NL1018324C2 - Werkwijze voor het beschermen van een in een pijpleiding gelegde kabel en bij deze werkwijze te gebruiken voertuig. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Werkwijze voor het beschermen van een in een pijpleiding gelegde kabel en bij deze werkwijze te gebruiken voertuig.

5 De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het beschermen van een in een pijpleiding gelegde kabel.

Het leggen van kabels in pijpleidingen, in het bijzonder glasvezelkabels of dergelijke voor het overbrengen van signalen of gegevens is bekend. In de praktijk is gebleken, dat dergelijke kabels 10 aan verschillende gevaren zijn blootgesteld. Zo kunnen de kabels onder invloed van door de pijpleiding verplaatst medium in beweging geraken en langs de binnenwand van de pijpleiding schuren, hetgeen ongewenste slijtage van de kabels tot gevolg zal hebben. Verder kunnen de kabels worden aangetast door door de pijpleiding bewegende agressieve media. 15 Een verder gevaar is, dat de kabels door ongedierte worden aangevreten.

Met de uitvinding wordt dan ook beoogd een effectieve bescherming van in pijpleidingen gelegde kabels te verkrijgen.

Volgens de uitvinding kan dit worden verkregen doordat men 20 de kabel bedekt met een aan de binnenwand van de pijpleiding hechtend bedekkingsmateriaal.

Door toepassing van deze werkwijze kan een goede afscherming van de kabel tegen aantasting van de kabel door agressieve media, knaagdieren en dergelijke worden verkregen, terwijl de kabel 25 tevens ten opzichte van de pijpleiding wordt vastgelegd, zodat ook ongewenste bewegingen van de kabel in de pijpleiding worden verhinderd. Ook zal worden voorkomen dat vuil aan de kabels blijft hangen.

Daarbij kan volgens een verder aspect van de uitvinding 30 voor het uitvoeren van de werkwijze doelmatig gebruik worden gemaakt van een voertuig, dat is voorzien van een mondstuk via welke het bedekkingsmateriaal op de binnenwand van een pijpleiding kan worden aangebracht.

Opgemerkt wordt, dat voor het uitvoeren van werkzaamheden 35 door een pijpleiding te bewegen voertuigen of zogenaamde robots op il 01 63 24 2 zich bekend zijn uit bijvoorbeeld EP 0 936 713 (WO 99/43063) en EP 0 978 743 (WO 00/08506).

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren.

5 Figuur 1 toont schematisch de opstelling van een voertuig of robot voor het bedekken van een in een niet nader weergegeven pijpleiding gelegde kabel.

Figuur 2 toont schematisch op grotere schaal een zijaanzicht op het voertuig.

10 Figuur 3 toont een achteraanzicht op het in figuur 2 weergegeven voertuig zoals opgesteld in een pijpleiding.

Zoals in het bijzonder in figuur 3 is weergegeven kan in een in het algemeen ondergronds aangebrachte pijpleiding 1 een zich in de lengterichting van de pijpleiding uitstrekkende kabel 2 zijn 15 aangebracht, welke nabij de onderzijde van de pijpleiding 1 op de binnenwand van de pijpleiding 1 rust.

Ter wille van de overzichtelijkheid is in figuur 1 slechts schematisch de kabel 2 aangegeven, die is aangebracht in een niet nader weergegeven, onder een oppervlak 3 aangebrachte pijpleiding, die 20 via in het oppervlak 3 aangebrachte schematisch aangeduide toegangs-kokers 4 toegankelijk zal zijn.

Voor het aanbrengen van een laag bedekkingsmateriaal 5 (figuur 1) over de kabel 2 zal gebruik worden gemaakt van een door de pijpleiding 1 te bewegen voertuig of robot 6. In het weergegeven 25 voorbeeld is het voertuig voorzien van rupsbanden 7 voor de afsteuning van het voertuig op de binnenwand van de pijpleiding 1. Uiteraard zou het voertuig 6 ook kunnen zijn uitgerust met voor het afsteunen van het voertuig geschikte wielen, eventueel in combinatie met rupsbanden.

Het voertuig 6 kan zijn voorzien van een eigen, op afstand 30 te besturen aandrijfbron of kan door de pijpleiding 1 worden voort bewogen met behulp van een met het voertuig verbonden kabel 8, die door een toegangskoker 4 naar boven is geleid en met behulp van een bijvoorbeeld in een wegvoertuig 9 opgesteld aandrijfmechanisme 10 of dergelijke zodanig in te halen is, dat het voertuig 6 tijdens bedrijf 35 in de richting volgens pijl A door de pijpleiding kan worden ver plaatst. Daarbij is de kabel 8 doelmatig uitgevoerd in de vorm van een 3 holle leiding via welke bedekkingsmateriaal 5 aan het voertuig 6 resp. de robot 6 kan worden toegevoerd.

Deze kabel of toevoerleiding 8 voor het bedekkingsmateriaal 5 staat in verbinding met een op het voertuig 6 aangebrachte afvoer-5 leiding 11 waarop een naar beneden gericht mondstuk 12 is aangesloten. De uitvoering is daarbij zodanig, dat het vrije uiteinde van het mondstuk 12 tijdens bedrijf dicht boven de te bedekken kabel 2 zal zijn gelegen.

Gerekend in de beoogde verplaatsingsrichting volgens pijl A 10 van het voertuig 6 is voor het mondstuk 12 een geleidingsorgaan 13 voor de kabel opgesteld, welk geleidingsorgaan wordt gevormd door een wiel 13, dat vrij draaibaar is om een zich loodrecht op de beoogde verplaatsingsrichting volgens pijl A uitstrekkende draaiingsas en dat aan zijn omtrek is voorzien van een in doorsnede V-vormige groef 14. 15 Zoals in het bijzonder uit figuur 3 duidelijk zal zijn zal het wiel 13 tijdens bedrijf zodanig over de kabel 2 bewegen, dat de kabel 2 door de in het geleidingswiel 13 aangebrachte groef 14 zodanig wordt uitgericht, dat het mondstuk 12 althans nagenoeg recht boven de kabel 2 zal bewegen tijdens bedrijf.

20 Het tijdens bedrijf uit het mondstuk 12 uitstromende bedekkingsmateriaal zal in een zodanige hoeveelheid worden toegevoerd, dat de kabel 2 rondom door het bedekkingsmateriaal wordt bedekt, terwijl het bedekkingsmateriaal zich aan weerszijden van de kabel 2 aan de binnenwand van de buis 1 zal hechten voor het bewerkstelligen 25 van een goede afdekking van de kabel alsmede van een goede verankering van de kabel aan de binnenwand van de pijpleiding 1. In de praktijk is gebleken, dat een geschikt bedekkingsmateriaal, dat een goede bescherming van de kabel 2 geeft alsmede zich op effectieve wijze aan de binnenwand van de pijpleiding 1 hecht wordt verkregen door een kunst-30 stof samenstelling, welke gebaseerd is op hybride poly-urethaan/poly-urea-epoxytechnolog i e.

Daarbij wordt gebruik gemaakt van een basiscomponent bestaande uit: - ca. 30 delen polyetherpolyol combinatie, 35 - ca. 20 delen ptmeg amide mpe 1300, j *..?· ‘J- & 4 - ca. 8 delen chemische vochtvanger gebaseerd op RR 1452 ontvochtings-techniek, - ca. 7 delen hechtpromotor, - ca. 30 delen vulstof mengsel en pigment, 5 - ca. 3 delen vloeimiddel, - ca. 2 delen katalysator mengsel 11 RR.

Verder wordt gebruikt gemaakt van een harder component bestaande uit: - 25 delen prepo harder 29R54 10 - 7 delen MDI polymeric - 58 delen NDI prepo 16D5 - 10 delen epoxy in NMP.

De bovengenoemde basiscomponent en harder component worden bij een temperatuur van ca. 70°C gemengd en onder druk toegevoerd aan 15 het mondstuk 12 voor het bedekken van de kabel 2 in de pijpleiding 1.

1 (i i v - O .

*· »: „ 'r /5

Claims (7)

1. Werkwijze voor het beschermen van een in een pijpleiding gelegde kabel, met het kenmerk, dat men de kabel bedekt met een aan de 5 binnenwand van de pijpleiding hechtend bedekkingsmateriaal.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat men de kabel bedekt met behulp van een door de pijpleiding bewegend voertuig, dat voorzien is van een mondstuk voor de aanbrenging van het bedekkingsmateriaal .

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat men de kabel ten opzichte van het voertuig uitricht met behulp van een aan het voertuig aangebracht geleidingsorgaan.

4. Werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat men het bedekkingsmateriaal aan het voertuig toevoert via 15 een op het voertuig aangesloten leiding.

5. Voertuig kennelijk bestemd om te worden gebruikt bij een werkwijze volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het voertuig is voorzien van een mondstuk via welke het bedekkingsmateriaal op de binnenwand van een pijpleiding kan worden aange- 20 bracht.

6. Voertuig volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het voertuig voorzien is van een geleidingsorgaan voor een te bedekken kabel.

7. Voertuig volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het 25 geleidingsorgaan wordt gevormd door een op het voertuig aangebracht wiel, dat aan zijn omtrek voorzien is van een rondlopende uitsparing.