NL193439C - Bewaar- en afgeefhouder. - Google Patents

Description

1 193439

Bewaar- en afgeefhouder

De uitvinding heeft betrekking op een bewaar- en afgeefhouder, voorzien van een binnenruimte, die door een scheidingswand in twee naast elkaar liggende kamers is verdeeld, voor het bewaren en naar keuze 5 uitstrooien van twee verschillende stroombare materialen, welke kamers elk een bovenliggende kamer-opening bezitten, waarbij twee strooibovendelen klemmend in de kameropeningen zijn te plaatsen, welke strooibovendelen elk ten minste één bovenliggende strooiopening bezitten en waarbij twee sluitdeksels scharnierbaar met de strooibovendelen zijn verbonden voor het naar keuze openen of sluiten van de ten minste ene strooiopening in elk strooibovendeel.

10 Een dergelijke bewaar- en afgeefhouder is bekend uit het Oostenrijkse octrooischrift AT-B-368.468. Het nadeel van de bekende bewaar- en afgeefhouder is erin gelegen, dat deze uit ten minste twee afzonderlijke delen is samengesteld, welke ieder een eigen spuitgietvorm vragen voor de vervaardiging daarvan. Dit is kostbaar.

Doelstelling van de uitvinding is te voorzien in een bewaar- en afgeefhouder uit één stuk, waartoe slechts 15 één spuitgietvorm vereist is voor de vervaardiging daarvan en die zich dientengevolge tegen lagere kosten laat vervaardigen.

Daartoe is de bewaar- en afgeefhouder volgens de uitvinding erdoor gekenmerkt, dat elk strooibovendeel met één rand scharnierbaar is verbonden met de bovenzijde van de kamerwand, die tegenover de scheidingswand is gelegen, waarbij het sluitdeksel scharnierbaar is verbonden met de rand van het 20 strooibovendeel die tegenover de eerdergenoemde scharnierbare rand van het strooibovendeel is gelegen, welk strooibovendeel tezamen met het scharnierbaar daarmee verbonden sluitdeksel een sluitsamenstel vormt, waarvan, in de sluitstand, het strooibovendeel klemmend is opgenomen in de kameropening van de kamer grenzend aan de kamerwand met het scharnier en het sluitdeksel de ten minste ene strooiopening afsluit, aangebracht in het naast gelegen strooibovendeel, waarbij het sluitdeksel, scharnierbaar verbonden 25 met het ene strooibovendeel, zijdelings versprongen is opgesteld ten opzichte van het sluitdeksel, scharnierbaar verbonden met het andere strooibovendeel.

Een voordelige uitvoeringsvorm van de bewaar- en afgeefhouder volgens de uitvinding is erdoor gekenmerkt, dat in de bovenzijde van elk strooibovendeel een uitsparing is aangebracht, waarin de ten minste ene strooiopening is aangebracht, waarbij de omtreksvorm van elke uitsparing overeenkomt met de 30 omtreksvorm van het sluitdeksel dat samenwerkt met de in die uitsparing aangebrachte ten minste ene strooiopening en waarbij de diepte van de uitsparing overeenkomt met de dikte van het sluitdeksel dat samenwerkt met de in die uitsparing aangebrachte ten minste ene strooiopening een en ander zodanig dat in de sluitstand elk sluitdeksel passend opgenomen kan worden in de daarmee samenwerkende uitsparing in het desbetreffende strooibovendeel. Wanneer de beide strooibovendelen zijn afgesloten, wordt zodoende 35 een volledige vlakke bovenzijde verschaft aan de bewaar- en afgeefhouder.

Verder heeft het de voorkeur dat het van het strooibovendeel afgekeerde uiteinde van elk sluitdeksel een haaktong bezit, waarbij het scharnier dat elk strooibovendeel met de bijbehorende kamerwand verbindt als vouwschamier is uitgevoerd, welke bij plaatsing van het strooibovendeel in de naburige bovenliggende kameropening een uitstekende ribbe vormt, aan welke ribbe de desbetreffende haaktong in de sluitpositie 40 van het bijbehorende sluitdeksel losneembaar aangrijpt. Op deze wijze wordt voorzien in een geborgde afsluiting van de strooiopeningen.

Andere kenmerkende voordelen van de uitvinding zullen duidelijk worden uit de navolgende beschrijving aan de hand van de tekening, die een uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding weergeeft.

45 Figuur 1 is een perspectivisch aanzicht van de afgeefinrichting in de volledig geopende stand waarin deze wordt gevormd, waarbij duidelijkheidshalve een gedeelte is weggebreken.

Figuur 2 is een perspectivisch aanzicht van de gedeeltelijk gesloten afgeefinrichting.

Figuur 3 is een perspectivisch aanzicht van de volledig gesloten afgeefinrichting.

Figuur 4 is een op grotere schaal weergegeven doorsnede volgens de lijn IV—IV in figuur 1.

50 Figuur 5 is een dwarsdoorsnede van de afgeefinrichting volgens figuur 1, waarbij evenwel één afsluit-deksel volledig is geopend voor het afgeven en het andere afsluitdeksel bij wijze van voorbeeld gedeeltelijk is geopend.

Figuur 6 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn VI-VI in figuur 3.

Figuur 7 is een dwarsdoorsnede volgens de lijn VII—VII in figuur 6.

De tekening toont een afgeefinrichting of afgeefhouder 10. De afgeefhouder 10 is in het bijzonder op een zodanige wijze gevormd dat alle onderdelen daarvan door spuitgieten zijn gevormd als een eenheid uit één 55 193439 2 stuk, waarbij onder spanning staande scharnieren zijn gevormd tussen de onderdelen voor een gekozen manipulatie daarvan. Het feitelijke materiaal van de afgeefinrichting of -houder kan bestaan uit een van de vele geschikte kunststoffen of synthetische harsen, zoals polyethyleen, polypropyleen, polyvinylchloride of dergelijke, die spuitgieten kunnen ondergaan en zowel een constructief stabiele houder als uit één stuk 5 gevormde buigscharnieren kunnen verschaffen. Ervan uitgaande dat een voedingsmiddel dient te worden afgegeven, dient het materiaal verenigbaar te zijn met voedingsmiddelen.

In het bijzonder in figuur 1 is te zien, dat de bewaar- en afgeefhouder 10 is voorzien van een voorraad-houder 12 met een gesloten bodem 14, waarbij een omtrekswand 16 verticaal daarvandaan omhoog loopt en eindigt in een continue in de omtreksrichting verlopende bovenrand 18, die een bovenste houderopening 10 begrenst.

De voorraadhouder 12 bezit bij voorkeur een rechthoekige dwarsdoorsnede, waarbij de omtrekswand 16 een paar althans ongeveer evenwijdige zijwandgedeelten 20 met daartussen verlopende relatief smallere eindwandgedeelten 22 vormt.

Een over de gehele hoogte verlopende inwendige scheidingswand 24 is in één geheel met de zijwand-15 gedeelten 20 gevormd en strekt zich in de dwarsrichting daartussen uit, waarbij het inwendige van de voorraadhouder 12 in twee althans ongeveer identieke over de volledige hoogte verlopende kamers 26 wordt verdeeld, welke kamers 26 elk zijn voorzien van een bovenste kameropening, die is begrensd door de in de omtreksrichting verlopende bovenrand 18 en de in hetzelfde vlak gelegen bovenrand 28 van de scheidingswand 24.

20 Eerste en tweede sluitingsamenstellen 30 en 32 zijn in één geheel verbonden met de in omtreksrichting verlopende bovenrand 18 over de lengte daarvan die overeenkomt met de eindwandgedeelten 22 door middel van in hoofdzaak over de gehele lengte verlopende in één geheel daarmede gevormde scharnieren 34, respectievelijk 36. Zoals in de verschillende dwarsdoorsneden van de figuren is te zien, kunnen de scharnieren 34 en 36 enigszins zijn ondersneden teneinde de gewenste buig- of zwenkbeweging te 25 vergemakkelijken. Voorts is elk van de scharnieren 34 en 36 zodanig gevormd dat deze in de volledig gevouwen standen van de sluitingsamenstellen 30 en 32 langgerekte buitenwaarts uitstekende ribben of lippen 38 en 40 langs de betreffende bovenrandgedeelten vormen om redenen die in het hierna volgende zullen worden toegelicht.

Het eerste sluitingsamenstel 30 omvat een strooierbovenzijde 42 direct aangrenzend aan en in één 30 geheel gevormd met het scharnier 34. Deze strooierbovenzijde kan de direct aangrenzende of proximale kamer 26 afdichten en bezit een zodanige afmeting dat deze over het bijbehorende gedeelte van de in de omtreksrichting verlopende bovenrand 18 kan liggen. Teneinde een positieve afdichting van de open bovenzijde van de kamer 26 te bewerkstelligen, omvat de strooierbovenzijde 42 een afhangende in de omtreksrichting verlopende mantelrand 44, die nauwsluitend is opgenomen in de zich in de omtreksrichting 35 daaromheen uitstrekkende geopende kamerbovenzijde. De buitenrand van de mantelrand 44 is ten opzichte van het scharnier 34 in één vlak gelegen met de buitenrand van de strooierbovenzijde 42 en kan direct binnenwaarts van de scheidingswand 24 liggen. Een uitstekende flens 46 strekt zich in één geheel gevormd vanaf het middengedeelte van deze buitenrand van de mantelrand 44 uit teneinde gedeeltelijk over de bovenrand 28 van de tussenliggende scheidingswand 24 te liggen. De binnenrand van de mantelrand 44, 40 alsmede de tegenover elkaar gelegen zijranden daarvan, zijn binnenwaarts versprongen vanaf de randen van de strooierbovenzijde 42, waardoor het mogelijk is dat de bovenzijde 42 over de bijbehorende gedeelten van de bovenrand 18 ligt, terwijl de mantelrand 44 in ingrijping is in de kamer. Het door middel van wrijving vasthouden van de mantelrand 44 in de open kamerbovenzijde wordt versterkt door een paar uitstekende nokken 48 op de buitenvlakken van de tegenover elkaar gelegen zijranden van de mantelrand 45 44, die kunnen grijpen in de bijbehorende inkepingen of uitsparingen 50, die direct onder kleine afgeronde uitstekende delen op de binnenvlakken van de tegenover elkaar liggende zijwandgedeelten 20 van afgeef-houderwand 16 aangrenzend aan de bovenrand daarvan zijn gevormd.

Het bovenoppervlak van de strooierbovenzijde 42 is voorzien van een middelste verdieping 52, die zich in de langsrichting over de gehele lengte van de strooierbovenzijde 42 uitstrekt vanaf het binnenste 50 buigscharnier 34 naar de buitenste dwarsrand 54, waarvandaan de lip of flens 46 uitsteekt. De verdieping 52 bezit een breedte in de dwarsrichting die ongeveer één derde bedraagt van die van de strooierbovenzijde 42 en bezit een rechthoekige vorm met tegenovergelegen evenwijdige randen 56 met een vlakke bodem 58. De in de dwarsrichting verlopende randflens 46 bezit een lengte in de dwarsrichting die ongeveer gelijk is aan de breedte van de verdieping 52 en vormt in het bovenaanzicht van de verdieping 55 een vlakke voortzetting daarvan.

De strooierbovenzijde 42 is voltooid door de aanbrenging van een aantal, bij voorkeur drie, afgeefgaten 60 op op afstand gelegen punten op het langssymmetrievlak van de verdieping 52. Deze gaten staan in 3 193439 verbinding met het inwendige van de samenwerkende kamer 26 wanneer de strooierbovenzijde 42 wordt gesloten en maken een afgeven van de inhoud van de kamer mogelijk.

Het sluitingsamenstel 30 is voorts voorzien van een afsluitdeksel of -kap 62, die een in de langsrichting verlopende door een uit één stuk gevormd scharnier 64 met de buitenrand 54 van de strooierbovenzijde 42 5 verbonden binnenrand omvat. Het scharnier 64 is in feite in twee langssecties verdeeld, één aan elke zijde van de verdieping 52 van de strooierbovenzijde 42.

Het afsluitdeksel 62, dat een lengte en breedte bezit die althans ongeveer gelijk zijn aan die van de bijbehorende strooierbovenzijde 42, omvat een middelste langgerekte opening of spleet 66. De opening 66 bezit een breedte die ongeveer gelijk is aan die van de verdieping 52 van de strooierbovenzijde 42 en 10 verloopt lineair in lijn daarmede vanaf de door het scharnier 64 bevestigde binnenrand van het afsluitdeksel 62. De althans ongeveer rechthoekige opening 66 begrenst twee in hoofdzaak even brede zijpanelen 68, die elk op hun beurt ongeveer één derde van de dwarsbreedte van het afsluitdeksel 62 bezitten. De opening 66 eindigt binnenwaarts van de vrije buitenrand 70 van het afsluitdeksel 62, teneinde een dwarspaneel 72 te begrenzen, dat in één geheel tussen de buitenste eindgedeelten van de zijpanelen 68 is gevormd en 15 althans ongeveer een gelijke breedte daarmede bezit, waardoor in wezen een U-vormig deksel is gevormd. De dikte van het afsluitdeksel 62 is althans ongeveer gelijk aan de diepte van de verdieping 52. Het afsluitdeksel 62 is vervolledigd door een in één geheel daarmede gevormde grendel 74, die zowel buitenwaarts als zijdelings benedenwaarts vanaf de vrije buitenrand 70 uitsteekt. De grendel 74 omvat een inwendig ondersneden gedeelte 76 dat, zoals het best is te zien in de figuren 3 en 6, snappend kan 20 aangrijpen over het op afstand gelegen gevouwen scharnier 36 en de daardoor gevormde ribbe 40, zoals hierna meer gedetailleerd zal worden beschreven.

Het tweede sluitingsamenstel 32 omvat een strooierbovenzijde 78, die een binnenrand bezit welke is verbonden met het aangrenzende bovenrandgedeelte van de bijbehorende eindwand 22 door het althans ongeveer over de gehele lengte verlopende scharnier 36 dat in één geheel daarmede en daartussen is 25 gevormd.

De strooierbovenzijde 78 bezit in wezen een rechthoekige vorm die overeenkomt met die van de aangrenzende kamer 26, teneinde over de kamer en het gedeelte van de in de omtreksrichting verlopende bovenrand 18, die deze kamer begrenst heen te liggen. Voor een extra ondersteuning van de strooierbovenzijde 78 is het eveneens mogelijk dat het buitenste randgedeelte van deze bovenzijde althans 30 gedeeltelijk over de bovenrand 28 van de scheidingswand 24 heen ligt.

Teneinde het afdichten van het bovenste uiteinde van de bijbehorende kamer 26 te versterken, is een afhangende flens of mantelrand 80 in één geheel met het onderoppervlak of bodemvlak van de strooierbovenzijde 78 gevormd in binnenwaarts op afstand gelegen relatie tot de omtreksrand van de bovenzijde 78. Deze mantelrand 80 is opgenomen in de bijbehorende kamer 26 en is in hoofdzaak door wrijving in 35 ingrijping met de wandgedeelten daarvan. De randgedeelten van de strooierbovenzijde 78, die buitenwaarts van de mantelrand 80 zijn gelegen, liggen over en zijn gezeten op de bijbehorende gedeelten van de bovenrand 18. Een losneembare vergrendeling van de strooierbovenzijde 78 in de de kamer afsluitende stand daarvan wordt versterkt door het aanbrengen van een paar grendelnokken 84, die zich buitenwaarts vanaf de tegenover elkaar gelegen in de langsrichting verlopende zijranden van de mantelrand 80 40 uitstrekken, waarbij deze nokken 84 snappend grendelen in geschikte inkepingen of uitsparingen 85, die in de binnenvlakken van bijbehorende kamerwandgedeelten direct onder kleine afgeronde uitstekende delen aangrenzend aan de bovenrand zijn gevormd.

Het bovenvlak of het bovenoppervlak van de strooierbovenzijde 78 omvat een verhoogd rechthoekig middelste gedeelte 86, dat in vorm, met inbegrip van de hoogte, overeenkomt met de opening 66 in het 45 afsluitdeksel 62 voor een complementaire opneming in deze opening 66 bij het sluiten van het afsluitdeksel 62 over de strooierbovenzijde 78, zoals thans zal worden toegelicht.

Het verhoogde middengedeelte 86, dat zich binnenwaarts vanaf de buitenrand 88 van de strooierbovenzijde 78 uitstrekt, eindigt op een afstand van de binnenste door een scharnier verbonden rand, teneinde in wezen een U-vormige verdieping 90 te begrenzen die in afmeting en vorm is aangepast aan de 50 U-vorm van het afsluitdeksel 62. Geschikte, bijvoorbeeld drie, afgeefopeningen 92 zijn op op gelijke afstanden gelegen punten door de strooierbovenzijde 78 in de dwarsrichting daarover in dat gedeelte van de verdieping 90 tussen het scharnier 36 en het verhoogde gedeelte 86 aangebracht.

Het zal derhalve duidelijk zijn dat de afgeefopeningen 60 van de eerste strooierbovenzijde 42 in het midden en in de langsrichting van de strooierbovenzijde 42 in een in het bovenoppervlak daarvan gevormde 55 verdieping 52, en aldus in de langsrichting over de samenwerkende kamer 26 verlopen. De afgeefopeningen 92, die in de dwarsrichting over de strooierbovenzijde 78 in een in het bovenoppervlak daarvan gevormde verdieping 90 zijn geplaatst, verlopen in de dwarsrichting over de bijbehorende kamer 26 193439 4 aangrenzend aan de buitenste eindwand daarvan.

Het sluitingsamenstel 32 omvat een tweede afsluitdeksel 94 met een langgerekte rechthoekige vorm en een breedte die althans ongeveer gelijk is aan die van het uitsteeksel 86 op het bovenoppervlak van de bijbehorende strooierbovenzijde 78. Het afsluitdeksel 94 is schamierbaar verbonden met de strooier-5 bovenzijde 78 door een buigschamier 96 en is voorzien van een in één vlak daarmede gelegen in één geheel daarmede gevormde voortzetting van het uitsteeksel 86 voor de ingrijping door de middelste rechthoekige opening 66 van het eerste afsluitdeksel 62, zoals te zien is in figuur 2, en tot een nauwsluitend passende opneming in de langgerekte rechthoekige verdieping 52 van de eerste strooierbovenzijde 42. Het afsluitdeksel 94 is van een dikte die gelijk is aan de diepte van de verdieping 52, teneinde in de gesloten 10 stand van het gehele samenstel een vlak buitenoppervlak te vormen.

Het buitenste uiteinde van het afsluitdeksel of het afsluitpaneel 94 omvat een in één geheel daarmede gevormde zijwaarts verlopende grendel 98, die zich benedenwaarts uitstrekt in de gesloten stand van de grendel. Deze grendel 98 omvat een binnenwaarts gericht ondersneden gedeelte 100, dat losneembaar snappend kan aangrijpen over het met het eerste sluitingsamenstel samenwerkende binnenste buig-15 scharnier 34 en de daardoor gevormde ribbe 38.

In ieder geval bedekken de afsluitdeksels 62 en 94 de betreffende afgeefopeningen 92 en 60 en dichten deze af. Dit afdichten kan worden versterkt, waarbij tevens de openingen automatisch worden gereinigd, door het opnemen van aangevormde uitsteeksels 102, respectievelijk 104, die zich uitstrekken vanaf de onderoppervlakken van de afsluitdeksels 62 en 94 en die op geschikte plaats daarop zijn gevormd teneinde 20 in de bijbehorende openingen te grijpen.

Zoals duidelijk zal zijn, ligt het afsluitdeksel 62 van het eerste sluitingsamenstel 30 over de strooierbovenzijde 78 van het tweede sluitingsamenstel 32 heen en werkt hiermede samen teneinde daarmede een afgeefsamenstel voor één van de kamers 26 te vormen. Op overeenkomstige wijze ligt het afsluitdeksel 94 van het tweede sluitingsamenstel 32 over de strooierbovenzijde 42 van het eerste sluitingsamenstel 30 heen 25 en vormt daarmede een tweede afgeefsamenstel dat samenwerkt met de tweede kamer 26. De onderling gevingerde relatie tussen de afsluitdeksels 62 en 94 maken het voor deze deksels mogelijk over tegenovergelegen strooierbovenzijden 78, respectievelijk 42 heen te liggen en hiermede samen te werken, waarbij elk sluitingsamenstel 30 en 32 over de gehele open bovenzijde van de houder 12 verloopt, terwijl door de samenwerkende, openingen bevattende verdiepingen 52 en 90 een vlak bovenoppervlak wordt verschaft. In 30 feite wordt de enige onderbreking van het gladde uitwendige van de tweekamer bewaar- en afgeefhouder 10 gevormd door de twee tegenovergelegen grendels 74 en 98 die het met de vinger losnemen van de scharnierende afsluitdeksels 62 en 94 mogelijk maken. Desgewenst kunnen kleine aangevormde oplicht-flenzen 106 uitsteken vanaf tegenovergestelde zijranden van de bovenzijden 42 en 78 teneinde te assisteren bij het openen van deze bovenzijden voor het opnieuw vullen of dergelijke.

35 Zoals in figuur 5 is gesuggereerd, kan elk van de deksels 62 en 94 scharnierend zwenken tussen een open afgeefstand en een de kamer 26 afsluitende stand. Alhoewel normaal slechts één deksel tegelijk open zal zijn, is de relatie van de afsluitdeksels zodanig dat elk van de afzonderlijk hanteerbare deksels kan worden geopend of gesloten ongeacht de stand van het andere deksel.

De kruisende relatie van de deksels 62 en 94 is van betekenis doordat elk deksel samenwerkt met en 40 hanteerbaar is ten opzichte van de strooierbovenzijde van het tegenovergelegen sluitingsamenstel. Aldus wordt, wanneer bijvoorbeeld slechts deksel 94 wordt gehanteerd, de strooierbovenzijde 42 in zijn gesloten stand vastgehouden zowel door zijn directe ingrijping met en in de samenwerkende kamer 26, als door het deksel 62 dat op zijn plaats over de tegenovergelegen strooierbovenzijde 78 is vergrendeld.

Zoals duidelijk zal zijn, zijn alle onderdelen van de bewaar- en afgeefhouder zodanig uitgevoerd dat deze 45 door spuitgieten als een enkele eenheid kunnen worden vervaardigd, waardoor een zeer goedkope vervaardiging mogelijk is. Voorts is, ondanks de eendelige constructie van de houder, elk van de kamers van de houder voorzien van een volledig afgeefsamenstel met een afsluitdeksel en een strooierbovenzijde, die onafhankelijk scharnierend zijn verbonden op een wijze waardoor het afsluitdeksel naar een geopende stand kan worden bewogen teneinde de strooierbovenzijde vrij te geven voor het uitlaten van het materiaal, 50 terwijl de strooierbovenzijde zelf zwenkbaar kan worden bewogen naar een geopende stand voor het volledig vrijgeven van de kamer voor het opnieuw vullen of dergelijke.

Claims (3)

5 193439

1. Bewaar- en afgeefhouder, voorzien van een binnenruimte, die door een scheidingswand in twee naast elkaar liggende kamers is verdeeld, voor het bewaren en naar keuze uitstrooien van twee verschillende 5 stroombare materialen, welke kamers elk een bovenliggende kameropening bezitten, waarbij twee strooibovendelen klemmend in de kameropeningen zijn te plaatsen, welke strooibovendelen elk ten minste één bovenliggende strooiopening bezitten en waarbij twee sluitdeksels schamierbaar met de strooibovendelen zijn verbonden voor het naar keuze openen of sluiten van de ten minste ene strooiopening in elk strooibovendeel, met het kenmerk, dat elk strooibovendeel (42, 78) met één rand schamierbaar is 10 verbonden met de bovenzijde van de kamerwand (22), die tegenover de scheidingswand (24) is gelegen, waarbij het sluitdeksel (62, 94) schamierbaar is verbonden met de rand van het strooibovendeel (42, 78) die tegenover de eerdergenoemde scharnierbare rand van het strooibovendeel (42, 78) is gelegen, welk strooibovendeel (42, 78) tezamen met het schamierbaar daarmee verbonden sluitdeksel (62, 94) een sluitsamenstel (30, 32) vormt, waarvan, in de sluitstand, het strooibovendeel (42, 78) klemmend is 15 opgenomen in de kameropening van de kamer (26) grenzend aan de kamerwand (22) met het scharnier (34, 36) en het sluitdeksel (62, 94) de ten minste ene strooiopening (92, 60) afsluit, aangebracht in het naast gelegen strooibovendeel (78, 42), waarbij het sluitdeksel (62), schamierbaar verbonden met het ene strooibovendeel (42), zijdelings versprongen is opgesteld ten opzichte van het sluitdeksel (94), schamierbaar verbonden met het andere strooibovendeel (78).

2. Bewaar- en afgeefhouder volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in de bovenzijde van elk strooibovendeel (42, 78) een uitsparing (52, 90) is aangebracht, waarin de ten minste ene strooiopening (60, 92) is aangebracht, waarbij de omtreksvorm van elke uitsparing (52, 90) overeenkomt met de omtreksvorm van het sluitdeksel (94, 62) dat samenwerkt met de in die uitsparing (52, 90) aangebrachte ten minste ene strooiopening (60, 92) en waarbij de diepte van de uitsparing (52, 90) overeenkomt met de dikte van het 25 sluitdeksel (94, 62) dat samenwerkt met de in die uitsparing (52, 90) aangebrachte ten minste ene strooiopening (60, 92) een en ander zodanig dat in de sluitstand elk sluitdeksel (62, 94) passend opgenomen kan worden in de daarmee samenwerkende uitsparing (90, 52) in het desbetreffende strooibovendeel (78,42).

3. Bewaar- en afgeefhouder volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het van het strooibovendeel 30 (42, 78) afgekeerde uiteinde van elk sluitdeksel (62, 94) een haaktong (74, 98) bezit, waarbij het scharnier (34, 36) dat elk strooibovendeel (42, 78) met de bijbehorende kamerwand (22) verbindt als vouwscharnier is uitgevoerd, welke bij plaatsing van het strooibovendeel (42, 78) in de naburige bovenliggende kameropening een uitstekende ribbe (38, 40) vormt, aan welke ribbe (38, 40) de desbetreffende haaktong (98, 74) in de sluitpositie van het bijbehorende sluitdeksel (94, 42) losneembaar aangrijpt. Hierbij 2 bladen tekening