NL1025397C2

NL1025397C2 - Tandheelkundige behandelinrichting.

Info

Publication number: NL1025397C2
Application number: NL1025397A
Authority: NL
Inventors: Petrus Jacobus Keirsgieter
Original assignee: Okey Holding B V
Priority date: 2004-02-04
Filing date: 2004-02-04
Publication date: 2005-08-08
Also published as: US20080063996A1; US7726699B2; WO2005079698A1; EP1711123A1

Description

* r

Tandheelkundige behandelinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor tandheelkundige behandeling, omvattend een basis en een behandeleenheid, welke behandeleenheid een of meer 5 behandelinstrumenten en leidingen voor de water-, lucht- en elektriciteitsvoorziening daarvan omvat.

Een dergelijke inrichting is bekend.

10 De bekende inrichtingen hebben het bezwaar, dat wanneer bij een storing aan de inrichting een reparatie moet worden uitgevoerd, of wanneer daaraan onderhoud moet worden verricht, de gehele inrichting buiten gebruik is totdat de werkzaamheden zijn voltooid.

15 Het is een oogmerk van de onderhavige uitvinding om dit bezwaar te ondervangen.

De inrichting volgens de uitvinding vertoont daartoe het kenmerk, dat tussen de basis en behandeleenheid een verbindingsstuk is voorzien, met behulp waarvan de behandeleenheid kan worden losgekoppeld van en vastgekoppeld aan de basis.

20

Met de inrichting volgens de uitvinding is het mogelijk om het technische deel van een tandheelkundige behandelinrichting op te nemen-in een behandeleenheid en deze behandeleenheid los te koppelen van de basis. Door deze mogelijkheid van ontkoppelen is het mogelijk om alle technische, en dus aan storing onderhevige 25 delen, in een uitwisselbaar deel te monteren.

Volgens een verder kenmerk van de inrichting volgens de uitvinding wordt het verbindingsstuk gevormd door een eerste deel en een tweede deel die zijn voorzien van met elkaar samenwerkende connectordelen voor de water, lucht en 30 elektriciteitsvoorziening, waarbij, met een aan elkaar koppelen van de twee delen de connectordelen aan elkaar worden verbonden, zodanig dat de doorvoer van de 1025397 Η I 2 water-, lucht- en elektriciteitsvoorziening van de basis naar de behandeleenheid tot I stand wordt gebracht, waarbij het tweede deel is voorzien van een opening I waardoorheen een trekpen beweegbaar is, waarbij de trekpen aan een uiteinde is I verbonden aan een kabel en aan het andere uiteinde is voorzien van een S binnenflensrand en een, op afstand daarvan geplaatste, buitenflensrand, waarbij I tussen de binnenflensrand en het tweede deel een veer is aangebracht, waarmee de I trekpen op het tweede deel is afgesteund en door middel waarvan de trekpen door de I kabel tegen veerkracht in door de opening kan worden getrokken, terwijl het eerste I deel is voorzien van een eerste opening met een zodanige diameter dat deze over de I 10 buitenflensrand kan worden geschoven, terwijl op de opening een tweede opening I aansluit, met een diameter die kleiner is dan de diameter van de buitenflensrand maar I groter is dan de diameter van de trekpen, waarbij, wanneer het eerste deel met de I tweede opening tussen de flensranden is geplaatst en tegen de buitenflensrand I aanrust, met een aantrekken van de kabel, het eerste deel naar het tweede deel toe I 15 wordt bewogen, zodanig, dat de connectordelen aan elkaar worden gekoppeld.

I Volgens een verder kenmerk van de inrichting volgens de uitvinding is het tweede I deel voorzien van een bus waarin de trekpen beweegbaar is, terwijl de veer door I middel van de bus op het tweede deel is afgesteund.

I 20 I Volgens nog een kenmerk van de inrichting volgens de uitvinding is het ene deel I voorzien van tenminste twee geleidepennen en is het andere deel voorzien van I tenminste twee geleidegaten die zijn bestemd om de geleidepennen op te nemen, zodanig dat het eerste en het tweede deel in een vaste positie aan elkaar koppelbaar I 25 zijn.

I Verder kenmerken en bijzonderheden zullen worden uiteengezet aan de hand van de I tekeningen van een uitvoeringsvoorbeeld.

I 30 De figuren 1,2,3a en 3b tonen de twee samenwerkende delen van een I verbindingsstuk zoals dat kan worden toegepast in de inrichting volgens de I uitvinding, waarbij · | 1025397_ 3

Figuur 1 een perspectivisch aanzicht toont van het tweede deel;

Figuur 2 een perspectivisch aanzicht toont van het eerste deel;

Figuur 3a een zijaanzicht toont van het tweede deel;

Figuur 3b een zijaanzicht toont van het eerste deel.

5

Zoals is te zien in de figuren 1 tot en met 3b wordt het verbindingsstuk, zoals dat kan worden toegepast in de inrichting voor tandheelkundige behandeling volgens de uitvinding, gevormd door een eerste deel 1 en een tweede deel 2 die zijn voorzien van met elkaar samenwerkende connectordelen 4, 9 voor de water- en 10 luchtvoorziening. Verder zijn de delen voorzien van connectordelen 5, 10 voor de elektriciteitsvoorziening. Met een aan elkaar koppelen van de twee delen 1,2 worden de connectordelen 4,9 en de connectordelen 5, 10 aan elkaar verbonden. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld is het eerste deel 1 voorzien van drie male connectordelen 4 ten behoeve van de water- en luchtvoorziening, en is het tweede 15 deel 2 voorzien van drie female connectordelen 9 voor de water- en luchtvoorziening. Wanneer de connectordelen 4 aan de connectordelen 9 en het connectordeel 5 aan het connectordeel 10 wordt verbonden, wordt de doorvoer van de water-, lucht- en elektriciteitsvoorziening van de basis naar de behandeleenheid tot stand gebracht. Bij het verbreken van de verbindingen tussen de connectordelen 4,9 worden de 20 koppelingen ten behoeve van de water- en luchtvoorziening automatisch afgesloten; hierdoor zal er geen “lekwater” en “leklucht” kunnen ontstaan. Zoals in de figuren is te zien wordt de elektronica via de bovenste connectordelen S, 10 gevoerd. Bij een eventueel “nadruppelen” na het verbreken van de verbinding zal hierdoor geen kortsluiting kunnen ontstaan.

25

Het tweede deel 2 is voorzien van een centrale opening 13 waardoorheen een trekpen 7 beweegbaar is, waarbij de trekpen 7 aan een uiteinde 14 is verbonden aan een kabel (niet getoond) en aan het andere uiteinde is voorzien van een binnenflensrand 15 en een, op afstand daarvan geplaatste, buitenflensrand 16. Tussen 30 de binnenflensrand 15 en het tweede deel 2 is een veer 8 aangebracht, waarmee de trekpen 7 op het tweede deel 2 is afgesteund en door middel waarvan de trekpen 7 door de kabel tegen veerkracht in door de opening 13 kan worden getrokken. Het 102539 7_ I 4 I eerste deel 1 is voorzien van een centrale eerste opening 3 met een zodanige diameter I dat deze over de buitenilensrand 16 kan worden geschoven, terwijl op de eerste I opening 3 een tweede opening 17 aansluit, met een diameter die kleiner is dan de diameter van de buitenflensrand 16 maar groter is dan de diameter van de trekpen 7.

I 5 Wanneer het eerste deel 1 met de tweede opening 17 tussen de flensranden 15,16 is I geplaatst en tegen de buitenflensrand 16 aanrust, wordt met een aantrekken van de kabel het eerste deel 1 naar het tweede deel 2 toe bewogen, zodanig, dat de connectordelen 4,9 en 5,10 aan elkaar worden gekoppeld.

I In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld is het tweede deel 2 voorzien van een I 10 geleidebus 12 waarin de trekpen 7 beweegbaar is, terwijl de veer 8 door middel van I de bus 12 op het tweede deel 2 is afgesteund.

I Verder is het tweede deel 2 voorzien van tenminste twee conische geleidepennen 11 I en is het eerste deel 1 voorzien van tenminste twee geleidegaten 6 die zijn bestemd I om de geleidepennen 11 op te nemen. In het getoonde uitvoeringsvoorbeeld hebben I 15 de geleidepennen 11 een zodanige lengte, dat de uiteinden 19 daarvan uitsteken tot I voorbij de binnenflensrand 15 van de trekpen 7 wanneer de trekpen 7 door de op het I tweede deel 2 afgesteunde veer 8 is uitgeduwd. Op de geleidegaten 6 sluiten verder I geleidesleuven 18 aan voor het opnemen van de uiteinden 19 van de geleidepennen I 11, zodanig, dat bij een aan elkaar koppelen van de delen 1,2 en een verplaatsen van I 20 de trekpen 7 vanuit de eerste opening 3 in de tweede opening 17, de uiteinden 19 van I de geleidepennen 11 door middel van de geleidesleuven 18 worden gedwongen tot I in de geleidegaten 6.

I De female en male connectoren voor de water-, lucht- en elektriciteitsvoorziening zullen hierdoor geleidelijk in elkaar koppelen. Verder zijn het eerste en het tweede 25 deel in een vaste positie aan elkaar koppelbaar.

I Op doelmatige wijze is de afstand tussen de binnenflensrand 15 en de buitenflensrand 16 op de trekpen.7 in geringe mate groter dan de dikte van het eerste deel 1, zodanig dat het eerste deel 1 daar nauw tussen past. Op deze wijze I wordt het verschuiven of kantelen van het tweede deel 2 ten opzichte van het eerste I 30 deel 1 voorkomen. Verder is in het uitvoeringsvoorbeeld de diameter van de I binnenflensrand 15 groter dan de diameter van de eerste opening 3 in het eerste deel, I 1025397_ 5 » zodat voorkomen wordt dat tijdens het koppelen het eerste deel over de binnenflensrand 15 wordt geduwd.

Met de uitvinding is het mogelijk om het technische deel van een tandheelkundige 5 behandelinrichting op te nemen in een behandeleenheid en deze behandeleenheid los te koppelen van de basis. Door deze mogelijkheid van ontkoppelen is het mogelijk om alle technische, en dus aan storing onderhevige delen, in een uitwisselbaar deel te monteren. Wanneer de kabel de trekpen 7 vrijgeeft, zal door de kracht van de duwveer 8 en door de veertjes in de water- en luchtconnectoren 4,9 het eerste deel 1 10 van het tweede deel 2 afgeduwd worden. De water- en luchtverbindingen sluiten zich automatisch na het opengaan van de koppeling.

Door de gebruikte drie soorten connectoren is het mogelijk om alle elektronica in de behandeleenheid te monteren. Hierdoor is het zeer eenvoudig om bij storing alleen de 15 behandeleenheid uit te wisselen.

1025397

Claims

1. Inrichting voor tandheelkundige behandeling, omvattend een basis en een I behandeleenheid, welke behandeleenheid een of meer behandelinstrumenten en I 5 leidingen voor de water-, lucht- en elektriciteitsvoorziening daarvan omvat, met het I kenmerk, dat tussen de basis en behandeleenheid een verbindingsstuk is voorzien, I met behulp waarvan de behandeleenheid kan worden losgekoppeld van en I vastgekoppeld aan de basis. I

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het verbindingsstuk wordt I gevormd door een eerste deel en een tweede deel die zijn voorzien van met elkaar I samenwerkende connectordelen voor de water, lucht en elektriciteitsvoorziening, I waarbij, met een aan elkaar koppelen van de twee delen de connectordelen aan I elkaar worden verbonden, zodanig dat de doorvoer van de water-, lucht- en I 15 elektriciteitsvoorziening van de basis naar de behandeleenheid tot stand wordt I gebracht, waarbij het tweede deel is voorzien van een opening waardoorheen een I trekpen beweegbaar is, waarbij de trekpen aan een uiteinde is verbonden aan een I kabel en aan het andere uiteinde is voorzien van een binnenflensrand en een, op I afstand daarvan geplaatste, buitenflensrand, waarbij tussen de binnenflensrand en het I 20 tweede deel een veer is aangebracht, waarmee de trekpen op het tweede deel is I afgesteund en door middel waarvan de trekpen door de kabel tegen veerkracht in I door de opening kan worden getrokken, terwijl het eerste deel is voorzien van een I eerste opening met een zodanige diameter dat deze over de buitenflensrand kan I worden geschoven, terwijl op de opening een tweede opening aansluit, met een I 25 diameter die kleiner is dan de diameter van de buitenflensrand maar groter is dan de I diameter van de trekpen, waarbij, wanneer het eerste deel met de tweede opening I tussen de flensranden is geplaatst en tegen de buitenflensrand aanrust, meteen I aantrekken van de kabel, het eerste deel naar het tweede deel toe wordt bewogen, I zodanig, dat de connectordelen aan elkaar worden gekoppeld. I

30 I 1025397 I

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het het tweede deel is voorzien van een bus waarin de trekpen beweegbaar is, terwijl de veer door middel van de bus op het tweede deel is afgesteund.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ene deel is voorzien van tenminste twee geleidepennen en het andere deel is voorzien van tenminste twee geleidegaten die zijn bestemd om de geleidepennen op te nemen, zodanig dat het eerste en het tweede deel in een vaste positie aan elkaar koppelbaar zijn. 10

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de geleidepennen conische pennen zijn.

6. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de geleidepennen een 15 zodanige lengte hebben, dat de uiteinden daarvan uitsteken tot voorbij de binnenflensrand van de trekpen wanneer de trekpen door de op het tweede deel afgesteunde veer is uitgeduwd.

6 I Conclusies I

7. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat op de geleidegaten 20 geleidesieuven aansluiten voor het opnemen van de uiteinden van de geleidepennen, zodanig, dat bij een aan elkaar koppelen van de delen en een verplaatsen van de trekpen vanuit de eerste opening in de tweede opening, de uiteinden van de geleidepennen door middel van de geleidesieuven worden gedwongen tot in de geleidegaten. 25

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de connectordelen voor de elektriciteitsvoorziening bovenin de delen zijn geplaatst.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de 30 connectordelen voor de elektriciteitsvoorziening boven de connectordelen voor de watervoorziening zijn geplaatst. 1025397 Η I Η I I 8

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de I I openingen centraal in de delen zijn geplaatst. I

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat I I 5 de afstand tussen de binnenflensrand en de buitenflensrand op de trekpen in geringe I I mate groter is dan de dikte van het eerste deel, zodanig dat het eerste deel daar nauw I I tussen past. I

12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de I I 10 diameter van de binnenflensrand groter is dan de diameter van de eerste opening in I I het eerste deel. I i I I 102539 7