NL1015250C2

NL1015250C2 - Lasinrichting voor het aan elkaar lassen van stroken van in rubbermateriaal ingebedde koorden.

Info

Publication number: NL1015250C2
Application number: NL1015250A
Authority: NL
Inventors: Klaas Nauta; Theodorus Gijsbertus Teunissen
Original assignee: Vmi Epe Holland
Priority date: 2000-05-19
Filing date: 2000-05-19
Publication date: 2001-11-22
Also published as: EP1282505A1; CN1208179C; JP2003534158A; DE60130268D1; KR20030017975A; JP2007125895A; US20030089459A1; EP1422047A2; DE60101962T2; AU2001258941A1; US20040188003A1; DE60101962D1; EP1422047A3; KR100777995B1; EP1422047B1; EP1282505B1; RU2272778C2; SK16422002A3; WO2001089813A1; DE60130268T2

Description

Lasinrichting voor het aan elkaar lassen van stroken van in rubbermateriaal ingebedde koorden

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een lasinrichting voor het aan elkaar lassen van stroken van in rubbermateriaal ingebedde koorden, welke inrichting voorzien is van een toevoertransportinrichting voor het in 5 een toevoerrichting toevoeren van stroken, van een laseen-heid voor het aan elkaar lassen van stroken, welke laseen-heid een lastafel en een boven de lastafel geplaatste lasmachine bevat, waarbij de toevoertransportinrichting stroken toevoert aan de laseenheid, en van een afvoer-10 transportinrichting voor het afvoeren van aan elkaar gelaste stroken. De in het rubbermateriaal ingebedde koorden kunnen bijvoorbeeld van staal, of dergellijke, zijn.

Dergelijke lasinrichtingen zijn bekend en worden 15 reeds sinds een groot aantal jaren gebruikt. Bij deze bekende inrichtingen worden de stroken aan de lastafel toegevoerd en tot aan de laspositie over de lastafel geschoven.

Zo is uit US-A-4.832.780 een inrichting bekend 20 voor het aan elkaar verbinden van stroken van in rubbermateriaal ingebedde koorden. Deze inrichting heeft een toevoertransportinrichting voor het toevoeren van de stroken naar een lastafel. Boven de lastafel is een positioneer inrichting aangebracht voor het positioneren van 101 5250 2 een strook. Probleem daarbij is dat de strook kan vervormen bij het positioneren.

Daarnaast is uit US-A-3.935.056 eveneens een inrichting bekend voor het aan elkaar lassen van stroken 5 van in rubbermateriaal ingebedde koorden. Daarbij worden de stroken toegevoerd aan een lastafel die uit twee helften bestaat. De hoek van de twee helften ten opzichte van elkaar is instelbaar, echter beperkt tot grote hoeken.

Toch bestaat er in de techniek de behoefte aan 10 een lasinrichting waarmee de produktiviteit alsmede de kwaliteit van aan elkaar gelaste stroken verbeterd wordt.

Hiertoe wordt een lasinrichting van de bovenbeschreven soort volgens de uitvinding gekenmerkt doordat de toevoertransportinrichting voorzien is van een eerste 15 transporteenheid en een tweede transporteenheid, die in eikaars verlengde liggen, waarbij de eerste transporteenheid stroken toevoert aan de tweede transporteenheid, waarbij de tweede transporteenheid stroken toevoert aan de laseenheid en een invoereinde en een uitvoereinde heeft, 20 en dat het uitvoereinde van de tweede transporteenheid en de lastafel in een richting lateraal, dat is dwars op de transportrichting, ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn. Juist doordat de lastafel en de tweede transporteenheid lateraal ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn, 25 kan de strook op een lateraal instelbare positie aan de lastafel toegevoerd worden.

In een voorkeursuitvoering van een lasinrichting volgens de uitvinding, is de tweede transporteenheid in zijn geheel lateraal verplaatsbaar. Alternatief kan de 30 tweede transporteenheid om zijn invoereinde roteerbaar gemonteerd zijn. Aanvullend of alternatief kan de lastafel in zijn geheel lateraal verplaatsbaar zijn.

In het bijzonder bij smalle en/of slappe stroken resulteert het schuiven van de stroken over de lastafel 35 tot slechte positienauwkeurigheid, waardoor het aan elkaar lassen van twee stroken onreproduceerbaar en onvoldoende nauwkeurig plaatsvindt. De stroken hebben over het alge- 101 5250 3 meen een driehoekige leidende en een driehoekige nalopende punt, en met name kan een scherpe punt tijdens het schuiven ongewenst naar boven gericht worden. De bekende lasin-richtingen proberen dit effect zoveel mogelijk te beperken 5 door het draaipunt van de laseenheid, die een laslijn vormt, aan de zijde van de stompe hoek van de punt te kiezen. Hierdoor werken afwijkingen zich aan één zijde van de aan elkaar gelaste stroken uit, hetgeen tot een onac-cepteerbaar grote afwijking kan leiden. Dit wordt in een 10 uitvoeringsvorm van een lasinrichting volgens de uitvinding opgelost doordat de lasmachine draaibaar gemonteerd is, en het draaipunt door het midden van de laslijn gevormd wordt. Op deze wijze worden eventuele afwijkingen over beide zijden van de stroken verdeeld en kan de resul-15 terende (gehalveerde) afwijking wel accepteerbaar zijn.

Teneinde onnauwkeurigheden in de positionering als gevolg van het over de lastafel schuiven van de stroken te verminderen, wordt een uitvoeringsvorm van een lasinrichting volgens de uitvinding de lastafel voorzien 20 van een langsmiddenlijn die de lastafel verdeeld in een eerste lastafelhelft en een tweede lastafelhelft, een invoereinde, een uitvoereinde, een eerste lastafeltrans-porteenheid geplaatst op de eerste lastafelhelft, welke eerste lastafeltransporteenheid die zich uitstrekt van het 25 invoereinde van de lastafel tot op een afstand van het invoereinde van de lastafel, en bij voorkeur een tweede lastafeltransporteenheid geplaatst op de tweede lastafelhelft, welke tweede lastafeltransporteenheid zich uit-strekt van het uitvoereinde van de lastafel. Hierdoor kan 30 een toegevoerde strook voor de helft op de eerste lastafeltransporteenheid geplaatst worden, en kan door bijvoorbeeld met de tweede transporteenheid gesynchroniseerde aandrijving de strook zonder verlies aan nauwkeurigheid in positie op de lastafel toegevoerd worden. De tweede lasta-35 feltransporteenheid verzorgt samen met de afvoertransport-inrichting het afvoeren van twee aan elkaar gelaste stroken.

101 5250 4

Teneinde de strook naar een vooraf bepaalde positie op de lastafel te voeren heeft het voordeel wanneer er voorzien is in een eerste sensor die het midden van de strook bepaalt tussen de eerste transporteenheid en 5 de tweede transporteenheid en een beginpositiesignaal opwekt. Hierdoor kan een strook al in een vroeg stadium gepositioneerd worden, waardoor de nauwkeurigheid van de las verbeterd wordt.

Bij voorkeur bepaalt een tweede sensor de posi-10 tie van de strook tussen de tweede transporteenheid en de lastafel en wekt deze tevens een middenpositiesignaal op, en bepaalt een derde sensor de positie van de strook onder de laslijn en wekt deze een eindpositiesignaal op. Hierdoor kunnen eventueel laatste positiewijzigingen aange-15 bracht worden.

Bij voorkeur is voorzien in een computer met een bestand waarin een doelpositie opgenomen is, en een vergelijker voor het vergelijken van een positiesignaal opgewekt door één van de sensoren en toegevoerd aan de compu-20 ter, met de doelpositie en voor het afgeven van een stuursignaal voor het sturen van de relatieve laterale positie van de lastafel en/of de tweede transporteenheid. Aldus kan op computergestuurde manier de positie van de lastafel en/of de tweede transporteenheid ingesteld worden. Tevens 25 kunnen met behulp van de verkregen gegevens de transportbanden bestuurd worden.

Een zeer nauwkeurige las wordt verkregen wanneer de doelpositie het midden van de laslijn is.

De nauwkeurigheid van de las wordt verder ver-30 beterd wanneer de eerste en tweede lastafeltransporteen-heid en de tweede transporteenheid gesynchroniseerd vertragen tot een snelheid nul, zodat het aan elkaar lassen van stroken gebeurt bij stilstaande stroken.

Enige uitvoeringsvoorbeelden van een lasinrich-35 ting volgens de onderhavige uitvinding zullen bij wijze van voorbeeld beschreven worden aan de hand van de tekening.

101 5250 5

Figuur 1 toont schematisch een eerste uitvoering van een lasinrichting volgens de uitvinding, en

Figuren 2A, B, C, D tonen schematisch een tweede uitvoering van een lasinrichting volgens de uitvinding.

5 In figuur 1 wordt schematisch een bovenaanzicht getoond van een eerste uitvoering van een lasinrichting 1 voor het aan elkaar lassen van stroken van in rubbermate-riaal ingebedde koorden volgens de uitvinding. De in het rubbermateriaal ingebedde koorden kunnen bijvoorbeeld van 10 staal, of dergelijke, zijn. Door dergelijke koorden worden de stroken versterkt.

De lasinrichting 1 bevat een toevoertransportinrichting 2 voor het in een toevoerrichting 3 toevoeren van stroken. Volgens de uitvinding bevat de toevoertransport-15 inrichting 2 een eerste transporteenheid 4 en een tweede transporteenheid 5 die in eikaars verlengde liggen. De tweede transporteenheid 5 heeft een invoereinde 9 en een uitvoereinde 10.

Verder bevat de lasinrichting 1 een laseenheid 6 20 voor het aan elkaar lassen van stroken. De laseenheid 6 bevat een lastafel 7 en een boven de lastafel 7 geplaatste lasmachine 8. Door de lasmachine 8 wordt een laslijn 12 bepaald.

Tijdens werking van de lasinrichting 1 voert de 25 eerste transporteenheid 4 stroken toe aan de tweede transport -eenheid 5. De tweede transporteenheid 5 voert de stroken vervolgens verder naar de lastafel 7 van de laseenheid 6.

Volgens de uitvinding kan de positie van een aan 30 de lastafel 7 toe te voeren strook aangepast worden aan de positie van een reeds op de lastafel 7 aanwezige strook, zodat deze twee stroken nauwkeuriger aan elkaar te lassen zijn, doordat het uitvoereinde 10 van de tweede transporteenheid 5 en de lastafel 7 in een richting lateraal, dat 35 is dwars op de transportrichting 3, ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn.

Wanneer twee stroken aan elkaar gelast zijn, 1 01 5250 6 worden deze met behulp van een afvoertransportinrichting 11 voor het af voeren van aan elkaar gelaste stroken af gevoerd .

Voor het lateraal ten opzichte van elkaar ver-5 plaatsen van het uitvoereinde 10 van de tweede transporteenheid 5 en de lastafel 7, zijn verschillende alternatieven mogelijk. Zo kan bijvoorbeeld de tweede transporteenheid 5 in zijn geheel lateraal verplaatsbaar zijn. Daarnaast kan de tweede transporteenheid 5 om zijn invoer-10 einde 9 roteerbaar gemonteerd zijn. Aanvullend of alternatief kan de lastafel 7 in zijn geheel lateraal verplaatsbaar zijn.

Teneinde de strook naar een vooraf bepaalde positie op de lastafel 7 te voeren is volgens de uitvin-15 ding voorzien in een eerste sensor 13, die het midden van een strook bepaalt tussen de eerste transporteenheid 4 en de tweede transporteenheid 5. Deze sensor 13 wekt een beginpositiesignaal op. Hierdoor kan een strook al in een vroeg stadium gepositioneerd worden, waardoor de nauwkeu-20 righeid van de uiteindelijke las verbeterd wordt.

Bij voorkeur bepaalt een tweede sensor 14 de positie van een strook tussen de tweede transporteenheid 5 en de lastafel 7. Deze tweede sensor 14 wekt tevens een middenpositiesignaal op. Een derde sensor 15 bepaalt de 25 positie van de strook onder de laslijn 12 en wekt tevens een eindpositiesignaal op. Hierdoor kunnen eventueel laatste positiewijzigingen aangebracht worden, zoals hierna uitgelegd zal worden.

Bij voorkeur is voorzien in een computer (niet 30 weergegeven) met een bestand waarin een doelpositie opgenomen is, en een vergelijker voor het vergelijken van een positiesignaal opgewekt door één van de sensoren en toegevoerd aan de computer, met de doelpositie en voor het afgeven van een stuursignaal voor het sturen van de rela-35 tieve laterale positie van de lastafel 7 en/of de tweede transporteenheid 5, zoals hierna verduidelijkt zal worden. Aldus kan op computergestuurde manier de positie van de 1 01 5250 lastafel 7 en/of de tweede transporteenheid 5 ingesteld worden.

7

Een zeer nauwkeurige las wordt verkregen wanneer de doelpositie het midden van de laslijn 12 is. Hierbij 5 heeft het dan in het bijzonder bij smalle en/of slappe stroken, extra voordeel wanneer de 1asmachine 8 draaibaar gemonteerd is, en het draaipunt door het midden van de laslijn 12 gevormd wordt. Zoals boven besproken worden op deze wijze eventuele afwijkingen over beide zijden van de 10 stroken verdeeld en zijn de resulterende (gehalveerde) afwijkingen wel accepteerbaar.

De uitvinding verschaft tevens de mogelijkheid om onnauwkeurigheden in de positionering als gevolg van het over de lastafel 7 schuiven van de stroken te vermin-15 deren, zoals in figuur 2 is weergegeven. De lastafel 7 heeft een denkbeeldige langsmiddenlijn 16 die de lastafel 7 verdeeld in een eerste lastafelhelft 17 en een tweede lastafelhelft 18. De lastafel 7 heeft verder een invoer-einde 19 en een uitvoereinde 20. Een eerste lastafeltrans-20 porteenheid 21 is geplaatst op de eerste lastafelhelft 17, en strekt zich uit van het invoereinde 19 van de lastafel 7 tot op een afstand van het invoereinde 19 van de lastafel 7. Hierdoor kan een toegevoerde strook voor de helft op de eerste lastafeltransporteenheid 21 geplaatst worden, 25 en kan door een bijvoorbeeld met de tweede transporteenheid 5 gesynchroniseerde aandrijving de strook zonder verlies aan nauwkeurigheid in positie op de lastafel 7 toegevoerd worden.

Wanneer na het aan elkaar lassen van twee stro-30 ken deze van de lastafel afgevoerd moeten worden, heeft het een additioneel voordeel wanneer een tweede lastafeltransporteenheid 22 geplaatst is op de tweede lastafelhelft 18, en zich uitstrekt van het uitvoereinde 20 van de lastafel 7 tot op een afstand daarvan.

35 De bovengenoemde transporteenheden en dergelijke worden bij voorbeeld gevormd door transportbanden, eventueel voorzien van middelen voor het opwekken van een vacuüm 101 5250 8 of een magneetveld voor het zonder slip transporteren van de stroken.

Tevens kan met behulp van de computer en de door de sensoren 13, 14 en 15 verkregen gegevens, de trans- 5 portbanden 4, 5, 21 en 22 bestuurd worden.

De werking van de lasinrichting volgens de uitvinding zal hierna verduidelijkt worden aan de hand van de figuren 2A.tot en met 2D.

Tijdens het toevoeren van een strook 30 aan de 10 lastafel 7, wordt de strook 30 lateraal actief gestuurd naar de doelpositie op de laslijn 12. De positie van de strook 30 wordt hiertoe vooraf door de sensor 13, op de plaats waar de strook 30 overgenomen wordt op de tweede transporteenheid 5, ook wel centreerconveyor genoemd, 15 gemeten. Dit geeft de mogelijkheid om tijdens transport van de strook 3 0 naar de lastafel 7 de leidende punt 31 (fig. 2B) naar de laterale doelpositie te sturen. Op dezelfde wijze wordt ook de laterale positie van de achterzijde van de strook 30 tijdens overgang naar de cen-20 treerconveyor 5 gemeten, en tijdens transport naar de doelpositie gestuurd.

De stoppositie van de strook 30 op de lastafel 7 wordt gestuurd door de sensoren 14 en 15 (voor de duidelijkheid alleen in figuur 2A weergegeven), op basis van 25 welke gegevens de aandrijving van de transportband 4 en de afvoertransportinrichting voor het afvoeren van aan elkaar gelaste stroken wordt geregeld.

Teneinde aan elkaar gelaste stroken onder controle van de laslijn 12 af te voeren en een toegevoerde 30 strook 30 onder controle naar de laslijn 12 toe te voeren, is voorzien in de lastafeltransporteenheden 21 en 22.

Bij de toevoer beweegt de lastafeltransporteen-heid 21 bij voorkeur synchroon met de centreerconveyor 5, en wordt de strook 30 in dwarsrichting gezien voor de 35 helft vastgehouden door de lastafeltransporteenheid 21. De andere helft van de aan te voeren strook schuift over de lastafel 7.

1 01 52 5 0 9

Na het lassen van de strook 30 aan een reeds eerder naar de lastafel 7 toegevoerde strook 40 worden de aan elkaar gelaste stroken 30, 40 doorgevoerd door aan drijving van alle transport-eenheden 5, 21 en 22, terwijl 5 het positioneren van de eindpunt van de afgevoerde strook 30 gebeurt met de transporteenheid 22.

Hoewel in de figuren is getoond dat de lastafel-transporteenheden 21 en 22 zich slechts gedeeltelijk over de lastafel 7 uitstrekken, is het alternatief ook mogelijk 10 dat deze zich over de gehele lengte van de lastafel 7 uitstrekken. De werking blijft in principe hetzelfde, met dien verstande dat de eerste helft van de lastafeltrans-porteenheid 21 voldoende klemkracht dient te hebben om het materiaal slipvrij aan te voeren, terwijl de tweede helft 15 onder de reeds doorgevoerde strook 40 moet kunnen doorlopen, zonder dat de strookpositie veranderd wordt. Hiertoe kan in het eerste deel voorzien zijn in middelen voor het opwekken van een vacuüm of magneetveld voor het vasthouden van de strook, en in het tweede deel voorzien zijn in een 20 zogenaamd air-floatationsysteem. Met betrekking tot de lastafeltransporteenheid 22 is de plaatsing van de middelen voor het opwekken van een vacuüm of magneetveld en het airfloatationsysteem omgekeerd.

In figuur 2A is een voorgaande las tussen stro-25 ken reeds aangebracht, en start het doorvoeren op hoge snelheid van de strook door middel van de transportbanden 4, 5, 21 en 22. De positie van de leidende punt 31 van de strook 30 wordt gemeten door de sensor 13. Hierdoor kan de hartlijn van de strook 30 op de middenpositie van de 30 laslijn 12 gelegd worden. Tijdens doorvoeren wordt de hartlijn van het uiteinde 42 van de reeds eerder aan elkaar gelaste strook 40 met behulp van een aan de cen-treerconveyor 5 verbonden verplaatsingsinrichting 43 (voor de duidelijkheid alleen in figuur 2B weergegeven) naar het 35 midden van de laslijn 12 gestuurd. Deze bewerking is afgerond wanneer het uiteinde 42 de centreerconveyor 5 verlaat. Dit uiteinde 42 wordt waargenomen door de sensor 101 5250 14 .

10

In de situatie weergegeven in figuur 2B begint de vertraging van de strook 40 naar de laslijn 12 met behulp van de lastafeltransporteenheden 21 en 22. Boven-5 dien wordt de centreerconveyor 5 gebruikt om de hartlijn van de aankomende punt 31 lateraal te positioneren, terwijl deze conveyor 5 nog op hoge snelheid werkt. Hierdoor wordt de punt 31 exact in de richting naar het midden van de lastafel 7 gevoerd, al voordat de punt 31 de lastafel 7 10 heeft bereikt.

In figuur 2C wordt de situatie getoond waarbij met behulp van de sensor 15 de positie van de strook 40 opnieuw bepaald wordt. De lastafeltransporteenheden 21 en 22 werken nog steeds synchroon, maar vertragen naar een 15 snelheid nul. Tevens vertraagt de conveyor 5 ook naar snelheid nul. Door de lage snelheid is tevens de meetnauw-keurigheid van de positie van het uiteinde 42 ten opzichte van de laslijn 12 groot, en kan het doorgevoerde uiteinde 42 exact naar de laspositie worden gepositioneerd. Het 20 moment waarop de sensor 15 geen materiaal meer detecteert is tevens het moment waarop de snelheid van de lastafel-transporteenheid 21 wordt aangepast aan die van de centreerconveyor 5.

In figuur 2D wordt de situatie beschreven waarop 25 de toegevoerde strook 30 door de sensor 14 wordt gedetecteerd. De lastafeltransporteenheden 21 en 22 vertragen synchroon om de strook 30 naar de stoppositie te positioneren. Wanneer door de sensor 15 tijdens de vertraging materiaal gedetecteerd wordt, wordt eventueel de positio-30 nering bijgestuurd. Inmiddels is de laterale positie van het nalopende uiteinde 32 (zie figuur 2D) gemeten door de sensor 13, en kan aldus ook de hartlijn hiervan exact naar het midden van de lastafel 7 gestuurd worden.

Aldus wordt de laterale positionering van zowel 35 aankomende als reeds doorgevoerde punten respectievelijk uiteinden van stroken tijdens transport over de centreerconveyor 5 uitgevoerd, hetgeen niet ten koste gaat van de 1015250 11 cyclustijd van de laseenheid. Bovendien worden door de lastafeltransporteenheden 21 en 22 zowel de laterale als lengtepositie van de te lassen stroken beheerst tot op de laslijn, onafhankelijk van materiaalhoek of -breedte.

1015250

Claims

1. Lasinrichting voor het aan elkaar lassen van stroken van in rubbermateriaal ingebedde koorden, welke inrichting voorzien is van: een toevoertransportinrichting voor het in een 5 toevoerrichting toevoeren van stroken, een laseenheid voor het aan elkaar lassen van stroken, welke laseenheid een lastafel en een boven de lastafel geplaatste lasmachine bevat, waarbij de toevoer-transportinrichting stroken toevoert aan de laseenheid, en 10 een afvoertransportinrichting voor het afvoeren van aan elkaar gelaste stroken, met het kenmerk, dat de toevoert ransport inrichting voorzien is van een eerste transporteenheid en een tweede transporteenheid die in eikaars verlengde liggen, 15 waarbij de eerste transport-eenheid stroken toevoert aan de tweede transporteenheid, waarbij de tweede transporteenheid stroken toevoert aan de laseenheid en een invoer-einde en een uitvoereinde heeft, en dat het uitvoereinde van de tweede transporteenheid en de lastafel in een 20 richting lateraal, dat is dwars op de transportrichting, ten opzichte van elkaar verplaatsbaar zijn.

2. Lasinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tweede transporteenheid in zijn geheel lateraal verplaatsbaar is.

3. Lasinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de tweede transporteenheid om zijn invoerein-de roteerbaar gemonteerd is.

4. Lasinrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de lastafel in zijn geheel lateraal 30 verplaatsbaar is.

5. Lasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de lasmachine draaibaar gemonteerd is, en het draaipunt door het midden van de i 101 5250 13 ! laslijn gevormd wordt.

6. Lasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de lastafel voorzien is van een langsmiddenlijn die de lastafel verdeeld in een 5 eerste lastafelhelft en een tweede lastafelhelft, een invoereinde, een uitvoereinde, een eerste lastafeltrans-porteenheid geplaatst op de eerste lastafelhelft, welke eerste lastafeltransporteenheid die zich uitstrekt van het invoereinde van de lastafel tot op een afstand van het 10 invoereinde van de lastafel, en bij voorkeur een tweede lastafeltransporteenheid geplaatst op de tweede lastafelhelft, welke tweede lastafeltransporteenheid zich uitstrekt van het uitvoereinde van de lastafel.

7. Lasinrichting volgens een der voorgaande 15 conclusies, met het kenmerk, dat door de lasmachine een laslijn bepaald wordt, en dat voorzien is in een eerste sensor die het midden van de strook bepaalt tussen de eerste transporteenheid en de tweede transporteenheid en een beginpositiesignaal opwekt.

8. Lasinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat een tweede sensor de positie van de strook tussen de tweede transporteenheid en de lastafel bepaalt en een middenpositiesignaal opwekt, en een derde sensor de positie van de strook bepaalt onder de 25 laslijn en een eindpositiesignaal opwekt.

9. Lasinrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat voorzien is in een computer met een bestand waarin een doelpositie opgenomen is, en een vergelijker voor het vergelijken van een positiesignaal opge- 30 wekt door één van de sensoren en toegevoerd aan de computer, met de doelpositie en voor het afgeven van een stuursignaal voor het sturen van de relatieve laterale positie van de lastafel en de tweede transporteenheid.

10. Lasinrichting volgens conclusie 9, met het 35 kenmerk, dat de doelpositie het midden van de laslijn is.

11. Lasinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de eerste en tweede lastafeltransporteenheid 101 5250 en de tweede transporteenheid gesynchroniseerd vertragen tot een snelheid nul, zodat het aan elkaar lassen van stroken gebeurt bij stilstaande stroken. -o-o-o-o-o-o-o-o- 1 01 52 5 0