NL1025679C2 - Scheepsraam. - Google Patents

Description

*. «

Scheepsraam

De uitvinding heeft betrekking op een scheepsraam, omvattende: ten minste één verplaatsbaar in een omlijsting opgenomen afschermelement, en met het 5 afschermelement gekoppelde pneumatische bedieningsmiddelen, welke bedieningsmiddelen zijn voorzien van veiplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van het afschermelement ten opzichte van de omlijsting.

Op vissersschepen is doorgaans relatief veel communicatie noodzakelijk tussen de 10 stuurman en het dekpersoneel, teneinde de visvangst te kunnen optimaliseren. Daarbij geschiedt communicatie doorgaans via een in het stuurhuis aangebracht geopend scheepsraam. Veelal wordt het scheepsraam na elke communicatie gesloten, teneinde vocht en kou in het stuurhuis te kunnen weren. Het scheepsraam omvat daarbij een in het stuurhuis aangebrachte omlijsting waarin een glasruit verplaatsbaar is opgenomen. 15 De glasruit wordt daarbij aan een onderzijde ingeklemd door een glasklem die, onder tussenkomst van een metalen koppelingspen, enigszins verplaatsbaar met een pneumatische cilinder is gekoppeld. Door de pneumatische cilinder te bedienen kan de glasruit in neerwaartse respectievelijk opwaartse richting worden verplaatst, waardoor het scheepsraam kan worden geopend respectievelijk kan worden gesloten. Veelal zal 20 het scheepsraam in gesloten toestand tegen de omlijsting worden aangedrukt middels één of meerdere korteslagcilinders, teneinde vloeistoflekkages via het scheepsraam te kunnen voorkomen. Het pneumatisch systeem kan worden geactiveerd middels een metalen pneumatische schakelaar die veelal in de stuurhut op een dashboard is gepositioneerd. Het bekende scheepsraam heeft meerdere nadelen. Een belangrijk 25 nadeel van het bekende scheepsraam is dat openen en sluiten slechts op weinig gecontroleerde wijze kan plaatsvinden, waarbij de glasruit via een ongecontroleerde beweging neerwaarts respectievelijk opwaarts wordt verplaatst. Veelal zal een dergelijke ongecontroleerde beweging van de glasruit resulteren in een scheefstand van de glasruit, waardoor de glasruit zichzelf klemzet in de omlijsting en alzo de facto 30 blokkeert. Volledige sluiting van het scheepsraam is alsdan doorgaans niet langer mogelijk, hetgeen - op het water - relatief snel tot gevaarlijk situaties, zoals kortsluiting in het stuurhuis, kan leiden.

1025679 2

De uitvinding heeft tot doel het verschaffen van een verbeterd scheepsraam dat op relatief gecontroleerde wijze kan worden geopend respectievelijk kan worden gesloten.

De uitvinding verschaft daartoe een scheepsraam volgens het in aanhef genoemde type, 5 met het kenmerk, dat de pneumatische bedieningsmiddelen tevens zijn voorzien van ten minste één pneumatisch ventiel, waarbij een bedieningszijde van het ventiel is gekoppeld met de verplaatsingsmiddelen. De bedieningsmiddelen zijn daarbij bij voorkeur manueel activeerbaar via een pneumatische schakelaar. Het pneumatisch koppelen van de bedieningszijde van het pneumatisch ventiel met de 10 verplaatsingsmiddelen leidt ertoe dat het afschermelement volgens een vooraf gedefinieerde (gefixeerde) baan relatief vloeiend en rechtstandig kan worden verplaatst, waardoor scheefstand en blokkering van het afschermelement kunnen worden voorkomen. Op deze wijze kan het scheepsraam aldus op een meer gecontroleerde wijze worden geopend respectievelijk worden gesloten. Daarbij komt dat het ventiel, bij 15 voorkeurpneumatisch (of eventueel elektromagnetisch) kan worden geschakeld bij het overschrijden van een bepaalde, op de verplaatsingsmiddelen uitgeoefende maximale werkdruk, waardoor verdere sluiting (of opening) van het scheepsraam kan worden tegengegaan, en alzo beklemming van personen en/of goederen kan worden voorkomen.

20 Bij voorkeur wordt een pneumatisch ventiel toegepast dat in een rusttoestand zich in een geopende positie bevindt, en dat slechts zal schakelen na pneumatische aansturing door de verplaatsingsmiddelen. Een dergelijk ventiel wordt in de pneumatiek veelal aangeduid als een ‘nee’-ventiel (not-ventiel). Toepassing van een ‘nee’-ventiel kan het functioneren van de bedieningsmiddelen aanzienlijk vereenvoudigen, daar de poorten 25 van het ‘nee’-ventiel alzo relatief eenvoudig in serie kunnen worden geschakeld met zowel de schakelaar alsook de verplaatsingsmiddelen. Bij voorkeur wordt het ventiel gevormd door een tweewegventiel, in het bijzonder een drie/tweeventiel (3/2-ventiel). Het tweewegventiel is constructief relatief eenvoudig en goedkoop en kan worden geschakeld op basis van een pneumatische en/of elektromagnetische aansturing. Doch 30 bij voorkeur wordt een pneumatisch aangestuurd tweewegventiel toegepast, dat de facto pneumatisch is gekoppeld met de verplaatsingsmiddelen. Slechts bij het overschrijden van een bepaalde systeemdruk zal het tweewegventiel via de bedieningszijde worden geschakeld van de geopende rusttoestand richting de gesloten blokkeertoestand, waardoor verdere verplaatsing van het afschermelement, en aldus verdere inklemming 102 56 7^__ 3 van een persoon en/of een zaak, kan worden voorkomen. Een dergelijke werking heeft als bijzonder voordeel dat de bedieningsmiddelen een gesloten pneumatisch systeem kunnen vormen, waarbij een additioneel - veelal kostbaar - systeem niet noodzakelijk is voor het correct kunnen laten functioneren van de bedieningsmiddelen. Alzo wordt 5 aldus naast een gebruiksvriendelijk tevens een constructief relatief eenvoudig en goedkoop scheepsraam verschaft.

In een voorkeursuitvoering zijn de bedieningsmiddelen verder voorzien van klemmiddelen voor het klemmen van het afschermelement tegen de omlijsting. Daar 10 mediumdichte, af althans vloeistofdichte, afdichting van het scheepsraam doorgaans van groot belang wordt geacht, is het voordelig om het afschermelement ten minste in gesloten toestand tegen de omlijsting te kunnen klemmen om alzo een vloeistofdichte afdichting te kunnen garanderen. Veelal wordt alsdan echter evenwel een afdichtende laag toegepast tussen het afschermelement en (een deel van) de omlijsting. De 15 klemmiddelen zijn met name ingericht om een voorspanning uit te oefenen op het afschermelement in een richting die in hoofdzaak loodrecht staat op een door het afschermelement opgespannen vlak. De klemmiddelen grijpen daarbij bij voorkeur direct (rechtstreeks) aan op het afschermelement, hetgeen bij nadere voorkeur geschiedt op meerdere uiteen gelegen delen van het afschermelement, zoals bijvoorbeeld de 20 langsranden, hoeksecties, et cetera. De klemmiddelen zijn daartoe bij voorkeur voorzien van meerdere (pneumatische) klemcilinders ingericht voor aangrijping op het afschermelement. In een nadere voorkeursuitvoering worden de klemcilinders gevormd door korteslagcilinders, teneinde het door de klemmiddelen ingenomen volume relatief beperkt te houden.

25

In een bijzondere voorkeursuitvoering zijn de bedieningsmiddelen daarnaast voorzien van vertragingsniiddelen voor het achtereenvolgens kunnen activeren van de klemmiddelen en de verplaatsingsmiddelen of vice versa. De vertragingsmiddelen zijn daarbij doorgaans voorzien van een pneumatische regelkoppeling. Alzo kan worden 30 voorkomen dat de klemmiddelen en de verplaatsingsmiddelen simultaan samenwerken met het afschermelement, hetgeen het relatief soepel en eenvoudig openen respectievelijk sluiten van het scheepsraam zou kunnen belemmeren. Bij voorkeur wordt daarbij bij het openen van het scheepsraam overeenkomstig de uitvinding vooreerst de door klemmiddelen uitgeoefende voorspanning geminimaliseerd, waarna J025679' 4 de verplaatsingsmiddelen geactiveerd zullen worden teneinde het scheepsraam te kunnen openen. Bij het sluiten zullen de verplaatsingsmiddelen het afschermelement bij voorkeur vooreerst in de gesloten toestand positioneren, waarna de klemmiddelen geactiveerd worden teneinde voldoende afdichting te kunnen creëren tussen de 5 omlijsting en het afschermelement.

In een voorkeursuitvoering zijn de bedieningsmiddelen voorzien van ten minste één pneumatische smoorklep (regelklep) voor het op stabiele en vloeiende wijze kunnen verplaatsen en kunnen fixeren van de positionering van het afschermelement ten 10 opzichte van de omlijsting. Toepassing van de smoorklep leidt tijdens normale bedrijfstoestand tot een min of meer continue drukbalans in de pneumatische bedieningsmiddelen, waardoor het schokkend openen respectievelijk sluiten van het scheepsraam overeenkomstig de uitvinding kan worden voorkomen.

15 In een andere voorkeursuitvoering zijn dat de verplaatsingsmiddelen zijn voorzien van ten minste één zuigerstangloze cilinder. Alzo wordt het mogelijk gemaakt om op weinig volumineuze wijze het afschermelement op relatief efficiënte wijze te kunnen verplaatsen. Verplaatsing van het afschermelement zal doorgaans in in hoofdzaak verticale richting plaatsvinden. Het is echter eveneens denkbaar om het 20 afschermelement in in hoofdzaak horizontale richting te verplaatsen ten opzichte van de omlijsting. Onder verplaatsing wordt in het bijzonder verschuiving verstaan. Echter het zou in bepaalde situaties eveneens denkbaar kunnen zijn om het afschermelement te zwenken ten opzichte van de omlijsting om het scheepsraam te openen respectievelijk te sluiten.

25

Het afschermelement wordt gevormd door ten minste één ruit, in het bijzonder een glasruit. De ruit is daarbij transparant uitgevoerd, waardoor het scheepsraam een doorkijk verschaft. Het afschermelement kan tevens worden uitgevoerd als niet-transparant afschermluik, hetgeen in bepaalde situaties tevens wenselijk kan zijn.

30

In een laatste voorkeursuitvoering is de omlijsting voorzien van twee, het afschermelement aan weerszijden omgevende geleidingen, waarin het afschermelement verplaatsbaar is opgenomen. Veelal zal de geleiding worden gevormd door één of meerdere U-profielen. Bij voorkeur wordt het afschermelement volledig omgeven door 1025679 I · 5 de omlijsting, teneinde stabiele opening respectievelijk sluiting alsook afdichting van het scheepsraam te kunnen garanderen. Het is echter niet noodzakelijk om het afschermelement volledig te laten omgeven door de omlijsting. De omlijsting kan daarbij (integraal) deel uitmaken van een scheepswand, veelal een wand van het 5 stuurhuis van een schip.

De uitvinding zal worden verduidelijkt aan de hand van in navolgende figuren weergegeven niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeelden. Hierin toont: figuur 1 een dwarsdoorsnede van een scheepsraam overeenkomstig de uitvinding, 10 figuur 2 een vooraanzicht op het scheepsraam volgens figuur 1, en figuur 3 een schematisch aanzicht op bedieningseenheid ten gebruike in het scheepsraam volgens figuren 1 en 2.

Figuur 1 toont een dwarsdoorsnede van een scheepsraam 1 overeenkomstig de 15 uitvindingrHet scheepsraam 1 omvat een omlijsting 2 (kozijn) dat is opgenomen in een wanddeel van een schip. De omlijsting 2 is eenzijdig voorzien van een afdichtende rubberen strip 3. Tegen de strip 3 is een (deels weergegeven) glasruit 4 aangebracht die verplaatsbaar is ten opzichte van de omlijsting 2. Daartoe is de glasruit 4 (thans) aan een onderzijde ingeklemd middels een glasklem 5 die, onder tussenkomst van een 20 koppelingspen 6 en een koppelstrip 7 gekoppeld is aan een, bij voorkeur zuigerstangloze, pneumatische hefcilinder 8. De zuigerstangloze hefcilinder 8 kan binnen bepaalde grenzen zowel in neerwaartse richting alsook in opwaartse richting worden verplaatst, teneinde het scheepsraam 1 te kunnen openen respectievelijk kunnen sluiten. Het scheepsraam 1 is tevens voorzien van meerdere klemcilinders 9, in het 25 bijzonder korteslagcilinders, teneinde de glasruit 4 in de getoonde (gesloten) toestand tegen de afdichtende strip 3 en de omlijsting 2 te drukken om alzo een vloeistofdichte afdichting van het scheepsraam te kunnen realiseren. De klemcilinders 9 zijn gepositioneerd langs langsranden van de glasruit 4. Een onderste klemcilinder 10 is daarbij ingericht voor directe aangrijping op een van de omlijsting 2 afgekeerde zijde 30 van de glasruit 4. Opgemerkt zij dat de onderste klemcilinder 10 is opgenomen in een U-balk 23, teneinde de onderste klemcilinder 10 op stabiele wijze te kunnen behuizen, doch bovenal om de onderste klemcilinder 10 verbeterd te kunnen aandrukken tegen de glasruit 4. Daartoe is de U-balk 23 voorzien van een knevel (niet-weergegeven) voor het kunnen genereren van een additionele, op de glasruit 4 gerichte, voorspankracht. Een 1025679 6 bovenste kJemcilinder 11 is tussen de omlijsting 2 en de glasruit 4 gepositioneerd, en grijpt aan op een langsrand van de glasruit 4 onder tussenkomst van een klemprofïel 12. Alle klemcilinders 9 alsook de zuigerstangloze hefcilinder 8 zijn pneumatisch gekoppeld aan een pneumatische bedieningseenheid 13. Het pneumatisch systeem van 5 het scheepsraam 1 vormt daarbij een in hoofdzaak gesloten systeem, waarbij slechts beluchting en ontluchting naar de atmosfeer kan plaatsvinden. Een schematisch aanzicht van de bedieningseenheid 13 is getoond in figuur 3.

Figuur 2 toont een vooraanzicht op het scheepsraam 1 volgens figuur 1. In figuur 2 10 wordt duidelijk getoond dat de klemcilinders 9,10,11 zich nabij vier langsranden van de glasruit 4 bevinden. De pneumatische hefcilinder 8 is centraal onder de glasruit 4 gepositioneerd en is ingericht voor verticale verplaatsing van de glasruit 4 tijdens opening respectievelijk sluiting van de glasruit 4. De glasruit 4 wordt daarbij aan weerszijden omgeven door een U-vormige geleiding 14, teneinde de laterale 15 verplaatsingsvrijheid te kunnen begrenzen (in het bijzonder om scheefstand te kunnen voorkomen) om alzo een relatief soepele opening respectievelijk sluiting van het scheepsraam 1 te kunnen bewerkstelligen. Zoals thans schematisch getoond zijn zowel de hefcilinder 8 als alle klemcilinders 9,10,11 pneumatisch gekoppeld aan een bedieningseenheid 13, teneinde de hefcilinder 8 en de klemcilinders 9, 10,11 te kunnen 20 bedienen om alzo het scheepsraam 1 op gecontroleerde en stabiele wijze te kunnen openen respectievelijk sluiten.

Figuur 3 toont een schematisch aanzicht op de bedieningseenheid 13 ten gebruike in het scheepsraam volgens figuren 1 en 2. De bedieningseenheid 13 is voorzien van een 25 pneumatische schakelaar 15 voor het (de)activeren van het pneumatisch systeem. De schakelaar 15 is daarbij pneumatisch gekoppeld aan zowel een eerste ventiel 20 ter aansturing van de alle (acht) klemcilinders 9,10,11 alsook aan een tweede ventiel 21 ter aansturing van de hefcilinder 8. Beide ventielen 20,21 zijn voorts pneumatisch gekoppeld aan een ‘nee’-ventiel 16. Het ‘nee’-ventiel 16 wordt thans gevormd door een 30 (drie/)tweewegventiel dat in een rusttoestand geopend is. Daar de hefcilinder 8 tevens via een terugkoppelleiding 17 pneumatisch gekoppeld is met een bedieningszijde van het ‘nee’-ventiel 16 kan het ‘nee’-ventiel 16 worden geschakeld bij overschrijding van een bepaalde op de hefcilinder 8 uitgeoefende werkbelasting. Alzo kan bij overschrijding van een bepaalde werkdruk, doordat bijvoorbeeld een persoon of zaak 1025679 ' 7 tegen de verplaatsingsrichting van de hefcilinder 8 en de glasruit 4 druk uitoefent (bijvoorbeeld tijdens inklemming), het ‘nee’-ventiel 16 worden geschakeld zodanig dat de opwaartse verplaatsing van de glasruit 4 kan worden tegengehouden. Daardoor kan het ontstaan van schade bij personen en/of zaken die ingeklemd raken in het (zich 5 sluitende) scheepsraam 1 worden voorkomen. Doch bovendien wordt bij het bereiken van een hoogste punt van de hefcilinder 8 (waarin de glasruit 4 zich in de gesloten toestand bevindt) een nuldruk bereikt, hetgeen resulteert in een omschakeling van hét ‘nee’- ventiel 16, waardoor de klemcilinders 9,10,11 via het eerste ventiel 20 worden geactiveerd. Tussen het ‘nee’-ventiel 16 en de hefcilinder 8 is een pneumatische 10 smoorklep 18 opgenomen voor het relatief vloeiend (schokvrij) kunnen laten verplaatsen van (een deel van) de hefcilinder 8 en aldus tevens de glasruit 4. Tevens is de bedieningseenheid 13 voorzien van twee vertragende regelkoppelingen 19 voor het achtereenvolgens kunnen laten activeren van de hefcilinder 8 enerzijds en de klemcilinders 9,10,11 anderzijds. Op deze wijze kan de glasruit 4 op relatief efficiënte 15 en gecontroleerde wijze lineair worden verplaatst. Daarbij wordt tijdens het openen van het scheepsraam 1 vooreerst de door klemcilinders 9,10,11 uitgeoefende voorspanning gereduceerd, waarna de hefcilinder 8 geactiveerd zal worden teneinde het scheepsraam 1 te kunnen openen door neerwaartse verplaatsing van de glasruit 4. Bij het sluiten zal de hefcilinder 8 de glasruit 4 vooreerst in de gesloten toestand brengen, waarna de 20 klemcilinders 9,10,11 geactiveerd worden teneinde voldoende afdichting te kunnen creëren tussen de omlijsting 2 en de glasruit 4, zoals in het voorgaande reeds beschreven. De bedieningseenheid 13 vormt thans een gesloten pneumatisch systeem, waarbij slechts een beluchting 20 en een ontluchting (niet-weergegeven) zijn voorzien, teneinde voldoende werkdruk te kunnen creëren in de bedieningseenheid 13. Eventueel 25 kunnen de bedieningsschakelaar 15, het eerste ventiel 20 alsook het tweede ventiel 21 worden gevormd door elektronische (in plaats van pneumatische) componenten. Het eerste ventiel 20 en het tweede ventiel 21 kunnen daarbij elektromagnetisch worden geschakeld. Voor de bedieningsschakelaar 15 is een reduceerventiel 22 aan gebracht dat, bij voorkeur is voorzien van een vochtafscheider. Het reduceerventiel 22 is ingericht 30 voor regulatie van de systeemdruk, waarbij de vochtafscheider de in het systeem aanwezige luchtdruk in hoofdzaak reeds vooraf ontvochtigd. Een dergelijke ontvochtiging komt de levensduur van alle in de bedieningseenheid 13 opgenomen componenten doorgaans ten goede.

1025679 I · 8

Het moge duidelijk zijn dat de uitvinding niet beperkt is tot de hier weergegeven en beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar dat binnen het kader van de bijgaande conclusies legio varianten mogelijk zijn, die voor de vakman op dit gebied voor de hand zullen liggen.

5 | 1025873

Claims (10)

1. Scheepsraam, omvattende: - ten minste één verplaatsbaar in een omlijsting opgenomen afschermelement, en 5 - met het afschermelement gekoppelde pneumatische bedieningsmiddelen, welke bedieningsmiddelen zijn voorzien van verplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van het afschermelement ten opzichte van de omlijsting, met het kenmerk, dat de pneumatische bedieningsmiddelen tevens zijn voorzien van ten minste één pneumatisch ventiel, waarbij een bedieningszijde van het ventiel is 10 gekoppeld met de verplaatsingsmiddelen.

2. Scheepsraam volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het ventiel wordt gevormd door een tweewegventiel.

3. Scheepsraam volgens conclusie lof 2, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen een gesloten pneumatisch systeem vormen.

4. Scheepsraam volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen verder zijn voorzien van klemmiddelen voor het klemmen van het 20 afschermelement tegen de omlijsting en van verplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van het afschermelement ten opzichte van de omlijsting.

5. Scheepsraam volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen daarnaast zijn voorzien van vertragingsmiddelen voor het achtereenvolgens kunnen 25 activeren van de klemmiddelen en de verplaatsingsmiddelen of vice versa.

6. Scheepsraam volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de klemmiddelen zijn voorzien van ten minste één korteslagcilinder.

7. Scheepsraam volgens een der conclusies 4-6, met het kenmerk, dat de verplaatsingsmiddelen zijn voorzien van ten minste één zuigerstangloze cilinder.

8. Scheepsraam volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afschermelement wordt gevormd door ten minste één ruit. 1025679

9. Scheepsraam volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het scheepsraam is voorzien van een tussen het afschermelement en de omlijsting aangebrachte afdichting. 5

10. Scheepsraam volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de omlijsting ten minste is voorzien van twee, het afschermelement aan weerszijden omgevende geleidingen, waarin het afschermelement verplaatsbaar is opgenomen. 1025679