en daarmee een maat voor de snelheid van het dier. Onder positie van een deelbeeld binnen een beeld kan worden verstaan de positie van een zwaartepunt van het 25 deelbeeld binnen het beeld. In dit voorbeeld geldt dat de vooraf bepaalde positie van het eerste deelbeeld ongeveer in het midden ligt van het eerste beeld.
Het is meer in het bijzonder mogelijk dat alleen naar patronen wordt gezocht die overeenkomen met tenminste een vooraf bepaald patroon 30 dat overeenkomt met een vooraf bepaald deel van het dier, zoals een kop, nek en/of pens van het dier. De signaalverwerkingsmiddelen kunnen 13 bijvoorbeeld dusdanig zijn ingericht dat deze in een beeld een patroon herkennen dat overeenkomt met een pens of nek van een dier. Zijn bijvoorbeeld in figuur 2a maar ook in figuur 2b patronen herkend die overeenkomen, dan kunnen deze patronen weer worden gebruikt voor de 5 bepaling van de plaats van het dier. De posities van een dier binnen het beeld worden dan gekarakteriseerd door de positie van een bepaald patroon.
Meer in het bijzonder kan in de beelden van figuur 2a en in figuur 2b binnen elk beeld een positie van een vooraf bepaald deel van een dier worden gezocht en zo mogelijk bepaald. Omdat de positie van het patroon 10 overeenkomt met de positie van het dier zal hierna ook wel over de positie van het dier worden gesproken. Het bepalen van de positie van het dier 20 in het beeld van figuur 2a en in het beeld van figuur 2b kan op op zich bekende wijze met behulp van beeldherkenningsmiddelen worden uitgevoerd.
15 In figuur 2a is een gemiddelde positie van het dier c.q. patroon middels een rechthoek 24 aangeduid. In figuur 2b is een positie van het dier 20 c.q. patroon eveneens met behulp van een rechthoek 26 aangeduid. Er geldt dat volgens de uitvinding een patroon kan worden gekarakteriseerd door de plaatsen van de pixels van het patroon ten opzichte van elkaar en 20 eventueel ook door de kleur en/of intensiteit van de pixels.
Op basis van het verschil in posities van het dier binnen de beelden van een groep (het verschil tussen de positie van deelbeeld 21.1 binnen het beeld 19,1 en de positie van deelbeeld 21.2 binnen het beeld 19.2 of het verschil tussen de positie van de rechthoek 24 binnen beeld 19.1 en de 25 positie van rechthoek 26 binnen beeld 19.2 etc.) kan wanneer ook het tijdsverloop tussen de opname van het beeld 19.1 en het beeld 19.2 bekend is de snelheid van het dier in de doorlooprichting worden bepaald. De snelheid kan bijvoorbeeld worden uitgedrukt in een maat zoals een aantal decimeters per seconde. In dit voorbeeld wordt de snelheid van het dier in de 30 doorlooprichting P bepaald dan wel de snelheid van het dier in een aan de doorlooprichting P tegenover gestelde richting Q bepaald. Ook wordt 14 bepaald in welke richting het dier zich voortbeweegt, dat wil zeggen in de richting P of de richting Q.
Indien de maat voor de snelheid aangeeft dat het dier zich in een doorlooprichting P voortbeweegt wordt in een fictief beeld 28 een aantal 5 keren een zelfde beeldlijn 30 van één van de beelden, uit de groep van twee beelden achtereenvolgens naast elkaar geprint. In dit voorbeeld gaat het om een vooraf bepaalde beeldlijn 30 uit het beeld 19.1 van figuur 2a. De betreffende beeldlijn 30 heeft binnen het beeld 19.1 een vooraf bepaalde positie. In dit voorbeeld is dit ongeveer het midden van het beeld 19.1 in de 10 betreffende doorlooprichting P. Het aantal keren dat deze zelfde beeldlijn 30 wordt opgetekend is een functie van de bepaalde maat voor de snelheid, waarbij geldt dat het aantal keren dat dezelfde lijn wordt opgetekend toeneemt wanneer de maat voor de snelheid toeneemt. Indien de maat voor de snelheid bijvoorbeeld één is, wordt de lijn 30 slechts eenmaal opgetekend 15 in het fictieve beeld 28, echter wanneer de maat voor de snelheid twee is, wordt de betreffende lijn 30 tweemaal naast elkaar opgetekend in het fictieve beeld. In het voorbeeld van figuur 3a is de lijn 30 driemaal opgetekend omdat de maat voor de snelheid drie is. Eén van de drie lijnen 30 is met referentienummer 30 aangeduid. Het optekenen van de lijnen in 20 het fictieve beeld van figuur 3 is in de tijd gezien van links naar rechts. Van links naar rechts gezien bestaan de eerste drie lijnen dus uit de beeldlijn 30 uit het beeld 19.1 van figuur 2a. In het voorbeeld geldt verder dat een volgende groep van beelden die wordt geanalyseerd bestaat uit de beelden 19.2 en 19.3. Geheel analoog zoals beschreven voor de beelden 19.1 en 19.2 25 wordt voor de volgende groep van beelden, dat wil zeggen de beelden 19.2 en 19.3, de posities van het vooraf bepaalde deel van het dier binnen de beelden 19.2 en 19.3 bepaald waarbij uit deze posities een maat voor de snelheid van het betreffende dier in de doorlooprichting wordt bepaald wanneer het dier zich in de doorlooprichting voortbeweegt en er wordt een maat voor de 30 snelheid van het betreffende dier tegen de doorlooprichting in bepaald indien het dier zich tegen de doorlooprichting in beweegt. Verder geldt 15 wederom dat indien de maat voor de snelheid aangeeft dat het dier zich in de doorlooprichting voortbeweegt, in het fictieve beeld van figuur 3a vervolgens een aantal keren een zelfde beeldlijn 30 van één van de beelden uit de volgende groep, achtereenvolgens naast elkaar worden opgetekend.
5 Ook in dit voorbeeld gaat het hier om een beeldlijn die telkens afkomstig is uit het eerste beeld van een groep. De beeldlijn is wederom de beeldlijn die ongeveer in het midden van het beeld ligt van waaruit de beeldlijn verkregen wordt gezien in de doorlooprichting P. Tevens geldt dat het aantal keren dat deze beeldlijn wordt opgetekend een functie is van de 10 bepaalde maat voor de snelheid behorende bij de betreffende groep. Ook hier geldt dat het aantal keren dat dezelfde beeldlijn wordt op getekend toeneemt wanneer de maat voor de snelheid toeneemt. Dit wordt herhaald uitgevoerd voor opeenvolgend groepen van beelden 19.2 en 19.3,19.3 en 19.4, 19.4 en 19.5 etc. Indien echter geldt voor een groep, bijvoorbeeld voor de groep van 15 beelden die bestaat uit de beelden 19.2 en 19.3, dat het dier zich tegen de doorlooprichting in voortbeweegt, wordt uit het fictieve beeld een aantal als laatste naast elkaar opgetekende lijnen verwijderd. Het aantal lijnen dat wordt verwijderd is een functie van de bepaalde maat voor de snelheid tegen de doorlooprichting in. Hierbij geldt bovendien dat het aantal lijnen dat 20 wordt verwijderd toeneemt wanneer de maat voor de snelheid tegen de doorlooprichting in toeneemt. Indien bijvoorbeeld zou blijken dat de maat voor de snelheid één is voor de groep van beelden die bestaat uit de beelden 19.2 en 19.3, waarbij bovendien deze snelheid is gericht tegen de doorlooprichting in, wordt een laatste opgetekende lijn van figuur 3a 25 geschrapt. Indien de maat één is, zou dit bijvoorbeeld betekenen dat omdat de laatst opgetekende lijnen de drie beeldlijnen 30 uit het beeld 19.1 van figuur 2a zijn de laatste lijn hiervan wordt geschrapt. Zou de maat voor de snelheid, die voor de groep van beelden 19.2 en 19.3 wordt bepaald twee zijn, dan zouden de twee laatst opgetekende lijnen uit het fictieve beeld 28 30 worden geschrapt. Dit zouden dan de laatste twee opgetekende beeldlijnen 30 zijn die uit het beeld 19.1 van figuur 2a stammen.
16
Zoals hiervoor besproken wordt het fictieve beeld uitgebreid of weer ingekort door telkens de betreffende stappen herhaald uit te voeren voor de opeenvolgend verkregen groepen 19.1 en 19.2, 19.2 en 19.3, 19.3 en 19.4, etc.. Hiermee hebben de beeldlijnen die worden opgetekend in het fictieve 5 beeld telkens eenzelfde vooraf bepaalde positie binnen de opgenomen beelden van waaruit deze beeldlijnen afkomstig zijn. In dit voorbeeld betreft het telkens de beeldlijn 30 die in het midden ligt van het betreffende beeld gezien in de doorlooprichting P. Verder geldt dat telkens voor twee achtereenvolgende verkregen groepen geldt dat een laatst opgenomen beeld 10 van een laatst verkregen groep van twee opeenvolgende groepen later is verkregen dan een laatst op genomen beeld van de eerder verkregen groep van twee achtereenvolgens verkregen groepen.
In dit voorbeeld geldt zoals gezegd dat iedere groep bestaat uit twee achtereenvolgens verkregen beelden waarbij, indien een beeld uit een 15 groep wordt opgetekend in het fictieve beeld van figuur 3a, dit telkens een beeldlijn is uit het eerste opgenomen beeld uit een groep van beelden. Voorts geldt in het voorbeeld dat telkens voor twee opeenvolgende verkregen groepen geldt dat een laatste beeld van een eerst verkregen groep gelijk is aan een eerst verkregen beeld van de daaropvolgende groep. Anders gezegd, 20 een eerste groep bestaat bijvoorbeeld uit de beelden 19.1 en 19.2, een tweede groep van beelden bestaat uit de beelden 19.2 en 19.3, een derde groep van beelden bestaat uit de beelden 19.3 en 19.4 etc. Andere indelingen van groepen zijn echter ook mogelijk.
Aan de hand van het fictieve beeld van figuur 3a, kan al een aan de 25 hand van de lengte van het totale beeld in de richting P een schatting worden gemaakt van het aantal dieren dat de vooraf bepaalde plaats heeft gepasseerd. Hierbij is uitgangspunt dat ieder dier ongeveer een zelfde lengte heeft. De wijze waarop het fictieve beeld is gegenereerd zorgt er bovendien voor dat kop en staart van de dieren op elkaar aansluiten.
30 Het is echter eveneens mogelijk dat met behulp van beeldherkenning in het fictieve beeld het aantal dieren dat zichtbaar is te 17 detecteren en daarna eventueel te tellen. Dit kan al gebeuren aan de hand van de informatie zoals getoond in figuur 3a. Het is echter eveneens nog denkbaar dat van iedere lijn van het fictieve beeld van figuur 3a een lijn wordt afgetrokken die correspondeert met de vooraf bepaalde lijn 30 die 5 wordt opgetekend binnen een beeld wanneer geen dier in het beeld aanwezig is. Een dergelijke lijn zou voor een willekeurig beeld telkens dezelfde lijn moeten geven. Op deze wijze wordt de achtergrond van een beeld waarin zich een dier bevindt, als het ware weg gefilterd. Het resultaat hiervan is zichtbaar in figuur 4. Aan de hand van het beeld van figuur 4 kan 10 op op zich bekende wijze op een meer nauwkeurige wijze het aantal dieren worden geteld. Het is echter eveneens nog mogelijk dat aan de hand van figuur 4 het beeld volgens figuur 5 wordt verkregen. Dit wordt gedaan door de lichamen van de getoonde dieren te vullen met een bijvoorbeeld, uniforme kleur.
15 Nu zijn de koppen van dieren in het algemeen moeilijk detecteerbaar. Dit mede doordat ze boven of onder een andere koe kunnen liggen. Door de koppen te negeren en alleen maar de pensen van de koeien te tellen, kan dit probleem gemakkelijk worden omzeild. Figuur 6 toont een voorbeeld van de pens van een koe. Het tellen van de pensen kan 20 bijvoorbeeld als volgt worden uitgevoerd. Door figuur 6 met figuur 5 te gaan correleren, worden de locaties van de pensen van het dier in het fictieve beeld gevonden. De correlatiefactoren C zijn in figuur 7 getoond als functie van een positie in het fictieve beeld in de richting van de pijl P van het fictieve beeld. Deze correlatie bevat in feite de functie van de kans op een 25 pens. Hoe hoger de correlatiefactor, des te groter de kans op een pens. Het aantal dieren kan nu worden geteld door het tellen van het aantal toppen die zichtbaar worden in de lijn die de grootte van de correlatiefactor C in afhankelijkheid van de positie X in het fictieve beeld 28 geeft. Voor het detecteren van de dieren, meer in het bijzonder het tellen, kunnen ook in 30 het fictieve beeld herhaalde patronen worden geteld die dan een relatie hebben met het aantal objecten.
18
Het verkrijgen van het fictieve beeld waarvan een voorbeeld is getoond in figuur 3a kan eveneens op andere wijze worden uitgevoerd. Uitgangspunt is hiervoor dat in figuur 2a en in figuur 2b een gemiddelde positie van het dier c.q. patroon of verschil in posities wordt bepaald op een 5 van de wijzen zoals hiervoor is besproken. Tevens wordt dan de snelheid van het patroon c.q. het dier in de doorlooprichting P bepaald dan wel de snelheid van het patroon c.q. het dier in een aan de doorlooprichting P tegenovergestelde richting Q bepaald zoals hiervoor besproken. Ook wordt bepaald in welke richting het patroon c.q. het dier zich voortbeweegt, dat wil 10 zeggen in de richting P of in de richting Q. Indien de maat voor de snelheid aangeeft dat het dier zich in een doorlooprichting P voortbeweegt, wordt in een alternatief fictief beeld 28 volgens figuur 3b een aantal opeenvolgende beeldlijnen 30, 31, 32,...30+i uit het beeld 19.1 opgetekend waarvan een eerste beeldlijn 30 telkens op een en dezelfde vooraf bepaalde plaats binnen 15 het beeld ligt waaruit deze afkomstig is en waarvan de overige beeldlijnen 31,32,33,.,.30+i binnen het beeld ligt waaruit deze afkomstig zijn en in de doorlooprichting P op afstand liggen ten opzichte van de eerste beeldlijn 30. Het aantal beeldlijnen I dat wordt opgetekend is afhankelijk van de maat van de snelheid, In dit voorbeeld gaat het om de beeldlijnen 30-35 uit het 20 beeld 19.1 van figuur 2a. In het voorbeeld gaat het om de vooraf bepaalde beeldlijn 30 uit het beeld 19.1 van figuur 2a. Deze beeldlijn 30 heeft binnen het beeld 19.a een vooraf bepaalde positie. In dit voorbeeld is dit ongeveer het midden van het beeld 19.1 in de betreffende doorlooprichting P, Het aantal beeldlijnen 30-30+i dat wordt opgetekend is een functie van de 25 bepaalde maat van de snelheid, waarbij geldt dat het aantal beeldlijnen I dat wordt opgetekend toeneemt wanneer de maat voor de snelheid toeneemt. Indien de maat voor de snelheid bijvoorbeeld één is, wordt slechts de beeldlijn 30 opgetekend in het fictieve beeld 28. Wanneer echter bijvoorbeeld de maat voor de snelheid twee is, worden de beeldlijnen 30 en 30 31 naast elkaar opgetekend in het fictieve beeld. In het voorbeeld van figuur 3b zijn vier lijnen 30-34 opgetekend uit het beeld 19.1 omdat de maat van de 19 snelheid behorend bij het beeld 19.1 in dit voorbeeld vijf is. Het optekenen van de lijnen in het fictieve beeld van figuur 3b is in de tijd gezien wederom van links naar rechts. Van links naar rechts gezien bestaan de eerste vijf lijnen dus uit de beeldlijnen 30-34 uit het beeld 19.1 van figuur 2a. In dit 5 voorbeeld geldt verder dat een volgende groep van beelden die wordt geanalyseerd, bestaat uit de beelden 19.2 en 19.3. Geheel analoog zoals beschreven voor de beelden 19.1 en 19.2 wordt voor de volgende groep van beelden, dat wil zeggen de beelden 19.2 en 19.3, de posities van het dier c.q. het patroon binnen de beelden 19.2 en 19.3 bepaald waarbij uit deze posities 10 een maat voor de snelheid van het betreffende dier c.q. het patroon in de doorlooprichting wordt bepaald wanneer het dier c.q. het patroon zich in de doorlooprichting voortbeweegt en er wordt een maat voor de snelheid van het betreffende dier c.q. patroon tegen de doorlooprichting in bepaald indien het dier c.q. het patroon zich tegen de doorlooprichting in beweegt. Verder 15 geldt wederom dat indien de maat van de snelheid aangeeft dat het dier c.q. het patroon zich in een doorlooprichting voortbeweegt, in het fictieve beeld van figuur 3b vervolgens een aantal beeldlijnen 30-30Ï van één van de beelden uit de volgende groep achtereenvolgens naast elkaar worden opgetekend. Ook in dit voorbeeld gaat het hier om beeldlijnen die telkens 20 afkomstig zijn uit het eerste beeld van een groep. De vooraf bepaalde beeldlijn is wederom de beeldlijn die ongeveer in het midden ligt van het beeld van waaruit de beeldlijn verkregen wordt gezien in de doorlooprichting P. Tevens geldt dat het aantal opeenvolgende beeldlijnen die worden opgetekend een functie is van de bepaalde maat van de snelheid 25 behorende bij de betreffende groep. Ook hier geldt dat het aantal keren dat het aantal beeldlijnen dat wordt opgetekend toeneemt wanneer de maat voor de snelheid toeneemt. Dit wordt herhaald uitgevoerd voor opeenvolgende groepen van beelden 19.2 en 19.3,19.3 en 19.4, 19.4 en 19.5, etc. Bijvoorbeeld wordt voor de groep met beelden 19.2 en 19.3 bepaald dat 30 de maat voor de snelheid van het dier zes is. Dit heeft thans tot gevolg dat de beeldlijnen 30-35 van het beeld 19.2 dat behoort tot de groep van beelden 20 19.2 en 19.3 worden opgetekend in het fictieve beeld van figuur 3b. In het voorbeeld geldt dat de bjnen die worden opgetekend in het fictieve beeld in het beeld waaruit deze afkomstig zijn naburige lijnen zijn en waarbij deze lijnen in het fictieve beeld ook naburige bjnen zijn waarbij een volgorde van 5 de in het fictieve beeld opgetekende lijnen dezelfde is als de volgorde van deze lijnen in het beeld 19.i waaruit deze afkomstig zijn. Vervolgens worden genoemde stappen herhaald uitgevoerd voor opeenvolgende groepen waarbij de beeldlijnen die worden opgetekend telkens worden geselecteerd binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen afkomstig zijn waarbij de geselecteerde 10 beeldlijnen een aantal opeenvolgende beeldlijnen zijn waarvan een eerste beeldlijn 30 telkens op een en dezelfde vooraf bepaalde positie binnen het beeld ligt waaruit deze afkomstig is en waarvan de overige lijnen binnen het beeld waaruit deze afkomstig zijn in de doorlooprichting op afstand van de eerste beeldlijn 30 ligt. Voorts geldt in dit voorbeeld dat de lijnen die worden 15 opgetekend in het fictieve beeld en uit een bepaalde groep afkomstig zijn, dusdanig worden opgetekend dat een van deze lijnen naast een lijn ligt die als laatste daarvoor is opgetekend en uit een ander beeld afkomstig is. In dit voorbeeld is de lijn 30 van beeld 19.2 bijvoorbeeld opgetekend naast de lijn 35 uit het heeld 19.1. Dit zelfde zal dus gelden voor lijnen die uit andere 20 beelden worden opgetekend in het fictieve heeld volgens figuur 3b.
Indien echter geldt voor een groep, bijvoorbeeld voor de groep van beelden die bestaat uit de beelden 19.3 en 19.4, dat het heeld zich tegen de doorlooprichting in voortbeweegt, wordt uit het fictieve heeld een aantal als laatste naast elkaar opgetekende lijnen verwijderd. Een en ander is geheel 25 analoog zoals besproken aan de hand van het voorbeeld volgens figuur 3a. Ook hier geldt dat het aantal lijnen dat wordt verwijderd een functie is van de bepaalde maat voor de snelheid tegen de doorlooprichting in. Hierbij geldt bovendien dat het aantal lijnen dat wordt verwijderd toeneemt wanneer de maat voor de snelheid tegen de doorlooprichting in toeneemt.
30 Indien bijvoorbeeld zou blijken dat de maat voor de snelheid één is voor de groep van beelden die bestaat uit de beelden 19.3 en 19.4 waarbij bovendien 21 deze snelheid is gericht tegen de doorlooprichting in, wordt de laatst opgetekende lijn van figuur 3b geschrapt. In dit voorbeeld zou het gaan om de lijn 35 die afkomstig is uit het beeld 19.2. Zou de maat voor de snelheid die voor de groep 19.2 en 19.3 wordt bepaald, twee zijn en tegen de 5 doorlooprichting in dan zouden de twee laatst opgetekende lijnen uit het fictieve beeld 28 worden geschrapt. Dit zouden in dit voorbeeld dan de lijnen 34 en 35 zijn die uit het beeld 19.2 afkomstig zijn. Zoals hiervoor besproken wordt het fictieve beeld uitgebreid of weer ingekort door telkens de betreffende stappen herhaald uit te voeren voor opeenvolgend verkregen 10 groepen 19.1 en 19.2, 19.2 en 19.3, 19.3 en 19.4, etc. De verdere verwerking van het fictieve beeld volgens figuur 3b kan geheel analoog worden uitgevoerd zoals hiervoor besproken voor de verdere verwerking van het fictieve beeld volgens figuur 3a. In het voorbeeld van figuur 3b betreffen het aantal lijnen die uit een beeld worden opgetekend in het fictieve beeld, 15 naburige lijnen. Noodzakelijk is dit echter niet. Het zou bijvoorbeeld ook mogelijk zijn dat telkens alleen even lijnen worden opgetekend. Is bijvoorbeeld de maat voor de snelheid i dan zouden de lijnen 30,32,34,...30.2i kunnen worden opgetekend uit het betreffende beeld van een groep waarvoor geldt dat de maat voor de snelheid gelijk is aan i.
20 Dergelijke varianten worden geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de uitvoeringsvormen van de fictieve beelden volgens de figuren 4 en 5 op een zelfde wijze kunnen worden verkregen op basis van figuur 3b als aan de hand van figuur 3a is besproken. Dit geldt eveneens voor de varianten die volgens figuur 6 en 7 25 zijn besproken op basis van figuur 3a. Deze varianten kunnen ook worden toegepast op basis van het fictieve beeld volgens figuur 3b.
De uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor geschetste uitvoeringsvormen. Zo is het ook mogelijk dat een groep i bijvoorbeeld drie beelden 19.i - l, 19.i en 19.i +1 omvat. Op basis van deze drie beelden kan 30 per groep wederom een maat voor de snelheid en een richting van de snelheid worden bepaald. Men kan er dan bijvoorbeeld voor kiezen om aan 22 de hand van de maat wederom een aantal zelfde lijnen naast elkaar en op te tekenen in het fictieve beeld zoals besproken aan de hand van figuur 3a of een aantal opeenvolgende lijnen op te tekenen zoals besproken aan de hand van figuur 3b. Dit kan bijvoorbeeld telkens de lijn of lijnen zijn uit het 5 eerste beeld van 19.i -1 van de groep i. Uiteraard kan het ook telkens een lijn of lijnen zijn uit het tweede beeld 19.i van de groep i of een lijn en lijnen zijn uit het derde beeld 19.i +1 van de i groep worden opgetekend. In dit voorbeeld omvat groep i de beelden 19.i-l, 19.i en 19.i+l en omvat groep i+1 de beelden 19.i, 19.i+l en 19.Ï+2 en hebben dus twee na elkaar verkregen 10 groepen i en i+1 twee gemeenschappelijke beelden. Het is dus mogelijk dat achtereenvolgens verkregen groepen elkaar deels overlappen. Het is ook mogelijk dat de beelden van achtereenvolgens verkregen groepen op elkaar aansluiten. Zo kan bijvoorbeeld het laatste beeld van een bepaalde groep het beeld 19.5 zijn terwijl het eerste beeld van een daaropvolgende groep het 15 beeld 19.6 is. Uiteraard kan de groepindeling ook dusdanig zijn wanneer iedere groep bijvoorbeeld drie beelden omvat dat een laatste beeld van een eerste groep hetzelfde beeld is als een eerste beeld van een daaropvolgende groep. Ook kunnen de laatste twee beelden van een eerste groep gelijk zijn aan de twee daaropvolgende beelden van een volgende groep zoals hiervoor 20 besproken voor een groep van telkens drie beelden. Dergelijke varianten worden elk geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen. Ook kunnen de groepen vier of meer beelden omvatten. In dit voorbeeld worden de beelden verkregen met een enkele camera. Het is uiteraard ook mogelijk een beeld te verkrijgen met behulp van twee camera’s. Tevens geldt dat in 25 dit voorbeeld de camera stil hangt. Ook is het denkbaar dat een camera beweegt, waarbij er dan echter wel voor moet worden gezorgd dat wanneer een lijn uit een beeld wordt geselecteerd voor optekening in het fictieve beeld, dat deze lijn zich telkens op dezelfde positie binnen de vooraf bepaalde plaats bevindt. De positie van de in het fictieve beeld op te tekenen 30 lijn binnen het beeld waaruit deze lijn wordt verkregen kan dan variëren met de beweging van de camera. In het hiervoor geschetste voorbeeld stond 23 de camera echter stil waarbij een middelste lijn 30 van het beeld samenvalt met ongeveer het midden van de vooraf bepaalde positie. Dit is dan de lijn die in het voorbeeld van figuur 3a herhaald wordt opgetekend of in het voorbeeld van figuur 3b de eerste lijn is van de opeenvolgende lijnen die 5 worden opgetekend. Tevens geldt in dit voorbeeld dat de beeldlijnen loodrecht staan op de doorlooprichting P.
Het is echter eveneens ook denkbaar dat de beeldlijnen een van nul en negentig graden verschillende hoek met de doorlooprichting P insluiten. Ook in dat geval kan een doorloopsnelheid van een dier in de richting van de 10 pijl P worden bepaald en kan het aantal lijnen dat wordt opgetekend in het fictieve beeld dan wel wordt weggehaald uit het fictieve beeld afhangen van de snelheid van het dier en de richting waarin het dier zich verplaatst. In dat geval zullen de opgetekende lijnen 30’ in figuur 3a en de opgetekende lijnen 30’-35’ in figuur 3b echter een zelfde hoek insluiten met de pijl P als 15 de beeldlijnen 30’. 31’ in figuur la ten opzichte van de pijl P. Is deze hoek bijvoorbeeld vijfenveertig graden bij figuur la, dan zal deze hoek ook vijfenveertig graden zijn in het fictieve beeld volgens figuur 3a en figuur 3b. In figuur la zijn dergelijke lijnen 30’, 31’ gearceerd weergegeven en in figuur 3a zijn twee van dergelijke lijnen 30’ getoond terwijl in figuur 3b de 20 lijnen 30’-33’ van een eerste beeld 19.1 (in deze figuur is voor de eenvoud alleen de lijn 30’ getoond) zijn getoond en de lijnen 30’-31’ uit een tweede beeld 19.2 (in deze figuur is voor de eenvoud alleen de lijn 30’ getoond). Dergelijke varianten worden elk geacht binnen het kader van de uitvinding te vallen.
Claims (32)
1. Werkwijze voor het detecteren, in het bijzonder tellen van dieren die een vooraf bepaalde plaats in een doorlooprichting passeren met behulp van tenminste een camera, waarbij de camera achtereenvolgens beelden opneemt van de bepaalde plaats en waarbij de camera signalen genereert 5 die deze beelden representeren en deze signalen aan signaalverwerkingsmiddelen toevoert voor verdere verwerking, met het kenmerk, dat de beeldlijnen van de achtereenvolgens verkregen beelden een van nul graden verschillende hoek insluiten met de doorlooprichting waarbij een veelvoud van de opgenomen beelden met behulp van de 10 signaalverwerkingsmiddelen als volgt worden verwerkt: a. bij een groep van tenminste twee achtereenvolgens verkregen beelden wordt binnen deze beelden tenminste een patroon gezocht dat in elk van deze beelden voorkomt en wordt tevens tenminste een verschil tussen de posities van een gevonden patroon binnen respectievelijk de tenminste 15 twee achtereenvolgens verkregen beelden van de groep bepaald indien een dergelijk patroon wordt gevonden en een verschil tussen de posities van het patroon binnen de achtereenvolgens verkregen beelden aanwezig is; b. indien in stap a binnen tenminste twee beelden van de groep het verschil in de posities is bepaald wordt uit dit verschil een maat voor de 20 snelheid van het betreffende patroon in de doorlooprichting bepaald indien het patroon zich in de doorlooprichting voortbeweegt en wordt een maat voor de snelheid van het betreffende patroon tegen de doorlooprichting in bepaald indien het patroon zich tegen de doorlooprichting in voortbeweegt; c. indien het patroon zich in de doorlooprichting voortbeweegt wordt in een 25 fictief beeld een aantal beeldlijnen uit één van de beelden van de groep naast elkaar opgetekend waarbij het aantal beeldlijnen dat wordt opgetekend in het fictieve beeld een functie is van de bepaalde maat van de snelheid in de doorlooprichting, waarbij de beeldlijnen die worden opgetekend in het fictieve beeld op vooraf bepaalde wijze binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen afkomstig worden geselecteerd waarbij het aantal beeldlijnen dat wordt opgetekend toeneemt wanneer de maat voor de snelheid in de doorlooprichting toeneemt en indien het patroon zich tegen de 5 doorlooprichting in voortbeweegt wordt uit het fictieve beeld een aantal als laatste naast elkaar opgetekende beeldlijnen verwijderd waarbij het aantal beeldlijnen dat wordt verwijderd een functie is van de maat van de snelheid tegen de doorlooprichting in waarbij het aantal beeldlijnen dat wordt verwijderd toeneemt wanneer de maat voor de snelheid tegen de 10 doorlooprichting in toeneemt; d. het fictieve beeld wordt verder opgebouwd door de stappen a,b en c achtereenvolgens herhaald uit te voeren voor opeenvolgend verkregen groepen waarbij de beeldlijnen die worden opgetekend in het fictieve beeld telkens op dezelfde vooraf bepaalde wijze binnen het beeld waaruit deze 15 beeldlijnen afkomstig worden geselecteerd waarbij telkens voor twee achtereenvolgens verkregen groepen geldt dat een laatst opgenomen beeld van een laatst verkregen groep van twee opeenvolgende groepen later is verkregen dan een laatst op genomen beeld van de eerder verkregen groep van twee achtereenvolgens verkregen groepen 20 e. in het fictieve beeld dat na het uitvoeren van stap d is verkregen worden de individuele dieren gedetecteerd en in het bijzonder wordt het aantal dieren geteld.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in stap a 25 binnen de tenminste twee beelden van de groep tenminste een patroon wordt gezocht dat in elk van de beelden voorkomt en vervolgens binnen elk beeld van de groep een positie van het gevonden patroon wordt bepaald voor het bepalen van het verschil tussen de posities van het gevonden patroon binnen de tenminste twee achtereenvolgens verkregen beelden, waarbij 30 alleen de posities van patronen worden bepaald die met elkaar overeenkomen en die in verschillende beelden verschillende posities innemen.
3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in stap a 5 binnen de tenminste twee beelden van de groep tenminste een patroon wordt gezocht dat in elk van de beelden voorkomt en vervolgens binnen elk beeld van de groep een positie van het gevonden patroon wordt bepaald voor het bepalen van het verschil tussen de posities van het gevonden patroon binnen de tenminste twee achtereenvolgens verkregen heelden, waarbij 10 alleen naar patronen wordt gezocht die overeenkomen met tenminste een vooraf bepaald patroon dat overeenkomst met een vooraf bepaald deel van het dier.
4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat in stap a. bij 15 een groep van tenminste twee opeenvolgende beelden binnen elk beeld een positie van een vooraf bepaald deel van een dier gezocht en zo mogelijk bepaald wordt; en dat in stap b., indien in stap a binnen tenminste twee beelden van de groep de positie van het vooraf bepaalde deel van het dier is bepaald, uit deze posities een maat voor de snelheid van het betreffende dier 20 in de doorlooprichting bepaald wordt indien het dier zich in de doorlooprichting voortbeweegt en een maat voor de snelheid van het betreffende dier tegen de doorlooprichting in bepaald wordt indien het dier zich tegen de doorlooprichting in voortbeweegt,
5. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in stap a. in een eerste beeld van de tenminste twee beelden van de groep op een vooraf bepaalde positie binnen het eerste beeld een eerste deelbeeld wordt bepaald dat bestaat uit een deel van het eerste beeld waarbij vervolgens in een tweede beeld van de groep een tweede deelbeeld wordt gezocht dat een 30 patroon omvat dat althans nagenoeg overeenkomt met het patroon van het eerste deelbeeld en waarbij vervolgens het verschil tussen de vooraf bepaalde positie van het eerste deelbeeld binnen het eerste beeld en de positie van het tweede deelbeeld binnen het tweede beeld wordt bepaald ter verkrijging van het genoemde verschil in posities.
6. Werkwijze volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat afmetingen van het eerste deelbeeld vooraf zijn bepaald en kleiner zijn dan de afmetingen van het eerste beeld, meer in het bijzonder een factor x kleiner waarbij x groter of gelijk is aan 2,4, 16 of 25.
7. Werkwijze volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat afmetingen van het tweede deelbeeld gelijk zijn aan afmetingen van het eerste deelbeeld.
8. Werkwijze volgens een der conclusies 5-7, met het kenmerk, dat 15 onder positie van een deelbeeld binnen een beeld kan worden verstaan de positie van een zwaartepunt van het deelbeeld binnen het beeld.
9. Werkwijze volgens een der conclusies 5-8, met het kenmerk, dat de vooraf bepaalde positie van het eerste deelbeeld ongeveer in het midden ligt 20 van het eerste beeld.
10. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een patroon worden gekarakteriseerd door de plaats van pixels van het patroon ten opzichte van elkaar en eventueel ook door de 25 kleur en/of intensiteit van de pixels.
11. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in stap c een volgorde waarin de beeldlijnen in het fictieve beeld worden opgetekend overeenkomt met een volgorde van deze 30 beeldlijnen binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen afkomstig zijn
12. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat bij het uitvoeren van stap c de beeldlijnen die worden opgetekend in het fictieve beeld telkens zo worden geselecteerd binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen afkomstig zijn dat de geselecteerde 5 beeldlijnen een aantal opeenvolgende beeldlijnen zijn waarvan een eerste beeldlijn telkens op een en dezelfde vooraf bepaalde positie binnen het beeld ligt waaruit deze afkomstig is en waarvan de overige lijnen binnen het beeld waaruit deze afkomstig zijn in de doorlooprichting op afstand van de eerste beeldlijn liggen. 10
13. Werkwijze volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat de lijnen die in stap c worden opgetekend in het fictieve beeld in het beeld waaruit deze afkomstig zijn naburige lijnen zijn en waarbij deze lijnen in het fictieve beeld ook naburige lijnen zijn waarbij de volgorde van de in het 15 fictieve beeld opgetekende lijnen dezelfde is als de volgorde van deze lijnen in het beeld waaruit deze afkomstig zijn.
14. Werkwijze volgens conclusie 11,12 of 13, met het kenmerk, dat in stap d het fictieve beeld verder wordt opgebouwd door de stappen a,b en c 20 achtereenvolgens herhaald uit te voeren voor opeenvolgend verkregen groepen waarbij de beeldlijnen die worden opgetekend telkens zo worden geselecteerd binnen het beeld waaruit deze beeldlijnen afkomstig zijn dat de geselecteerde beeldlijnen een aantal opeenvolgende beeldlijnen zijn waarvan een eerste beeldlijn telkens op een en dezelfde vooraf bepaalde positie 25 binnen het beeld ligt waaruit deze afkomstig is en waarvan de overige lijnen binnen het beeld waaruit deze afkomstig zijn in de doorlooprichting op afstand van de eerste beeldlijn liggen.
15. Werkwijze volgens een der conclusies 1-10, met het kenmerk, dat 30 in stap c indien het patroon zich in de doorlooprichting voortbeweegt in het fictieve beeld een aantal maal één beeldlijn uit één van de beelden uit de groep achtereenvolgens naast elkaar worden opgetekend waarbij de beeldlijn die een aantal maal wordt opgetekend in het fictieve beeld een beeldlijn is met een vooraf bepaalde positie binnen het beeld waaruit de beeldlijn afkomstig is. 5
16. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat in stap d het fictieve beeld verder wordt opgebouwd door de stappen a,b en c achtereenvolgens herhaald uit te voeren voor opeenvolgend verkregen groepen waarbij de beeldlijnen die worden opgetekend in het fictieve beeld 10 telkens een zelfde vooraf bepaalde positie hebben binnen de opgenomen beelden waaruit deze beeldlijnen afkomstig zijn.
17. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de lijnen die in stap c worden opgetekend dusdanig worden 15 opgetekend dat een van deze lijnen naast een lijn ligt die in een daarvoor uitgevoerde stap c is opgetekend.
18. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de beeldlijnen van de achtereenvolgens verkregen beelden 20 zich althans nagenoeg dwars op de doorlooprichting uitstrekken, meer in het bijzonder dat deze beeldlijnen althans nagenoeg loodrecht zijn gericht op de doorlooprichting.
19. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het 25 kenmerk, dat de beeldlijnen althans nagenoeg horizontaal zijn gericht.
20. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat iedere groep bestaat uit twee achtereenvolgens verkregen beelden waarbij in stap c telkens beeldlijnen uit het eerst opgenomen beeld 30 uit een groep wordt opgetekend in het fictieve beeld.
21. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat voor elke beeldlijn die wordt opgetekend in het fictieve beeld geldt dat die ongeveer in het midden ligt van het beeld waaruit deze 5 afkomstig is.
22. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat telkens voor twee opeenvolgende groepen geldt dat een laatst verkregen beeld van een eerst verkregen groep van de twee opeenvolgende 10 groepen gelijk is aan een eerst verkregen beeld van de daarop volgende verkregen groep van de twee opeenvolgende groepen.
23. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies 1-21, met het kenmerk, dat telkens voor twee opeenvolgende groepen geldt dat een laatst 15 verkregen beeld van een eerst verkregen groep van de twee opeenvolgende groepen eerder is verkregen dan een eerst verkregen beeld van de daarop volgende verkregen groep van de twee opeenvolgende groepen.
24. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het 20 kenmerk, dat in stap e. aan de hand van de lengte van het fictieve beeld het aantal dieren wordt bepaald of geschat.
25. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in stap e. voorafgaand aan het tellen van de dieren in het 25 fictieve beeld van elke beeldlijn van het fictieve beeld een beeldlijn wordt afgetrokken die correspondeert met tenminste een van de beelden waarin geen dier aanwezig is en binnen dat beeld een lijn is op de vooraf bepaalde positie een lijn op de vooraf bepaalde positie binnen een beeld waarbij die wordt verkregen uit een beeld wanneer in het beeld geen dier aanwezig is. 30
26. Werkwijze volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat in stap e. voorafgaand aan het tellen van de dieren, de beelden van de dieren in het fictieve beeld worden voorzien van een uniforme kleur.
27. Werkwijze volgens conclusie 25 of 26, met het kenmerk, dat voor het tellen van de dieren het aantal pensen van de dieren in het fictieve beeld wordt geteld.
28. Werkwijze volgens conclusie 27, met het kenmerk, dat het beeld 10 van een standaard pens wordt gecorreleerd met het fictieve beeld voor het verkrijgen van correlatiefactoren als functie van een positie in het fictieve beeld in de doorlooprichting.
29. Werkwijze volgens conclusie 28, met het kenmerk, dat aan de hand 15 van de correlatiefactoren als functie van de positie in het fictieve beeld het aantal dieren wordt geteld.
30. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de videocamera zich boven de vooraf bepaalde plaats bevindt. 20
31. Werkwijze volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat de videocamera in verticale richting naar beneden de beelden opneemt van de vooraf bepaalde plaats.
32. Systeem voorzien van een camera en signaalverwerkingsmiddelen voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een der voorgaande conclusies.
Priority Applications (4)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2002462A NL2002462C2 (nl) | 2009-01-29 | 2009-01-29 | Werkwijze voor het detecteren, in het bijzonder tellen van dieren. |
PCT/NL2010/050042 WO2010087707A1 (en) | 2009-01-29 | 2010-01-29 | Method for detecting, in particular counting, animals |
EP10702552.0A EP2391985B1 (en) | 2009-01-29 | 2010-01-29 | Method for detecting, in particular counting, animals |
US13/146,855 US8798315B2 (en) | 2009-01-29 | 2010-01-29 | Method for detecting, in particular counting, animals |
Applications Claiming Priority (2)
Application Number | Priority Date | Filing Date | Title |
---|---|---|---|
NL2002462 | 2009-01-29 | ||
NL2002462A NL2002462C2 (nl) | 2009-01-29 | 2009-01-29 | Werkwijze voor het detecteren, in het bijzonder tellen van dieren. |
Publications (1)
Publication Number | Publication Date |
---|---|
NL2002462C2 true NL2002462C2 (nl) | 2010-07-30 |
Family
ID=40909982
Family Applications (1)
Application Number | Title | Priority Date | Filing Date |
---|---|---|---|
NL2002462A NL2002462C2 (nl) | 2009-01-29 | 2009-01-29 | Werkwijze voor het detecteren, in het bijzonder tellen van dieren. |
Country Status (4)
Country | Link |
---|---|
US (1) | US8798315B2 (nl) |
EP (1) | EP2391985B1 (nl) |
NL (1) | NL2002462C2 (nl) |
WO (1) | WO2010087707A1 (nl) |
Families Citing this family (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
PL2579188T3 (pl) * | 2011-10-06 | 2018-10-31 | Pas Reform Bv | Licznik piskląt i sposób zliczania piskląt |
WO2023064990A1 (en) * | 2021-10-21 | 2023-04-27 | Meat & Livestock Australia Limited | Computer implemented system, method and device for counting animals |
Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
EP0700017A2 (en) * | 1994-08-31 | 1996-03-06 | Nippon Telegraph And Telephone Corporation | Method and apparatus for directional counting of moving objects |
EP0984391A1 (en) * | 1997-05-29 | 2000-03-08 | Core Corp. | Device for counting fish population passing through a fish pass |
Family Cites Families (8)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
DE69935437T2 (de) * | 1998-09-10 | 2007-11-15 | Ecchandes Inc., Gamagori | Visuelle vorrichtung |
US7590261B1 (en) * | 2003-07-31 | 2009-09-15 | Videomining Corporation | Method and system for event detection by analysis of linear feature occlusion |
NO20033537D0 (no) * | 2003-08-11 | 2003-08-11 | Kristian Lillerud | Fremgangsmåte og anordning for telling og beregning av vekt hos fisk |
US7346187B2 (en) * | 2003-10-10 | 2008-03-18 | Intellivid Corporation | Method of counting objects in a monitored environment and apparatus for the same |
US7400742B2 (en) * | 2004-02-12 | 2008-07-15 | Popp Joseph B | Animal identification and security system |
US7903141B1 (en) * | 2005-02-15 | 2011-03-08 | Videomining Corporation | Method and system for event detection by multi-scale image invariant analysis |
US8116564B2 (en) * | 2006-11-22 | 2012-02-14 | Regents Of The University Of Minnesota | Crowd counting and monitoring |
US8385971B2 (en) * | 2008-08-19 | 2013-02-26 | Digimarc Corporation | Methods and systems for content processing |
-
2009
- 2009-01-29 NL NL2002462A patent/NL2002462C2/nl not_active IP Right Cessation
-
2010
- 2010-01-29 WO PCT/NL2010/050042 patent/WO2010087707A1/en active Application Filing
- 2010-01-29 US US13/146,855 patent/US8798315B2/en not_active Expired - Fee Related
- 2010-01-29 EP EP10702552.0A patent/EP2391985B1/en not_active Not-in-force
Patent Citations (2)
Publication number | Priority date | Publication date | Assignee | Title |
---|---|---|---|---|
EP0700017A2 (en) * | 1994-08-31 | 1996-03-06 | Nippon Telegraph And Telephone Corporation | Method and apparatus for directional counting of moving objects |
EP0984391A1 (en) * | 1997-05-29 | 2000-03-08 | Core Corp. | Device for counting fish population passing through a fish pass |
Non-Patent Citations (3)
Title |
---|
HYMAN JACOB: "Computer Vision Based People Tracking for Motivating Behaviour in Public Spaces", THESIS (M.ENG) MASSACHUSETTS INSTITUTE OF TECHNOLOGY, August 2003 (2003-08-01), XP002540370, Retrieved from the Internet <URL:http://hdl.handle.net/1721.1/28465> [retrieved on 20090713] * |
KHOUDOUR L ET AL: "Real-time pedestrian counting by active linear cameras", JOURNAL OF ELECTRONIC IMAGING, vol. 5, no. 4, October 1996 (1996-10-01), pages 452 - 459, XP002540371 * |
TSUCHIKAWA M ET AL: "A moving-object extraction method robust against illumination level changes for a pedestrian counting system", COMPUTER VISION, 1995. PROCEEDINGS., INTERNATIONAL SYMPOSIUM ON CORAL GABLES, FL, USA 21-23 NOV. 1995, LOS ALAMITOS, CA, USA,IEEE COMPUT. SOC, US, 21 November 1995 (1995-11-21), pages 563 - 568, XP010151137, ISBN: 978-0-8186-7190-6 * |
Also Published As
Publication number | Publication date |
---|---|
WO2010087707A1 (en) | 2010-08-05 |
EP2391985B1 (en) | 2014-12-03 |
US20120020517A1 (en) | 2012-01-26 |
EP2391985A1 (en) | 2011-12-07 |
US8798315B2 (en) | 2014-08-05 |
Similar Documents
Publication | Publication Date | Title |
---|---|---|
JP7110236B2 (ja) | 除草システムおよび除草方法、ならびに鉄道除草車両 | |
US5995900A (en) | Infrared traffic sensor with feature curve generation | |
DE102018105301B4 (de) | Kamera und Verfahren zur Erfassung von Bilddaten | |
US9849895B2 (en) | Sensor synchronization apparatus and method | |
JP6990859B2 (ja) | 奥行取得装置、奥行取得方法およびプログラム | |
KR20210035269A (ko) | 서로 다른 이미지 필드들에 대해 훈련된 다중 신경망을 사용한 오브젝트 검출 | |
FR3018940A1 (fr) | Systeme de classification automatique de vehicules automobiles | |
JP3831112B2 (ja) | 移動物体計測装置 | |
NL2002462C2 (nl) | Werkwijze voor het detecteren, in het bijzonder tellen van dieren. | |
US20140320645A1 (en) | Method for Detecting and Documenting the Speeds of a Plurality of Vehicles in an Image Document | |
EP1932017B1 (de) | Vorrichtung und verfahren zur aufnahme von abstandsbildern | |
CN116057584A (zh) | 用于训练神经网络实现的传感器系统以对批量流中的对象进行分类的方法和系统 | |
JP6792722B2 (ja) | 車両台数計測システム | |
KR100990404B1 (ko) | 다차선 차량 검지 방법 | |
JP6883995B2 (ja) | 混雑度報知システム、混雑度検出方法、及びプログラム | |
CN113671514B (zh) | 运动对象的检测 | |
CN102981010A (zh) | 用于借助照相机来验证测量目标车辆的速度的方法 | |
CN102280028A (zh) | 基于动态背景分析和监控带扫描的车辆监测方法 | |
JP4459162B2 (ja) | 速度計測装置、方法及びプログラム | |
CN103348391A (zh) | 用于在图像记录中可靠地识别通过辐射传感器获取的车辆的方法 | |
JP2861338B2 (ja) | 光学式検査装置 | |
JPH11218417A (ja) | 路面凹凸の測定方法および装置 | |
JP3989671B2 (ja) | 農産物の外観検査装置 | |
JP6793552B2 (ja) | 体積測定システム | |
JP2016151863A (ja) | 白線検出装置 |
Legal Events
Date | Code | Title | Description |
---|---|---|---|
MM | Lapsed because of non-payment of the annual fee |
Effective date: 20170201 |