NL1032080C2 - Verwisselbare houder ten gebruike in een apparaat voor het bereiden van een voor consumptie geschikte drank. - Google Patents

Description

Titel: Verwisselbare houder ten gebruike in een apparaat voor het bereiden van een voor consumptie geschikte drank

De uitvinding heeft betrekking op een verwisselbare houder ten gebruike in een apparaat voorzien van een fluïdumafgifte-inrichting voor het onder druk afgeven van ten minste een basisfluïdum, met name water aan de houder voor het bereiden van een voor consumptie geschikte drank.

5 Een dergelijke houder wordt beschreven in NL1031622 en is voorzien van een opslagruimte gevuld met een concentraat.

De in NL1031622 beschreven houder is bijvoorbeeld voorzien van een mengkamer en een opslagruimte met een wand, waarbij de opslagruimte is gevuld met een koffieconcentraat. Verder is de houder 10 voorzien van een fluïdumverbinding tussen de opslagruimte en de mengkamer. Voorts is de mengkamer verbonden met een inlaat die in gebruik losmakelijk is verbonden met een uitlaat van de waterafgifte-inrichting. In gebruik wordt tevens een naald van de fluïdumafgifte-eenheid door de wand van de opslagruimte geprikt. In deze configuratie wordt 15 vervolgens een druk in de opslagruimte op het koffieconcentraat uitgeoefend, waardoor deze door de fluïdumverbinding naar de mengkamer stroomt. Tegelijkertijd geeft de waterafgifte-inrichting onder druk water aan de houder af. Via de inlaat komt het water in de mengkamer samen met het koffieconcentraat waar zich uit het koffieconcentraat en het water koffie 20 vormt. De koffie verlaat vervolgens via een uitstroomopening de houder en wordt in een beker opgevangen, waarna de koffie gereed is voor consumptie.

Voor het bereiden van menige drank is het wenselijk dat bij bereiding meer dan één ingrediënt afzonderlijk wordt bewerkt. Hierdoor is het wenselijk om de ingrediënten afzonderlijk te bewaren voorafgaand aan 25 bereiding van de drank. Dit kan worden verwezenlijkt door de houder van ten minste twee opslagruimtes te voorzien. Een voorbeeld van een drank ,032080 " 2 waarbij dit wenselijk kan zijn, is cappuccino. Indien de drank cappuccino is, is kan de ene opslagruimte zijn voorzien van koffieconcentraat en de andere opslagruimte van melkconcentraat.

Nadeel van bovengenoemde houder is dat de houder een 5 aanzienlijke omvang kan hebben, wanneer de houder is voorzien van meerdere opslagruimtes.

Doel van de uitvinding is om de mogelijkheid te bieden bovengenoemd nadeel althans gedeeltelijk op te heffen.

Dit doel is bereikt met behulp van de uitvinding, waarbij de 10 verwisselbare houder is voorzien van ten minste een eerste en een tweede opslagruimte die zijn gevuld met respectievelijk een eerste fluïdum en een tweede fluïdum, bijvoorbeeld een koffieconcentraat als eerste fluïdum en een melkconcentraat als tweede fluïdum, waarbij de verwisselbare houder is voorzien van ten minste een mengkamer, ten minste één uitstroomopening 15 die in fluïdumverbinding staat met de mengkamer voor het afgeven van de drank uit de mengkamer en ten minste één inlaatopening voor het binnenlaten van het basisfluïdum vanuit de fluïdumafgifte-inrichting en voor het toevoeren van het basisfluïdum aan de mengkamer, waarbij de houder verder is voorzien van ten minste een eerste fluïdumverbinding voor 20 het voor het afgeven van het eerste fluïdum van de eerste opslagruimte aan de mengkamer en van ten minste een tweede fluïdumverbinding voor het afgeven van het tweede fluïdum van de tweede opslagruimte aan de mengkamer, waarbij de mengkamer zich op een positie tussen de eerste opslagruimte en de tweede opslagruimte bevindt.

25 Doordat de mengkamer zich op een positie tussen de opslagruimtes bevindt, is een efficiëntere wijze van inrichten van de houder mogelijk, hetgeen de mogelijkheid biedt om de afmetingen van de houder te beperken. Dit heeft voorts als voordeel dat vervaardiging van de houder minder materiaal vereist, hetgeen kosten beperkt en het milieu ontziet.

3

Een uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding verdient met name de voorkeur, waarbij de eerste opslagruimte op een eerste locatie van de eerste opslagruimte in fluïdum verbinding staat of brengbaar is met de eerste fluïdumverbinding en de tweede opslagruimte op een tweede 5 locatie van de tweede opslagruimte in fluïdumverbinding staat of brengbaar is met de tweede fluïdumverbinding, waarbij de houder dusdanig is ingericht dat in ten minste een vooraf bepaalde stand de eerste en de tweede locatie neerwaarts zijn gepositioneerd ten opzichte van, respectievelijk, de eerste opslagruimte en de tweede opslagruimte.. Een dergelijke configuratie 10 kan worden toegepast om de mogelijkheid te bieden dat fluïdumcontacten tussen opslagruimtes en fluïdumverbindingen zich in gebruik zo ver mogelijk benedenwaarts bevinden, hetgeen het volledig leegstromen van de opslagruimtes bevordert. Immers, indien, in de ten minste ene stand, bijvoorbeeld een gebruiksstand waarin de houder wordt toegepast, de eerste 15 locatie zich benedenwaarts van de eerste opslagruimte bevindt en de tweede locatie zich benedenwaarts van de tweede opslagruimte bevindt, zal zicH bij de eerste een de tweede locatie steeds een gedeelte van het eerste, respectievelijk tweede, fluïdum bevinden totdat de opslagruimtes leeg zijn. De druk, die tijdens het afgeven van het eerste fluïdum en het tweede 20 fluïdum aan de mengkamer het eerste fluïdum en het tweede fluïdum uit de opslagruimtes drukt, blijft aldus het eerste fluïdum de eerste opslagruimte uit drukken en het tweede fluïdum de tweede opslagruimte uit drukken totdat de eerste opslagruimte althans nagenoeg geen hoeveelheid eerste fluïdum meer omvat en de tweede opslagruimte althans nagenoeg geen 25 hoeveelheid tweede fluïdum meer omvat.

Ofschoon in deze configuratie het plaatsen van de mengkamer nabij dezelfde zijden van respectieve opslagruimtes aan welke zijde zich de eerste en de tweede locatie bevinden, de omvang van de respectieve fluïdumverbindingen aanzienlijk zou beperken, verdient het toch de 4 voorkeur dat de mengkamer zich tussen de opslagruimtes bevindt om eerdergenoemde reden.

Verder is een uitvoeringsvorm van de houder volgens de uitvinding voordelig, waarbij de houder in hoofdzaak symmetrisch is uitgevoerd. Dit is 5 met name gunstig indien de houder spiegelsymmetrisch is ten opzichte van een symmetrievlak dat de mengkamer in hoofdzaak in een lengterichting snijdt. Dergelijke symmetrie kan met zich brengen dat de fluïdumverbindingen in hoofdzaak gelijke lengten hebben, hetgeen als voordeel heeft dat het apparaat voor het afgeven het eerste en het tweede 10 fluïdum eenzelfde druk, debiet begintijdstip en eindtijdstip kan hanteren, hetgeen aansturing van het apparaat aanzienlijk vereenvoudigt.

De uitvinding zal thans nader worden toegelicht aan de hand van de tekening.

15 Hierin toont:

Figuur la een eerste uitvoeringsvorm van een systeem volgens de uitvinding voorzien van een houder volgens de uitvinding;

Figuur lb het systeem volgens figuur la in operationele toestand;

Figuur 2 in verder detail de houder uit figuur la; 20 Figuur 3 een doorsnede, in een in Figuur 2 getoond vlak III, van de houder van Figuur la.

In figuur 1 is met referentienummer 1 een systeem voor het bereiden van een vooraf bepaalde hoeveelheid voor consumptie geschikte 25 drank aangeduid. Het systeem (zie figuur la) is voorzien van een verwisselbare houder 2 en een apparaat 4 dat onder meer is voorzien van een fluïdumafgifte-inrichting 6 die is ingericht voor het onder druk afgeven van ten minste een hoeveelheid van ten minste een basisfluïdum zoals een vloeistof en/of een gas, meer in het bijzonder zoals water en/of stoom. In dit 30 voorbeeld geeft de fluïdumafgifte-inrichting 6, in gebruik, water af.

5

De verwisselbare houder 2 is in deze uitvoeringsvorm voorzien van een eerste opslagruimte 8' die is gevuld met een eerste fluïdum en een tweede opslagruimte 8" die is gevuld met een tweede fluïdum. Het eerste en het tweede fluïdum kunnen bijvoorbeeld een drank, een concentraat of een 5 poeder zijn. Een voorbeeld is dat het eerste fluïdum koffieconcentraat is en het tweede fluïdum melkconcentraat is. In dit voorbeeld zijn de opslagruimtes 8 gevormd door rigide wanden. Noodzakelijk is dit echter niet. De houder 2 is in deze uitvoeringsvorm verder voorzien van ten minste een mengkamer 10 en twee uitstroomopeningen 12 die in fluïdumverbinding 10 staan met de mengkamer 10. De mengkamer 10 ligt op een positie tussen de opslagruimtes 8, zoals goed is te zien in figuren la, lb en 2. Verder is de houder 2 in deze uitvoeringsvorm van de houder voorzien van twee, in dit voorbeeld S-vormige, fluïdumverbindingen 14. Voorts is de houder 2 voorzien van ten minste een inlaatopening 16 die losmakelijk verbindbaar is 15 met een uitlaatopening 18 van de fluïdumafgifte-inrichting 6. In figuur la is de inlaatopening 16 nog niet verbonden met de uitlaatopening 18. Dit is wel het geval in figuur lb. In dit voorbeeld is de inlaatopening 16 in figuur la nog afgesloten.

Voor nadere beschrijving van de houder 2 wordt nu verwezen naar 20 de Figuren 2 en 3. De houder 2 volgens de uitvinding omvat in dit voorbeeld een blisterverpakking. De blisterverpakking is voorzien van blisterkamers en een afdekking 19 van de blisterkamers. Fig. 2 is een bovenaanzicht op die zijde van de blisterverpakking waar het materiaal waaruit de blisterkamers diepgetrokken zijn, gelegen is. Aan de ommezijde is de afdekking 19 van de 25 blisterkamers gelegen. De opslagruimtes 8', 8", de mengkamer 10 en de fluïdumverbindingen 14 worden in deze uitvoeringsvorm elk gevormd door een van de blisterkamers. De mengkamer 10 is in dit voorbeeld via twee door verdere blisterkamers van de blisterverpakking 2 gevormde uitstroomkanalen 12' verbonden met de twee uitstroomopeningen 12.

6

De blisterverpakking 2 is verder voorzien van fluïdumverbindingsafdichtingen 138 voor het door opheffen van de afdichtende werking van de fluïdumverbindingsafdichtingen 138 in bedrijf stellen van de fluïdumverbindingen 14. In het getoonde voorbeeld zijn de 5 fluïdumverbindingsafdichtingen 138 een peel seal 138, hetgeen verzwakte delen zijn voor wat betreft afdichtende verbinding tussen enerzijds materiaal waaruit de blisterkamers diepgetrokken zijn en anderzijds materiaal van de afdekking van de blisterkamers. Wanneer de afdichtende werking van de fluïdumverbindingsafdichting 138 eenmaal opgeheven is, 10 maakt de eerste opslagruimte 8' op een eerste locatie van de eerste opslagruimte, in dit voorbeeld aan een onderzijde van de opslagruimte 8', fluïdumcontact met de ene fluïdumverbinding 14 en maakt de tweede opslagruimte 8" op een tweede locatie van de tweede opslagruimte, in dit voorbeeld aan een onderzijde van de opslagruimte 8", fluïdumcontact met de 15 andere fluïdumverbinding 14. De houder 2 is in dit voorbeeld aldus dusdanig ingericht dat in de getoonde gebruiksstand de eerste locatie neerwaarts is gepositioneerd ten opzichte van de eerste opslagruimte en de tweede locatie neerwaarts is gepositioneerd ten opzichte van de tweede opslagruimte. Meer algemeen geldt dat de houder dusdanig is ingericht dat 20 in ten minste een vooraf bepaalde stand de eerste en de tweede locatie neerwaarts zijn gepositioneerd ten opzichte van, respectievelijk, de eerste opslagruimte en de tweede opslagruimte. Doordat aldus de eerste opslagruimte en de tweede opslagruimte beide aan een zelfde zijde de plaats hebben waar het eerste fluïdum uit de eerste opslagruimte en het tweede 25 fluïdum uit de tweede opslagruimte stroomt, kan de houder 2 zo in de ten minste ene stand worden gepositioneerd dat deze plaats zich aan de onderzijde van de opslagruimtes 8', 8" bevindt.

Weer verwijzend naar figuren la en lb, is het systeem in dit voorbeeld voorts voorzien van een restrictie 20 die is opgenomen in een 30 fluïdumstroomtraject dat zich via de uitlaatopening 18 van de 7 fluïdumafgifte-inrichting 6, de inlaatopening 16 en de mengkamer 10 uitstrekt van de fluïdumafgifte-inrichting 6 naar de uitstroomopening 12.

Meer in het bijzonder geldt in dit voorbeeld dat de restrictie 20 is opgenomen in een fluïdumstroomtraject 22 dat zich via de uitlaatopening 18 5 van de fluïdumafgifte-inrichting 6 en de inlaatopening 16 van de verwisselbare houder 2 uitstrekt van de fluïdumafgifte-inrichting 6 naar de mengkamer 10.

De opslagruimtes 8' en 8" vormen althans een deel van een doseerinrichting 24 zoals hierna nog verder zal worden uiteengezet. Deze 10 doseerinrichting 24 is in dit voorbeeld verder voorzien van twee naalden 28 die, in gebruik, door wanden van fluïduminlaten 29* en 29" worden geprikt. De fluïduminlaten zijn hier uitgevoerd als blisterkamers 29' en 29". In gebruik komen de blisterkamers 29' en 29" met de respectievelijke opslagruimtes 8 in fluïdumcontact voor het toevoeren van een derde fluïdum 15 aan het eerste en tweede fluïdum in de opslagruimtes 8', 8" voor het gedoseerd afgeven van het eerste en tweede fluïdum aan de mengkamer 10. De doseerinrichting 24 is in dit voorbeeld verder voorzien van een fluïdumafgifte-eenheid 32 die verbonden is met de naalden 28. De fluïdumafgifte-eenheid 32 en de naalden 28 maken deel uit van het 20 apparaat 4. De fluïdumafgifte-eenheid 32 is, in dit voorbeeld ten minste via de naalden 28, losmakelijk verbindbaar met de houder 2.

Het apparaat 4 is verder nog voorzien van een besturingsinrichting 34 voor het besturen van de fluïdumafgifte-inrichting 6 en de fluïdumafgifte-eenheid 32. Voor het besturen van de fluïdumafgifte-25 inrichting 6 en de fluïdumafgifte-eenheid 32 genereert de besturingsinrichting 34 stuursignalen s die aan de fluïdumafgifte-inrichting 6 en de fluïdumafgifte-eenheid 32 worden toegevoerd. In dit voorbeeld is de besturingsinrichting 34 ingericht voor het onafhankelijk van elkaar besturen van de fluïdumafgifte-inrichting 6 en de fluïdumafgifte-eenheid 32.

8

Het tot op dit punt omschreven systeem 1 werkt als volgt. Ten behoeve van het bereiden van een vooraf bepaalde hoeveelheid voor consumptie geschikte drank wordt de verwisselbare houder 2 in het apparaat 4 geplaatst. Hierbij worden de fluïduminlaten, in dit voorbeeld 5 uitgevoerd als de blisterkamers, 29 van de verwisselbare houder 2 onder de naalden 28 geplaatst. Tevens wordt, zoals getoond in figuur lb, de uitlaatopening 18 met de inlaatopening 16 verbonden. Het appara.at is thans gereed voor gebruik. Bijvoorbeeld door het drukken op een knop 36 van de besturingsinrichting 34 bewerkstelligt de besturingsinrichting dat de 10 fluïdumafgifte-eenheid 32 de naalden 28 in de richting van de pijl Pa gaan bewegen. Het gevolg hiervan is dat de naalden 28 door de wanden van de blisterkamers 29 worden geprikt en het derde fluïdum onder druk aan het eerste fluïdum en het tweede fluïdum in de opslagruimtes 8' en 8" wordt toegevoerd. Hierdoor zal het derde fluïdum een druk en/of kracht uitoefenen 15 op het eerste fluïdum en het tweede fluïdum. Hierdoor zal in dit voorbeeld de druk in de opslagruimtes 8', 8" toenemen. Hierdoor zal in dit voorbeeld het koffieconcentraat op gedoseerde wijze vanuit de opslagruimtes 8’, 8" via de fluïdumverbinding 14 naar de mengkamer 10 stromen. Tegelijkertijd bewerkstelligt de besturingsinrichting 34 dat de fluïdumafgifte-inrichting 6 20 wordt geactiveerd. Dit heeft tot gevolg dat de fluïdumafgifte-inrichting 6 het basisfluïdum, in dit voorbeeld water, onder druk begint af te geven. Dit water is in dit voorbeeld heet water met een temperatuur van bijvoorbeeld 80-98 °C. Dit hete water stroomt via het fluïdumstroomtraject 22 naar de restrictie 20. Aangekomen bij de restrictie 20 wordt door middel van de 25 restrictie 20 een straal van het hete water gegenereerd. Deze straal spuit via de uitlaatopening 18 en de inlaatopening 16 in de mengkamer 10. In de mengkamer 10 zal het hete water goed gaan mengen met het concentraat. Hierbij worden de debieten waarmee het eerste en tweede fluïdum aan de mengkamer 10 wordt toegevoerd, door de besturingsinrichting 34 geregeld 30 door het besturen van de fluïdumafgifte-eenheid 32. Voorts wordt het debiet 9 waarmee het hete water aan de mengkamer 10 wordt toegevoerd eveneens door de besturingsinrichting 34 geregeld door het besturen van de fluïdumafgifte-inrichting 6. In de mengkamer 10 zal ten gevolge van de straal het eerste en tweede fluïdum goed mengen met het hete water zodat 5 de drank wordt gevormd. Deze drank kan vervolgens de uitstroomopening 12 verlaten en bijvoorbeeld in een beker 40 worden opgevangen.

Doordat bij het systeem 1 volgens de uitvinding zowel de dosering van het eerste en tweede fluïdum in de tijd goed kan worden geregeld als de dosering van het hete water in de tijd goed kan worden geregeld, kan 10 worden bewerkstelligd dat de concentratie van de hoeveelheid eerste en tweede fluïdum in de drank nauwkeurig kan worden bepaald. Bovendien kan worden bewerkstelligd dat de drank die gedurende het bereiden daarvan de uitstroomopening 12 verlaat, van constante kwaliteit is, dat wil zeggen dat de concentratie van het eerste en tweede fluïdum in de drank die 15 wordt afgegeven tijdens het afgeven in hoofdzaak constant kan worden gehouden zo men dit wil. Immers, het debiet van het water alsmede het' debiet van het eerste en tweede fluïdum dat aan de mengkamer 10 worden toegevoerd kunnen in dit voorbeeld elk, en zo men dit wil, onafhankelijk van elkaar worden geregeld. Er geldt dus in dit voorbeeld dat het systeem 1 20 dusdanig is ingericht dat de fluïdumafgifte-inrichting 6 en de doseerinrichting 24 onafhankelijk van elkaar respectievelijk het basisfluïdum en het eerste en tweede fluïdum kunnen toevoeren aan de mengkamer 10. Dit brengt met zich dat de grootte van het debiet van het basisfluïdum en de periode gedurende welke het basisfluïdum wordt 25 afgegeven onafhankelijk is (in dit voorbeeld onder besturing van de besturingsinrichting) van de grootte van het debiet van het eerste fluïdum en de periode gedurende welke het eerste fluïdum wordt afgegeven en onafhankelijk is van de grootte van het debiet van het tweede fluïdum en de periode gedurende welke het tweede fluïdum wordt afgegeven.

10

Indien bijvoorbeeld cappuccino wordt bereid kan bijvoorbeeld de eerste opslagruimte 8' koffieconcentraat bevatten en een tweede opslagruimte 8" melkconcentraat bevatten. In dat geval kan de besturingsinrichting 34 bewerkstelligen dat de fluïdumafgifte-eenheid 32 5 eerst het derde fluïdum onder druk aan het koffieconcentraat toevoert, waardoor eerst het koffieconcentraat aan de mengkamer wordt toegevoerd. Vervolgens wordt, bijvoorbeeld na een vooraf bepaald tijdsinterval, door de besturingsinrichting 34 bewerkstelligd dat de fluïdumafgifte-eenheid 32 het derde fluïdum onder druk aan het melkconcentraat toevoer, waardoor 10 vervolgens in plaats van of toegevoegd aan het koffieconcentraat, het melkconcentraat aan de mengkamer 10 wordt toegevoerd. Voorts geldt in dit voorbeeld dat de doseerinrichting 24 een bestuurbare en actieve doseerinrichting betreft voor het door middel van het uitoefenen van een verhoogde druk of kracht op het eerste fluïdum toevoeren van het eerste 15 fluïdum aan de mengkamer 10. Onder een actieve doseerinrichting wordt hier verstaan dat het eerste fluïdum en/of het tweede fluïdum door de fluïdumverbinding van de opslagruimtes naar de mengkamer stroomt ten gevolge van een aangebrachte overdruk of kracht aan de zijde van de opslagruimte.

20 In het voorbeeld is het systeem 1 verder voorzien van een luchtinlaatopening 42. De luchtinlaatopening 42 zorgt voor het toevoeren van lucht aan de mengkamer 10 zodat, in gebruik, lucht wordt ingeslagen bij de drank ter verkrijging van een drank met een fïjnbellige schuimlaag. Aldus kan bijvoorbeeld een café crème worden verkregen. De 25 luchtinlaatopening 42 staat in dit voorbeeld stroomafwaarts van de restrictie 20 in fluïdumverbinding met de mengkamer 10. De luchtinlaatopening 42 mondt in dit voorbeeld via een fluïdumverbinding 44 uit in het fluïdumstroomtraject 22. In dit voorbeeld geldt dus dat de luchtinlaatopening 42 alsmede de restrictie 20 elk deel uitmaken van het 30 apparaat 4. Noodzakelijk is dit echter niet. Het zal duidelijk zijn dat de 11 luchtinlaatopening 42 en/of de restrictie 20 deel kunnen uitmaken van de verwisselbare houder 2.

Nadat de drank, bijvoorbeeld koffie met een fijnbellige schuimlaag, is bereid stopt de besturingsinrichting 34 de fluïdumafgifte-inrichting 6.

5 Tevens bewerkstelligt de besturingsinrichting 34 dat het derde fluïdum niet langer aan het eerste fluïdum en/of het tweede fluïdum in de opslagruimtes wordt toegevoerd en dat de naalden 28 uit de betreffende wand van de opslagruimtes 8', 8" worden teruggetrokken, dat wil zeggen in een richting tegengesteld aan die van de pijl Pa. Hierbij kan het zo zijn dat de 10 besturingsinrichting 34 eerst bewerkstelligt dat het afgeven van het eerste fluïdum en/of het tweede fluïdum aan de mengkamer wordt gestopt en dat daarna het toevoeren van het basisfluïdum (in dit voorbeeld water) wordt gestopt. Hiermee wordt de kans verkleind dat het eerste fluïdum en/of het tweede fluïdum bijvoorbeeld de restrictie 20 kan vervuilen.

15 In figuur lb is een situatie getoond waarin de naalden 28 door de wanden van de blisterkamers 29 zijn geprikt en via welke blisterkamers 29 het derde fluïdum onder druk aan het eerste en tweede fluïdum in de opslagruimtes 81, 8" is toegevoerd. De getoonde situatie is ten tijde van het moment waarop de besturingsinrichting 34 het toevoeren van heet water 20 aan de mengkamer 10 zal stoppen, het derde fluïdum niet langer aan het eerste en tweede fluïdum in de opslagruimtes 8', 8" zal doen toevoeren en de naalden 28 uit de betreffende wanden van de opslagruimtes 8’, 8" zal doen terugtrekken zodat de houder 2 vervolgens weer uit het apparaat 4 kan worden genomen.

25 Hierna kan een gebruiker de verwisselbare houder 2 verwijderen en indien een nieuwe hoeveelheid drank dient te worden bereid, een nieuwe verwisselbare houder 2 in het apparaat 4 plaatsen. De nieuwe verwisselbare houder kan zijn voorzien van een geheel ander type eerste en/of tweede fluïdum zoals bijvoorbeeld een theeconcentraat. Wanneer met behulp van de 30 nieuwe verwisselbare houder thee wordt bereid op vergelijkbare wijze zoals 12 omschreven voor het bereiden van koffie op basis van koffieconcentraat, zal in de bereide thee geen spoor zijn terug te vinden van het type drank dat daarvoor is bereid. Immers, de mengkamer 10 maakt deel uit van de verwisselbare houder en wanneer een nieuwe verwisselbare houder in het 5 apparaat 4 wordt geplaatst, wordt tevens een geheel nieuwe en daarmee schone mengkamer in de houder geplaatst. Van contaminatie kan dan ook geen sprake zijn.

In het voorbeeld van Figg. la-lb is de doseerinrichting 24 ingericht voor het onder druk toevoeren van het derde fluïdum aan het eerste fluïdum 10 en het tweede fluïdum in de opslagruimtes 8' en 8" voor het gedoseerd afgeven van deze fluïda aan de mengkamer 10. Het zal duidelijk zijn dat additioneel of als alternatief, de doseerinrichting 24 kan zijn voorzien van een samendrukeenheid voor het samendrukken van de opslagruimtes 8', 8" voor het gedoseerd afgeven van het eerste en/of tweede fluïdum aan de 15 mengkamer 10 zoals bijvoorbeeld is beschreven in WO 2006/043808

In het voorbeeld van Figg. la-lb spuit de straal van het basisfluïdum in de mengkamer 10. Het is mogelijk dat hierbij de straal inslaat op een binnenwand van de mengkamer 10, waarbij wervelingen in de mengkamer 10 ontstaan met als gevolg dat het eerste en tweede fluïdum, 20 het basisfluïdum en eventueel lucht met elkaar worden gemengd. Het is tevens mogelijk dat de straal inslaat op een straalinslagorgaan in de mengkamer 10. Bij inslag van de straal op het straalinslagorgaan wordt de vloeistof verneveld, waardoor lucht goed kan worden ingeslagen.

In de voorbeelden van Figg. la, lb en 2 is de houder in hoofdzaak 25 symmetrisch uitgevoerd. In de voorbeelden is de houder spiegelsymmetrisch ten opzichte van een symmetrievlak dat de mengkamer in hoofdzaak in een lengterichting, in de voorbeelden parallel aan een richting waarin de straal aan de mengkamer wordt toegevoerd, snijdt. In de voorbeelden staat het symmetrievlak voorts dwars op een vlak waarin zich de afdekking uitstrekt. 30 Dergelijke symmetrie kan met zich brengen dat de fluïdumverbindingen in 13 hoofdzaak gelijke lengten hebben, hetgeen als voordeel heeft dat het apparaat de fluïdumafgifte-eenheid voor het afgeven het eerste en het tweede fluïdum eenzelfde druk, debiet begintijdstip en eindtijdstip kan laten hanteren, hetgeen aansturing van de fluïdumafgifte-eenheid aanzienlijk 5 vereenvoudigt.

Het zal voor de vakman duidelijk zijn dat de uitvinding zich niet beperkt tot bovengenoemde uitvoeringsvorm. Zo kunnen bijvoorbeeld meer dan twee opslagruimtes zijn voorzien en/of meer dan één mengkamer.

Verder kunnen de blisterkamers zijn diepgetrokken, zoals hierboven 10 genoemd, maar het is ook mogelijk de blisterverpakking te vervaardigen door middel van bijvoorbeeld vacuümvormen, thermovormen, persen en/of diepdrukken. Voorts zal de vakman inzien dat het mogelijk is om gelijksoortige fluï'da te gebruiken als eerste en tweede fluïdum zonder af te wijken van de uitvinding zoals verwoord in bijgevoegde conclusies. Zo is het 15 mogelijk dat zowel het eerste fluïdum als het tweede fluïdum theeconcentraat is of dat zowel het eerste fluïdum als het tweede fluïdum koffieconcentraat is.

1032080 '

Claims (15)

1. Verwisselbare houder ten gebruike in een apparaat voorzien van een fluïdumafgifte-inrichting voor het onder druk afgeven van ten minste 5 een basisfluïdum zoals een gas en/of vloeistof, met name water of stoom, aan de houder voor het bereiden van een voor consumptie geschikte drank, waarbij de verwisselbare houder is voorzien van ten minste een eerste en een tweede opslagruimte die zijn gevuld met respectievelijk een eerste fluïdum en een tweede fluïdum, bijvoorbeeld een koffieconcentraat als eerste 10 fluïdum en een melkconcentraat als tweede fluïdum, waarbij de verwisselbare houder is voorzien van ten minste een mengkamer, ten minste één uitstroomopening die in fluïdumverbinding staat met de mengkamer voor het afgeven van de drank uit de mengkamer en ten minste één inlaatopening voor het binnenlaten van het basisfluïdum vanuit de 15 fluïdumafgifte-inrichting en voor het toevoeren van het basisfluïdum aan de mengkamer, waarbij de houder verder is voorzien van ten minste een eerste fluïdumverbinding voor het voor het afgeven van het eerste fluïdum van de eerste opslagruimte aan de mengkamer en van ten minste een tweede fluïdumverbinding voor het afgeven van het tweede fluïdum van de tweede 20 opslagruimte aan de mengkamer, waarbij de mengkamer zich op een positie tussen de eerste opslagruimte en de tweede opslagruimte bevindt.

2. Houder volgens conclusie 1, waarbij de eerste opslagruimte op een eerste locatie van de eerste opslagruimte in fluïdumverbinding staat of brengbaar is met de eerste fluïdumverbinding en de tweede opslagruimte op 25 een tweede locatie van de tweede opslagruimte in fluïdumverbinding staat of brengbaar is met de tweede fluïdumverbinding, waarbij de houder dusdanig is ingericht dat in ten minste een vooraf bepaalde stand de eerste en de tweede locatie neerwaarts zijn gepositioneerd ten opzichte van, respectievelijk, de eerste opslagruimte en de tweede opslagruimte. 1 0 3 2 0 8 0

3. Houder volgens conclusie 1 of 2, waarbij de houder in hoofdzaak symmetrisch is uitgevoerd.

4. Houder volgens conclusie 3, waarbij de houder spiegelsymmetrisch is ten opzichte van een symmetrievlak dat de mengkamer in hoofdzaak in 5 een lengterichting snijdt.

5. Houder volgens één der voorgaande conclusies, waarbij ten minste één der fluïdumverbindingen is voorzien van een eerste fluïdumverbindingsafdichting voor het door opheffen van de afdichtende werking van de fluïdumverbindingsafdichting in bedrijf stellen van de 10 fluïdumverbinding.

6. Houder volgens conclusie 5, waarbij de eerste fluïdumverbindingsafdichting zich althans nabij een onderzijde van de eerste en/of tweede opslagruimte bevindt.

7. Houder volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de houder 15 is voorzien van een fluïduminlaat en een zich van de ten minste ene fluïduminlaat naar ten minste één der opslagruimtes uitstrekkende tweede fluïdumverbindingsafdichting voor het door opheffen van de afdichtende werking van de fluïdumverbindingsafdichting in bedrijf stellen van fluïdumcontact tussen de fluïduminlaat en de opslagruimte.

8. Houder volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de houder in hoofdzaak is gevormd uit een blisterverpakking voorzien van ten minste één blisterkamer en een afdekking.

9. Houder volgens conclusie 8, waarbij ten minste één van de opslagruimtes is gevormd als blisterkamer.

10. Houder volgens conclusie 8 of 9, waarbij ten minste de mengkamer is gevormd als een blisterkamer.

11. Houder volgens één der voorgaande conclusies, waarbij de houder is voorzien van een luchtinlaatopening voor het toevoeren van lucht aan de mengkamer.

12. Systeem voor het bereiden van een vooraf bepaalde hoeveelheid voor consumptie geschikte drank, voorzien van een verwisselbare houder volgens één der voorgaande conclusies en een apparaat voorzien van een fluïdumafgifte-inrichting die losmakelijk met de houder is verbonden voor 5 het onder druk afgeven van ten minste een hoeveelheid van ten minste het basisfluïdum, zoals een gas en/of vloeistof, met name water en/of stoom, aan de verwisselbare houder, waarbij de inlaatopening losmakelijk is verbonden met een uitlaatopening van de fluïdumafgifte-inrichting voor het toevoeren van het basisfluïdum aan de mengkamer, waarbij het systeem verder is 10 voorzien van een doseerinrichting die is ingericht voor het gedoseerd toevoeren van het eerste fluïdum vanuit de eerste opslagruimte en het tweede fluïdum vanuit de tweede opslagruimte aan de mengkamer door middel van het onder druk brengen van het eerste fluïdum in de eerste opslagruimte en het tweede fluïdum in de tweede opslagruimte, waarbij de 15 fluïdumafgifte-inrichting is ingericht voor het onder druk aan de mengkamer toevoeren van het basisfluïdum, zodat in de mengkamer het basisfluïdum en het eerste fluïdum met elkaar mengen en het basisfluïdum en het tweede fluïdum met elkaar mengen voor het verkrijgen van de drank die vervolgens de verwisselbare houder via de uitstroomopening verlaat.

13. Systeem volgens conclusie 12, waarbij de doseerinrichting is ingericht voor het toevoeren van een derde fluïdum zoals een gas of een vloeistof aan het eerste fluïdum voor het onder druk brengen van het eerste fluïdum en/of het toevoeren van het derde fluïdum aan het tweede fluïdum voor het onder druk brengen van het tweede fluïdum.

14. Systeem volgens conclusie 12 of 13, waarbij de doseerinrichting voor het genoemde gedoseerd toevoeren van het eerste en/of tweede fluïdum vanuit ten minste de eerste en tweede opslagruimte aan de eerste mengkamer is voorzien van een samendrukeenheid voor het samendrukken van de ten minste ene opslagruimte.

15. Systeem volgens een der conclusies 12-14, waarbij het systeem is voorzien van een luchtinlaatopening voor het toevoeren van lucht aan de mengkamer van de houder. 1032080